Tanden en kiezen

advertisement
Tanden en kiezen
Tanden en kiezen
Tanden en kiezen zijn erop gemaakt om enorme krachten op een klein oppervlak te
weerstaan. Indien met een meetapparaat de bijtkracht gemeten wordt, komt men
tot waarden van 100 kg; dit geldt voor gezonde tanden en kiezen.
Iemand met een kunstgebit kan niet harder meer bijten dan 5 tot 10 kilogram. Dit
komt doordat het te veel pijn doet om harder te bijten.
Het gebit is de gezamenlijke benaming voor tanden en kiezen, door de tandarts ook
wel de gebitselementen genoemd. De tanden en kiezen staan in holten van het been
van de boven- en onderkaak.
Hun hoofdmassa bestaat uit een enigszins op been gelijkend weefsel, het tandbeen
of ivoor. Het deel dat in de mond zichtbaar is (de kroon) is bedekt met een dunne
laag glazuur, ook wel email genoemd.
Onder de kroon ligt de tandhals, die niet meer met glazuur bedekt is, en het
gedeelte dat in de tandkas past, de tandwortel. De tandwortel is omgeven door een
bijzonder soort beenachtig weefsel, het cement, verbonden met het wortelvlies dat
de tandkas bekleedt.
In de as van de tandwortel loopt een kanaaltje dat zich in het binnenste van de
kroon tot een ruimer kanaaltje verwijdt. Door dit kanaaltje (het wortelkanaal) dringt
bindweefsel met fijne bloedvat en zenuwtakjes (tandpulpa) tot in het inwendige van
de tand.
Ontwikkeling
Tanden en kiezen worden reeds voor de geboorte aangelegd. Ze ontstaan ten dele
uit het dekweefsel dat de binnenzijde van de mondholte bekleedt, deels uit het
daaronder liggende bindweefsel.
Uit het dekweefsel van de mondholte groeien in het gebied waar zich in boven en
onderkaak de tanden en kiezen zullen ontwikkelen, de tandlijsten in het
onderliggende bindweefsel naar binnen. Aan het uiteinde van de lijst ontwikkelen
zich verbredingen, de tandknoppen.
In de tandknoppen dringt vaatrijk bindweefsel binnen zodat een op doorsnede
halvemaanvormige, van het dekweefsel afkomstige tandknop een bindweefselkegel
omvat. De tandlijst waarmee de knop met het oppervlakkige dekweefsel was
verbonden, verdwijnt.
Nu gaat de uit de tandknop afkomstige kap van dekcellen glazuur vormen, terwijl
door het er binnen liggende bindweefsel tegen de binnenzijde ervan tandbeen wordt
afgezet zodat ten slotte een vormsel ontstaat, bestaande uit tandbeen waarin slechts
in het centrum een kanaal met bindweefsel, bloedvaatjes en zenuwtakjes
(wortelkanalen en pulpakamer) is uitgespaard.
Samenstelling
Het glazuur, de hardste stof van het lichaam, bestaat uit regelmatige prisma's van
fosforzure kalk. Een kleine hoeveelheid fluorzouten in het dieet respectievelijk in het
drinkwater is voor de vorming van een volwaardig glazuur van groot belang. Een
teveel is echter schadelijk en leidt tot abnormale ontwikkeling van het glazuur.
De scheikundige samenstelling van het tandbeen komt ongeveer overeen met die
van botweefsel.
In het tandbeen lopen fijne kanaaltjes van de pulpakamer naar de grens tussen
tandbeen en glazuur (tandhals).
De bindweefselcellen die in de pulpakamer liggen, zenden fijne, draadvormige
uitlopertjes door die kanaaltjes tot de glazuurgrens.
De eerste aanleg van een tand ligt aanvankelijk nog onder het dekweefsel van de
mondholte. Bij de verdere ontwikkeling schuift hij naar boven waarbij de kroon ten
slotte door de deklaag heen breekt en onbedekt in de mondholte komt te liggen.
Hierbij blijkt, althans voorlopig, nog een afsluiting bestaan die de tandhals
beschermt. De rand van het gat in het dekweefsel dat de oppervlakkige laag vormt
van het tandvlees, verkleeft namelijk met het emailoppervlak van de basis van de
kroon (emailvliesje). Ten slotte komt zo in boven- en onderkaak een gebogen
tandenrij tot stand.
Soorten tanden
De tanden worden onderscheiden in:
- snijtanden;
- hoektanden;
- kiezen.
Snijtanden
De scherpe, beitelvormig snijtanden bijten het voedsel af, waarbij ze als de bladen
van een schaar over elkaar schuiven.
Hoektanden
De kegelvormige hoektanden, oorspronkelijk dienend om het voedsel af te scheuren,
zorgen ervoor dat het voedsel goed vastgehouden wordt.
Kiezen
De kiezen bezitten een breed knobbelig kauwvlak. Tussen de kauwvlakken van de
boven- en onderkiezen wordt het voedsel als tussen molenstenen vermalen.
Tijdens het leven krijgt de mens twee ‘generaties' van tanden en kiezen. Eerst het
zogenoemde melkgebit, dat ongeveer in het zevende levensjaar geleidelijk geheel
vervangen wordt door het blijvende gebit.In de tijd dat in de mond tegelijk
melktanden en blijvende elementen aanwezig zijn, spreekt men van een wisselgebit.
Deze periode duurt vijf jaar, maar individuele variaties zijn talrijk. Alle tanden van
het melkgebit zijn gewoonlijk doorgekomen en uitgegroeid tegen de tijd dat een kind
twee-en-een-half jaar oud is.
Tanden bij de geboorte
Te vroeg doorbreken van tanden heeft weinig te betekenen, behalve in fysiologisch
opzicht. Veel mensen geloven dat een kind dat met tanden geboren wordt later een
onaangenaam karakter zal krijgen. Anderen beschouwen het als een goed voorteken.
Het is gebruik geweest deze tanden kort na de geboorte te verwijderen. Dit moet
echter ten zeerste worden ontraden, tenzij uit een röntgenfoto blijkt dat ze overtollig
zijn.
Zijn het normale elementen van het melkgebit, dan moeten zij zonder twijfel
behouden blijven en de moeder zal moeten proberen het ongemak tijdens de
borstvoeding te verdragen. Eventueel kan een bolvormig kapje van kunsthars
worden vervaardigd dat tijdelijk op de scherpe tandjes wordt bevestigd met
tandcement.
Wisselen
Voor het wisselen begint, komt op zesjarige leeftijd achter de tweede melkkies de
eerste blijvende kies door, daarna neemt het wisselen een aanvang. De twintig
melkelementen worden geleidelijk vervangen door twintig blijvende. Daarna komt er
nog een achttal kiezen door zodat het volledige, blijvende gebit bestaat uit 32 tanden
en kiezen. De laatste, zogenoemde verstandskiezen komen echter pas later of in het
geheel niet door, zodat veel mensen een onvolledig gebit hebben met minimaal 28
elementen.
Het doorbreken en wisselen begint in de onderkaak en is in de bovenkaak steeds een
fase achter. Het ‘melkgebit' heeft in elke kaakhelft twee snijtanden, een hoektand en
twee kiezen. Het wordt vervangen door het blijvende gebit dat aan elke kant, achter
de kiezen die de melkkiezen vervangen (de zogenoemde valse kiezen), nog drie ware
kiezen heeft.
De wortels van de snijtanden en hoektanden zijn enkelvoudig. Dit is meestal ook het
geval met de wortels van de valse kiezen. De ware kiezen van de onderkaak hebben
twee, die in de bovenkaak hebben drie wortels. De valse kiezen hebben twee
knobbels, de ware hebben er vier of vijf.
De mens bezit een gecombineerd gebit, dat wil zeggen een gebit waarin de
verschillende soorten snij- en hoektanden en kiezen naast elkaar voorkomen. Ze
staan in een enkele rij in de kaken, achter elkaar en hebben vrijwel alle dezelfde
hoogte.
Dit zijn de hoofdkenmerken van het menselijk gebit, waaruit onweerlegbaar is af te
leiden dat de mens van natuur en in anatomische bouw is ingesteld op een
gemengde voeding, dus bestaande uit zowel plantaardige als dierlijke kost.
Belang van kalk
Het tandbeen, dat wel in scheikundige samenstelling maar niet in fijnere bouw met
het gewone botweefsel overeenkomt, onderscheidt zich van dit laatste nog in ander
opzicht: in tegenstelling tot het gewone bot waaraan al naar behoefte kalk weer kan
worden onttrokken, houdt het tandbeen de er eenmaal in afgezette kalkzouten stevig
vast.
Ontkalking van het tandbeen komt alleen voor bij vervanging van het melkgebit door
het blijvende; dan wordt door druk van het onderliggende element kalk uit de wortel
van de melktand weer opgelost en valt de daardoor los geworden kroon uit.
Het kaakbeen ondergaat gedurende het gehele leven veranderingen. Het moet
ruimte geven aan doorbrekende tanden om deze in staat te stellen in de mondholte
tevoorschijn te komen. Daarna moet het weer opnieuw worden opgebouwd teneinde
de tanden en kiezen in de kaken te bevestigen. Deze opbouw van de kaakboog blijft
niet bestaan maar wordt bij volwassenen weer afgebroken, eerst onmerkbaar, op
ongeveer zestigjarige leeftijd vlugger.
Volgorde van ontwikkeling
Bij de melktanden begint de kalkafzetting omstreeks de helft van de zwangerschap,
eerst in de snijtanden, dan in de hoektanden, en ten slotte in de kiezen. Zes tot acht
maanden na de geboorte breekt de eerste snijtand, op een leeftijd van 7-10
maanden de tweede snijtand aan elke zijde in de boven- en onderkaak door.
Op de leeftijd van 12-15 maanden volgt de voorste kies, dan de hoektand (16-19
maanden) en ten slotte (20-24 maanden) de achterste kies. De verkalking van het
blijvende gebit begint in de boven- en onderkaak omstreeks de geboorte bij de
aanleg van de eerste ware kies.
Dan volgen op een leeftijd van 3 tot 4 maanden de snijtanden in de onderkaak en de
eerste snijtanden van de bovenkaak. In de tweede snijtand begint de verkalking veel
later, op een leeftijd van 10-12 maanden. Inmiddels is met omstreeks 5 maanden de
verkalking van de hoektanden in boven- en onderkaak al begonnen.
Dan verschijnen tussen 18 en 30 maanden de valse kiezen en de tweede ware kies,
en pas tussen 7 en 10 jaar de verstandskies. Bij het doorbreken komt de eerste ware
kies ook het eerst, samen met de eerste snijtand in de onderkaak (6-7 jaar).
Dan volgen de overige snijtanden, de hoektanden en de tweede ware kies, in deze
volgorde tussen het 7e en het 13e jaar, en ten slotte volgt tussen het 18e en 30e
jaar de achterste ware kies, de ‘verstandskies'.
De vorm van de tandbogen in boven en onderkaak is niet dezelfde, maar de tanden
en kiezen zijn zo ingeplant dat bij de bijtbewegingen de beet tussen de snijtanden
als door een schaar wordt afgeknipt en dat bij het kauwen het voedsel tussen de
over elkaar schuivende knobbels van de kiezen wordt vermalen.
Download