BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1 Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Zie rubriek 4.8 voor het rapporteren van bijwerkingen. 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Lynparza 50 mg, harde capsules 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Elke harde capsule bevat 50 mg olaparib. Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3. FARMACEUTISCHE VORM Harde capsule. Witte, ondoorzichtige, harde capsule maat 0, gemarkeerd met “OLAPARIB 50 mg” en het logo van AstraZeneca in zwarte inkt. 4. KLINISCHE GEGEVENS 4.1 Therapeutische indicaties Lynparza is geïndiceerd als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassen patiënten met een BRCA-gemuteerd (in de kiembaan en/of somatisch) platinagevoelig recidief hooggradig sereus epitheliaal ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom die een volledige of partiële respons vertonen op platina bevattende chemotherapie. 4.2 Dosering en wijze van toediening De behandeling met Lynparza dient te worden gestart en gecontroleerd door een arts die ervaring heeft met het gebruik van geneesmiddelen tegen kanker. Er moet vastgesteld zijn dat de patiënt een mutatie van het borstkankergen (BRCA) heeft (kiembaan of tumor) voordat er een behandeling met Lynparza wordt gestart. De status van de BRCA-mutatie dient te worden bepaald met behulp van een gevalideerde testmethode door een ervaren laboratorium (zie rubriek 5.1). Er zijn beperkte gegevens bij patiënten met somatische BRCA-gemuteerde tumoren (zie rubriek 5.1). Genetisch counseling voor patiënten met BRCA-mutaties dient volgens lokale regelgeving te worden uitgevoerd. Dosering De aanbevolen dosis Lynparza is tweemaal daags 400 mg (acht capsules), wat equivalent is aan een totale dagelijkse dosis van 800 mg. 2 Patiënten zouden niet later dan 8 weken na de laatste dosis platina-bevattende chemotherapie met de behandeling met Lynparza moeten beginnen. Het wordt aangeraden de behandeling voort te zetten tot er progressie van de onderliggende ziekte optreedt. Er zijn geen gegevens over herbehandeling met Lynparza na recidief (zie rubriek 5.1). Gemiste dosis Als een patiënt een dosis Lynparza mist, dient hij of zij de volgende normale dosis op het geplande tijdstip in te nemen. Dosisaanpassingen De behandeling kan worden onderbroken om bijwerkingen zoals nausea, braken, diarree en anemie onder controle te krijgen en een dosisverlaging kan worden overwogen (zie rubriek 4.8). In geval van dosisverlaging is de aanbevolen dosis tweemaal daags 200 mg (equivalent aan een totale dagelijkse dosis van 400 mg). Als er een verdere dosisverlaging nodig is, kan worden overwogen de dosis te verlagen naar tweemaal daags 100 mg (equivalent aan een totale dagelijkse dosis van 200 mg). Oudere patiënten Er is geen aanpassing van de aanvangsdosis nodig voor oudere patiënten. Er zijn beperkte klinische gegevens over patiënten van 75 jaar of ouder. Patiënten met nierinsufficiëntie De invloed van nierinsufficiëntie op blootstelling aan Lynparza is niet onderzocht. Lynparza kan worden toegediend aan patiënten met lichte nierinsufficiëntie (creatinineklaring >50 ml/min). Er zijn beperkte gegevens bij patiënten met matig ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring <50 ml/min) of ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring <30 ml/min) en de veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld. Daarom wordt Lynparza niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met deze mate van nierinsufficiëntie. Lynparza mag alleen toegediend worden aan patiënten met matig ernstige of ernstige nierinsufficiëntie als het voordeel opweegt tegen het potentiële risico en de nierfunctie van de patiënt en het optreden van bijwerkingen nauwgezet gecontroleerd worden. Patiënten met leverinsufficiëntie De invloed van leverinsufficiëntie op blootstelling aan Lynparza is niet onderzocht. Het wordt daarom afgeraden Lynparza te gebruiken bij patiënten met leverinsufficiëntie (serumbilirubine hoger dan 1,5 keer de bovengrens van normaal), aangezien de veiligheid en werkzaamheid niet zijn vastgesteld. Niet-blanke patiënten Er zijn beperkte klinische gegevens beschikbaar over niet-blanke patiënten. Er is echter geen dosisaanpassing op basis van etniciteit nodig (zie rubriek 5.2). Patiënten met ECOG-performancestatus 2 tot 4 Er zijn zeer beperkte klinische gegevens beschikbaar over patiënten met performancestatus 2 tot 4. Pediatrische patiënten De veiligheid en werkzaamheid van Lynparza bij kinderen en adolescenten zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar. 3 Wijze van toediening Lynparza is bedoeld voor oraal gebruik. Vanwege het effect van voedsel op de absorptie van olaparib, moeten patiënten Lynparza minstens 1 uur na inname van voedsel innemen en bij voorkeur de eerste 2 uur na inname van Lynparza niets eten. 4.3 Contra-indicaties Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor (één van) de in rubriek 6.1 vermelde hulpstof(fen). Borstvoeding gedurende de behandeling en 1 maand na de laatste dosis (zie rubriek 4.6). 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik Hematologische toxiciteit Er is hematologische toxiciteit gemeld bij patiënten die werden behandeld met olaparib, waaronder klinische diagnoses en/of laboratoriumbevindingen van meestal lichte of matig ernstige anemie (CTCAE-graad 1 of 2), neutropenie, trombocytopenie en lymfopenie. Patiënten mogen pas starten met de behandeling met Lynparza nadat zij zijn hersteld van hematologische toxiciteit veroorzaakt door een eerdere antikankerbehandeling (normale waarden voor hemoglobine-, plaatjes- en neutrofielenconcentratie of CTCAE-graad 1). Het wordt aangeraden het volledige bloedbeeld bij aanvang van de behandeling en gedurende de eerste 12 maanden maandelijks te controleren en daarna periodiek om klinisch significante veranderingen in de parameters tijdens de behandeling te kunnen detecteren. Als een patiënt ernstige hematologische toxiciteit ontwikkelt of afhankelijk wordt van bloedtransfusies, dient de behandeling met Lynparza te worden onderbroken en dient adequate hematologische monitoring te worden gestart. Als de bloedparameters klinisch abnormaal blijven nadat de patiënt 4 weken lang geen Lynparza heeft ingenomen, wordt aangeraden een beenmerganalyse en/of cytogenetische bloedanalyse uit te voeren. Myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie Er is myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie (MDS/AML) gemeld bij een klein aantal patiënten die Lynparza als monotherapie kregen of in combinatie met andere anti-kanker middelen; in de meeste gevallen leidde dit tot overlijden. De duur van de behandeling met olaparib van patiënten die MDS/AML ontwikkelden, varieerde van < 6 maanden tot > 2 jaar. De gemelde gevallen waren kenmerkend voor secundair MDS/kankertherapiegerelateerde AML. Alle patiënten hadden factoren die potentieel bijdragen aan de ontwikkeling van MDS/AML; de meeste gevallen traden op bij dragers van een gBRCA-mutatie en sommige patiënten hadden eerder kanker gehad of dysplasie van het beenmerg. Alle patiënten hadden platinabevattende chemotherapie gekregen en velen hadden tevens andere middelen gekregen die het DNA aantasten en radiotherapie. Als er tijdens de behandeling met Lynparza MDS en/of AML wordt vastgesteld, wordt aangeraden de patiënt hiervoor een geschikte behandeling te geven. Als er een aanvullende behandeling tegen kanker wordt aanbevolen, dient de behandeling met Lynparza te worden stopgezet en dient Lynparza niet in combinatie met andere anti-kanker therapie gegeven te worden. Pneumonitis Er is pneumonitis gemeld bij een klein aantal patiënten dat olaparib kreeg en in enkele gevallen leidde dit tot overlijden. De meldingen van pneumonitis vertoonden geen consistent klinisch patroon en werden beïnvloed door een aantal predisponerende factoren (kanker en/of metastasen in de longen, 4 onderliggende longziekte, voorgeschiedenis van roken en/of eerdere chemotherapie en radiotherapie). Als patiënten nieuwe ademhalingssymptomen zoals dyspneu, hoest en koorts ontwikkelen of als deze symptomen verergeren, of als er een radiologische abnormaliteit optreedt, dient de behandeling met Lynparza te worden stopgezet en dient er onmiddellijk een onderzoek te worden gestart. Als wordt vastgesteld dat er sprake is van pneumonitis, dient de behandeling met Lynparza te worden stopgezet en de patiënt op de juiste wijze te worden behandeld. Embryofoetale toxiciteit Vanwege het werkingsmechanisme (PARP-remming) van olaparib, kan dit middel schade toebrengen aan de foetus wanneer dit wordt toegediend aan zwangere vrouwen. Uit niet-klinische onderzoeken bij ratten is gebleken dat olaparib de embryofoetale overleving negatief beïnvloedt en grote foetale misvormingen veroorzaakt bij blootstellingen lager dan die wordt verwacht bij de aanbevolen dosis voor mensen van tweemaal daags 400 mg. Zwangerschap/anti-conceptie Lynparza dient niet gebruikt te worden tijdens de zwangerschap alsmede door vrouwen die zwanger kunnen worden en gedurende de behandeling en één maand na inname van de laatste dosis Lynparza geen effectieve anticonceptie gebruiken (zie rubriek 4.6). Interacties Gelijktijdig toedienen van olaparib en sterke CYP3A-inductoren of -remmers dient te worden vermeden (zie rubriek 4.5). Indien voor een patiënt die reeds olaparib gebruikt behandeling met een CYP3A-remmer of P-gpremmer nodig is, is zorgvuldige controle van bijwerkingen gerelateerd aan olaparib en behandeling van deze bijwerkingen door verlagen van de dosering aanbevolen. 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie Er is geen formeel onderzoek naar interacties met andere geneesmiddelen uitgevoerd. Farmacodynamische interacties Klinische onderzoeken naar olaparib in combinatie met andere geneesmiddelen tegen kanker, waaronder middelen die het DNA aantasten, duiden erop dat er een risico bestaat op versterking en verlenging van myelosuppressieve toxiciteit. De aanbevolen monotherapiedosis Lynparza is niet geschikt om in combinatie met andere geneesmiddelen tegen kanker te worden gebruikt. De combinatie van olaparib met vaccins of immunosuppressieve middelen is niet onderzocht. Daarom dient de nodige voorzichtigheid in acht genomen te worden indien deze geneesmiddelen samen met olaparib toegediend worden en moeten de patiënten nauwgezet gecontroleerd worden. Farmacokinetische interacties Invloed van andere geneesmiddelen op olaparib CYP3A4/5 zijn de isozymen die hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor de metabolische klaring van olaparib. Er is geen klinisch onderzoek uitgevoerd om de impact van bekende CYP3A-remmers en -inductoren te evalueren. Het wordt daarom aangeraden om het gebruik van bekende sterke remmers (bijvoorbeeld itraconazol, telitromycine, claritromycine, versterkte proteaseremmers, indinavir, saquinavir, nelfinavir, boceprevir, telaprevir) of inductoren (bijvoorbeeld fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, rifabutine, rifapentine, carbamazepine, nevirapine en sint-janskruid) van deze isozymen te vermijden tijdens de behandeling met olaparib (zie rubriek 4.4). In vitro is olaparib een substraat voor het effluxtransporteiwit P-gp. Er is geen klinisch onderzoek uitgevoerd om de impact van bekende P-gp-remmers en -inductoren te evalueren. 5 Invloed van olaparib op andere geneesmiddelen Olaparib kan CYP3A4 in vitro remmen en het kan niet worden uitgesloten dat olaparib de blootstelling aan substraten van dit enzym in vivo verhoogt. Daarom is voorzichtigheid geboden wanneer substraten van CYP3A4 worden gecombineerd met olaparib, met name de substraten met een kleine therapeutische breedte (bijvoorbeeld simvastatine, cisapride, cyclosporine, ergotalkaloïden, fentanyl, pimozide, sirolimus, tacrolimus en quetiapine). Het is niet bekend hoe groot de kans is dat olaparib de activiteit van CYP3A, CYP1A2, CYP2B6, CYP2C9, CYP2C19 en P-gp stimuleert en het kan niet worden uitgesloten dat olaparib bij gelijktijdige toediening de blootstelling aan substraten van deze metabole enzymen en transporteiwitten kan reduceren. De werkzaamheid van hormonale anticonceptiva kan worden aangetast als deze tegelijkertijd met olaparib worden toegediend (zie ook de rubrieken 4.4 en 4.6). In vitro kan olaparib een remmer zijn van P-gp en is olaparib een remmer van BRCP, OATP1B1, OCT1 en OCT2. Het kan niet worden uitgesloten dat olaparib de blootstelling aan substraten van P-gp (bijvoorbeeld statines, digoxine, dabigatran, colchicine), BRCP (bijvoorbeeld methotrexaat, rosuvastatine en sulfasalazine), OATP1B1 (bijvoorbeeld bosentan, glibenclamide, repaglinide, statines en valsartan), OCT1 (bijvoorbeeld metformine) en OCT2 (bijvoorbeeld serumcreatinine) kan verhogen. Voorzichtigheid is met name geboden als olaparib in combinatie met een statine wordt toegediend. 4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding Vrouwen die zwanger kunnen worden/anticonceptie bij vrouwen Vrouwen die zwanger kunnen worden dienen zwangerschap te voorkomen wanneer ze Lynparza gebruiken en mogen bij aanvang van de behandeling niet zwanger zijn. Een zwangerschapstest dient te worden uitgevoerd bij alle pre-menopauzale vrouwen voor aanvang van de behandeling. Vrouwen die zwanger kunnen worden dienen effectieve anticonceptie te gebruiken tijdens de behandeling en gedurende 1 maand na inname van de laatste dosis Lynparza. Als gevolg van de mogelijke interactie van olaparib met hormonale anticonceptie dient gedurende de behandeling toevoeging van niet-hormonale anticonceptie en het regelmatig uitvoeren van zwangerschapstests te worden overwogen (zie rubriek 4.5) Zwangerschap Uit dieronderzoek is reproductietoxiciteit gebleken inclusief ernstige teratogene effecten en effecten op embryofoetale overleving bij de rat bij systemische blootstelling van de moeder aan doses lager dan de therapeutische dosering voor mensen (zie rubriek 5.3). Er zijn geen gegevens over het gebruik van olaparib bij zwangere vrouwen, maar, op basis van het werkingsmechanisme van olaparib, dient Lynparza niet gebruikt te worden tijdens de zwangerschap noch door vrouwen die zwanegr kunnen worden en geen betrouwbare anticonceptie gebruiken gedurende de behandeling en tot 1 maand na inname van de laatste dosis Lynparza. (Zie voorgaande paragraaf “Vrouwen die zwanger kunnen worden/anticonceptie bij vrouwen” voor meer informatie over anticonceptie en zwangerschapstesten). Borstvoeding Er zijn geen dieronderzoeken betreffende de uitscheiding van olaparib in moedermelk uitgevord. Het is niet bekend of olaparib/metabolieten in de moedermelk wordt/worden uitgescheiden. Lynparza is gecontra-indiceerd gedurende borstvoeding en tijdens één maand na inname van de laatste dosis, gezien de farmacologische eigenschappen van het product (zie rubriek 4.3). Vruchtbaarheid Er zijn geen klinische gegevens met betrekking tot de vruchtbaarheid. In dieronderzoek werd geen effect op de conceptie waargenomen maar er zijn nadelige effecten op de embryofoetale overleving geconstateerd (zie rubriek 5.3). 6 4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen Tijdens de behandeling met Lynparza zijn asthenie, vermoeidheid en duizeligheid gemeld. Patiënten die deze symptomen hebben, dienen voorzichtig te zijn tijdens het besturen van een voertuig en het bedienen van machines. 4.8 Bijwerkingen Samenvatting van het veiligheidsprofiel Monotherapie met olaparib is geassocieerd met bijwerkingen van meestal lichte of matig ernstige ernst (CTCAE 1 of 2) en in het algemeen is het niet nodig de behandeling stop te zetten. De meest frequent waargenomen bijwerkingen tijdens klinische onderzoeken bij patiënten die monotherapie met olaparib kregen (≥10%) waren misselijkheid, braken, diarree, dyspepsie, vermoeidheid, hoofdpijn, dysgeusie, verminderde eetlust, duizeligheid, anemie, neutropenie, lymfopenie, verhoging van het gemiddelde corpusculaire volume en een toename van het creatininegehalte. Tabel van bijwerkingen De volgende bijwerkingen zijn geïdentificeerd in klinische onderzoeken bij patiënten die monotherapie met Lynparza kregen. De frequentie van bijwerkingen wordt gepresenteerd volgens de CIOMS III-frequentie classificatie en ingedeeld naar MedDRA-systeem/orgaanklasse op het niveau van voorkeursterm. De frequentie van bijwerkingen wordt als volgt gedefinieerd: zeer vaak (≥ 1/10); vaak (≥1/100, < 1/10); soms (≥ 1/1.000, < 1/100), zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000); zeer zelden (< 1/10.000). Deze rubriek bevat uitsluitend gegevens die zijn afgeleid van voltooide onderzoeken waarbij de blootstelling van de patiënten bekend was. Tabel 1 Tabel van bijwerkingen Bijwerkingen MedDRA-systeem/ orgaanklasse Frequentie voor alle CTCAEgraden Frequentie voor CTCAEgraad 3 en hoger Voedings- en stofwisselingsstoornissen Zeer vaak Verminderde eetlust Soms Verminderde eetlust Zenuwstelselaandoeningen Zeer vaak Hoofdpijn, Duizeligheid, Dysgeusie Soms Duizeligheid, Hoofdpijn Maagdarmstelselaandoeningen Zeer vaak Nausea, Braken, Diarree, Dyspepsie Vaak Bovenbuikpijn, Stomatitis Vaak Nausea, Braken, Diarree Soms Bovenbuikpijn, Stomatitis Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Vaak Vermoeidheid (waaronder asthenie) Zeer vaak Vermoeidheid (waaronder asthenie) 7 Bijwerkingen MedDRA-systeem/ orgaanklasse Frequentie voor alle CTCAEgraden Frequentie voor CTCAEgraad 3 en hoger Onderzoeken Zeer vaak Anemie (afname van hemoglobine)a, b Neutropenie (afname van absolute neutrofielentelling)a, b Lymfopenie (afname van lymfocyten)a, b Toename van bloedcreatininea, d Verhoging van gemiddeld corpusculair volumea, c Vaak Trombocytopenie (afname van plaatjes)a, b Zeer vaak Anemie (afname van hemoglobine)a, b Lymfopenie (afname van lymfocyten)a, b Vaak Neutropenie (afname van absolute neutrofielentelling)a, b Trombocytopenie (afname van plaatjes)a, b Soms Toename van bloedcreatininea, a b c d d Vertegenwoordigt de incidentie van laboratoriumbevindingen, niet van gemelde bijwerkingen. Afname in hemoglobine, absolute neutrofielentelling, plaatjes en lymfocyten gold voor CTCAE-graad 2 of hoger. Verhoging van gemiddeld corpusculair volume ten opzichte van de baseline tot boven ULN (bovengrens van normaal). Het niveau leek terug te keren naar de normale waarde nadat de behandeling werd stopgezet en leek geen klinische gevolgen te hebben. Gegevens van een dubbelblind, placebogecontroleerd onderzoek lieten een mediane toename (in percentage verschil van baseline) van maximaal 23% zien, die consistent bleef in de tijd en terugkeerde naar de baseline na stopzetten van de behandeling, waarbij er geen sprake was van klinische gevolgen. 90% van de patiënten had CTCAE-graad 0 op de baseline en 10% had CTCAE-graad 1 op de baseline. Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen Maag-darmtoxiciteit wordt vaak gemeld als bijwerking van behandeling met olaparib. Deze bijwerking is meestal van een lage gradatie (CTCAE-graad 1 of 2), treedt met tussenpozen op en kan onder controle worden gehouden door onderbreking van de dosis, verlaging van de dosis en/of gelijktijdige toediening van geneesmiddelen (bijvoorbeeld anti-emetische behandeling). Antiemetische profylaxe is niet vereist. Anemie en andere hematologische toxiciteiten zijn meestal van een lage gradatie (CTCAE-graad 1 of 2), maar er zijn meldingen van gevallen met CTCAE-graad 3 en hoger. Het wordt aangeraden een volledige telling van de bloedcellen uit te voeren bij aanvang van de behandeling en gedurende de eerste 12 maanden van de behandeling maandelijks te controleren en daarna periodiek om tijdens de behandeling klinisch significante veranderingen in de parameters te kunnen detecteren waarvoor een dosisonderbreking of -reductie en/of verdere behandeling nodig kunnen zijn. Pediatrische patiënten Er zijn geen onderzoeken met pediatrische patiënten uitgevoerd. Andere speciale patiëntengroepen Er zijn beperkte veiligheidsgegevens beschikbaar over oudere patiënten (leeftijd ≥ 75 jaar) en nietblanke patiënten. 8 Melding van vermoedelijke bijwerkingen Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in Annex V*. 4.9 Overdosering Er is geen specifieke behandeling voor een overdosis Lynparza en er zijn geen symptomen van een overdosis vastgesteld. In het geval van een overdosis dienen artsen algemene ondersteunende maatregelen te nemen en een symptomatische behandeling toe te passen. 5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 5.1 Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische categorie: andere antineoplastische middelen, ATC-code: nog niet toegewezen Werkingsmechanisme en farmacodynamische effecten Lynparza is een sterke remmer van menselijke poly-(ADP-ribose)-polymerase-enzymen (PARP-1, PARP-2 en PARP-3), en het is aangetoond dat dit middel de groei van bepaalde tumorcellijnen in vitro en de groei van tumoren in vivo remt, als opzichzelfstaande behandeling of in combinatie met gevestigde chemotherapieën. PARP is nodig voor een efficiënt herstel van enkelstrengsbreuken in DNA. Een belangrijk aspect bij herstel door PARP is dat het PARP zichzelf na de chromatinemodificatie automodificeert en loskoppelt van het DNA om plaats te maken voor base-excisiereparatie-enzymen (BER-enzymen). Wanneer Lynparza wordt gebonden aan de actieve plaats van DNA-geassocieerd PARP, verhindert dit middel de dissociatie van PARP, waardoor dit vastzit op het DNA en herstel wordt verhinderd. Bij celreplicatie leidt dit tot DNA-dubbelstrengsbreuken wanneer de replicatievork het PARP-DNAadduct bereikt. Bij normale cellen kunnen DNA-dubbelstrengsbreuken effectief worden hersteld door middel van homologe recombinatie, waarvoor functionele genen BRCA1 en 2 nodig zijn. Zonder functionele genen BRCA1 of 2 kunnen DNA-dubbelstrengsbreuken niet via homologe recombinatie worden hersteld. In plaats daarvan worden alternatieve en foutgevoelige mechanismen geactiveerd, zoals het mechanisme van niet-homologe 'end-joining', wat een verhoogde genomische instabiliteit tot gevolg heeft. Na een aantal replicatieronden kan de genomische instabiliteit een onhoudbaar niveau bereiken en resulteren in het afsterven van kankercellen, aangezien kankercellen een hogere mate van DNA-schade hebben dan normale cellen. Bij in-vivo modellen met een tekort aan BRCA resulteerde het toedienen van olaparib na een behandeling met platina-bevattende therapie in een vertraging in de tumorprogressie en een toename van de algehele overleving ten opzichte van alleen een behandeling met platina-bevattende therapie. Detectie van BRCA-mutatie Patiënten komen in aanmerking voor een behandeling met Lynparza als zij een vastgestelde of vermoedelijk schadelijke BRCA-mutatie (i.e. een mutatie die de normale genfunctie verstoort) hebben in de kiembaan of de tumor (gedetecteerd door middel van een geschikte, gevalideerde test). Klinische werkzaamheid De veiligheid en werkzaamheid van olaparib als onderhoudstherapie werden onderzocht in een gerandomiseerd, dubbelblind, placebogecontroleerd fase II-onderzoek (studie 19) bij patiënten met een platinagevoelig recidief hooggradig sereus ovarium (inclusief tuba- of primair peritoneaal) 9 carcinoom, die eerder waren behandeld met twee of meer kuren platina-bevattende chemotherapie. In het onderzoek werd de werkzaamheid van een onderhoudsbehandeling met olaparib vergeleken met een behandeling met placebo tot aan ziekte progressie bij 265 patiënten met een platinagevoelig recidief van sereus ovariumcarcinoom (136 patiënten kregen olaparib en 129 placebo), die een respons vertoonden (complete respons CR of partiële respons PR), bevestigd via RECIST en/of via CA-125 criteria zoals gedefinieerd door de Gynaecologic Cancer Intergroup (GCIG) (tenminste 50% reductie in CA-125 spiegel ten opzichte van het laatste monster voor aanvang van de behandeling en 28 dagen later bevestigd) na het voltooien van twee of meer platina-bevattende chemotherapiekuren. Het primaire eindpunt was PFS (progression free survival-, progressievrije overleving) gebaseerd op een beoordeling door de onderzoeker met behulp van RECIST 1.0. Secundaire eindpunten voor de werkzaamheid waren onder andere OS (overall survival-, algehele overleving), DCR (disease control rate, percentage ziektestabilisatie) gedefinieerd als vastgestelde CR/PR + SD (stable disease, stabiele ziekte), HRQoL (health related quality of life, gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven) en aan de ziekte gerelateerde symptomen. Er werden ook verkennende analysen uitgevoerd van de time to first subsequent therapy or death (TFST, tijd tot de eerste daaropvolgende therapie of overlijden) en de time to second subsequent therapy or death (TSST, tijd tot de tweede daaropvolgende therapie of overlijden – een benadering van PFS2). Alleen patiënten met een platina gevoelig recidief met gedeeltelijk platina gevoelige ziekte (platina vrij interval van 6 tot 12 maanden) en patiënten met platina gevoelige ziekte (platina vrij interval van > 12 maanden) die respons vertoonden na voltooien van de laatste platina-gebaseerde chemotherapie, werden meegenomen in het onderzoek. De patiënten mochten niet eerder een behandeling met olaparib of een andere PARP-remmer hebben gehad. De patiënten mochten wel eerder bevacizumab hebben gekregen, maar niet in de kuur die onmiddellijk aan de randomisatie voorafging. Herbehandeling met olaparib was niet toegestaan in geval van progressie op olaparib. Patiënten werden met een mediaan van 40 dagen na afronden van hun laatste platina chemotherapie gerandomiseerd in het onderzoek. Zij ondergingen gemiddeld 3 voorafgaande chemotherapiekuren (spreiding 2-11) en 2,6 voorafgaande platina-bevattende chemotherapieën (spreiding 2-8). De patiënten in de olaparib groep werden gedurende een langere tijd behandeld dan de patiënten in de placebogroep. In totaal werden 54 patiënten (39,7%) in de olaparibgroep langer dan 12 maanden behandeld, terwijl dat er in de placebogroep 14 (10,9%) waren. Het onderzoek voldeed aan het primaire doel door een statistisch significante verbetering van de PFS bij een onderhoudsbehandeling in de vorm van monotherapie met olaparib ten opzichte van behandeling met placebo, voor de algehele populatie (HR 0,35; 95% BI 0,25-0,49; p<0,00001). Bovendien werden in een vooraf geplande subgroepanalyse op basis van BRCA-mutatiestatus de patiënten met BRCA-gemuteerd ovariumcarcinoom (n=136, 51,3%) geïdentificeerd als de subgroep die het grootste klinische voordeel had bij een onderhoudsbehandeling in de vorm van monotherapie met olaparib. Bij patiënten met een BRCA-mutatie (n=136) trad een statistisch significante verbetering op van de PFS, TFST en TSST. De mediane PFS-verbetering was 6,9 maanden voor patiënten die met olaparib werden behandeld ten opzichte van patiënten die met placebo werden behandeld (HR 0,18; 95% BI 0,10-0,31; p<0,00001; mediaan 11,2 maanden versus 4,3 maanden). De beoordeling van de PFS door de onderzoeker was consistent met een geblindeerde, onafhankelijke, centrale, radiologische beoordeling van de PFS. De tijd van randomisatie tot aan de start van de eerste daaropvolgende therapie of overlijden (TFST) was 9,4 maanden langer voor de patiënten die met olaparib werden behandeld (HR 0,33; 95% BI 0,22–0,50; p<0,00001; mediaan 15,6 maanden versus 6,2 maanden). De tijd van randomisatie tot aan de start van de tweede daaropvolgende therapie of overlijden (TSST) was 8,6 maanden langer voor de patiënten die met olaparib werden behandeld (HR 0,44; 95% BI 0,29-0,67; p=0,00013; mediaan 23,8 maanden versus 15,2 maanden). Er was geen statistisch significant verschil in OS (HR 0,73; 95% BI 0,45-1,17; p=0,19; mediaan 34,9 maanden versus 10 31,9 maanden). Binnen de BRCA-gemuteerde populatie was de disease control rate bij 24 weken 57% en 24% voor respectievelijk de patiënten in de olaparib groep en de placebogroep. Er werd geen statistisch significant verschil tussen olaparib en placebo waargenomen voor gemelde symptomen en HRQoL, gemeten aan de hand van verbeterings- en verslechteringspercentages volgens de FACT/NCCN Ovarian Symptom Index (FOSI), Trial Outcome Index (TOI) en Functional Analysis of Cancer Therapy–Ovarian totale score (FACT-O totaal). De belangrijkste bevindingen uit studie 19 wat betreft werkzaamheid voor BRCA-gemuteerde patiënten worden weergegeven in tabel 2, afbeelding 1 en afbeelding 2. Tabel 2: Samenvatting van de belangrijkste bevindingen wat betreft werkzaamheid voor patiënten met een BRCA-gemuteerd platinagevoelig recidief ovariumcarcinoom in studie 19 PFS N (incidenten/patiënten) (%) Mediane PFS (maanden) Olaparib 400 mg bd 26/74 (35%) 11,2 Placebo 46/62 (74%) 4,3 N Mediane TSST (maanden) Olaparib 400 mg bd 42/74 (57%) 23,8 Placebo 49/62 (79%) 15,2 N Mediane OS (maanden) Olaparib 400 mg bd 37/74 (50%) 34,9 Placebob 34/62 (55%) 31,9 TSST- een benadering van PFS2 Interim-OS (52% maturiteit) a b N HRa 95% BI p-waarde 0,18 0,10-0,31 <0,00001 HRa 95% BI p-waarde 0,44 0,29-0,67 0,00013 HRa 95% BI p-waarde 0,73 0,45-1,17 0,19 HR = Hazard Ratio (relatief risico). Een waarde <1 is gunstig voor olaparib. De analyse werd uitgevoerd met behulp van een 'Cox proportional hazards model' met factoren voor behandeling, tijd tot progressie van de ziekte na de op één na laatste eerdere platinatherapie, de objectieve respons op de laatste eerdere platinatherapie en een joodse afkomst. Ongeveer een kwart van de patiënten in de BRCA-gemuteerde subgroep die behandeld werden met een placebo (14/62; 22,6%), kreeg daarna een PARP-remmer. Aantal incidenten/aantal gerandomiseerde patiënten; OS Algehele overleving; PFS Progressievrije overleving; BI Betrouwbaarheidsinterval; TSST Tijd van randomisatie tot start van tweede daaropvolgende therapie of overlijden. Afbeelding 1 Studie 19: Kaplan-Meier-curve van PFS bij BRCA-gemuteerde patiënten (beoordeling door onderzoeker, 53% maturiteit) 11 Maanden n-olaparib n-placebo 0 74 62 3 59 35 6 34 13 9 15 2 12 5 0 15 0 0 ….olaparib 400 mg bd tweemaal daags _____ placebo, x-as = tijd in maanden van randomisatie, y-as = PFS (progressievrije overleving), n-olaparib = aantal patiënten ‘at risk’ in olaparib arm, n-placebo = aantal patiënten ‘at risk’ in placebo arm Afbeelding 2 maturiteit) Maanden n-olaparib 0n-placebo Studie 19: Kaplan-Meier-curve van OS bij BRCA-gemuteerde patiënten (52% 0 3 6 9 12 15 18 21 24 27 30 33 36 39 42 45 48 51 74 71 69 67 65 62 56 53 50 48 39 36 26 12 7 0 0 0 62 62 58 52 50 46 39 36 33 29 29 27 21 10 4 0 0 0 12 ….olaparib 400 mg bd tweemaal daags _____ placebo, x-as = tijd in maanden van randomisatie, y-as = OS (algehele overleving), n-olaparib = aantal patiënten ‘at risk’ in olaparib arm, n-placebo = aantal patiënten ‘at risk’ in placebo arm In studie 19 werden 18 patiënten geïdentificeerd met een somatische tumor-BRCA-mutatie (een mutatie in de tumor maar wildtype in de kiembaan). De beperkte gegevens voor deze somatische tumor-BRCA-gemuteerde (sBRCA gemuteerde) patiënten tonen dat minder patiënten progressieincidenten met olaparib rapporteerden of overleden bij behandeling met olaparib dan met placebo (Tabel 3). Tabel 3 Samenvatting van progressie-vrije overleving en algehele overleving: sBRCA-gemuteerde populatie in studie 19 N incidenten/patiënten (%) PFS Olaparib 400 mg bd 3/8 (38%) Placebo 6/10 (60%) OS Olaparib 400 mg bd 4/8 (50%) Placebo 6/10 (60%) Pediatrische patiënten Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant om de resultaten in te dienen van onderzoek met Lynparza in alle subgroepen van pediatrische patiënten met ovariumcarcinoom (met uitzondering van rabdomyosarcoom en kiemceltumoren) (zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik). 5.2 Farmacokinetische eigenschappen De farmacokinetiek van olaparib bij een capsuledosis van tweemaal daags 400 mg wordt gekenmerkt door een schijnbare plasmaklaring van ~8,6 l/uur, een schijnbaar distributievolume van ~167 l en een terminale halfwaardetijd van 11,9 uur. Absorptie Na orale toediening van olaparib in capsulevorm vindt snel absorptie plaats, waarbij doorgaans een piekplasmaconcentratie wordt bereikt tussen 1 tot 3 uur na inname van de dosis. Er is geen duidelijke accumulatie na inname van meerdere geplande doses, en binnen ~3 tot 4 dagen wordt een steady-state bereikt. Bij gelijktijdige inname van voedsel werd de opnamesnelheid lager (tmax met 2 uur vertraagd) en nam de mate van absorptie van olaparib marginaal toe (AUC-toename van ongeveer 20%). Daarom wordt het aanbevolen dat patiënten Lynparza minstens 1 uur na inname van voedsel innemen en bij voorkeur de eerste 2 uur daarna niet eten (zie rubriek 4.2). Distributie De eiwitbinding in vitro van olaparib bij plasmaconcentraties die werden bereikt bij een dosis van tweemaal daags 400 mg, is ~82%. Biotransformatie 13 CYP3A4 bleek in vitro het enzym te zijn dat hoofdzakelijk verantwoordelijk is voor het metabolisme van olaparib. Na orale toediening van 14C-olaparib aan vrouwelijke patiënten bleek dat ongewijzigd olaparib verantwoordelijk was voor het merendeel van de circulerende radioactiviteit in het plasma (70%) en de belangrijkste component was die werd aangetroffen in de urine en feces (respectievelijk 15% en 6% van de dosis). Het metabolisme van olaparib is omvangrijk. Het grootste deel van het metabolisme was toe te schrijven aan oxidatiereacties, waarbij een aantal componenten die werden geproduceerd, vervolgens glucuronide- of sulfaatconjugatie ondergingen. Er werden 20, 37 en 20 metabolieten aangetroffen in respectievelijk het plasma, de urine en de feces, waarvan het merendeel < 1% van de toegediende dosis vertegenwoordigde. Een ringgeopende hydroxycyclopropyl-groep en twee mono-geoxygeneerde metabolieten (~10% elk) waren de belangrijkste circulerende componenten, waarbij een van de mono-geoxygeneerde metabolieten tevens de belangrijkste metaboliet in de excreta was (respectievelijk 6% en 5% van de urinaire en fecale radioactiviteit). In vitro toonde olaparib weinig/geen remming van CYP 1A2, 2A6, 2B6, 2C8, 2C9, 2C19, 2D6 of 2E1, en naar verwachting is olaparib geen klinisch significante, tijdsafhankelijke remmer van een van de P450-enzymen. Uit in-vitro-gegevens is tevens gebleken dat olaparib geen substraat is voor OATP1B1, OATP1B3, OCT1, BCRP en MRP2 en geen remmer van OATP1B3, OAT1 of MRP2. Eliminatie Na één dosis van 14C-olaparib werd ~86% van de toegediende radioactiviteit teruggevonden binnen een periode van 7 dagen: ~44% via de urine en ~42% via de feces. Het grootste deel van het materiaal werd uitgescheiden in de vorm van metabolieten. Speciale patiëntgroepen Nierinsufficiëntie De invloed van nierinsufficiëntie op blootstelling aan olaparib is niet onderzocht. Olaparib kan worden toegediend aan patiënten met lichte nierinsufficiëntie (creatinineklaring > 50 ml/min). Er zijn beperkte gegevens bij patiënten met matig ernstige insufficiëntie (creatinineklaring < 50 ml/min) of ernstige insufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min) (zie rubriek 4.2). Leverinsufficiëntie De invloed van leverinsufficiëntie op blootstelling aan olaparib is niet onderzocht. Het wordt afgeraden olaparib te gebruiken bij patiënten met leverinsufficiëntie (serumbilirubine > 1,5 keer de bovengrens van normaal). Oudere patiënten Er zijn beperkte gegevens over patiënten van 75 jaar en ouder. Uit een populatieanalyse van de beschikbare gegevens is geen relatie tussen de plasmaconcentratie van olaparib en de leeftijd van de patiënt gebleken. Gewicht Er zijn geen gegevens over obese patiënten (BMI > 30 kg/m2) of patiënten met ondergewicht (BMI < 18 kg/m2). Een populatieanalyse van de beschikbare gegevens heeft geen bewijs geleverd dat het gewicht van de patiënt invloed heeft op de plasmaconcentratie van olaparib. Ras Er zijn onvoldoende gegevens om het mogelijke effect van het ras op de farmacokinetiek van olaparib te evalueren, omdat de klinische ervaring voornamelijk is opgedaan met blanke patiënten (94% van de patiënten in de populatieanalyse was blank). Uit de beperkte beschikbare gegevens bleek geen bewijs van een duidelijk etnisch verschil in de farmacokinetiek van olaparib tussen Japanse en blanke patiënten. 14 Pediatrische patiënten Er is geen onderzoek uitgevoerd om de farmacokinetiek van olaparib bij pediatrische patiënten te onderzoeken. 5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek Genotoxiciteit Olaparib vertoonde geen mutageen potentieel, maar was clastogeen in zoogdiercellen in vitro. Bij orale toediening bij ratten induceerde olaparib micronuclei in het beenmerg. Deze clastogeniciteit is consistent met de bekende farmacologie van olaparib en duidt op een mogelijk genotoxische werking bij mensen. Toxiciteit bij herhaalde dosering In onderzoeken naar toxiciteit bij herhaalde dosering bij ratten en honden die maximaal 6 maanden duurden, werden dagelijkse orale doses olaparib goed verdragen. Het belangrijkste primaire doelorgaan voor toxiciteit bij beide diersoorten was het beenmerg, met geassocieerde veranderingen in perifere hematologieparameters. Deze bevindingen werden vastgesteld bij blootstellingen lager dan de waargenomen klinische blootstelling en waren grotendeels omkeerbaar binnen 4 weken na beëindigen van de dosering. Uit ex-vivo-onderzoeken met menselijke beenmergcellen bleek eveneens dat olaparib cytotoxisch is voor menselijke beenmergcellen. Reproductietoxicologie In een onderzoek naar vrouwelijke vruchtbaarheid waarbij ratten doses kregen toegediend tot aan de innesteling, werden de paringsprestatie en het zwangerschapspercentage niet beïnvloed, alhoewel er bij enkele dieren een verlengde oestrus werd waargenomen. Er was echter sprake van een lichte afname van de embryofoetale overleving. In onderzoeken naar de embryofoetale ontwikkeling bij ratten en bij dosisniveaus die geen significante maternale toxiciteit gaven, veroorzaakte olaparib een verminderde embryofoetale overleving, een verminderd foetaal gewicht en afwijkingen in de foetale ontwikkeling waaronder ernstige oogmisvormingen (bijv. anoftalmie, microftalmie), vertebrale/ribmisvormingen en viscerale en skeletale afwijkingen. Carcinogeniteit Er is geen onderzoek naar de carcinogeniteit van olaparib uitgevoerd. 6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS 6.1 Lijst van hulpstoffen Inhoud van de capsule Lauroylmacrogol-32 glyceriden Omhulsel van de capsule Hypromellose Titaandioxide (E171) Gellangom (E418) Kaliumacetaat Drukinkt Schellak IJzeroxide zwart (E172) 15 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid Niet van toepassing. 6.3 Houdbaarheid 2 jaar. 6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren Bewaren beneden 30°C. 6.5 Aard en inhoud van de verpakking Plastic HDPE-fles met een kinderveilige sluiting die 112 harde capsules bevat. Verpakking met 448 capsules (4 flessen met elk 112 capsules). 6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN AstraZeneca AB SE-151 85 Södertälje Zweden 8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN EU/1/14/959/001 9. DATUM EERSTE VERGUNNINGVERLENING/VERLENGING VAN DE VERGUNNING 10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu). 16 BIJLAGE II A. FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE B. VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN GEBRUIK C. ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN NAGEKOMEN D. VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL 17 A. FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte AstraZeneca UK Limited SILK ROAD BUSINESS PARK, MACCLESFIELD, CHESHIRE, SK10 2NA, Verenigd Koninkrijk B. VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN GEBRUIK Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de productkenmerken, rubriek 4.2). C. ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN NAGEKOMEN • Periodieke veiligheidsverslagen (PSUR’s) De vergunninghouder dient het eerste periodieke veiligheidsverslag voor dit geneesmiddel binnen 6 maanden na de toekenning van de vergunning in. Vervolgens dient de vergunninghouder voor dit geneesmiddel periodieke veiligheidsverslagen in, overeenkomstig de vereisten zoals uiteengezet in de lijst van uniale referentiedata en indieningsfrequenties voor periodieke veiligheidsverslagen (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107 quater, onder punt 7 van Richtlijn 2001/83/EG. Deze lijst is gepubliceerd op het Europese webportaal voor geneesmiddelen. D. VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL • Risk Management Plan (RMP- risicobeheerplan) De vergunninghouder voert de noodzakelijke onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-updates. Een RMP-update wordt ingediend: • op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau; • steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt. Mocht het tijdstip van indiening van een periodiek veiligheidsverslag en indiening van de RMPupdate samenvallen, dan kunnen beide gelijktijdig worden ingediend. 18 • Verplichting tot het nemen van maatregelen na toekenning van de handelsvergunning De vergunninghouder neemt onderstaande maatregelen, binnen het gestelde tijdschema: Beschrijving Uiterste datum PAES: Om de werkzaamheid van olaparib op de lange termijn nader te definiëren bij patiënten met een BRCA-gemuteerd platinagevoelig recidief hooggradig sereus ovariumcarcinoom, dient de vergunninghouder de uiteindelijke Overall Survival (OS)-analyse van onderzoek D0810C00019, een gerandomiseerd, dubbelblind, multicentrisch fase II onderzoek, in te dienen. Het rapport van de klinische studie moet ingediend zijn in: PAES: Om de werkzaamheid van olaparib nader te bevestigen bij patiënten een BRCA-gemuteerd platinagevoelig recidief hooggradig sereus ovariumcarcinoom, dient de vergunninghouder de resultaten in te dienen van onderzoek D0816C00002, een gerandomiseerd, dubbelblind, multicentrisch fase II onderzoek. Het rapport van het klinisch onderzoek moet ingediend zijn in: PAES: Om de werkzaamheid van olaparib nader te definiëren bij patiënten een BRCA-gemuteerd platinagevoelig recidief hooggradig sereus epitheliaal ovariumcarcinoom, dient de vergunninghouder een niet-gerandomiseerd, eenarmig, open-label, multicentrisch fase IV onderzoek uit te voeren en in te dienen bij patiënten met een platinagevoelig recidief ovariumcarcinoom , die een complete of partiële respons hebben na een op platina gebaseerde chemotherapie en die draagster zijn van een ‘loss of function’-kiemlijn of (een) somatische BRCA mutatie(s) en de resultaten van dit onderzoek in te dienen. Het rapport van het klinisch onderzoek moet ingediend zijn in: 19 juni 2017 december 2018 september 2018 BIJLAGE III ETIKETTERING EN BIJSLUITER 20 A. ETIKETTERING 21 GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD DOOS 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Lynparza 50 mg, harde capsules olaparib 2. GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN) Elke harde capsule bevat 50 mg olaparib. 3. LIJST VAN HULPSTOFFEN 4. FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD Harde capsule. 448 capsules (4 flessen met elk 112 capsules). 5. WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN) Oraal gebruik. Lees voor het gebruik de bijsluiter. 6. EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN Buiten het zicht en bereik van kinderen houden. 7. ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG Cytotoxisch. 8. UITERSTE GEBRUIKSDATUM EXP 9. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING Bewaren beneden 30°C. 22 10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING) Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd in overeenstemming met lokale voorschriften. 11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN AstraZeneca AB SE-151 85 Södertälje Zweden 12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN EU/1/14/959/001 13. BATCHNUMMER Lot 14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING Geneesmiddel op medisch voorschrift. 15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK 16. INFORMATIE IN BRAILLE lynparza 50 mg 23 GEGEVENS DIE OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD FLES/LABEL 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Lynparza 50 mg, harde capsules olaparib 2. GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN) Elke harde capsule bevat 50 mg olaparib. 3. LIJST VAN HULPSTOFFEN 4. FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD Harde capsule. 112 capsules. 5. WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN) Oraal gebruik. Lees voor het gebruik de bijsluiter. 6. EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN Buiten het zicht en bereik van kinderen houden. 7. ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG Cytotoxisch. 8. UITERSTE GEBRUIKSDATUM EXP 9. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING Bewaren beneden 30°C. 24 10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING) Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN AstraZeneca AB SE-151 85 Södertälje Zweden 12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN EU/1/14/959/001 13. BATCHNUMMER Lot 14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING Geneesmiddel op medisch voorschrift. 15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK 16. INFORMATIE IN BRAILLE 25 B. BIJSLUITER 26 Bijsluiter: informatie voor de patiënt Lynparza 50 mg, harde capsules Olaparib Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. U kunt hieraan bijdragen door melding te maken van alle bijwerkingen die u eventueel zou ervaren. Aan het einde van rubriek 4 leest u hoe u dat kunt doen. Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat innemen want er staat belangrijke informatie in voor u. • Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig. • Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. • Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u. • Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Inhoud van deze bijsluiter 1. 2. 3. 4. 5. 6. 1. Wat is Lynparza en waarvoor wordt dit middel ingenomen? Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn? Hoe neemt u dit middel in? Mogelijke bijwerkingen Hoe bewaart u dit middel? Inhoud van de verpakking en overige informatie Wat is Lynparza en waarvoor wordt dit middel ingenomen? Wat is Lynparza en hoe werkt dit middel? Lynparza harde capsules bevatten de werkzame stof olaparib. Olaparib is een type geneesmiddel tegen kanker dat PARP-remmer (poly-adenosinedifosfaat-ribose-polymeraseremmer) wordt genoemd. Bij patiënten met mutaties (veranderingen) in bepaalde genen, het zogenoemde BRCA (borstkanker gen), die een verhoogde kans hebben om bepaalde vormen van kanker te krijgen, kunnen PARPremmers kankercellen vernietigen door een enzym te blokkeren dat het DNA helpt te herstellen. Waarvoor wordt Lynparza gebruikt? Lynparza wordt gebruikt voor de behandeling van een type eierstokkanker dat 'BRCA-gemuteerde eierstokkanker' wordt genoemd. Het middel wordt gebruikt nadat de kanker heeft gereageerd op een eerdere behandeling met chemotherapie die platina bevat. Er wordt een test uitgevoerd om te bepalen of u BRCA-gemuteerde kanker heeft. 2. Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn? Wanneer mag u dit middel niet innemen? • U bent allergisch voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in rubriek 6. Neem Lynparza niet in als een van de bovenstaande vermeldingen op u van toepassing is. Neem bij twijfel contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u Lynparza inneemt. 27 Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel? Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel inneemt: • Indien u een laag aantal bloedcellen heeft bij bloedonderzoek. Dit kunnen een laag aantal rode bloedcellen (anemie), een laag aantal witte bloedcellen (neutropenie), of een laag aantal bloedplaatjes (trombocytopenie) zijn. Zie rubriek 4 voor meer informatie over deze bijwerkingen. Dit betreft ook de klachten en symptomen waar u alert op moet zijn (koorts of infectie, kneuzingen of bloedingen). In zeldzame gevallen kan dit een teken zijn van een ernstiger probleem met het beenmerg zoals ‘myelodysplastisch syndroom’ (MDS) of ‘acute myeloïde leukemie’ (AML). Uw arts kan eventueel uw beenmerg testen en controleren of deze problemen optreden. • Indien u last krijgt van kortademigheid, hoesten of een piepende ademhaling of deze symptomen erger worden. Enkele patiënten die met Lynparza werden behandeld, ontwikkelden longontsteking (pneumonitis). Pneumonitis is een ernstige aandoening die vaak in het ziekenhuis moet worden behandeld. Als een van de bovenstaande vermeldingen op u van toepassing is (of als u twijfelt), neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Tests en controles Uw arts zal vóór en tijdens de behandeling met Lynparza uw bloed controleren. U krijgt een bloedtest op de volgende momenten: • voor de start van de behandeling; • eens per maand in het eerste jaar van de behandeling; • met regelmatige tussenpozen die worden bepaald door uw arts na het eerste jaar van de behandeling. Als uw bloedwaarden onder een bepaald niveau zakken, kan het nodig zijn een bloedtransfusie te ondergaan (hierbij krijgt u nieuw bloed of een bloedproduct van een donor). Gebruikt u nog andere geneesmiddelen? Gebruikt u naast Lynparza nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit geldt ook voor geneesmiddelen die zonder recept verkrijgbaar zijn en voor kruidengeneesmiddelen. Dit is nodig omdat Lynparza de werking van sommige andere geneesmiddelen kan beïnvloeden. Sommige andere geneesmiddelen kunnen ook de werking van Lynparza beïnvloeden. Gebruik Lynparza niet als u andere geneesmiddelen tegen kanker gebruikt. Licht uw arts, apotheker of verpleegkundige in als u een vaccin moet krijgen of een geneesmiddel dat het immuunsysteem onderdrukt, omdat u mogelijk nauwgezet in de gaten gehouden moet worden. Licht uw arts of apotheker in als u een van de volgende geneesmiddelen gebruikt: • itraconazol – wordt gebruikt voor de behandeling van schimmelinfecties; • telitromycine, claritromycine – worden gebruikt voor de behandeling van bacteriële infecties; • versterkte proteaseremmers, nelfinavir, indinavir, saquinavir, boceprevir, telaprevir, nevirapine – worden gebruikt voor de behandeling van virale infecties, waaronder HIV; • rifampicine, rifapentine, rifabutine – worden gebruikt voor bacteriële infecties, waaronder tuberculose (TBC); • fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital – worden gebruikt als kalmeermiddel of voor de behandeling van insulten/aanvallen en epilepsie; 28 • sint-janskruid (Hypericum perforatum)– een kruidengeneesmiddel dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de behandeling van depressies. Zwangerschap en borstvoeding • U dient Lynparza niet in te nemen als u zwanger bent of zwanger kunt worden. Dit geneesmiddel kan namelijk schadelijk zijn voor het ongeboren kind. • U moet voorkomen dat u zwanger wordt terwijl u dit geneesmiddel gebruikt. U moet doeltreffende anticonceptiemiddelen gebruiken zolang u dit geneesmiddel neemt en tot 1 maand nadat u de laatste dosis van Lynparza hebt ingenomen. Het is niet bekend of Lynparza de werkzaamheid van sommige orale anticonceptie middelen kan beïnvloeden. Informeer uw arts als u orale anticonceptie middelen gebruikt, zodat uw arts u het gelijktijdig gebruik van niethormonale anticonceptie methoden kan aanbevelen. • U moet een zwangerschapstest (laten) doen voordat u Lynparza gaat gebruiken, en ook regelmatig tijdens de behandeling en 1 maand nadat u de laatste dosis van Lynparza hebt ingenomen. Als u tijdens de behandeling zwanger wordt, moet u onmiddellijk contact opnemen met uw arts. • Het is niet bekend of Lynparza overgaat in de moedermelk. Geef geen borstvoeding zolang u Lynparza gebruikt en tot één maand na inname van de laatste dosis Lynparza. Raadpleeg uw arts indien u van plan bent borstvoeding te gaan geven. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Lynparza kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te gebruiken. Als u zich duizelig, zwak of moe voelt tijdens het innemen van Lynparza, kunt u beter geen machines gebruiken of een voertuig besturen. 3. Hoe neemt u dit middel in? Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts, apotheker of verpleegkundige u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Hoeveel van dit middel moet u innemen? De aanbevolen dosering is tweemaal daags 8 capsules (400 mg) via de mond in te nemen (in totaal 16 capsules per dag). Het is belangrijk dat u de totale aanbevolen dagelijkse dosering inneemt en er mee doorgaat zoals uw arts, apotheker of verpleegkundige heeft aangegeven. Hoe neemt u dit middel in • Neem een dosis (8 capsules) Lynparza via de mond met water in, eenmaal ‘s morgens en eenmaal ‘s avonds. Neem Lynparza minstens 1 uur na het eten van voedsel in. Eet bij voorkeur de eerste 2 uur nadat Lynparza is ingenomen, niet. Als u last krijgt van bijwerkingen, kan uw arts u adviseren een lagere dosis Lynparza te nemen. Heeft u te veel van dit middel ingenomen? Als u meer Lynparza heeft ingenomen dan uw normale dosis, neem dan onmiddellijk contact op met uw arts of het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Bent u vergeten dit middel in te nemen? Als u vergeten bent Lynparza in te nemen, neem dan de volgende normale dosis op het geplande tijdstip in. Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen. Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. 29 4. Mogelijke bijwerkingen Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee te maken. Het is belangrijk dat u weet welke bijwerkingen er kunnen optreden. Uw arts kan u ook andere geneesmiddelen voorschrijven om de bijwerkingen te behandelen. Neem onmiddellijk contact op met uw arts als u een van de volgende bijwerkingen krijgt – u heeft misschien dringend medische behandeling nodig: Zeer vaak (kunnen voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen): • Koorts of infectie – dit kunnen symptomen zijn van een laag aantal witte bloedcellen (neutropenie of lymfopenie). • Kortademigheid, zich zeer moe voelen, een bleke huid of een snelle hartslag – dit kunnen symptomen zijn van een laag aantal rode bloedcellen (anemie). Vaak (kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen): • Blauwe plekken of bloedingen die langer duren dan normaal als u zich pijn doet – dit kunnen symptomen zijn van een laag aantal bloedplaatjes (trombocytopenie). Neem onmiddellijk contact op met uw arts als een van de bovenstaande bijwerkingen optreedt. Andere mogelijke bijwerkingen zijn: Zeer vaak: • hoofdpijn; • duizeligheid; • verlies van eetlust; • zich moe of zwak voelen; • zich misselijk voelen; • overgeven (braken); • voedsel smaakt anders; • slechte spijsvertering of maagzuur (dyspepsie); • diarree; neem onmiddellijk contact op met uw arts, als deze bijwerking ernstig wordt; • toename van creatinine-spiegels in het bloed, gemeten met een laboratoriumtest die aangeeft hoe goed uw nieren werken; • bloedtesten die een toename van de grootte van de rode bloedcellen laten zien. Vaak: • zere mond (stomatitis); • pijn in de maagstreek onder de ribben. Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. Uw arts kan u een geneesmiddel voorschrijven voor de behandeling van symptomen als misselijkheid, braken, diarree en dyspepsie. Het melden van bijwerkingen Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook 30 rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in appendix V. Door bijwerkingen te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel. 5. Hoe bewaart u dit middel? Buiten het zicht en bereik van kinderen houden. Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de doos en de fles na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste houdbaarheidsdatum. Bewaren beneden 30°C. Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Ze worden dan op een verantwoorde manier vernietigd en komen niet in het milieu terecht. 6. Inhoud van de verpakking en overige informatie Welke stoffen zitten er in dit middel? De werkzame stof in dit middel is olaparib. Elke harde capsule bevat 50 mg olaparib. De andere stoffen (hulpstoffen) in dit middel zijn: • Inhoud van de capsule: lauroylmacrogol-32 glyceriden. • Omhulsel van de capsule: hypromellose, titaandioxide (E171), gellangom (E418), kaliumacetaat. • Drukinkt op de capsule: schellak, ijzeroxide zwart (E172). Hoe ziet Lynparza eruit en hoeveel zit er in een verpakking? Lynparza is een witte, ondoorzichtige, harde capsule, gemarkeerd met “OLAPARIB 50 mg” en het logo van AstraZeneca in zwarte inkt. Lynparza wordt geleverd in plastic HDPE-flessen die elk 112 harde capsules bevatten. Eén verpakking bevat 448 capsules (4 flessen met elk 112 capsules). Houder van de vergunning voor het in de handel brengen AstraZeneca AB SE-151 85 Södertälje Zweden Fabrikant AstraZeneca UK Limited Silk Road Business Park Macclesfield, Cheshire, SK10 2NA Verenigd Koninkrijk Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen: 31 België/Belgique/Belgien AstraZeneca S.A./N.V. Tel: +32 2 370 48 11 Lietuva UAB AstraZeneca Lietuva Tel: +370 5 2660550 България АстраЗенека България ЕООД Тел.: +359 (2) 44 55 000 Luxembourg/Luxemburg AstraZeneca S.A./N.V. Tél/Tel: +32 2 370 48 11 Česká republika AstraZeneca Czech Republic s.r.o. Tel: +420 222 807 111 Magyarország AstraZeneca Kft. Tel.: +36 1 883 6500 Danmark AstraZeneca A/S Tlf: +45 43 66 64 62 Malta Associated Drug Co. Ltd Tel: +356 2277 8000 Deutschland AstraZeneca GmbH Tel: +49 41 03 7080 Nederland AstraZeneca BV Tel: +31 79 363 2222 Eesti AstraZeneca Tel: +372 6549 600 Norge AstraZeneca AS Tlf: +47 21 00 64 00 Ελλάδα AstraZeneca A.E. Τηλ: +30 2 106871500 Österreich AstraZeneca Österreich GmbH Tel: +43 1 711 31 0 España AstraZeneca Farmacéutica Spain, S.A. Tel: +34 91 301 91 00 Polska AstraZeneca Pharma Poland Sp. z o.o. Tel.: +48 22 874 35 00 France AstraZeneca Tél: +33 1 41 29 40 00 Portugal AstraZeneca Produtos Farmacêuticos, Lda. Tel: +351 21 434 61 00 Hrvatska AstraZeneca d.o.o. Tel: +385 1 4628 000 România AstraZeneca Pharma SRL Tel: +40 21 317 60 41 Ireland AstraZeneca Pharmaceuticals (Ireland) Ltd Tel: +353 1609 7100 Slovenija AstraZeneca UK Limited Tel: +386 1 51 35 600 Ísland Vistor hf. Sími: +354 535 7000 Slovenská republika AstraZeneca AB, o.z. Tel: +421 2 5737 7777 Italia AstraZeneca S.p.A. Tel: +39 02 9801 1 Suomi/Finland AstraZeneca Oy Puh/Tel: +358 10 23 010 Κύπρος Sverige 32 Αλέκτωρ Φαρµακευτική Λτδ Τηλ: +357 22490305 AstraZeneca AB Tel: +46 8 553 26 000 Latvija SIA AstraZeneca Latvija Tel: +371 67377100 United Kingdom AstraZeneca UK Ltd Tel: +44 1582 836 836 Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in Andere informatiebronnen Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau: (http://www.ema.europa.eu). 33