Het nut van een beperkte DNA-databank

advertisement
20
Forensisch onderzoek
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.1/13
Het nut van een
beperkte DNA-databank
Christianne
de Poot,
lector Forensisch
Onderzoek (Politieacademie/HvA)
Sinds de aanhouding van Jasper S., de verdachte van de moord op
Marianne Vaatstra, is de discussie over een nationale DNA-databank
waarin DNA-profielen van alle Nederlanders worden opgeslagen
opnieuw losgebarsten. Meer dan de helft van de Nederlanders vindt dat
zo’n databank er zou moeten komen. Maar wat is nu het nut van een nationale DNA-databank voor de opsporing?
T
egen een nationale DNA-databank is veel in te
brengen. Zo bevat een dergelijke databank
natuurlijk nooit de DNA-profielen van iedereen
die in Nederland verblijft. Toeristen, buitenlandse
studenten en zakenmensen, arbeidsmigranten, illegalen en
andere tijdelijke bezoekers of bewoners blijven in dat geval
buiten schot. Verder brengt de opbouw van een nationale
DNA-databank grote kosten en vele praktische problemen
met zich mee. Ook de inbreuk op de privacy weegt wat mij
betreft zwaar. Maar voordat we zinvol over allerlei praktische en juridische dilemma’s kunnen discussiëren, moeten
we stil staan bij de vraag die voor de opsporing van het
grootste belang is: wat is eigenlijk het nut van een nationale
DNA-databank?
Sporenonderzoek
Bij het plegen van een delict laten mensen vaak biologische
sporen achter die - indien er forensisch onderzoek wordt
verricht - kunnen worden veiliggesteld en kunnen worden
onderzocht. Het eerste probleem waar forensische onderzoekers op een plaats delict mee worden geconfronteerd, is
dat niet alleen daders hun biologische sporen achterlaten
op een plaats delict, maar dat er ook biologische sporen zijn
achtergelaten door allerlei mensen die op de plaats delict
zijn geweest, maar verder niets met het misdrijf te maken
hebben. De forensisch rechercheur zal dus moeten bedenken welke sporen mogelijk met het misdrijf te maken
hebben en welke sporen niet. Hoe zeker is het bijvoorbeeld
dat de huidcellen die bij een moordzaak worden aangetroffen onder de nagels van het slachtoffer afkomstig zijn van
de moordenaar? Een tweede probleem is dat niet alle
biologische sporen die eventueel als daderspoor kunnen
De moord op
Marianne Vaatstra, waarbij
de dader via het aangetroffen
DNA-materiaal kon worden
geïdentificeerd, is tamelijk uniek
worden aangemerkt een bruikbaar DNA-profiel opleveren.
De mate waarin aangetroffen biologische sporen in een
opsporingsonderzoek gebruikt kunnen worden om een
dader op te sporen, en de bewijskracht van die sporen is
sterk afhankelijk van de hoeveelheid, de aard en de kwaliteit van het aangetroffen celmateriaal, en van de mate
waarin dit materiaal met sporen van andere personen is
vermengd. Soms worden er bij ernstige delicten wel biologische sporen aangetroffen die met een redelijke zekerheid
aan een misdrijf kunnen worden gerelateerd, zoals contactsporen op een gebruikt wapen, of op de kleding van een
slachtoffer. Die sporen leveren echter lang niet altijd een
volledig DNA-profiel op. Deze onvolledige profielen kunnen soms wel gebruikt worden om de relatie tussen een
verdachte en een misdrijf te bewijzen of te ontkrachten,
maar voor het opsporen van onbekende daders via een
vergelijking met profielen in de DNA-databank zijn dit
soort sporen ongeschikt.
DNA en bewijsvoering
In Nederland wordt ongeveer 80% van de moorden opgelost. Dat gebeurt echter zelden aan de hand van DNA; in
vrijwel alle gevallen zijn er andere dan biologische sporen
die tot de dader leiden. De aangetroffen biologische sporen
zijn in die zaken vooral van belang voor het bewijs. Een
zaak zoals de moord op Marianne Vaatstra, waarbij de dader
niet gemakkelijk kon worden opgespoord, maar waarbij het
wel vanaf de start van het onderzoek in 1999 duidelijk was
dat de dader aan de hand van het aangetroffen DNA-materiaal kon worden geïdentificeerd, is dus tamelijk uniek. Er is
in Nederland een handje vol van dit soort zaken. Alle zaken
waarin tot nu toe een grootschalig DNA-onderzoek is
verricht, behoren tot deze categorie. Voor die zaken zou een
nationale DNA-databank wel uitkomst kunnen bieden.
Het vinden van een dader aan de hand van DNA
Maar hoe zit het met al die andere zaken waarin de DNAdatabank op dit moment wel nuttig kan worden ingezet? In
het algemeen is de DNA-databank vooral nuttig voor het
oplossen van veel voorkomende vormen van criminaliteit,
zoals overvallen en inbraken. Uiteraard heeft de forensische opsporing bij deze zaken dezelfde problemen als bij
het oplossen van een moord. Ook in deze zaken leiden niet
alle sporen tot een bruikbaar DNA-profiel, en ook in deze
zaken is het moeilijk te bepalen of aangetroffen sporen
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.1/13
21
Forensisch onderzoek
politie naar voren komen soms aan de
hand van DNA-onderzoek kunnen
worden vrijgepleit.
Ruis en dwalingen
daadwerkelijk afkomstig zijn van de dader. Voor dit probleem is echter bij deze vormen van veelvoorkomende
criminaliteit een oplossing gevonden, die deels ligt in de
beperking van de databank. Om dit te kunnen verduidelijken zal ik eerst beschrijven hoe biologische sporen worden
gebruikt bij de opsporing van inbraken. Inbraak is een
moeilijk op te lossen delict. Vaak ontbreekt elk spoor van
de dader en zijn forensische sporen de enige sporen waarmee verder kan worden gerechercheerd. Voor de biologische sporen die bij een inbraak worden aangetroffen geldt
dat alleen die sporen worden veiliggesteld waaruit met vrij
grote zekerheid een bruikbaar DNA-profiel kan worden
afgeleid. Dit geldt voor bloed (van een verwonding die
tijdens de inbraak is opgelopen) en voor speeksel (afkomstig van bijvoorbeeld weggeworpen sigarettenpeuken,
flesjes of blikjes). Zodoende wordt het Forensisch Instituut
waar deze sporen worden aangeleverd niet overspoeld met
sporen waaruit geen bruikbaar profiel kan worden afgeleid.
Bovendien kunnen deze sporen in batches worden aangeleverd bij het NFI en kunnen ze daar deels geautomatiseerd
worden verwerkt. Uiteraard is niet van elke peuk en van elk
bloeddruppeltje dat op een plaats delict werd veiliggesteld
met zekerheid vast te stellen dat het afkomstig is van de
dader. Doordat we in Nederland gebruik maken van een
beperkte databank, leidt het DNA-onderzoek niet tot vele
matches met allerlei mensen die rechtmatig op of in de
buurt van een plaats delict zijn geweest, maar soms tot één
match met iemand die eerder inbraken pleegde. Op die
manier kan er redelijk efficiënt worden gewerkt. Je zou hier
natuurlijk tegen kunnen inbrengen dat deze manier van
werken feitelijk leidt tot een zoektocht naar de usual suspects, maar veel mensen gaan nu eenmaal herhaaldelijk de
fout in, en aan de andere kant zorgt dit DNA-bewijs er ook
voor dat potentiële verdachten die uit de systemen van de
Voor ernstigere misdrijven, zoals overvallen en zedenzaken, geldt dat er wel
onderzoek wordt verricht aan contactsporen, mengsporen en andere sporen
waaruit minder gemakkelijk een volledig
DNA-profiel kan worden afgeleid. Dit
soort sporen levert vaker gedeeltelijke
profielen op die toch vergeleken kunnen
worden met de profielen in de DNAdatabank. Voor DNA-profielen geldt
echter dat hoe minder identificerende
kenmerken het profiel heeft, hoe groter
de kans is op een match met een toevallige persoon in de databank, en hoe
kleiner natuurlijk ook de bewijswaarde
is van dat spoor. Ook voor het werken
met dit soort onvolledige DNA-profielen
geldt dat een grotere databank vooral zou leiden tot meer
toevallige hits met mensen die niets met het misdrijf te
maken hebben.
Een nationale DNA-databank zal daardoor bij de meeste
zaken vooral heel veel ruis veroorzaken door toevallige hits,
en door hits op personen die hun sporen wel bij de plaats
delict hebben achtergelaten, maar die verder niets met het
misdrijf te maken hebben. Het onderzoeken van al die hits
zou veel werk met zich meebrengen. In dat geval zouden de
kosten van het onderzoek - met name bij de minder ernstige
delicten - niet meer in verhouding staan tot de resultaten
die ermee kunnen worden behaald. Bovendien zouden er
dan veel vaker dan nu het geval is onschuldige mensen bij
een opsporingsonderzoek betrokken worden die hun
onschuld dan maar moeten zien te bewijzen. Deze manier
van rechercheren brengt daarom ook een groter risico op
gerechtelijke dwalingen met zich mee.
Een grotere of zelfs nationale DNA-databank zal leiden tot
meer hits en in theorie zouden daarmee ook meer misdrijven mee kunnen worden opgelost, maar het is de vraag of
dat ook in de praktijk zo werkt. In de praktijk zal de prijs
die betaald moet worden - in termen van tijd, mankracht om al die hits goed te kunnen onderzoeken vooral bij minder ernstige misdrijven niet opwegen tegen de kans dat
daarmee een verdachte wordt geïdentificeerd. Doordat een
nationale DNA-databank te veel irrelevante hits zal genereren, wordt het onmogelijk om snel en efficiënt op de kansrijke hits te reageren. Hierdoor zullen er in de praktijk
eerder minder dan meer misdrijven worden opgelost en zal
de kans op dwalingen worden vergroot. Omdat de nationale
DNA-databank primair de opsporing zou moeten dienen,
kunnen plannen voor de ontwikkeling van een dergelijke
databank het best snel overboord worden gegooid.
«
Download