DE OERKNAL TV-college van prof. Robbert Dijkgraaf, live vanuit de Koepelkerk in Amsterdam 09-11-2012 (herhaling van uitzending 07-05-2012), De wereld draait door (DWDD) University (licht bewerkte samenvatting, Jan Simons) Waar komen we vandaan, waar bestaan we uit, hoe is het allemaal zo gekomen, waar gaan we naar toe, wat weten we eigenlijk niet: de grote vragen van deze tijd. Pas sinds enkele jaren weten we het antwoord van de wetenschap, die ons momenteel een gevoel van oriëntatie kan bieden. Het is zoiets als wanneer je in een nieuwe stad komt: altijd heel plezierig om eerst op zo’n oriëntatiebord te kijken, om een beetje het gevoel te krijgen waar je bent: in het centrum, in een buitenwijk, in het een grote stad, een kleine stad enz. Dat gevoel van oriëntatie kan de wetenschap ons bieden, en het antwoord blijkt ook enigszins relativerend, want we zijn misschien niet het centrum van de kosmos dat we dachten dat we waren... Van geocentrisch naar heliocentrisch denken Als we wat teruggaan in de geschiedenis (Oudheid, Middeleeuwen), dan zien we dat we eigenlijk een heel ‘prettig universum’ hadden: de mens als het toppunt van de beschaving, van de schepping, de aarde keurig netjes in het midden van de kosmos, prachtige ringen van planeten, sterren, sterrenstelsels, de omringende melkweg: allemaal heel comfortabel. Maar toen de moderne wetenschap kwam, veranderde dat beeld. Copernicus zette de zon in het midden. En andere ontdekkingen toonden aan dat we eigenlijk een heel mooi model hebben van het zonnestelsel [tonen van model afkomstig uit het planetarium van Eise Eisinga in Franeker]. Galileï was de eerste die de telescoop op de sterren richtte en hij ontdekte de manen rondom Jupiter. De Nederlander Huygens ontdekte Saturnus met zijn ringen en het was uiteindelijk Newton die begreep hoe dat allemaal in elkaar zat en liet zien dat de wereld een soort uurwerkje is: een prachtig Zwitsers uurwerk, waarin ieder zijn eigen baantjes draait. Maar in zo’n schaalmodel zijn de afstanden natuurlijk niet zoals ze in werkelijkheid zijn. Om daarvan een goed beeld te krijgen: stel je de zon voor als een grapefruit en de aarde als een peperkorreltje. Als je deze op ongeveer 10 meter afstand van elkaar legt, heb je een reëel beeld van de werkelijke afstand. Het licht van de zon doet er zo’n 8½ minuut over om deze afstand af te leggen. Jupiter – voorgesteld als een blauwe bes – staat dan zo’n 50 meter verwijderd van de zon. Als we ons hele zonnestelsel rondom die grapefruit zouden willen bouwen, dan zouden we zoiets als de Amsterdamse binnenstad krijgen, ongeveer 1 kilometer in doorsnede, met heel veel tussenliggende ruimte. Het wordt nog idioter als we gaan kijken naar de sterren. De dichtstbijzijnde ster, Proxima Centauri, is veel kleiner dan de zon (voorgesteld als ongeveer een druif) en staat dan op zo’n 2000 km, ergens ter hoogte van Moskou. Een enorme afstand; het licht doet er dan al 4 jaar over om de afstand te overbruggen, laat staan hoe lang de mens daarover zou doen. Stel je voor: een zoutkorrel staat op 3 cm afstand van een peperkorrel (de maan, waar astronauten naar toe zijn geweest) – de overbrugging van 2000 km. is dus ontzettend groot. [volgt: filmpje van virtuele reis door de kosmos; we zien o.a. de Orionnevel die 1500 lichtjaren van ons vandaan ligt, de Paardenkopnevel, de Rosettanevel, de Krabnevel, en komen dan uit bij het ‘uitzicht’ op de gigantische Melkweg, waar wij in een van de zijarmen zitten]. [tonen van Melkwegstelsel op schaal gemaakt]: Dit is als het ware de stad waarin wij wonen. De zon staat ongeveer op 2/3 van het midden (dus we zitten helemaal niet in het midden, maar ergens in een buitenwijk). Om een idee van de afmetingen van zo’n stelsel te krijgen: het licht doet er ongeveer 1000 jaar over om van de ene naar de andere kant te reizen. In het centrum zit een enorm zwart gat, dat al miljoenen sterren heeft opgeslokt. Wij wonen in een van de zijarmen, terwijl de zon in 200 miljoen jaar om het Melkwegstelsel heen draait. Met deze berekening is de zon eigenlijk nog maar 20 jaar oud; piepjong dus en hij heeft nog 30 Melkwegjaren te gaan. Een enorm Melkwegstelsel dus, waarin enorm veel sterren zijn, zo’n 100 miljard [om je hierbij iets voor te stellen: een emmertje fijn zand bevat ongeveer 100 miljard zandkorrels; een flinke schep is zo’n 16 miljoen, het aantal inwoners van Nederland; als we het hele Melkwegstelsel met dit zand zouden moeten vullen, zouden we zo’n 100 emmers nodig hebben; ons zonnestelsel is niet meer dan 1 klein zandkorreltje…] 1 Het heliocentrisch denken voorbij Is dit nou alles? Honderd jaar geleden was dit inderdaad alles. Dit was het beeld van de kosmos dat we toen hadden. Maar er was een discussie onder astronomen of die kleine vlekjes die ze soms tussen de sterren zagen, of dat nu binnen of buiten de Melkweg was. Dat is nu beslecht: we weten nu dat die vlekjes/neveltjes geen vlekjes hierbinnen zijn; geen gaswolken, maar complete sterrenstelsels. De dichtstbijzijnde is de Andromedanevel, op 2 miljoen lichtjaar van ons vandaan [toont model], ongeveer een zuster van ons Melkwegstelsel, even groot. Over 2 miljard jaar zullen ze in elkaar draaien en één stelsel gaan vormen. We hoeven niet bang te zijn dat er heftige botsingen gaan plaatsvinden, want ook al zitten deze stelsels volgepakt met sterren, er zit zoveel lege ruimte tussen, dat die Melkwegstelsels keurig netjes door elkaar heen gaan. Er is nog een derde, namelijk de Driehoeksnevel. Deze drie Melkwegstelsels zijn eigenlijk ‘ons wijkje’, de steden die bij ons in de buurt liggen. Is dit het nou? Nee, want het gaat nu alleen nog over de sterrenstelsels die dicht in onze buurt staan. Laten we eens teruggaan naar onze virtuele reis [animatie reis door het heelal] en kijken als we daardoorheen verder reizen. We vertrekken vanuit ons Melkwegstelsel, komen wat sterrenhoopjes die bij ons in de buurt staan tegen. Langzamerhand komt de Andromedanevel in beeld, daarna de Driehoeksnevel. Dan verschijnen op de achtergrond stipjes: geen sterren meer, maar Melkwegstelsels, ieder voor zich opgebouwd uit honderden miljarden sterren. Ze liggen niet egaal door de ruimte, maar in grote strengen, als een soort sponsachtige structuur, in het heelal. We zien ook dat die strengen bij elkaar komen in een centraal punt, Messier 87, het centrum, de hoofdstad van ons stukje van het universum, ongeveer 200 keer groter dan onze Melkweg, met een gigantisch zwart gat daarin. Het gaat dus niet alleen om onze eigen Melkweg gevuld met sterren, maar ook een stukje kosmos, gevuld met sterrenstelsels. Hoeveel? Ongeveer 100 miljard. Een fantastisch beeld, maar wel heel erg groot! Geschiedenis van het heelal in 14 delen Hoe oud is dat heelal, hoe lang gaat het al mee? [analogie: 14-delige encyclopedie met de geschiedenis van de kosmos]. Sinds enige tijd weten we ongeveer precies hoe oud onze kosmos is, namelijk 13,7 miljard jaar. Deze 14 boekbanden bevatten ieder 1000 pagina’s en iedere pagina duurt ongeveer 1 miljoen jaar om te lezen. Wat is nu ons stukje, waar vinden we iets terug van de aarde? De aarde is ongeveer 4,5 miljard jaar oud, dus de laatste 4 delen gaan over ons. Ze gaan over leven, maar merendeels over eencelligen. Je moet dus ongeveer 3 delen bacteriën doornemen en eigenlijk pas in het laatste deel wordt het interessant. In dit deel treffen we zo ongeveer halverwege het leven aan zoals we dat kennen: het leven dat pootjes heeft, blaadjes, de vissen, de reptielen en amfibieën. De oermens verschijnt ongeveer op de derde bladzijde voor het einde van het vierde deel; de moderne mens (= de mens die grottekeningen maakte, die moderne gereedschappen als pijlpunten gebruikte, dus zo’n 30.000-50.000 jaar geleden), dat zijn de laatste zinnen in het laatste paragraafje op de laatste bladzijde van dit deel. De geschiedenis van de laatste 2000 jaar, zo ongeveer de geschiedenis die wij op school leerden, is de laatste punt van dit boek. De lege bladzijde aan het eind van het boek is de toekomst; de punt zou misschien een komma moeten zijn. Albert Einstein: samenhang tussen ruimte en tijd Het is natuurlijk ook heel erg wonderlijk, dat deze serie boeken een eerste deel heeft: een eerste deel met een eerste bladzijde. En wat leren we daar nu tussenin, wat staat er op die eerste bladzijde, waarom is er een eerste bladzijde? Dat hebben we allemaal te danken aan één persoon, de beroemdste geleerde die ooit heeft geleefd: Albert Einstein. [filmpje cabaretier over e=mc2]. E=mc2 is zijn beroemdste formule, maar wat hij eigenlijk deed en waardoor hij echt beroemd is geworden, was dat hij als eerste mens opnieuw nadacht over twee dingen die wij iedere dag gebruiken: ruimte en tijd. En ruimte en tijd waren daarvoor eigenlijk dingen die er altijd gewoon waren, een soort decor waarvan we gebruik maakten. Maar Einstein dacht daar anders over, hij dacht dat daartussen samenhang was. Om dat uit te leggen, heb ik een oud filmblik meegenomen [tonen van film in filmblik]. Als je de plaatjes van zo’n ouderwetse film bekijkt, zie je de tijd voorbijgaan. En dat is eigenlijk hoe een natuurkundige naar de wereld kijkt: hij kijkt niet naar beeldje voor beeldje, maar naar die hele film in één keer. Dat was wat Einstein zei: we moeten ruimte en tijd bij elkaar nemen. Ruimtetijd is één materiaal. En waar is dat uit gemaakt? Tot zijn verbazing kon hij 2 ineens iets verklaren wat grote mensen zoals Newton, van wie de mensen zeiden dat hij de eerste was die voor het eerst begrepen had hoe de wereld in elkaar zit, zelfs niet kon. Hij zag het, hij beschreef het, maar hij wist niet wat er gebeurde. Hoe kun je die zwaartekracht, een kracht die we allemaal elke dag voelen, hoe kunnen we die beschrijven? Einstein zei dat hij het snapte en dat dat te maken had met de eigenschap van de ruimte. [analogie: kleine trampoline, die een stukje ruimte voorstelt, een pingpongballetje stelt de aarde voor. Als je dat loslaat, gaat dat balletje keurig netjes rechtuit, hoe je het ook gooit. Maar wat gebeurt er met die ruimte als je daar iets in zet dat heel veel massa heeft? Pak een bowlingbal, die de zon voorstelt, plaats die in de ruimte en wat zien we? De ruimte zakt door. Wat is het effect daarvan, wat gebeurt er als we de aarde (een pingpongballetje) in die ruimte gooien? Het balletje gaat niet meer recht uit, maar trekt al rollend naar het midden, ‘stort in de zon’ (als je precies hard genoeg gaat, gebeurt dat overigens niet, dus we hoeven ons geen zorgen te maken!). Hoe je het ook draait of keert, als de ruimte gekromd is, dan ga je vanzelf de bocht om, dat houd je gewoon niet tegen]. Einstein zei: als dat zo is, dan heb ik een ultieme test om mijn theorie te controleren. Als alles afgebogen wordt, dan geldt dat ook voor iets waarvan niemand dacht dat het afgebogen kon worden: het licht. Einstein zei: stel dat je naar twee sterren kijkt, die ’s nachts op bepaalde afstand van elkaar staan en je zou overdag kijken naar die sterren vlakbij de zon, dan zou de zon dat sterrenlicht afbuigen, dan zou je dat anders zien. Maar je kunt natuurlijk niet overdag naar de sterren kijken, want daar is de zon veel te fel voor. Tenzij er een zonsverduistering is. En een paar jaar na zijn ontdekking was er zo’n zonsverduistering, om precies te zijn in 1919. Een gezelschap Engelse astronomen onder leiding van Arthur Ellington ging op reis naar een eilandje voor de kust van Afrika, om metingen te doen door foto’s te nemen van de sterren, precies ten tijde van de zonsverduistering. Met het fantastisch resultaat, dat het licht inderdaad was afgebogen. Maar ja, hoe ga je dat vertellen? Het was na de Eerste Wereldoorlog, Engeland en Duitsland waren niet on speaking terms (Einstein zat in Berlijn), dus ze zochten contact met volgens Einstein de grootste wetenschapper die er op dat moment leefde: de Nederlander Hendrik Lorenz. Aan Lorenz dus de eer om Einstein te feliciteren met zijn baanbrekend idee [telegram 22 september 1919]. Op dat moment gebeurde er natuurlijk iets geweldigs, want het verhaal werd opgepakt door iedereen, in het bijzonder door de Amerikaanse en Engelse kranten. En er gebeurde nog iets heel bijzonders: voor het eerst was de natuurkunde voorpaginanieuws en voor het eerst een natuurkundige voorpaginanieuws! Einstein was heel spontaan bekend over de hele wereld, a star was born. Doppler-effect en uitdijend heelal Einstein was iemand met een groot gevoel voor humor, maar ook iemand met veel lef. Bijzonder was ook, dat Einstein op een gegeven moment de laatste stap niet durfde te zetten. Want met zijn nieuwe theorie was hij voor het eerst in de positie dat hij kon doen wat nog nooit iemand had geprobeerd, namelijk een berekening doen aan het heelal, aan alles. Hij stopte het heelal in zijn formule en er gebeurde iets bizars: het heelal bleef niet op zijn plek, maar het begon uit te dijen. Een onnoemelijke ontdekking. Maar Einstein realiseerde zich onmiddellijk: als het heelal in de toekomst gaat uitdijen, dus groter en groter wordt, dan moet het in de verleden kleiner en kleiner zijn geweest. Dan moet er ook een moment geweest zijn, waarin wij allemaal in één punt samenkomen, een oerknal. Maar dat was voor Einstein een stap te ver. Dat ruimte en tijd een begin had, dat was zo afwijkend van wat iedereen dacht, dat hij daar stopte en niet die laatste stap durfde te nemen. Later heeft hij nog gezegd, dat dat zijn grootste blunder was, “dat ik toen niet heb durven voorspellen dat het heelal uitdijde”. Degenen die dat uiteindelijk hebben gedaan, waren de astronomen, de sterrenkundigen; in het bijzonder Edwin Hubble, de grote astronoom uit de jaren 1920-1930, die een fantastische telescoop tot zijn beschikking had, de grootste die bestond toen. Daarmee kon hij heel ver kijken, hij kon de verste sterrenstelsels zien en concluderen dat die sterren van ons weg dreven en dat het heelal dus uitdijdde; heel baanbrekend dus. Maar hoe was het mogelijk om iets te zeggen over iets dat zo ver weg staat? Hij gebruikte daarvoor een heel gewoon natuurkundig verschijnsel voor, we kennen het allemaal: het Doppler-effect. [Sheldonclip van de Big Bang Theory; geluid van een voorbijrijdende ambulance]. Een heel begrijpelijk verschijnsel: geluid zijn golven. Een geluidssignaal dat naar je toekomt, duwt de golven in elkaar, hetgeen betekent dat de toon hoog wordt – denk aan een kortere snaar van een gitaar – en als je weer weggaat, dan trek je die golven uit en dan gaat de toon weer omlaag. Evenals dat geluid een trilling is, is licht dat ook. Dus als we heel precies naar de kleur van die ambulance zouden kijken, dan zouden we zien dat naarmate hij dichter op ons af komt dat die trilling iets kleiner is, de kleur iets blauwer, en als ie van ons af gaat roder. Maar met 3 dit soort snelheden zien we dat natuurlijk niet; maar wel aan de sterrenstelsels die we ver in de kosmos zien. Wat mensen als Hubble deden was heel nauwkeurig kijken naar de kleuren van de sterrenstelsels en daarmee zagen ze dat hoe verder weg de sterren staan, des te roder zijn ze, dus hoe harder ze van ons weggaan (denk aan de sirene!), en daar komt het model: het uitdijend heelal. Dat uitdijend heelal stelde iedereen altijd voor hele grote vragen, want: als alles groter wordt (ik, mijn stoel, mijn huis, de aarde), wie ziet dan nog het verschil? Maar dat is niet het geval. U blijft even lang, de aarde even groot, zelfs ons Melkwegstelsel. Maar het is de ruimte tussen de stelsels die gaat veranderen. [analogie: ballon opblazen met sterrenstelsels er op: hoe groter de ballon, hoe verder de stelsels uit elkaar komen staan, de ruimte tussen de stelsels is toegenomen]. Wij zien dat nu heel snel gebeuren, maar in werkelijkheid duurt dat miljarden en miljarden jaren. Het is dus een sluipend effect, maar het telt wel op op kosmische stralen, en uiteindelijk is het uitdijend heelal daar. Oerknal en daarna Het uitdijend heelal is toch een onderwerp waarvan je een beetje van slag raakt [filmpje van cabaretier over oneindigheid van universum]. Zo (= filmpje) wordt eigenlijk ook over kosmologen gedacht, want die oerknal (big bang) was iets waarvan de tegenstanders bedachten: jij bent zo’n idioot, jij gelooft in die oerknaltheorie en het was lange tijd een onderwerp waarmee je eigenlijk niet geassocieerd wilde worden. Tot op een gegeven moment het harde bewijs werd geleverd dat die oerknal er ook daadwerkelijk ooit is geweest. En dan gaan we naar de jaren 1960. Twee radio-ingenieurs (Arno Pensius en Robert Wilson) zijn bezig met een grote radiotelescoop en hebben een ruissignaal, een storend signaal. Ze gaan kijken of er geen kabels los zitten, ze zien dat er een nest duiven nestelt in de radiotelescoop die ze wegjagen, ze zien wat duivenpoep, maar het is het allemaal niet. Het signaal blijft, totdat ze in de kroeg een keer in gesprek raken met een aantal astronomen die zeggen: jullie hebben precies gedaan wat wij van plan waren, namelijk gaan luisteren naar het allereerste signaal sinds de oerknal. En jullie hebben dat opgevolgd. En 10 jaar later kregen ze inderdaad de Nobelprijs [geluid radiotelescoop Westerbork: signaal dat 13,7 miljard jaar is vertrokken en nu op aarde aankomt. Als je vroeger op zwart-wit tv keek en luisterde, zag en hoorde je die ruis: ongeveer 1% was afkomstig van de kosmos]. We gaan terug naar de 14-delige geschiedenisencyclopedie: eerste deel, eerste helft eerste bladzijde, 380.000 jaar na de oerknal. Dat is het bijzondere moment waarop het eerste licht (door astronomen het ‘first light’ genoemd) verschijnt. Voordien was de kosmos zo dicht opeengepakt, dat het licht dat er al was niet kon ontsnappen. Een beetje zoals nu het binnenste van de zon, waar ook licht zit en dat er soms 100.000 jaar over doet om te ontsnappen om uiteindelijk die laatste 81/2 minuut naar ons af te kunnen leggen. Het heelal dijde uit, het werd als het ware transparant, het licht ontsnapte, het verdween en kon ongestoord reizen naar ons toe. Ondertussen is er wel het nodige gebeurd: het heelal is enorm uitgedijd, de temperatuur is gezakt (270 graden onder nul, 2.7 graden boven het absolute nulpunt). De hoog-energetische straling is eigenlijk heel koud geworden – een extreem Dopplereffect – en is een radiosignaal geworden, dat we kunnen horen. Maar we kunnen tegenwoordig ook gebruik maken van moderne middelen, zoals satellieten. Satellieten die momenteel in omloop zijn kunnen heel nauwkeurig kijken naar signalen van die oerknal. U moet zich daarbij voorstellen: naarmate we verder terug kijken in het heelal, kijken we verder terug in de geschiedenis. De Andromedanevel is van 2 miljoen jaar geleden. Als mensen van daar naar ons zouden kijken, dan zien ze oermensen rondlopen. Het signaal dat wij nu opvangen komt van 13,7 miljoen jaar geleden en we kunnen dat nu zichtbaar maken [plaatje van heelal: een plaatje zoals de wereld 380.000 jaar na de oerknal er uitzag: een soort babyfoto van het heelal, een oersoep met hele kleine klontjes. En toen de ontdekker hiervan dit voor het eerst zag, zei hij: “Het is alsof ik hierin het gezicht van de schepper zie”. Steven Hawking heeft meer gevoel voor humor en zei : “Wacht even, dit schilderij is gesigneerd, kijk maar, u ziet daar heel duidelijk de letters SH staan…” En als je het eenmaal gezien hebt, lukt het niet meer om het niet te zien… Maar het mooiste is dat deze kleine pixeltjes op de eerste bladzijde staan, dat is het begin en we kunnen het leven vanaf de eerste babyfoto tot het hier en nu helemaal reconstrueren]. [Filmpje geschiedenis van de kosmos: de klontjes van de oersoep beginnen zich te verdichten en de eerste gaswolken ontstaan. In die gaswolken ontstaan de eerste sterren. Het begin van dat heelal, een paar delen van de encyclopedie, zijn behoorlijk heftig; dingen exploderen met grote knallen. Langzamerhand beginnen die gaswolken om elkaar heen te draaien, er ontstaat heel veel turbulentie, melkwegstelsels ontstaan, ook onze eigen Melkweg en langzamerhand wordt de 4 structuur van het heelal wat rustiger: we komen in een volwassener fase terecht en uiteindelijk ontstaan daar ook de planeten, met het leven op de planeet aarde en uiteindelijk ook de satelliet waarmee we daarnaar kunnen kijken. Dit is de hele geschiedenis van de kosmos in minder dan een minuut!] Supernova’s als atomaire bouwplaatsen Betekent dat nu dat alleen het eerste en laatste deel van de encyclopedie alleen maar interessant zijn en dat we de rest van die 14 delen kunnen vergeten? Nee, dat is niet zo. Want we kunnen ons ook nog afvragen waar onze eigen oorsprong zit. Als ik bv. een stukje van mezelf neem, een haar, en ik kijk naar de atomen die in die haar zitten, bv. een koolstofatoom, dan kun je je afvragen hoe lang dat koolstofatoom op aarde is, waar heeft dat zijn oorsprong? Ten eerste zijn al die atomen er vanaf het allereerste begin geweest, ze zijn 41/2 miljard jaar oud. Maar zo’n koolstofatoom heeft verschillende fases in zijn leven gehad: een typische koolstofatoom is 3 keer een organisme geweest. Misschien is het koolstofatoom in u een keer een dinosaurus geweest, een grote boom of – veel waarschijnlijker – een van die bacteriën die een drietal delen van de geschiedenisencyclopedie hebben gevuld. Dat geldt trouwens voor alle atomen, dus u heeft een heleboel reïncarnaties gehad: een geweldig gevoel. Maar waar komen nu die atomen vandaan? Heel bijzonder is dan, dat we daarvoor die andere delen nodig hebben. Want die atomen zijn gemaakt in de meest heftige verschijnselen van de kosmos: supernova-explosies. Grote sterren sterven in grote stijl: via enorme kernexplosies. Kernexplosies die alle hoogwaardige moderne atomen maken waaruit u en ik zijn samengesteld: zuurstof, koolstof, stikstof. En die supernova-explosies vinden zo nu en dan plaats ook in ons eigen Melkwegstelsel. Eens in de paar eeuwen gaat er een af, en u moet zich voorstellen: op dat moment ontploft een ster en die geeft evenveel licht als al onze sterren in ons Melkwegstelsel bij elkaar. Op het moment dat ie afgaat, kunnen wij zo’n ster overdag gewoon aan de hemel zien. De gedachte is dat de ster van Bethlehem er misschien een is geweest. Er is er een in 1054 afgegaan die de Krabnevel heeft veroorzaakt. En de laatste die we in onze Melkweg hebben waargenomen was in het jaar 1604, waarover Keppler een prachtig verhaal over heeft geschreven. We wachten nu op een volgende explosie van een supernova. Deze zijn absoluut cruciaal, omdat ze het materiaal maken waaruit u en ik bestaan. We kunnen dus met recht zeggen dat we gemaakt zijn uit sterrenstof. Dat vraagt een moment van bezinning Twee verrassingen [Filmpje over de onmetelijkheid van het heelal: ‘geloof in iets’]. Kosmologen zijn eigenlijk heel gelukkige mensen en een beetje zoals de Vliegende Panters weten ze ook heel veel dingen niet. Goed om ook daar even bij stil te staan. Dan heeft het universum twee enorme verrassingen voor ons in petto. Donkere materie De eerste verrassing gaat eigenlijk weer terug naar ons Melkwegstelsel met zijn 100 miljard sterren. Is dat nou alles? Nee, want als je heel goed kijkt naar de beweging van dit stelsel, dan blijkt dat niet zo te zijn. Want dan blijkt dat ons Melkwegstelsel omringd is, gevuld is met een andere vorm van materie: materie die niet straalt, maar die donker is (donkere materie). Stel je voor dat we die kunstmatig een kleur zouden moeten geven, dan moet u zich voorstellen dat deze hele Koepelkerk helemaal blauw gekleurd zou zijn: een gigantische blauwe wolk van donkere materie. Deze materie is cruciaal om het universum te leren begrijpen. Laten we daarvoor even teruggaan naar de reis die wij door de sterrenstelsels hebben gemaakt. Als we de donkere materie zichtbaar zouden maken, dan zien we het volgende beeld: er liggen grote strengen donkere materie, en wij, sterrenstelsels, zijn eigenlijk een soort kerstboomlampjes in deze gigantische kosmische kerstboom. Het is die kerstboom die het universum bij elkaar houdt, als een soort sponsachtige structuur: het skelet dat het universum overeind houdt. Belangrijk dus om dat te leren kennen. Maar we hebben geen flauw idee wat die donkere materie is. Onze deeltjesversnellers zijn er naar op zoek, onze kosmologen zijn er naar op zoek, en misschien gaan we komende jaren meemaken dat we het eerste deeltje donkere materie kunnen treffen. Mysterieuze kracht als motor voor uitdijend heelal 5 De tweede verrassing is eigenlijk nog veel groter en gaat terug naar het uitdijend heelal. Het idee is dat het heelal een enorme klap van die oerknal krijgt, en dat die zwaartekracht daarna een beetje gaat afremmen. Remt die oerknal die uitdijing inderdaad af? Nee, helemaal niet [vervolg filmpje ballon met sterren: meer lucht erbij en de ballon klapt]. We hopen dat dit (het klappen van de ballon) niet in werkelijkheid gebeurt. Er is wel een kosmologische theorie van de big rip. Maar wat er wel gebeurt, is dat het heelal verder en verder uitdijt… Kortom, er is dus een kracht werkzaam die het heelal uit zichzelf laat uitdijen, een kracht die in de lege ruimte zit; een kracht die Einstein al had gesuggereerd in zijn blunder (die dus ook geniaal was!): naarmate er meer ruimte komt, komt er meer van die kracht, maar we hebben geen flauw idee wat dat kan zijn. Als je dit allemaal bij elkaar optelt: die mysterieuze kracht, donkere materie, dan vind je dat waaruit wij bestaan maar 4% van het universum is. D.w.z. 96% van het universum is volstrekt onbekend. Kosmologen vinden zich gelukkige mensen dat ze precies weten wat ze niet weten en dat ze als ontdekkingsreizigers de vele witte vlekken, 96% , te onderzoeken hebben. Snaartheorie Een college over de oerknal kan natuurlijk niet voorbijgaan aan de vraag die bij u allemaal vooraan op de lippen ligt: wat was er nou vóór die oerknal? We pakken daarvoor de natuurwetten met alles wat we erover geleerd hebben en voeren dat terug naar het allerallereerste begin. Hoe verder we terug gaan, hoe kleiner dat heelal is. Als we al onze kennis van nu doorzetten dan krijgen we uiteindelijk een universum dat zo groot [flinke glazen stuiterbal in de hand, geen schaalmodel, maar werkelijk]. Waar komt die vandaan? Daarvoor hebben we geen goede theorieën voor, maar wel ideeën. Een ervan komt uit de snaartheorie. De snaartheorie zegt dan: het zou wel eens goed kunnen zijn dat dit een klein stukje is van een ander universum wat weggeëxplodeerd is. Wij zijn misschien wel een babyuniversum uit een hele keten van andere universa, d.w.z. wij ontstaan uit een ballon als een ballon uit een vorige enz.: een eindeloze keten van oerknallen. Dat zou betekenen dat ons universum er eentje zou zijn in een veel grotere familie van multi-universa. Feitelijk declassificeert dat ons eigen universum als eentje van velen, maar we zijn hier wel in gevangen: wij zitten in dit universum en zullen nooit contact kunnen maken met die andere universa, mochten die er zijn. Het betekent ook dat we op een hele harde manier worden geconfronteerd met de grenzen van onze kennis, met de grenzen van onze wetenschap [filmpje man in zeilboot]. Tenslotte Wat hebben we geleerd? 1) een relativerend gevoel: wat ben ik een nietig klein stipje in de gigantische kosmos, een eenvoudige ster in eenvoudig Melkwegstelsel en misschien wel een eenvoudig universum en 2) aan de andere kant: wat geweldig dat wij die geschiedenis hier op aarde hebben opgetekend, een geschiedenis van 13,7 jaar [filmpje]. 6