Nationaal Platform Gezondheid en Milieu Aan: Het ministerie van Verkeer en Waterstaat Ter attentie van de staatssecretaris, mevrouw M.H. Schultz van Haegen Postbus 20901 2500 EX Den Haag Betreft: Lozing hexachloorbenzeenhoudend slib in de Rijn Utrecht, 30 maart 2005 Geachte mevrouw Schultz van Haegen, In januari dit jaar gaf uw minister, mevrouw Peijs, toestemming aan Duitsland tot het lozen in de Rijn van grote hoeveelheden slib, dat verontreinigd is met hexachloorbenzeen, een persistente stof met kankerverwekkende en hormoonverstorende eigenschappen. Deze toestemming druist in tegen de verschillende verdragen die Nederland heeft ondertekend en geratificeerd om verontreiniging van rivieren en zeeën terug te dringen en het ecosysteem te herstellen (zie bijlage voor korte toelichting op de relevante verdragen en afspraken). Onlangs is gebleken, dat zeer zwaar verontreinigde oude sliblagen in de Rijn zijn geloosd. Hoewel Duitsland naar aanleiding van deze metingen de lozingen heeft stopgezet, zijn wij van mening, dat de minister hier nooit toestemming voor had mogen geven. Deze beslissing is des te onbegrijpelijker in het licht van het in februari 2005 verschenen rapport van het Rijksinstituut voor Kust en Zee verschijnt waaruit blijkt dat de Nederlandse kust en de Noordzee zijn verontreinigd met hoge concentraties milieuschadelijke, persistente stoffen, zoals vlamvertragers en ftalaten. Deze stoffen worden teruggevonden in de voedselketen en vormen zo een directe bedreiging voor de gezondheid, de voortplanting en het nageslacht. Vervolgens blijkt uit de gebiedsrapportages die u krachtens de Europese Kaderrichtlijn Water heeft gemaakt en begin maart naar de Kamer heeft gestuurd, dat de kwaliteit van het water in Nederland op vrijwel geen enkele plaats aan de Europese normen voldoet. Inmiddels hebben de Kamerleden Boelhouwer (PvdA) en Van Lith (CDA) Kamervragen gesteld over de lozing van het verontreinigde slib in de Rijn. De antwoorden die u op hun vragen hebt gegeven, vinden ondergetekende organisaties, samenwerkend in het Platform Gezondheid en Milieu, echter onbevredigend. Wij blijven ernstig bezwaar maken tegen de voorgenomen beslissing van de slibstort. Het Platform Gezondheid en Milieu vertegenwoordigt een grote achterban van actieve leden en organisaties die zich inzet voor een krachtig gezondheid - en milieubeleid. Wij eisen bescherming van de gezondheid van burgers tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoals hexachloorbenzeen. Vrouwen en kinderen zijn extra gevoelig voor deze stoffen, die grote schade kunnen toebrengen aan de reproductieve gezondheid en de ontwikkeling van het ongeboren kind. Hexachloorbenzeen is één van de twaalf prioritaire (groepen van) POP’s (Persistent Organic Pollutants) die wereldwijd uitgebannen worden. Daartoe heeft Nederland op 23 mei 2001 het Verdrag van Stockholm ondertekend. Hexachloorbenzeen wordt door het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC) geclassificeerd als ‘mogelijk kankerverwekkend voor de mens’. Maar POP’s hebben daarnaast ook hormoonverstorende en neurotoxische eigenschappen, met name voor het ongeboren kind. Zo werden bij zwangere vrouwen die hoge concentraties hexachloorbenzeen in hun bloed hadden, meer vroeggeboortes vastgesteld. Een Zweeds onderzoek uit 2000 toonde hexachloorbenzeen in moedermelk aan. Dit is zorgwekkend omdat met name baby’s gevoelig zijn voor lage concentraties aan chemische stoffen, terwijl moedermelk voor hen de voornaamste voeding is. Aanwezigheid van een stof in moedermelk betekent dat die stof ook in de placenta aanwezig is, in dezelfde concentraties. Dat houdt in dat de foetus tijdens de meest gevoelige perioden, namelijk die waarin de organen zich ontwikkelen, wordt blootgesteld aan een stof die de vorming van de hersenen, het zenuwstelsel, het immuunsysteem en het hormoonstelsel kan verstoren. Naast de effecten op de gezondheid van hexachloorbenzeen heeft het storten van het verontreinigde slib ook economische gevolgen. U zegt dat de lozing bij Iffezheim niet zal leiden tot extra baggerwerkzaamheden van verontreinigd slib in Nederland omdat de gehalten aan hexachloorbenzeen in het Rijnwater niet zullen toenemen. Wij zetten grote vraagtekens bij deze verzekering en willen dit nader toegelicht zien, want waar blijft het geloosde hexachloorbenzeen dan? En waarom is dan uit voorzorg gedurende zoveel jaren dit afval juist opgeslagen? In ieder geval zullen deze gehalten in de Rijn ook niet afnemen. Het European Environmental Agency concludeerde in een rapport uit 2003 dat, hoewel emissies van hexachloorbenzeen in Europa zijn afgenomen, deze afname sinds 1990 is gestagneerd. Hexachloorbenzeen blijft wijd verspreid in Europa door atmosferisch transport over lange afstand en lokale ‘hot spots’. Deze lozingen verergeren deze zeer ongewenste situatie. Tegelijkertijd wordt voorbijgegaan aan het feit dat Nederlandse drinkwaterbedrijven kostbare inspanningen moeten verrichten om deze gevaarlijke verontreiniging weer uit het water te verwijderen. Uiteindelijk zal het verontreinigde slib daarom toch geborgen moeten worden in depots. Wij vragen ons af of de minister deze beslissing aan alle relevante verdragen getoetst heeft die in het verleden zijn ondertekend en geratificeerd en waar het ministerie van Verkeer en Waterstaat verantwoordelijk voor is, zoals het OSPAR-verdrag en het Rijnverdrag. Ons inziens handelt de minister in strijd met deze verdragen. Daarbij komt dat het huidige beleid mogelijk niet toereikend is voor het behalen van de milieukwaliteitsdoelstellingen in 2015. Daarom dringen wij er op aan dat de Nederlandse overheid zich houdt aan ondertekende verdragen, haar burgers en met name de kinderen beschermt tegen blootstelling aan de zeer giftige stof hexachloorbenzeen en de eerder verleende toestemming weer intrekt. Verder vragen wij u zich sterk te maken, opdat ook in de toekomst dit soort lozingen niet meer zal worden toegestaan. Tot nadere toelichting zijn wij graag bereid. Hoogachtend, M. Kranendonk-Schwartz Secretaris Platform Gezondheid en Milieu en voorzitster Women in Europe for a Common Future (WECF) Mede namens de organisaties Information Network on Children's Health, Environment and Safety (INCHES), Meldpuntennetwerk Gezondheid en Milieu (MNGM), Stichting Natuur en Milieu, Natuur en Milieufederatie Utrecht (NMU), Stichting Ecobaby en Vereniging Leefmilieu. cc de minister van Verkeer en Waterstaat, mevrouw K. Peijs cc de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de heer P. van Geel cc de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer H. Hoogervorst cc de vaste Kamercommissies van Verkeer en Waterstaat, Volksgezondheid en Milieu Nationaal Platform Gezondheid en Milieu BIJLAGE Door Nederland ondertekende verdragen waarmee de toestemming tot lozing in de Rijn van grote hoeveelheden met HCB verontreinigd slib in strijd is: Het OSPAR-Verdrag is in 1998 in werking getreden. Het belangrijkste doel is het voorkomen en beëindigen van de verontreiniging van het mariene milieu en het beschermen van het zeegebied tegen de nadelige effecten van menselijke activiteiten. HCB is aangemerkt als ‘gevaarlijk’ op de OSPAR-lijst. Het Rijnverdrag (Rijnchemieverdrag, 1976. Aangepast in 1998) voorziet in een strikte controle van lozingen van bepaalde stoffen in de Rijn. HCB staat voor de stroomgebieden van de Rijn maar ook van de Maas en de Schelde – ernstig ter discussie. De Europese Kaderrichtlijn Water heeft HCB als ‘prioritair gevaarlijke stof’ aangemerkt. Daarnaast staat HCB ook op de zwarte lijst vermeld (76/464/EEG). In 1987 is het eerste ‘Rijnactieplan’ opgesteld door de Internationale Rijncommissie. Volgens dit plan moest de verontreiniging van de Rijn in 1995 gehalveerd zijn en daarna nog verder gereduceerd worden. De bedoeling was dat rond het jaar 2000 een aantal in de Rijn uitgestorven diersoorten zouden zijn teruggekeerd en dat het Rijnwater als drinkwater gebruikt zou worden. Het nieuwe Rijnactieplan (1998) moet aangeven hoe voor de periode 2000-2010 de kwaliteit van het Rijnwater nog verder verbeterd kan worden en hoe aan het ecologische herstel verdere voortgang kan worden gegeven. In maart 2000 is het Havenbedrijf Rotterdam met het tweede Project Onderzoek Rijn begonnen om de kwaliteit van de baggerspecie nog meer te verbeteren. Ondanks de verbeterde Rijnwateren baggerspeciekwaliteit is drie van de twintig miljoen kubieke meter baggerspecie uit de haven nog steeds zo verontreinigd dat dit moet worden afgevoerd naar de Slufter, een speciaal daarvoor bestemd depot op de Maasvlakte. De Slufter, met een capaciteit voor 100 miljoen kubieke meter, was in 2000 ongeveer voor de helft gevuld. Het Havenbedrijf Rotterdam wil voorkomen dat een tweede Slufter moet worden aangelegd. Het UN verdrag van Stockholm van 2001 tot uitbanning van de 12 meest giftige en persistente POPs waaronder HCB.