MARCO BEASLEY stem SILVIA MORONI traverso STEFANO

advertisement
ZO 2 5 SEPTEMBER 2016
H O O G S T R AT E N , B E G I J N H O F K E R K
BEGIJNHOF
15:15
MARCO BEASLEY
stem
S I LV I A M O R O N I
traverso
S T EFA N O R O C C O
aartsluit & barokgitaar
FA B I O AC C U R S O
luit
MUSICA DIVINA
53
ANONIEM……… Fenesta vascia ( renaissance lied uit Napels)
MARIO PASQUALE COSTA (1858-1933)……… Catarì
MARCO BEASLEY (1957)……… Tarantella I, II e III
DIEGO ORTIZ (1510-1570)……… Recercada primiera y segunda
uit Trattado de glosas, Rome, 1553
GIROLAMO MONTESARDO (1580-1643)……… Folia chiamata
così da’ Spagnoli uit I lieti giorni di Napoli:
concertini, Napels, 1612
ORLANDUS LASSUS……… Sto core mio uit Livre XIV
a 4 parties...par Rolando di Lasso, Tielman Susato, Antwerpen, 1545
ANONIEM……… Tarantella detta alla calabrese
MARCO CARA (1470-1525)……… O mia cieca e dura sorte
uit Libro I del Bossiniensis, Venetië, 1509
ANONIEM……… Pavana & Saltarello “de la ragione”
uit ms. british library royal app. 59-62 s.d. (16de eeuw)
AMBROGIO DALZA (?-1508)……… Piva uit Intabolatura libro II,
Petrucci, Venetië, 1508
ADRIAAN WILLAERT……… Vecchie letrose met toegevoegde
verzen van M. Beasley
MARIO PASQUALE COSTA……… Era de Maggio
ANONIEM……… Como senza la vita
ANONIEM/ATHANASIUS KIRCHER……… Compendium
Tarantulae
ANONIEM………Homo fugit velut umbra aka La Passacaglia della Vita
ANONIEM……… Il Mattacino
I.s.m.
5 4 Stad Hoogstraten
L A PA S S AC AG L I A D E L L A V I TA
In ‘La passacaglia della vita’ mijmert de innemende Italiaanse tenor
Marco Beasley over de vluchtigheid van het leven. In het uiterst expressieve repertoire van het laat zestiende-eeuwse Noord-Italië vond hij daarvoor ruim voldoende stof. Voor het eerst in de geschiedenis nam de zanger hier de rol aan van verteller en kon hij zijn eigen creativiteit ook kwijt
in de muziek die hij uitvoerde. Het stemmenkluwen van de verouderde
polyfonie maakte hier plaats voor een caleidoscoop van korte motiefjes op maat gemaakt voor de zanger, die het publiek met de nodige muzikale
retoriek in zijn greep houdt.
Het Italië van de zestiende en zeventiende eeuw bestond uit een
lappendeken van onafhankelijke stadstaten die op alle vlakken in een
concurrentiële wedloop waren verwikkeld: politiek, economisch, maar
ook cultureel. Elk adellijk hof en elke kerkelijke instantie trachtte zo veel
mogelijk bekende kunstenaars en componisten aan te trekken om hun
prestige op te krikken. Op die manier werd vooral Noord-Italië in deze
periode de ideale voedingsbodem voor muzikale vernieuwing. In Rome
werd rond de tijd van de contrareformatie de strenge Palestrina-stijl tot
compositorische standaard verheven, vooral in de religieuze muziek.
Daarnaast ontstond halverwege de zestiende eeuw echter een parallel
discours van profane genres, waar enkele modernistische tendensen veel
sneller voet aan grond kregen.
De in Vlaanderen geboren componist Adriaan Willaert (14901562) leidde zonder eigen medeweten deze nieuwe episode in. Na een
post in Ferrara bij de invloedrijke kunstenaarsfamilie d’Este werd hij in
1527 aangesteld als kapelmeester van de San Marcobasiliek in Venetië,
het toenmalige middelpunt van cultureel Italië. Zijn muzikale schrijftrant
vormde een synthese van de contrapuntische stijl uit de Lage Landen en
de nieuwe expressieve stijl uit Italië van voorgangers als Claudio Merulo.
Willaerts zogenaamde ‘Venetiaanse stijl’ richtte de aandacht steeds meer
op de samenklank of de verticale dimensie van de muziek dan op elke hoB E AS LE Y, M O RO N I , RO CCO & ACC U R S O
55
rizontale lijn apart. Bovendien oriënteerde Willaert die verticale samenklanken steeds meer op de concrete inhoud van de tekst, vooral in zijn
wereldlijke liederen. In de eerste helft van de zestiende eeuw verschenen
in Noord-Italië de eerste bundels wereldlijke liederen, in alle vormen en
afmetingen. Steeds vaker werden de onderstemmen in deze wereldlijke
muziek vervangen door instrumenten: eenstemmige muziek met instrumentale begeleiding werd stilaan de norm. Deze stemmenreductie gunde
de vocale uitvoerder, voortaan alleen, een veel grotere vrijheid. Door middel van improvisaties en versieringen kreeg dit repertoire een rapsodisch
karakter, waar de zanger op de voorgrond treedt als verteller. Tegen het
einde van de zestiende eeuw was men zich er in Italië van bewust dat een
nieuwe periode voor de deur stond en men zag er ook de noodzaak van in.
Toch heerste er over de precieze invulling van die nieuwe periode beslist
geen consensus. In dit debat stonden verschillende muziektheoretische
en -esthetische kampen lijnrecht tegenover mekaar waarbij elke strekking
zich het beslissingsrecht toe-eigende over de toekomst van de muziek.
Ondanks het verzet (vooral uit katholieke hoek) was het hek in minstens
één opzicht al van de dam: voortaan zou het tekstuele aspect van de muziek veel meer op de voorgrond staan en werd de relatie tussen tekst en
muziek een van de belangrijkste compositorische parameters. Deze moderne tendens stolde in eerste instantie vooral in het madrigaal en later in
de opera; twee genres die Italië in de late zestiende en vroege zeventiende
eeuw deden ontpoppen tot het kloppende hart van de Europese muziek.
De hernieuwde aandacht voor de relatie tussen tekst en muziek
ging terug op voorbeelden uit de Griekse Oudheid. Voor het eerst sinds
vele eeuwen vond het retorische gehalte van muziek en woord opnieuw
ingang in de muziek, en de overtuiging dat via bepaalde stijlfiguren gevoelens kunnen worden opgewekt bij het publiek. De componist diende de
muziek in overeenstemming te brengen met de verhevenheid en artistieke
kwaliteit van de poëzie, om zo de idee van de tekst op de luisteraar over te
brengen. Deze zoektocht naar de retorische kracht van de muziek vertaalde zich ook in het gebruik van enkele muzikale vormen. In dit programma
ligt de inhoudelijke klemtoon op de passacaglia, een genre dat oorspronkelijk dateert uit de zestiende eeuw en in de loop van de eeuwen verschillende
betekenissen heeft gekregen. In het Noord-Italië van die tijd bestond een
56
B E AS LE Y, M O RO N I , RO CCO & ACC U R S O
passacaglia uit een bepaalde korte akkoordprogressie die enkele malen herhaald werd, als een soort van refreinstructuur. Op die akkoordprogressie
presenteert zich een melodie, waarop door de zanger eindeloos kan gevarieerd worden, naar gelang de tekstinhoud. De mogelijkheden tot muzikale
toevoegingen, tot op het niveau van het individuele woord, zijn eindeloos.
Precies daarom zijn passacaglia’s vaak bijzonder expressief. Bovendien
toonde de passacaglia zich erg geschikt voor een welbepaalde tekstinhoud,
die de focus vormt van dit programma: de regelmaat van de passacaglia
wordt vergeleken met het verloop van het leven dat voortschrijdt met de
mechanische regelmaat van een klok. De teksten ademen een soort van
memento mori uit, een subtiele waarschuwing dat het leven eindig is en dat
de mens zichzelf niet mag verliezen in routine en verstarrende regelmaat.
De passacaglia nodigt ons uit om stil te staan bij de schijnbaar automatische gang van het leven en ons af te vragen wat de richting is waarnaar
we ons willen oriënteren. Ook deze thematiek gaat terug op de Griekse
Oudheid – net als de muziektheorie die het retorische gehalte van de muziek vooruitschoof. Laat zestiende-eeuwse en vroeg zeventiende-eeuwse
wereldlijke genres als madrigaal en opera ontstonden in de geest van de
Griekse tragedie waarin het Apollinische en het Dionysische een grote rol
spelen: de drang naar orde en regelmaat (Apollinisch) en de drang naar
roes, extase en chaos (Dionysisch). De menselijke natuur bestaat uit beide
oerdriften die elkaar in een precair evenwicht houden. In dit programma
stolde deze gedachte in de passacaglia, die zowel muzikaal als tekstueel
verwijzingen bevat naar dat evenwicht.
Het retorische gehalte van de laat zestiende-eeuwse en vroeg zeventiende-eeuwse muziek zit vooral in de versieringen van de gezongen
melodie. De zanger stelt zichzelf expliciet aanwezig en speelt in het opsmukken van de melodie een actieve rol. In overeenstemming met de
tekstinhoud bepaalt hij het tempo van de muziek (bijvoorbeeld een versnelling bij een vlucht) en maakt hij gebruik van gemaniëreerde toonschilderingen – madrigalismen genoemd (bijvoorbeeld een snelle opwaartse
beweging bij een uitbarsting van vreugde). Vecchie letrose van Willaert,
voortrekker van de eerste generatie madrigalisten, is een eenstemmig
madrigaaltje uit 1545 in de vorm van een canzona: erg dansant, met een
afwisselend binair en ternair metrum. Typisch is de speelse tekstinhoud
B E AS LE Y, M O RO N I , RO CCO & ACC U R S O
57
die in muziek wordt omgezet. Hier klinkt het ongenoegen van de zanger
over de luiheid van oude vrouwmensen door in het opzwepende en ophitsende ritme. De canzonetta Sto core mio van de Zuidnederlandse polyfonist Orlandus Lassus (1532-1594) valt omwille van de expressieve stijl
ook onder de noemer madrigaal. Hier zitten madrigalismen niet op het
niveau van het woord, maar in de algemene sfeer. In een chromatisch spel
met stijgende en dalende halve tonen verkrijgt Lassus verrassende harmonieën die het liefdesverdriet van de zanger smartelijk vertalen. Sommige
componisten gingen erg ver in hun vertrouwen in de retorische kracht
van muziek. Zo ontstond de tarantella, een speelse en vlotte dans, oorspronkelijk als tegengif voor de beet van een tarantula. Een tarantella is
erg opzwepend door het ternaire metrum (al zijn ook enkele binaire voorbeelden overgeleverd) dat gestaag in tempo en vitaliteit toeneemt. Net als
bij de passacaglia is hier sprake van een refreinprincipe, waarbij de zanger
boven een herhaald akkoordenpatroon quasi vrij spel krijgt in melodie
en ritme. Het schema laat ook improvisatorische versieringen toe in de
instrumentale begeleiding.
Ondanks het feit dat zestiende-eeuwse madrigalen soms tamelijk
eenvoudig waren en hun onderwerpen niet altijd even diepzinnig, waren de liederen bijzonder populair aan voorname Noord-Italiaanse hoven,
waaronder die van Mantua, Ferrara en Urbino. Hoewel het madrigaalrepertoire grotendeels private muziek was, gecomponeerd voor opdrachtgevers die de werken vaak zelf uitvoerden, profiteerde het genre ook van
de uitvinding van de muziekdruk voor een erg brede verspreiding. In dit
nieuwe esthetische ideaal zijn zowel tekst als muziek van groot belang, en
groeide ook de rol van de solozanger. Als actieve interpretator voorziet hij
de gezongen werken van de nodige individuele expressiekracht en dramatiek, die voortaan ook overtuigend op de luisteraar overkomt. Marco
Beasley en zijn kompanen stellen daarin nooit teleur.
Arne Herman
58
B E AS LE Y, M O RO N I , RO CCO & ACC U R S O
HOOGSTRATEN — BEGIJNHOFKERK
In 1992 was het begijnhof een ruïne, maar het werd gered door een restauratiecampagne onder impuls van vzw ’t Convent, bestaande uit buurtbewoners.
De zuiver barokke kerk van architect Libert Fabri (1680–1687) was er slecht
aan toe en werd in 1999 gerestaureerd. Sindsdien prijkt het begijnhof ook op
de Unesco-lijst van werelderfgoed. Het interieur valt op door een grote eenheid in stijl en decoratie: meubilair en kunstwerken dateren bijna allemaal uit
de late zeventiende en vroege achttiende eeuw. Belangrijke barokke elementen zijn onder meer drie houten portiekaltaren in imitatie-marmerschildering,
waarin een beeld van Onze-Lieve-Vrouw (links) en een schilderij met de
Heilige Catharina (rechts). Het hoofdaltaar werd in 1711 gerealiseerd door
Jan De Cock. Op de basementen van de zuilen staan de vier evangelistensymbolen in hoogreliëf. Het altaardoek met het Laatste Avondmaal is van de
Antwerpse schilder Peter Sperwer. De monumentale preekstoel (1700–1725)
van de Mechelaar Theo Verhaegen wordt geschraagd door de personificatie
van de onderwijzende Kerk, met als attributen een albe, stola, schild met kelk
en hostie, kruisstaf en tiara. Van de hand van deze kunstenaar zijn onder andere ook de preekstoelen van de Sint-Romboutskathedraal, de Onze-LieveVrouw van Hanswijk en de Sint-Janskerk te Mechelen. Verspreid in de kerk
staan diverse types mooie knielstoelen met messingen naamplaatjes. Ook de
meeste heiligenbeelden en talrijke schilderijen zijn zeventiende- en achttiende-eeuws. Naast verschillende typevoorstellingen van Onze-Lieve-Vrouw kan
de Heilige Begga, patrones van de begijnen, niet ontbreken: haar witgeschilderde stenen beeltenis uit de tweede helft van de zeventiende eeuw staat langs
de zuidkant van het koor. In het koor bevinden zich de vier oudste glasramen,
gerealiseerd in 1681, met wapenschilden van belangrijke lokale mecenassen als
De Moor en J.F. De Beughem.
B E AS LE Y, M O RO N I , RO CCO & ACC U R S O
59
MARCO BEASLEY
De Italiaanse tenor, acteur en musicoloog Marco Beasley begon reeds tijdens zijn muziekstudie aan de universiteit van Bologna aan intensieve periode van concerten. Inmiddels was hij reeds te horen in de meest prestigieuze
zalen wereldwijd, van het Mozarteum te Salzburg tot het Concertgebouw
van Amsterdam, van de Accademia di Santa Cecilia in Rome tot het Lincoln
Center van New York. Beasley specialiseerde zich in vocale muziek uit de late
renaissance en vroege barokperiode. Vanuit het verlangen om in dialoog te
staan met de wereld van de poëzie en de literatuur besteedt hij steeds grote
aandacht aan de begrijpelijkheid van de gezongen tekst en de diverse artistieke
aspecten van zijn performance.
FABIO ACCURSO EN STEFANO ROCCO
Beide musici studeerden luit aan het conservatorium van Verona. Ze geven
regelmatig concerten variërend van een intensieve beoefening van het middeleeuws repertoire (in het bijzonder Fabio Accurso) tot de renaissance- en
barokmuziek, van etnische muziek tot de versmelting van oude muziek en
elektronica. Samen vormen zij een duo dat met het programma “Disordinati
Affetti” het luitrepertoire van de Renaissance aftast en daarbij veel ruimte
laat voor herbewerking en improvisatie. Als vaste leden of als medewerkers
van diverse opleidingen in middeleeuwse, renaissance- of barokmuziek zijn
ze vaak te gast op de belangrijkste internationale festivals voor oude muziek.
Ze hebben talrijke cd-, radio- en televisieopnames op hun palmares staan.
SILVIA MORONI
Silvia Moroni behaalde haar fluitdiploma aan het Conservatorium van
Bologna en een diploma blokfluit en traverso aan het Conservatorium van
Verona. Inmiddels is ze lid van het Orchestra Barocca di Bologna en het
Ensemble Oberon, en werkt ze samen met ensembles als Accademia degli
Astrusi, Cappella Artemisia, Orchestra Barocca San Marco, Cantimbanco
en Cappella Palatina. Met deze ensembles nam ze cd’s op bij de labels Sony,
Stradivarius en Tactus. Silvia Moroni verscheen op concertpodia in Duitsland,
Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Zwitserland en Italië.
60
BIOGRAFIEËN
ANONIEM — FENESTA VASCIA
Fenesta vascia ’e patrona crudele
Quanta suspire m’haje fatto jettare,
M’arde stu core comm’ ’a na cannela
Bella, quanno te sento annommenare!
Oje piglia la sperienzia de la neve,
La neve è ffresca e sse fa maniare,
E ttu co’ mme sî tant’aspra e ccrudele,
Muorto me vide e nnun me vuo’ ajutare?
Vurria addiventare nu picciuotto
Co’ na langella a gghi’ vennenno acqua;
Pe mme ne i’ da chisti palazzuotte:
“Belli ffemmene meje, a chi vô acqua?”
Se vota na nennella da lla ‘ncoppa,
“Chi è stu ninno ca vô venner’acqua?”
Ed io risponno cu pparole accorte:
“So’ llagreme d’ammore e nnun è acqua!”
Gesloten raam van een wrede geliefde,
hoeveel zuchten heb je mij doen slaken!
Het hart brandt me in de borst als een kaars,
schoonheid, wanneer ik je naam hoor noemen.
Toe, volg het voorbeeld van de sneeuw:
sneeuw is koud, maar laat zich beroeren.
En jij, ben jij zó hard en wreed voor mij,
je ziet me sterven en wil me niet helpen?
Ik zou zo’n jongen willen worden
die rondgaat met een kruik als waterverkoper;
En dan ga ik langs de huizen:
‘Mooie dames van mij, wie wil er water?’
Er roept een meisje hoog van boven:
‘Wie is die jongen die water wil verkopen?’
En ik antwoord met doordachte woorden:
‘Dit is geen water, het zijn liefdestranen!’
61
MARIO PASQUALE COSTA — CATARÌ
tekst: Salvatore Di Giacomo
Marzo: nu poco chiove
e n’ato ppoco stracqua
torna a chiòvere, schiove;
ride ‘o sole cu ll’acqua.
Mo nu cielo celeste,
mo n’aria cupa e nera,
mo d’ ‘o vierno ‘e ‘tempeste,
mo n’aria ‘e Primmavera.
N’auciello freddigliuso
aspetta ch’esce o sole,
ncopp’ ‘o tterreno nfuso
suspirano ‘e viole...
Catarì, che vuò cchiù?
Ntienneme, core mio,
Marzo, tu ‘o ssaje, si’ tu,
e st’auciello song’ io.
Maart: soms regent het
dan weer is het droog
weer gaat het regenen, ‘t houdt op;
de zon lacht door het water heen.
Nu eens een heldere hemel,
dan weer een donkere, betrokken lucht,
nu eens waaien winterstormen
dan weer een lentebries.
Een bibberend vogeltje
wacht tot de zon doorbreekt,
op het doorweekte aardvlak
zuchten de viooltjes…
Catarina, wat wil je nog meer?
Begrijp me goed, mijn hartje,
maart, je weet het, dat ben jij,
en dat vogeltje, dat ben ik.
62
MARCO BEASLEY — TARANTELLA I, II EN III
I
Ayuto ayuto ayuto ayuto ayuto
Succurri patre mio nanti chio mora
Ayuto ayuto ayuto ayuto ayuto
Succurri patre mio nanti chio mora
Help me help me help me help me
Kom mij te hulp, mijn vader, voor ik sterf
Help me help me help me help me
Kom mij te hulp, mijn vader, voor ik sterf
Lo fiato tra li denti mey venuto
Tanta è la pena grande che maccora.
Lo fiato tra li denti mey venuto
Tanta è la pena grande che maccora.
Bijna ontsnapt de levensadem aan mijn mond
Zo groot is het verdriet dat me kwelt
Bijna ontsnapt de levensadem aan mijn mond
Zo groot is het verdriet dat me kwelt
Ayuto ayuto ayuto ayuto ayuto
Succurri patre mio nanti chio mora
Ayuto ayuto ayuto ayuto ayuto
Succurri patre mio nanti chio mora
Help me, help me, help me, help me
Kom mij te hulp, mijn vader, voor ik sterf
Help me help me help me help me
Kom mij te hulp, mijn vader, voor ik sterf
Ogne mie sentimento haggio perduto
Despasimo finisco ad hora ad hora
Ogne mie sentimento haggio perduto
Despasimo finisco ad hora ad hora
Say como quale e quanto tho servuto
Se me ayutasse cortesia de fora.
Say como quale e quanto tho servuto
Se me ayutasse cortesia de fora.
Alle gevoel heeft mij verlaten
Ik sterf ieder moment in martelende pijn
Alle gevoel heeft mij verlaten
Ik sterf ieder moment in martelende pijn
Je weet hoe en hoezeer ik je heb gediend
Als je me helpt, zal ik het je lonen
Je weet hoe en hoezeer ik je heb gediend
Als je me helpt, zal ik het je lonen
Ayuto ayuto ayuto ayuto ayuto
Succurri patre mio nanti chio mora
Ayuto ayuto ayuto ayuto ayuto
Succurri patre mio nanti chio mora.
Help me, help me, help me, help me
Kom mij te hulp, mijn vader, voor ik sterf
Help me, help me, help me, help me
Kom mij te hulp, mijn vader, voor ik sterf.
63
II
Si lu suspiro avesse la parola
Che bellu ammasciatore che sarrìa.
Sarrìa lammasciatore e chistu core
E purtarrìa mmasciata a nenna mia.
Cielo, quanto so belle luocchie vuoste,
Quanto parite bella a luocchie meje.
Tiene na faccia ca è perna dargiento
E faje ascì pazzo tutto core mio.
Esce la luna pe me fa dispietto
Po se ne trase quannè mezanotte.
Neh picceré, tu che faje dinta stu lietto?
Me sento commo vino inta na votte.
Mo chesta porta ca je tanto rispetto,
A facci ciente piezze e bbona notte!
Bella figliola cu sti ricci nfronte,
Faje murì a mme pover amante:
Faje scurà o sole matinante,
e a luna quanno vene da levante.
Als een zucht eens kon praten
wat een goede boodschapper zou hij zijn!
Hij zou boodschapper zijn van dit hart,
en een bericht brengen naar mijn geliefde.
Hemel, wat zijn je ogen mooi,
wat ben je toch mooi voor mijn ogen.
Je hebt een gezicht als een parel van zilver
en je brengt me het hart helemaal op hol.
De maan komt op om mij te plagen:
om middernacht gaat ze er weer vandoor.
Ach, wat doe je toch in je bed?
Ik voel me als wijn in een vat.
Jouw deur, die ik zozeer respecteer,
die gaat nu aan honderd stukjes, goedenacht!
Mooi meisje met je krullende haren,
je laat mij, arme geliefde, sterven.
Je doet de ochtendzon verbleken,
net als de maan die rijst in het oosten.
64
III
Ayuto ayuto ayuto ayuto ayuto
Succurri patre mio nanti chio mora
Lo fiato tra li denti mey venuto
Tanta è la pena grande che maccora
Ogne mie sentimento haggio perduto
Despasimo finisco ad hora ad hora
Say como quale e quanto tho servuto
Se me ayutasse cortesia de fora.
Ayuto ayuto ayuto ayuto ayuto
Succurri patre mio nanti chio mora
Ayuto ayuto ayuto ayuto ayuto
Succurri patre mio nanti chio mora
Help me help me help me help me
Kom mij te hulp, mijn vader, voor ik sterf
Bijna ontsnapt de levensadem aan mijn mond
Zo groot is het verdriet dat me kwelt
Alle gevoel heeft mij verlaten
Ik sterf ieder moment in martelende pijn
Je weet hoe en hoezeer ik je heb gediend
Als je me helpt, zal ik het je lonen
Help me help me help me help me
Kom mij te hulp, mijn vader, voor ik sterf
Help me help me help me help me
Kom mij te hulp, mijn vader, voor ik sterf
65
ORLANDUS LASSUS — STO CORE MIO
Sto core mio se fosse di diamante
Sarrìa spezzato per tanto dolore
Quanto ne provo e sento a tutte l’ore.
Was dit hart van mij van diamant,
zou het nog splijten door een verdriet zo groot,
als ’t verdriet dat ik voortdurend moet voelen.
Et ben c’afflitto sia più c’altro amante
Tenga dolente e sconsolato il core
Pur non li manca spirto né vigore.
En al word ik meer gekweld dan andere minnaars
en is mijn hart ontroostbaar bedroefd,
het is toch niet verstoken van kracht en bezieling.
Ma quanto più patisce è più costante
Soffre il dolor sebben fosse maggiore
Di quel ch’io provo e sento a tutte l’ore.
Maar hoe meer het lijdt, hoe standvastiger het wordt;
het draagt het verdriet, zelfs al was dat nog groter
dan ‘t verdriet dat ik voortdurend moet voelen.
ANONIEM — TARANTELLA DETTA ALLA CALABRESE
E beatu sia lu Santu Sacramentu!
Evviva di lu Carminu Maria.
Santu tu Pascalu bellu Baylonne
tu si’ lu prutetturi de li donne
E mannammillu bonu nu marito
che sia jiancu, russu o culuritu;
Na-na-na-neddra,
quattu sordi di caciucaveddra
E nu caveciu a la gunnedra
u vantesinu pi ll’aria va’
E la figlia di Bellavia,
chi natichi tunni, chi minni ci avia,
Puru la mamma ci lu dicia:
“Chi natichi tunni mia figlia Lucia!”
O nicchiu nicchiu nicchiu chi vai ndurniannu,
gaddrini nun ce stanno ntra sti cuntorni;
E ce ne sta una sula e va cantannu
lu patre ha dittu ca l’è picculina.
Abballati, abballati fimmini schetti e maritati,
E si nun abballati bonu nun vi cantu e nun vi sonu
Si nun abballati pulitu e ci lu dico a lu vostru zitu.
Si nun abballati bellu e ci lu dico a Farfarellu.
O Sciroccu, o Punenti, o Tramuntana
dammi la forza ca trovo la via
66
Cu soni e canti ‘mParaviso acchiana
la grazia di lu Carminu Maria.
Zalig zij het Heilig Sacrament,
lang leve Maria del Carmine!
En jij, Pascal van Baylon,
jij bent de beschermer van de vrouwen.
Stuur me een goede echtgenoot
of ‘ie nou wit is, gekleurd of rood;
Na-na-na-neddra,
vier kwartjes aan kaas
en een schop tegen de rok
en het schort vliegt in de lucht!
En de dochter van Bellavia,
wat een ronde billen, wat een borsten heeft ze!
Zelfs haar moeder zegt ons:
‘Wat een ronde billen heeft mijn dochter Lucia!’
Kiekendief kiekendief die hier rondgaat
kippen zijn er niet in deze streken
er is er eentje, en ze zingt ook,
ze is maar klein, heeft vader gezegd.
Dans, dans, vrouwen, vrij of getrouwd,
Dansen jullie niet goed, dan speel en zing ik voor jullie niet
Dansen jullie niet netjes, dan zeg ik het aan jullie liefje.
Dansen jullie niet mooi, dan zeg ik het aan een duiveltje.
O Sirocco, Ponente en Tramontana,
geef me kracht, opdat ik de weg vind,
dat met klank en zang opstijgt naar het Paradijs,
de genade van Maria del Carmine.
67
MARCO CARA — O MIA CIECA E DURA SORTE
O mia cieca e dura sorte
Di dolor sempre nutrita,
O miseria di mia vita
Tristo anuncio a la mia morte.
Più dolente e più infelice
Son che alcun che viva in terra.
L’arbor son che il vento atterra
Perché più non à radice.
Vero è ben quel che se dice
Che mal va chi à mala sorte.
O, mijn harde, blinde lot
immer van verdriet voldaan
O, ellende van mijn bestaan
droeve voorbode van mijn dood.
Ik ken meer droefenis en ongeluk
dan ieder die op aarde leeft.
Ik ben de boom door wind geveld
omdat hij geen wortels meer heeft.
Het zijn ware woorden die men zegt:
Wie een slecht lot heeft, vergaat het slecht.
O mia cieca e dura sorte
Di dolor sempre nutrita,
O miseria di mia vita
Tristo anuncio a la mia morte.
La cagion de tanto male
È fortuna e il crudo amore
Per che sempre de bon core
Servit’ho con fé immortale
La qual hor sciato ha l’ale
E bandita da ogni corte.
O mia cieca e dura sorte
Di dolor sempre nutrita,
O miseria di mia vita
Tristo anuncio a la mia morte.
O, mijn harde, blinde lot
immer van verdriet voldaan.
O, ellende van mijn bestaan
droeve voorbode van mijn dood.
De oorzaak van mijn ellende
is de fortuin en rauwe liefde.
Want altijd goed van hart
diende ik met onsterfelijke trouw,
die nu krachteloze vleugels heeft,
en is verbannen van ieder hof.
O, mijn harde, blinde lot
immer van verdriet voldaan
O, ellende van mijn bestaan
droeve voorbode van mijn dood.
68
ADRIAAN WILLAERT — VECCHIE LETROSE
Extra verzen door M. Beasley
Vecchie letrose nun valite niente
Se non a far la guaito per la chiazza
Tira, tira, tira la mazza
Vecchie letrose scannarose e pazze.
Vecchie letrose vui parlate a ‘o viento
Se vuje strillate comm’a tre vajasse
Molla, molla, molla la nassa
Vecchie letrose ‘nzallanute e fesse.
Vecchie letrose nun sapite niente
E sulamente ‘o sbraito a vui v’azzitta.
Curre, curre, curre appriesso ‘a jatta
Vecchie letrose viato a cchi ve schiatta.
Ouwe feeksen, jullie deugen voor niets,
behalve om onrust te stoken op het plein.
Grijp, grijp, grijp je stok,
ouwe feeksen, kwaadaardig en gek.
Ouwe feeksen, niemand luistert,
als jullie krijsen als een stel keukenmeiden.
Los, los, laat los je net,
ouwe feeksen, achterlijk en dom.
Ouwe feeksen, jullie weten niets,
slechts ’t luidste getier snoert jullie de mond.
Ren, ren, ren die kat achterna,
ouwe feeksen, gezegend wie jullie om zeep helpt!
69
MARIO PASQUALE COSTA — ERA DE MAGGIO
tekst: Salvatore Di Giacomo
Era de maggio e te cadéano ‘nzino,
a schiocche a schiocche, li ccerase rosse.
Fresca era ll’aria, e tutto lu ciardino
addurava de rose a ciento passe.
Era de maggio; io no, nun mme ne scordo,
na canzone cantávemo a doje voce.
Cchiù tiempo passa e cchiù mme n’allicordo,
fresca era ll’aria e la canzona doce.
E diceva: “Core, core!
core mio, luntano vaje,
tu mme lasse e io conto ll’ore...
chisà quanno turnarraje?”
Rispunnev’io: “Turnarraggio
quanno tornano li rrose.
si stu sciore torna a maggio,
pure a maggio io stóngo ccá.
Si stu sciore torna a maggio,
pure a maggio io stóngo ccá.”
Het was mei en jou vielen in de schoot,
tros na tros, de rode kersen.
De lucht was fris, en in de hele tuin
rook je de rozen, van honderd passen ver.
Het was mei, en nee, ik vergeet het niet,
we zongen samen een tweestemmig lied.
Hoe meer tijd verstrijkt, hoe meer ik me herinner,
fris was de lucht en zoet ons lied.
En zij zei: ‘Hart, hart,
hart van mij, je gaat nu ver weg,
je laat me achter en ik tel de uren…
wie weet wanneer je terugkomt?’
En ik antwoordde: ‘Ik kom terug
wanneer de rozen weerkeren.
Als deze bloem weer bloeit in mei,
dan ben ik ook in mei weer hier.
Als deze bloem weer bloeit in mei,
dan ben ik ook in mei weer hier.’
70
E so’ turnato e mo, comm’a ‘na vota,
cantammo ‘nzieme lu mutivo antico;
passa lu tiempo e lu munno s’avota,
ma ‘ammore vero no, nun vota vico.
De te, bellezza mia, mme ‘nnammuraje,
si t’allicuorde, ‘nnanze a la funtana:
Ll’acqua llá dinto, nun se sécca maje,
e ferita d’ammore nun se sana.
Nun se sana: ca sanata,
si se fosse, gioia mia,
‘mmiez’a st’aria ‘mbarzamata,
a guardarte io nun starría !
E te dico: “Core, core!
core mio, turnato io so’.
Torna maggio e torna ‘ammore:
fa’ de me chello che vuo’!
Torna maggio e torna ‘ammore:
fa’ de me chello che vuo’ “
Ik kwam weer terug en nu, zoals vroeger,
zingen we samen ons oude lied.
De tijd verstrijkt en de wereld verandert,
maar ware liefde, die verandert niet.
Op jou, mijn schoonheid, werd ik verliefd,
herinner je je, voor deze fontein.
Dit water hier, dat droogt nooit op,
en een liefdeswond heelt zich niet.
Die heelt zich niet: want was ze
genezen, mijn vreugde,
dan zou ik, in deze geurige lucht,
nu niet naar jou staan kijken!
En ik zeg je: ‘Hart, hartje,
hart van mij, ik ben teruggekeerd!’
Mei keert weer, en de liefde keert weer,
Doe met mij wat je wil!
Mei keert weer, en de liefde keert weer,
Doe met mij wat je wil!’
71
ANONIEM — COMO SENCZA LA VITA
tekst: Francesco Spinello
Como sencza la vita poi campare
Como poy sencza core ben volire
Como sencza anima te porray salvare
Como poi sencza lochi ben vedire.
Como sencza la lingua poi parlare
Como te poi sensa corpo tenire
Como sencza de te porraggiu stare
Sectu may datu lessere e lavire.
Hoe kan je leven zonder leven
Hoe kan je liefhebben zonder hart
Hoe kan je je zonder ziel bewaren
Hoe kan je zien zonder ogen
Hoe kan je praten zonder tong
Hoe blijf je zonder lichaam in stand
Hoe kan ik zonder jou bestaan
Als jij mij hebben en zijn hebt gegeven?
Io vivo e moro e grido e no se intende
Legato e sciolto so libero epreso
Sto sempre in guerra e non e chi m’offende
Saglio in cielo en terra sonde scisso
E quella che moccide medefende
E da chi mama tanto sono hoffeso
So schiavo eno me vole ne me vende
Ochi mascolta e parlo
e no so inteso
Io agio argento et horo e no se spende
Lo male mio sevede e no mecciso.
Già yuda che vendio lo suo signiore
Sapendo lo suo fallo sepentio
Subito canosciuto lo suo errore
Cola sua propria mano sempendio
Per una volta che fo traditore
In anima & in corpo seperdio
Assai piu pena porta lotuo core
Che piu de mille volte metradio
E pero guarda amore amore amore
Amor che sempre te maledica dio.
Ik leef, ik sterf, ik schreeuw en niemand hoort het
Gebonden ben ik los, en vrij gevangen
Ik verkeer altijd in oorlog en niemand bevecht mij
Stijg op naar de hemel en daal neer op aarde
Zij die me doodt is ook mijn redster
Door haar die mij liefheeft ben ik diep gekwetst
Slaaf ben ik, maar ze behoudt noch verkoopt me
Iemand luistert naar me, ik praat,
en word niet begrepen
Ik heb goud en zilver en geef het niet uit
Je ziet mijn lijden maar het doodt me niet.
Judas, die eens zijn heer verkocht
Besefte zijn fout en kreeg berouw
Zodra hij zijn eigen dwaling doorzag
Nam hij zijn leven door eigen hand.
Door die ene keer dat hij verried
Verloor hij zijn lichaam en zijn ziel
Jouw hart draagt een veel grotere schuld
Want jij verried mij wel duizendmaal
En dus pas op, liefste liefste liefste
Liefste: dat God je eeuwig vervloekt!
72
ANONIEM — HOMO FUGIT VELUT UMBRA
Oh come t’inganni
se pensi che gl’anni
non hann’ da finire,
bisogna morire.
Oh wat vergis je je
als je denkt dat de jaren
geen einde kennen,
we moeten sterven.
È un sogno la vita
che par sì gradita,
è breve gioire,
bisogna morire.
Non val medicina,
non giova la China,
non si può guarire,
bisogna morire.
Het leven is een droom
en lijkt zo aangenaam,
maar de vreugde duurt kort,
we moeten sterven.
Er helpt geen medicijn ,
kinine haalt niets uit,
je kan niet genezen,
we moeten sterven.
Non vaglion sberate,
minarie, bravate
che caglia l’ardire,
bisogna morire.
Dottrina che giova,
parola non trova
Che plachi l’ardire,
bisogna morire.
Opzichtige waagstukken,
bravoure: het helpt niks,
waartoe dient moed,
we moeten sterven.
Wijze leerstellingen
kennen geen woord
dat het streven stilt,
we moeten sterven.
Non si trova modo
di scoglier ‘sto nodo,
non val il fuggire,
bisogna morire.
Commun’è statuto,
non vale l’astuto
‘sto colpo schermire,
bisogna morire.
Er is geen manier
de knoop te ontwarren
vluchten helpt niet,
we moeten sterven.
Het geldt voor ons allen
en al ben je gewiekst
je kan de slag niet pareren
we moeten sterven.
La morte crudele
a tutti è infedele,
ogn’uno svergogna,
morire bisogna.
È pur ò pazzia
o gran frenesia,
par dirsi menzogna,
morire bisogna.
De wrede dood
is iedereen ontrouw
zet eenieder te kijk,
we moeten sterven.
Het is dus gekte,
of grote waanzin,
jezelf leugens te vertellen,
we moeten sterven.
73
Si more cantando,
si more sonando
la Cetra, o Sampogna,
morire bisogna.
Si muore danzando,
bevendo, mangiando;
con quella carogna
morire bisogna.
We sterven al zingend
we sterven al spelend
op citer of fluit,
we moeten sterven.
We sterven al dansend
al drinkend, al etend
in geur van verrotting,
we moeten sterven.
I Giovani, i putti
e gl’Huomini tutti
s’hann’a incenerire,
bisogna morire.
I sani, gl’infermi,
i bravi, gl’inermi
tutt’hann’a finire,
bisogna morire.
Jongeren, kinderen
en alle mensen
worden eens tot as,
we moeten sterven.
Ziek of gezond,
dapper of zwak,
het eind komt voor allen,
we moeten sterven.
E quando che meno
ti pensi, nel seno
ti vien a finire,
bisogna morire.
Se tu non vi pensi
hai persi li sensi,
sei morto e puoi dire:
bisogna morire.
Wanneer je het ‘t minst
verwacht, stopt
het hart in je borst,
we moeten sterven.
Als je daar niet aan denkt
ben je buiten zinnen,
je bent dood en kan zeggen:
we moeten sterven.
ANONIEM — IL MATTACINO
Don Luì, Don Luì
dill’a me si vuò muri’,
dill’a me si vuò muri’
ca ‘o tavuto t’ ‘o facc’’ì.
Don Luigi, Don Luigi,
als je dood wil zeg het mij,
als je dood wil zeg het mij
want je doodskist die maak ik.
E nce ‘o faccio de legno de noce
‘ncoppa ce metto ‘na bella croce
sott’’a croce ca te ‘nzerra
sette palme sotto terra...
Ik maak hem van notenhout
erop zet ik een mooi kruis
een kruis dat je opsluit
zeven voet onder de grond.
Trenca trenca trenca trenca
baccalà sarache e arenga,
Drink drink drink drink
haring bokking en bakkeljauw,
74
si tu arenga me vuò da’,
ih che bella carcioffolà...
als je me haring wil geven,
kijk, wat een mooie artisjok...
‘A mugliera ‘e mastu Percuoco
jeva vestuta de fronne de fiche
jeva vestuta de fronne de fiche,
zucchete zucchete e passa la zita.
De vrouw van meester Percuoco
loopt rond in vijgenbladeren
loopt rond in vijgenbladeren
Zuccute zuccute en daar gaat een meisje.
Don Luì, Don Luì
dill’a me si vuò muri …
Don Luigi, Don Luigi,
als je dood wil zeg het mij …
E la zita e la zetella
e la figlia de Pulecenella,
e la figlia de Pulecenella
s’è scusuta la gonnella.
En alle vrijsters jong en oud
en de dochter van Pulcinella
en de dochter van Pulcinella
hebben hun rok losgetornd.
La gonnella e lu jeppone
ben venuto lu cusetore,
ben venuto e ben truvato
ricco buono e maretato!
Hun rok en hun goede jurk
welkom is de kleermaker
welkom en graag gezien:
goed, rijk, en getrouwd.
E lu mare lu mare lu mare
mastu Peppe che t’aggia dare,
addimmann’’a la zì Teresa
cu’ sei carline si face la spesa?
En de zee de zee de zee
meester Peppe, wat moet ik je geven,
vraag het aan tante Theresa,
wat koop ik voor zes stuivers?
Don Luì, Don Luì
dill’a me si vuò muri’ …
Don Luigi, Don Luigi,
als je dood wil zeg het mij …
E pruvito de mastu Peppe
allariammillo ‘stu curpetto,
allariammillo pe’ nu poco
mastu Peppe ca m’affoco!
En de jeuk van meester Peppe
laten we dit vestje groter maken
laten we het ietsje groter maken
meester Peppe, want ik stik zowat!
Ienne vennenno mellune cuglienno
addenocchiune cuglienno mellune!
Dint’’a ‘na senga ‘e pertuse de mura
ce steva ‘na cimma de vruoccole crure.
Hij gaat plukken en lopen meloenen verkopen
op oude schoenen verkoopt ‘ie meloenen!
In een barst in een gat in de muur
groeit een struik wilde broccoli.
Ih! quant’’è bella Napule
pare ‘nu franfellicco,
ognuno vene allicca,
Ah, wat is Napels mooi,
‘t lijkt net karamelsnoep:
iedereen komt, likt eraan,
75
arronza e se ne và!
en haast zich ervandoor!
Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà
Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà... Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà...
A mare nun ce so’ tanta fravaglie
pe’ quanta ne frezzèa chist’uocchie belle...
E mannaggia e mò e mò,
mò me faccio ‘nu cuorno mò!
In de zee schitteren niet zoveel kleine visjes
als er schitteren uit jouw mooie ogen
En verdorie, en nu, en nu,
nu maak ik me een talisman.
Statte zitta ‘nun ghiastemmare
ca te jetto pe’ tutte li grare,
si t’afferro pe’ li capille
te ne conto cchiù de mille.
Houd je mond, niet vloeken,
want ik gooi je zo de trap af,
als ik je bij de haren grijp,
voeg ik je duizend verwensingen toe.
E lu mare sette e otto
nenna mia fatte cchiù sotto,
e lu mare nove e dieci
biat’’a mammeta ca te fece.
En de zee zeven acht
liefje, kom eens hier,
en de zee negen tien
gezegend de moeder die jou gemaakt heeft.
Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà
Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà... Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà...
Pascariello jesce e torna
‘a mugliera l’ha fatto ‘e corna,
quanno passa p’’o Pennino
l’abbuttammo ‘e mandarine,
Kleine Pasquale gaat uit en komt terug
zijn vrouw heeft hem de hoorns opgezet,
wanneer hij loopt door de wijk Pennino,
bekogelen we hem met mandarijnen,
quanno passa p’’o mercato,
l’abbuttammo ‘e cannunate,
quanno passa abbasci’’o puorto,
l’abbuttammo ‘e chi t’’è muorte.
wanneer hij loopt over de markt,
krijgt hij een scheldkanonnade naar zijn hoofd,
wanneer hij door de volksbuurt komt,
schreeuwen we hem toe: ‘vervloekt je voorouders!’
Ienne vennenno mellune cuglienno
addenocchiune cuglienno mellune!
‘A femmena è comme a ‘na vrasera,
s’appiccia e pò s’aùsa quann’’è a sera.
Hij gaat plukken en lopen meloenen verkopen
op oude schoenen verkoopt ‘ie meloenen!
De vrouw is als een stoof:
ze ontvlamt en brandt alleen in de avond.
Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà
Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà… Ndan dan dan dan, zuccute zuccute e lariulà...
vertaling: Marjolein Van Zuylen
76
Download