INFORMATIE Bovenste kruis syndroom wordt gedefinieerd als

advertisement
INFORMATIE
Bovenste kruis syndroom wordt gedefinieerd als strakheid van de bovenste trapezius, pectoralis major
en levator scapula. Spierzwakte bevindt zich in de rhomboideus, serratus anterior, middelste en lage
trapezius en de diepe nek flexoren, met name de scaleni spieren. Janda was degene die het
syndroom zijn naam gaf vanwege het feit dat de aangedane spieren een kruis vormen. 1
Het syndroom wordt gekenmerkt door:
1. Elevatie en protractie van de schouders
2. winging van de scapula
3. protractie van het hoofd
Dit atypische postuur produceert overstress van het cervicocraniale gewricht, de C4-5 en T4
segmenten en schouder door zijn beperkte range of motion van het glenohumerale gewricht. 1
Teveel stress op segment T4 kan op zijn beurt zorgen voor regelmatige borstpijn of pseudoangina
pectoris.1 De veranderde stand van de axis van het glenoidale fossa zorgt voor rotatie en abductie van
de scapula. Wat betekent dat de levator scapula en het bovenste deel van de trapezius meer
spierspanning moeten leveren om de humeruskop te stabiliseren.2 Dit gaat gepaard met een
verhoogde constante activiteit van de supraspinatus en zorgt voor een eerdere degeneratie van deze
spier.1
Christinsen2 beweert dat een continuïteit van
verkeerde houding resulteert in het korter worden en het overstrekken van de spieren. Het zorgelijke is
hierbij de malpositie in het gewricht. Dit creëert houdingspatronen waarbij de schouder in protractie
staat, een vergrote kyfose, protractie van het hoofd en verlies van cervicale lordose.
Volgens Kendall et al,3 is de ideale positie in stand een stand waarbij je een lijn kan spannen van de
oorlel, middendoor de schouder, midden door de zij, door de trochantor majus, iets anterior van de
midden van de knie, en iets anterior van de laterale malleoli.
Bronnen:
1. Janda compendium. Vol II. Minneapolis: O.P.T.P., p. 7-13.
2. Christensen K. Manual muscle testing and postural imbalance. Dynamic Chiropractic 2000;15:2.
3. Murphy DR. Conservative management of cervical spine syndromes. McGraw Hill Company, Inc,
2000. p. 107-12.
ONDERZOEK
Janda verdeelde spieren in twee groepen: posturale en fasische spieren.7 Hij geloofde dat posturale
oftewel tonische spieren, de spieren zijn die moeten zorgen voor het behouden van een goed
postuur/houding en hebben de neiging om kort en hypertoon te worden bij pathologie en hebben de
neiging om contracturen te veroorzaken maar zullen minder snel atrofiëren. De fasische spieren,
welke bijna elke andere spier betreft, hebben op hun beurt weer de neiging om te verzwakken en te
inhiberen bij pathologie. De onderzoeker moet voorzichtig zijn in het beoordelen van het type
waaronder een spier valt en de ROM die deze kan behalen, net als de kracht en de productie van pijn
die de spier kan creëren bij aanspanning. Tabel 1 laat de spieren zien die postural/tonisch zijn en
neiging hebben tot strakheid en de spieren die fasisch en neiging hebben tot zwakte. Tabel 2 laat de
kenmerken zien van de posturale en fasische spieren. Als een spier imbalance wordt ontdekt, zal de
verkorte/strakke spier eerst moeten worden gerekt en normotoom worden gemaakt voordat er kan
worden begonnen met et versterken van de spier.8,9
Janda et al. Implementeerde dit concept verder in de ‘upper crossed syndrome’ en ‘pelvic crossed
syndrome’, waarbij spieren (v.n.l. posturale) aan de ene zijde rond een gewricht gespannen en
hypertoon zijn en aan de andere zijde de spieren zwak en verlengt.9,10 Dit concept van gespannen en
hypertone spieren in een zijde van een gewricht en aan de andere zijde verzwakt en verlengde
spieren is een concept wat onderzoekers bij alle gewrichten in acht moeten nemen. Dit concept moet
voornamelijk worden onthouden bij chronische gewricht aandoeningen waarbij beide type spieren een
andere behandelmethode vereisen.
Tabel1. Functional Division of Muscle Groups*1
Muscles Prone to be Tightness (Postural)
Gastrocnemius en soleus
Tibialis posterior
Korte heup adductoren
Hamstrings
Rectus femoris
Iliopsoas
Tensor Fasia Latae
Erector spinae (m.n. lumbaal, thorcacolumbaal en
cervicale delen)
Quadratus lumborum
Pectoralis major
Bovenste deel trapezius
Levator scapulae
Sternocleidomastoideus
Scalenius
Flexoren van de bovenste extremiteiten
*Janda considered all other muscles neutral
Muscles Prone to Weakness (Fasische spieren)
Peronei
Tibialis anterior
Vastus medialis en lateralis
Gluteus maximus, medius en minimus
Rectus abdominis
External oblique
Serratus anterior
Rhomboideus
Onderste deel trapezius
Korte cervicale flexoren
Extensoren van bovenste extremiteiten
Tabel2. Characteristics of Postural and Phasic Muscle Groups 1
Muscle Prone to Tightness
Muscles Prone to Weakness (Phasic Muscles)
Predominantly postural function
Primarily phasic function
Associated with flexor reflexes
Associated with extensor reflexes
Primarily two-joint muscles
Primarily one-joint muscles
Readily activated with movement (shorter
Not readily activated with movement (longer
chronaxie)
chronaxie)
Tendency to tightness, hypertonia, shortening, or Tendency to hypotonia, inhibition, or weakness
contractures
Resistance to atrophy
Atrophy occurs easily
Bij een protractie stand van het hoofd oftewel ‘poking chin’ kunnen de occipitale spieren adaptief
verkorten. Ook zorgt deze houding ervoor dat er een misalingment(verkeerde houding) optreed wat
voor vergrote stress op de facet gewrichten en posteriore discus en andere posteriore elementen. De
positie kan ook leiden tot zwakte van de diepe nekflexoren.2 Janda3 beschrijft dit als “Upper crossed
syndrome”.
Het is belangrijk te weten dat het bovenste-kruis syndroom veelal gepaard gaat met cervicale
instabiliteit. Vrouwelijke patiënten hebben bovendien over het algemeen een grotere AROM dan
mannen, behalve bij flexie, echter zijn deze verschillen niet groot. De ROM die beschikbaar is neemt
af naarmate de leeftijd vordert, behalve rotatie in C1-C2 die groter kan worden.4,5
Naast de upper crossed syndrome is er ook een pelvic crossed syndrome beschreven door Janda en
Jull. Dit syndroom wordt soms gezien in samenwerking met de upper crossed syndrome. De twee
syndromen samen heet het layer syndrome.6
1. Jull G and Janda V: Muscles and motor control in low back pain. In Twomey LT and Taylor JR,
editors: Physical therapy for the low back: clinics in physical therapy, p.258, New York, 1987, Churchill
Livingstone
2. Watson D, Trott P: Cervical headache: an investigation of natural head posture and upper cervical
flexor muscle performance, Cephalalgia 13:272-284, 1993.
3. Janda V: Muscles and motor control in cervicogenic disorders: Assessment and management. In
Grant R (ed): Physical therapy of the cervical and thoracic spine, New York, 1994, Churchill
Livingstone.
4. Youdas JW, Garrett TR, Suman VJ, et al: Normal range of motion of the cervical spine: An initial
goniometric study, Phys Ther 72:770-780, 1992.
5. Dvorak J, Antinnes JA, Panjabi M, et al: Age and gender related normal motion of the cervical
spine, Spine 17:S393-S398, 1992.
6. Jull G, Janda V: Muscles and motor control in low back pain. In Twomey LT, Taylor JR, editors:
Physical therapy for the low back, New York, 1987, Churchill Livingstone.
7. Janda V: On the concept of postural muscles and posture in man, Aust J Physiother 29:83-85,
1983.
8. Schlink MB: Muscle imbalance patterns associated with low back syndromes. In Watkins RG, editor:
The spine in sports, St. Louis, 1996, Mosby.
9. Jull GA, Janda V: Muscles and motor control in low back pain: assessment and management. In
Twomey LT, Taylor JR, editors: Physical therapy of the low back, New York, 1987, Churchill
Livingstone.
10. Janda V: Muscles and motor control in cervicogenic disorders: assessment and management. In
Grant R, editor: Physical therapy of the cervical and thoracic spine, New York: Churchill-Livingstone,
1994.
Download