Chemical Exposure Assessment Utrechtseweg 48 Postbus 360 3700 AJ Zeist TNO-rapport www.tno.nl V4779 | T 030 694 41 44 F 030 695 72 24 Risicoschatting en beperking van de blootstelling bij de bereiding van geneesmiddelen in de apotheek. Fase A: haalbaarheidsstudie om te komen tot een globale opzet van een model Datum 16 december 2002 Auteurs Tijssen, S.C.H.A. Ebben, M.G. Houben, G.F. Breimer, A. Marquart, J. Opdrachtgever WINAp Projectnummer TNO 47057 Studiecode TNO Studiecode opdrachtgever Status Vorige versies Aantal pagina's Aantal tabellen Aantal figuren Aantal bijlagen Aantal appendices 45 7 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, foto-kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan. © 2002 TNO TNO-rapport | V4779 | Samenvatting Het Wetenschappelijk Instituut Nederlandse Apothekers (WINAp) heeft TNO gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar risicoschatting en beperking van blootstelling bij de bereiding van geneesmiddelen in de apotheek. Stichting Bedrijfsfonds Apotheken (SBA) heeft dit onderzoek gefinancierd. In dit rapport staat de haalbaarheidsstudie beschreven voor het ontwikkelen van een model voor risicoschatting en beperking van de blootstelling. Het doel van deze haalbaarheidstudie is te bepalen welke mogelijkheden, op basis van verkrijgbare gegevens, er zijn om een dergelijk model te maken. De haalbaarheidsstudie omvat onderzoek naar de blootstelling van de gebruikte stoffen, het gevaar ervan en de mogelijkheden deze informatie te combineren ten behoeve van inschatting van gezondheidsrisco’s en de beheersing van de blootstelling. Door middel van literatuurstudie, bedrijfsbezoeken en gesprekken met deskundigen is een inventarisatie gemaakt van blootstellinggegevens en informatie ten aanzien van schadelijkheid van stoffen die worden gebruikt bij de bereiding van geneesmiddelen in de apotheek. Uit literatuuronderzoek blijkt dat er beperkte informatie is ten aanzien van blootstellinggegevens van stoffen die gebruikt worden bij de bereiding van geneesmiddelen in de apotheek. Wel is in de literatuur een aantal modellen en methoden gevonden om blootstelling te schatten, maar deze zijn met name voor industriële situaties. Geen van allen is direct toepasbaar voor karakterisering van blootstelling in de apotheek. Op basis van bruikbare onderdelen is een voorstel opgesteld voor een nieuw te ontwikkelen model dat de blootstelling aan zowel vulstof en als het farmacon schat. De aannames die zijn gebruikt voor het opstellen van een model zijn nog niet gevalideerd. Voor validatie van het ontwikkelde model zijn blootstellinggegevens nodig. Aangezien deze gegevens ontbreken, zullen blootstellingmetingen moeten worden uitgevoerd. Nadat de blootstelling in kaart is gebracht, zal de effectiviteit van een aantal geschikte beheersmaatregelen moeten worden bepaald evenals de kosten en baten ervan. Op die manier kan het regime van beheersmaatregelen worden geoptimaliseerd. Informatie ten aanzien van de schadelijkheid van stoffen is beschikbaar voor veel stoffen die in de apotheek worden gebruikt. Voor de categorisering van deze stoffen op basis van schadelijkheid vond in het verleden een aantal initiatieven plaats. Op basis van de bestudeerde informatie en gesprekken met deskundigen is er een aantal opties om te komen tot een (verbeterde) aanpak om stoffen te categoriseren. Een mogelijke optie is de systematiek voorgesteld door de Chemiewinkel te handhaven doch aan te vullen en te valideren. Een andere optie is een kwantitatieve systematiek opzetten. Voor zowel validatie en aanpassing van de systematiek voorgesteld door de Chemiewinkel als voor het opzetten van een kwantitatieve aanpak is informatie over blootstelling essentieel. Voorgesteld wordt om eerst blootstelling nader in kaart te brengen en pas daarna pas te focussen op gevaar en risico. 2 / 47 TNO-rapport | V4779 | 3 / 47 Inhoudsopgave Samenvatting 2 1 Inleiding 5 2 Doel van het onderzoek 7 3 3.1 3.2 3.3 3.4 Methode van onderzoek 8 Algemene informatie over (ziekenhuis)apotheken en bereidingen Inschatten van de blootstelling Categorisatie van stoffen op basis van de toxicologische criteria en risicobeoordeling Voorbereidend onderzoek naar beheersmaatregelen en hun kosten en baten 9 10 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 Algemene informatie (ziekenhuis)apotheken 11 De apotheek Apotheekbereiding Prodedures, protocollen en voorschriften Soorten bereidingen en basishandelingen Gebruikte stoffen tijdens de bereidingen 11 11 12 13 13 5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.3 Blootstelling 15 Beschikbare blootstellinginformatie Blootstellingmetingen in de literatuur Gesprekken met deskundigen en bedrijfsbezoeken Modellen in de literatuur Voorstel voor een blootstellingsmodel Opbouw van een model Relevante parameters Algoritmen 22 Voorbeeld berekening Validiteit van de modelmatige benadering 6 6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.4 6.5 Gevaar en Risico 27 Eerdere initiatieven Aanpak voorgesteld door de Chemiewinkel Opties voor (vervolg)aanpak op basis van toxicologische overwegingen Systematiek van de Chemiewinkel handhaven doch aanvullen en valideren Kwantitatieve systematiek opzetten Informatiebronnen voor toxicologische en farmacologische gegevens over stoffen Voorstel voor (vervolg)aanpak io basis van toxicologische overwegingen 7 7.1 7.2 7.3 Beheersmaatregelen 35 Niveaus van beheersing: de arbeidshygiënische strategie Beheersmaatregelen in de apotheek Optimaliseren van beheersmaatregelen 35 37 38 8 8.1 8.2 Conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek 40 Conclusie Aanbevelingen 40 41 8 9 15 15 16 16 18 19 19 22 25 27 30 31 31 32 32 33 TNO-rapport | V4779 | 9 Dankwoord 43 10 Referenties 44 11 Handtekeningen 47 Bijlage(n) Error! No table of contents entries found. 4 / 47 TNO-rapport | V4779 | 1 Inleiding In een (ziekenhuis)apotheek worden kleinschalige bereidingen van geneesmiddelen uitgevoerd. De manier waarop dit gebeurt staat zeer uitvoerig toegelicht in Recepteerkunde (Bolhuis e.a., 1999). De stoffen die hierbij gebruikt worden hebben verschillende fysisch-chemische eigenschappen en verschillen wat betreft de schadelijkheid voor de gezondheid. Categorisering met betrekking tot gevaar en blootstelling is tot nu toe moeilijk gebleken. In het verleden zijn hiertoe diverse activiteiten ondernomen. Door de Chemiewinkel Amsterdam is een rapport geschreven over risicoclassificatie van stoffen in FNA (Formularium der Nederlandse Apothekers)-preparaten (Vollebregt en Braham, 1998a en 1998b). De categorisering van stoffen in dit rapport van de Chemiewinkel wordt gebaseerd op dierexperimentele gegevens. Humane gegevens, die voor geneesmiddelen beschikbaar zijn via klinische gegevens en cases, zijn onvoldoende meegewogen. Verder is weinig aandacht besteed aan de feitelijke blootstelling bij de bereidingswerkzaamheden. Daarnaast werd door de Arbeidsinspectie een aanpak voorgesteld voor het omgaan met risico’s van gevaarlijke stoffen in de openbare apotheek (Arbeidsinspectie, 1988). Deze benadering houdt volgens de Wetenschappelijk Instituut Nederlandse Apothekers (WINAp) echter te weinig rekening met het feit dat gewerkt wordt met kleine hoeveelheden van stoffen waarvan veel humane gegevens bekend (kunnen) zijn. Mede naar aanleiding van het verschijnen van genoemde literatuur is in het Pharmaceutisch Weekblad in 2000/2001 een serie van tien artikelen verschenen van het WINAp over Arbo & Apotheek (Boermans & Dijken, 2000a t/m d; Bouwman & Boermans, 2001; Dijken e.a., 2001; Dijken en Boermans, 2001a en 200b; Dijken en Bouwman, 2001) om betrokkenen te informeren over risico’s en beheersing daarvan bij de bereiding in de apotheek. Deze artikelen zijn ook uitgegeven in berichten van de Stichting Bedrijfsfonds Apotheken (SBA). Om te komen tot een algemene aanpak binnen de branche voor het uit arbeidshygiënisch oogpunt veilig omgaan in de (ziekenhuis)apotheek met farmaca en hulpstoffen bij de bereiding van geneesmiddelen, heeft het Wetenschappelijk Instituut Nederlandse Apothekers aan TNO opdracht gegeven om onderzoek uit te voeren. Stichting Bedrijfsfonds Apotheken (SBA) heeft dit onderzoek gefinancierd. In overleg is besloten om dit onderzoek uit te voeren als project in drie fasen: A. Een haalbaarheidsstudie waarin wordt bepaald wat de mogelijkheden zijn om risico’s te categoriseren op basis van de schadelijkheid van de stoffen en de blootstelling tijdens het werken met de feitelijk in betreffende arbeidssituaties voorkomende hoeveelheden. Ook wordt gekeken naar een koppeling van bedoelde classificatie van risico’s met maatregelen die het risico moeten beperken. De resultaten van de haalbaarheidsstudie zullen leiden tot een globale opzet van een model. B. Een nadere verfijning en validatie van deze modellen met blootstellinggegevens (kwantificering) en een berekening van de financiële gevolgen die gepaard gaan met de invoering van blootstellingreducerende maatregelen. C. Het opstellen van voorlichtingsmateriaal op basis van de resultaten van fase B en verdere stappen om implementatie van voorgestelde maatregelen te optimaliseren. 5 / 47 TNO-rapport | V4779 | In het onderhavige rapport wordt uitsluitend de haalbaarheidsstudie, fase A, beschreven die werd uitgevoerd tussen februari en juli 2002. Dit rapport dient als basis voor het vervolg van het onderzoek, fase B en C. In hoofdstuk 2 wordt het doel van het onderzoek beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de methode van aanpak waarna in hoofdstuk 4 een algemeen stuk over apotheken volgt. Vervolgens wordt in hoofdstukken 5 ingegaan op de beoordeling van de blootstelling en in hoofdstuk 6 op het gevaar en de risico’s. In hoofdstuk 7 worden de beheersmaatregelen behandeld waarna in hoofdstuk 8 conclusies en aanbevelingen voor vervolgonderzoek volgen. 6 / 47 TNO-rapport | V4779 | 2 Doel van het onderzoek De doelstelling van het totale project is om een model te ontwikkelen voor risicoschatting en beperking van de blootstelling bij de (kleinschalige) bereiding van geneesmiddelen in de (ziekenhuis)apotheek. Dit model moet opgebouwd zijn uit: Een model voor het categoriseren van de schadelijkheid van de stoffen die worden gebruikt; Een model voor het inschatten van de blootstelling bij het bereiden van geneesmiddelen met deze stoffen; Een koppeling van deze classificaties aan de maatregelen die de risico’s moeten beperken. De doelstelling van het onderhavige onderdeel van het project (fase A) is om te bepalen welke mogelijkheden er zijn voor het ontwikkelen van een dergelijk model op basis van beschikbare gegevens. Om dit model op te bouwen zijn de volgende vragen geformuleerd: • Welke bereidingen (en handelingen) worden in de (ziekenhuis)apotheek uitgevoerd en hoe vinden die plaats? • Welke soorten en hoeveelheden van stoffen worden verwerkt tijdens deze bereidingen? • Welke toxicologische gegevens zijn beschikbaar en waar kan deze informatie verkregen worden? • Zijn er methoden beschikbaar om stoffen (met name farmacologische stoffen maar ook vulstoffen), mede op basis van humane gegevens, te categoriseren op basis van de schadelijkheid? • Welke informatie is beschikbaar over de aard, de mate en de duur van de blootstelling tijdens de bereiding? • Welke beheersmaatregelen worden tegenwoordig getroffen in de (ziekenhuis)apotheken bij de bereiding van geneesmiddelen? • Zijn er verschillen tussen de uiteenlopende typen apotheken (groot versus klein, ziekenhuis- versus andere apotheken) wat betreft blootstelling en beheersing? 7 / 47 TNO-rapport | V4779 | 3 Methode van onderzoek De haalbaarheidsstudie (fase A) van het project om een model voor risicoschatting en beperking van blootstelling te ontwikkelen omvat onderzoek naar de blootstelling aan de gebruikte stoffen, het gevaar ervan, de resulterende gezondheidsrisco’s, en de beheersing daarvan. Wat betreft de volgorde in de methode van onderzoek, wordt de volgende indeling gehanteerd: 1 Inventariseren van algemene informatie over (ziekenhuis)apotheken en bereidingen; 2 Inschatten van de blootstelling; 3 Categorisering van stoffen op basis van de toxicologische criteria en risicobeoordeling; 4 Voorbereidend onderzoek naar beheersmaatregelen en hun kosten en baten. 3.1 Algemene informatie over (ziekenhuis)apotheken en bereidingen Om iets te kunnen zeggen over blootstelling en gevaren in een apotheek tijdens de kleinschalige bereiding moet eerst een goed beeld bestaan over de werkzaamheden die bij dergelijke bereidingen worden uitgevoerd. De manier waarop deze werkzaamheden worden uitgevoerd en de (aard van de) stoffen die daarbij worden gebruikt, bepalen immers de blootstelling en het gevaar en daarmee het risico. De manier waarop werkzaamheden in de apotheek worden uitgevoerd, kan op twee manieren worden beschouwd. Bekeken kan worden welke procedures, protocollen en voorschriften op papier beschikbaar zijn ten behoeve van bereidingswerkzaamheden in de apotheek. Ook kan worden bezien hoe de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden in de praktijk plaatsvindt. Om een beeld te krijgen van de procedures, protocollen en voorschriften die beschikbaar zijn voor de bereidingen wordt relevante literatuur bestudeerd. Daarbij wordt met name bezien welke beschikbaar zijn en hoe deze samenhangen met andere procedures, protocollen en voorschriften die gelden in de apotheek. Aanvullend wordt door het WINAp een aantal voorbeelden van procedures (alle bestaande LNA-procedures voor het bereiden van geneesmiddelen), FNA-protocollen en chargebereidingsvoorschriften (CBV’s) aangeleverd. Daarnaast wordt tijdens een bedrijfsbezoek aan het WINAp een systeem bekeken waarin bedoelde procedures, protocollen en voorschriften zijn opgenomen. Apotheken kunnen zich op dit systeem abonneren; de meerderheid doet dit ook. Een CD-Rom met dit systeem wordt door het WINAp aan TNO beschikbaar gesteld. Om inzicht te verkrijgen in de eigenlijke uitvoering van de werkzaamheden in de praktijk worden met enkele deskundigen gesprekken gevoerd aan de hand van een van te voren opgestelde checklist (bijlage A). De aandachtspunten die in deze checklist zijn opgenomen, hebben met name betrekking op de soort en de aard van de stoffen waarmee wordt bereid, de wijze waarop de bereidingen worden uitgevoerd, de duur van bepaalde bereidingen, de hoeveelheden van deze stoffen die daarbij wordt gebruikt en de beheersmaatregelen die worden getroffen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de verschillen tussen de typen 8 / 47 TNO-rapport | V4779 | apotheken. Hierbij kan worden gedacht aan het verschil dat een grote apotheek de werkzaamheden op een andere manier kan uitvoeren dan een kleine apotheek, bijvoorbeeld doordat men beschikt over geavanceerdere apparatuur of afzuiging. Daarnaast wordt bij verschillende typen apotheken, te weten een openbare apotheek, een grootschalige bereider en een ziekenhuisapotheek, een bedrijfsbezoek uitgevoerd. Aan de hand van een checklist (bijlage B) wordt de bereiding van geneesmiddelen besproken en geobserveerd. Daarbij wordt aandacht besteed aan de technieken van bereiden, de daarbij gehanteerde voorschriften en protocollen, de gebruikte beheersmaatregelen, de duur van handelingen en aan de contactmomenten, inclusief mogelijk huidcontact. In bijlage C wordt een overzicht gegeven van de deskundigen die zijn geraadpleegd (en indien van toepassing de bijbehorende werkplek die zijn bezocht). Om de anonimiteit van de deelnemers te garanderen is ervoor gekozen om geen namen te noemen, maar functies. 3.2 Inschatten van de blootstelling Om te komen tot een model voor het inschatten van de blootstelling bij de bereiding is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de hoogte van de blootstelling in de apotheek tijdens het bereiden. Om gegevens te verzamelen over blootstellingconcentraties wordt in de literatuur gezocht naar relevante artikelen met behulp van de zoektermen expos*, pharma*, occup*, drug prepar* en pharma prepar* op de online databases: Medline (1980 – 2002), Current Contents (1997 – 2002), RILOSH (compleet tot 2001), MHIDAS (compleet tot 2001), HSELINE (compleet tot 2001), CISDOC (compleet tot 2001), NIOSHTIC (compleet tot 2001), CHRIS 2000, HSDB (tot 2001), IRIS (tot 2001), RTECS (tot 2001). Daarnaast wordt informatie verzameld met betrekking tot het modelleren van blootstellingniveaus. Dat wordt gedaan door middel van literatuuronderzoek met de zoektermen expos*, model* en categoris* in de bestanden Medline (1980 – 2002), Current Contents (1997 – 2002), RILOSH (compleet tot 2001), MHIDAS (compleet tot 2001), HSELINE (compleet tot 2001) CISDOC (compleet tot 2001), NIOSHTIC (compleet tot 2001. Om na te gaan welke gegevens voor het modelleren van de blootstelling bij het bereiden relevant zijn en welke modellen mogelijk zijn, wordt tevens een aantal gesprekken gevoerd met deskundigen, zowel op gebied van de apotheekbereiding als op het gebied van arbeidshygiëne. Bovendien worden een aantal bedrijfsbezoeken afgelegd aan apotheken, die verschillen qua grootte en derhalve ook qua manier van bereiden. 3.3 Categorisatie van stoffen op basis van de toxicologische criteria en risicobeoordeling Aan de hand van door WINAp aangeleverde documenten, nader (literatuur)onderzoek door TNO en gesprekken met deskundigen is een inventarisatie gemaakt van eerdere initiatieven voor categorisatie en stoffen en beschikbaarheid van gegevens daarvoor. De volgende stap die voorzien was, is het in kaart brengen van de mogelijke gezondheidsrisico’s tijdens de bereiding van stoffen met behulp van een risicomatrix. Hierin wordt de blootstelling uitgezet tegen het gevaar in een schema. De uiteindelijke risico’s voor medewerkers tijdens het op kleine schaal bereiden van geneesmiddelen in de apotheek worden bepaald door de hoogte van de blootstelling aan de gebruikte stoffen tijdens de bereiding en de schadelijkheid van deze stoffen. Het model dat 9 / 47 TNO-rapport | V4779 | opgesteld zou kunnen worden om de blootstelling in te schatten zou daartoe gekoppeld moeten worden aan de categorisatie van de schadelijkheid van stoffen. Halverwege deze haalbaarheidsstudie is besloten, op basis van de zeer beperkte informatie ten aanzien blootstelling, geen voorstel voor een risicomatrix te maken. In plaats daarvan is een voorstel voor vervolgaanpak gemaakt om, indien meer gegevens ten aanzien van blootstelling bekend zijn, een gepaste categorisatie van stoffen te maken die gekoppeld kan worden aan blootstellinggegevens en uiteindelijk resulterend in een risicomatrix. 3.4 Voorbereidend onderzoek naar beheersmaatregelen en hun kosten en baten Het uiteindelijke doel van het opstellen van een model om blootstelling te schatten en te koppelen aan de schadelijkheid van stoffen is om de blootstelling in de apotheek adequaat te beheersen. Het beheersregime in de apotheek zal dus op basis van het model moeten worden geoptimaliseerd. Op te kunnen optimaliseren moet eerst bekend zijn welke beheersmaatregelen aanwezig zijn, welke beheersmaatregelen mogelijk zijn en wat de kosten en baten zijn van de verschillende maatregelen. Het oorspronkelijke plan was om in de haalbaarheidsstudie werk uit te voeren ter voorbereiding van een in een vervolgonderzoek uit te voeren kosten- en batenanalyse van beheersmaatregelen. Het ging daarbij om in kaart te brengen van de relevante parameters om kosten en baten in kaart te brengen en te bezien van welke parameters (financiële) gegevens in apotheken beschikbaar zijn. Daarnaast was het plan om te bezien of het mogelijk is om al in dit vroege stadium beheersmaatregelen te kiezen die in een vervolgonderzoek worden geanalyseerd en of in deze haalbaarheidsfase wellicht al een selectie kan worden gemaakt van te bestuderen cases (apotheken). Dit om de uiteindelijke beoordeling in een vervolgonderzoek te bespoedigen. Gaande het onderzoek koste het opstellen van het model voor het schatten van de blootstelling (3.2) meer tijd dan gepland. Daarom is besloten het voorbereidend werk in het kader van de beheersmaatregelen voorlopig te beperken tot het in kaart brengen van de relevante parameters die betrekking hebben op de kosten en de baten. 10 / 47 TNO-rapport | V4779 | 4 Algemene informatie (ziekenhuis)apotheken 4.1 De apotheek Onder een apotheek wordt verstaan een werkruimte en winkel waar geneesmiddelen worden bereid en verkocht. Dit is de definitie die het Dikke van Dale woordenboek hanteert (Van Dale Lexicografie, 1999). Aangezien deze definitie weinig specifiek is, hebben de onderzoekers op basis van verzamelde gegevens en gesprekken met deskundigen de definitie uitgebreid tot de volgende: ‘een instelling waar onder verantwoordelijkheid van een apotheker geneesmiddelen worden bereid voor en/of verkocht aan klanten of cliënten’. Er bestaan verschillende typen apotheken, namelijk grootschalige bereider, ziekenhuis-, regionale- en openbare apotheek. Een grootschalige bereider lijkt op het eerste gezicht op een farmaceutisch bedrijf. Er is geen sprake van apothekersassistentes maar van medewerkers die in diverse geconditioneerde ruimtes, veelal onder steriele omstandigheden, geneesmiddelen bereiden. Dit gebeurt onder de verantwoordelijkheid van een apotheker. In principe leveren ze een aantal standaard geneesmiddelen aan alle typen apotheken. In een ziekenhuisapotheek worden in principe geneesmiddelen bereid voor patiënten van dat betreffende ziekenhuis. Aanvullend kunnen ook geneesmiddelen worden bereid voor andere apotheken die de faciliteiten missen om bepaalde bereidingen (b.v. cytostaticabereidingen) onder de wettelijk vereiste omstandigheden uit te kunnen voeren. Er bestaan ook basispakket ziekenhuisapotheken. Deze apotheken bereiden eveneens, maar alleen de geneesmiddelen die niet vanuit een andere apotheek kunnen worden aangevoerd. Een regionale apotheek bereidt geneesmiddelen voor een aantal apotheken in de regio. Er zijn apotheken die niet alleen bereidingen uitvoeren voor eigen doel, maar tevens ten behoeve van apotheken die een deel van hun bereidingen hebben uitbesteed. Deze apotheken beschikken vaak over een veiligheidswerkbank, zodat ze in staat zijn om cytostica te bereiden. Een openbare apotheek doet zelf een aantal bereidingen maar laat ook een aantal bereidingen (zoals cytostatica) uitvoeren door een andere apotheek, vaak een ziekenhuisapotheek (Bouwman, 2002). Tussen de verschillende typen apotheken en het aantal bereidingen, de hoeveelheid grondstoffen dat gebruikt wordt en de schaalgrootte is geen relatie aan te geven. Wel is het zo dat bij schaalvergroting van de bereiding de mogelijkheden tot aan het product aangepaste beschermingsmaatregelen steeds groter worden. 4.2 Apotheekbereiding De meeste geneesmiddelen worden bereid door de industrie, de zogenaamde handelspreparaten (Bolhuis e.a., 1999). In een aantal gevallen loont het voor de industrie echter niet om bepaalde geneesmiddelen te maken. De kosten voor het fabriceren van een geneesmiddel wegen dan niet op tegen de baten. Daarnaast zijn er enkele geneesmiddelen die in verband met een korte houdbaarheid niet industrieel kunnen worden bereid en derhalve vlak voor aflevering in de apotheek moeten worden bereid. Om toch te voorzien in de behoefte van een patiënt blijkt kleinschalige apotheekbereiding nodig om zorg op maat te leveren. De apotheker mag in principe ieder geneesmiddel bereiden, maar er wordt vooral 11 / 47 TNO-rapport | V4779 | een beroep gedaan op apotheekbereiding voor geneesmiddelen waarvoor geen handelsequivalent beschikbaar is. De meest voorkomende situatie waarin een beroep wordt gedaan op apotheekbereiding is wanneer men te maken heeft met een kleine patiëntenpopulatie, een korte houdbaarheid van het geneesmiddel, een aanpassing van de dosis, overgevoeligheid of contra-indicatie voor hulpstoffen, het handelspreparaat onvoldoende patiëntvriendelijk is (bijvoorbeeld in geval van slikproblemen), het handelspreparaat onpraktisch is voor de hulpverlener en zo fouten in de hand werkt, wanneer sprake is van een experimentele toepassing en wanneer het gaat om verbetering van het handelspreparaat (Bolhuis e.a., 1999). 4.3 Prodedures, protocollen en voorschriften Elke bereiding in de apotheek dient zorgvuldig te worden gedocumenteerd. Informatie over alle stadia die van belang zijn rondom de bereiding moet schriftelijk worden vastgelegd. Doel hiervan is dat de kwaliteit van het preparaat zoveel mogelijk wordt gegarandeerd. Alle te verrichten handelingen, te nemen voorzorgsmaatregelen en andere toe te passen maatregelen, direct of indirect verbonden aan de fabricage van een geneesmiddel in een apotheek, worden procedures genoemd. Wanneer een bepaalde handeling apparaatgebonden is, spreekt men bij voorkeur over een bedieningsvoorschrift. Op het terrein van de apotheekbereiding kunnen 3 typen voorschriften worden onderscheiden: bereidingsvoorschriften waarin samenstelling, bereiding en verpakking staan beschreven, bedieningsvoorschriften met een toelichting op de bediening, onderhoud en schoonmaak staan beschreven en onderzoeksvoorschriften waarin onderzoek van product zoals grondstoffen, verpakkingsmaterialen en preparaten wordt toegelicht. Een protocol is in feite een kopie of afdruk van een voorschrift, dat gebruikt wordt voor de verslaglegging tijdens de uit te voeren werkzaamheden. In een logboek wordt de historie van een apparaat of voorziening bijgehouden (Bolhuis e.a., 1999). Bij de protocollering wordt een onderscheid gemaakt tussen gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde bereidingen. Daarnaast is het onderscheid tussen voorraad- en individuele bereiding van belang. Voor elke voorraadbereiding wordt gebruik gemaakt van gestandaardiseerde bereidingen. Bij een individuele bereiding wordt bij voorkeur gewerkt middels gestandaardiseerde bereidingen maar kan tevens gebruik gemaakt worden van niet-gestandaardiseerde bereidingen. In het geval van een gestandaardiseerde bereiding, moet bij de bereiding gebruik gemaakt worden van chargebereidingsvoorschriften en chargebereidingsprotocollen. Bij een niet gestandaardiseerde bereiding wordt gebruik gemaakt van receptbereidingsvoorschriften en receptbereidingsprotocollen. Daarnaast wordt in beide gevallen gebruik gemaakt van procedures die beschrijven hoe algemene handelingen uitgevoerd worden (Bolhuis e.a., 1999). Voor de protocollering van gestandaardiseerde bereidingen wordt gebruik gemaakt van een CBV (chargebereidingsvoorschrift). Dit voorschrift bevat de volgende aspecten: de samenstelling en bereidingswijze, een verwijzing naar een FNA (Formularium der Nederlandse Apothekers)-voorschrift en verwijzingen naar procedures en basishandelingen (vastgelegd in LNA (Laboratorium der Nederlandse Apothekers)-procedures). Een voorbeeld CBV is opgenomen in bijlage D, een voorbeeld van een LNA procedure in bijlage E. Wanneer een bereiding plaatsvindt, wordt een kopie gemaakt van het betreffende CBV. Vanaf dat moment wordt het CBV een CBP (chargebereidingsprotocol) genoemd. 12 / 47 TNO-rapport | V4779 | Tijdens de bereiding wordt dit protocol gebruikt en de resultaten van de uitgevoerde controles worden hierop geregistreerd. Achteraf kan de apotheker aan de hand van deze geregistreerde controles de bereiding controleren op kwaliteit en juistheid van uitvoering. Het LNA heeft voor alle FNA-preparaten voorbeeld CBV’s opgesteld. Deze dienen door de apotheek aan de eigen situatie te worden aangepast (Bolhuis e.a., 1999). Bij de protocollering van nietgestandaardiseerde bereidingen moet een voorschrift worden opgesteld aangezien geen standaard voorschrift beschikbaar is. Dit voorschrift moet meestal worden opgesteld aan de hand van literatuurgegevens. In de praktijk zal een niet-gestandaardiseerde bereiding dan ook alleen worden uitgevoerd indien een gestandaardiseerde bereiding niet mogelijk is (Bolhuis e.a., 1999). Naast het documenteren van bereidingen is het van belang ook de uitvoering van meer algemene werkzaamheden zoals administratieveen schoonmaakwerkzaamheden vast te leggen in procedures. Verder bestaan er voorschriften die de bediening van in de apotheek gebruikte apparatuur beschrijven. Van een groot aantal gangbare werkzaamheden heeft het LNA procedures en bedieningsvoorschriften opgesteld. De procedures dienen als instructiedocument en zijn gedetailleerd uitgewerkte richtlijnen voor niet-product gebonden werkzaamheden. Anders dan bij CBV’s worden hierop geen controles vermeld. Op de CBV’s kan terugverwezen worden naar procedures (Bolhuis e.a., 1999). 4.4 Soorten bereidingen en basishandelingen In de apotheek wordt een aantal verschillende bereidingen uitgevoerd, waarvoor door het LNA opgestelde procedures zijn zoals het voorbeeld in bijlage E laat zien. Een overzicht van alle LNA-procedures die momenteel beschikbaar zijn, is gegeven in bijlage F. Al deze bereidingen bestaan uit een aantal basishandelingen die vrijwel bij iedere bereiding voorkomen: wegen en volumemeten, deeltjes verkleinen, agglomeraten uiteenhalen, oplossen, afwrijven, emulgeren, suspenderen, mengen, steriliseren en kiemreductie (Bolhuis e.a., 1999). 4.5 Gebruikte stoffen tijdens de bereidingen Uit de gesprekken met deskundigen komt naar voren dat de meest gebruikte groepen van stoffen in de apotheek tijdens de diverse bereidingen de volgende zijn: cytostatica, antibiotica (waarvan grote hoeveelheden worden gebruikt voor het maken van drankjes, hetgeen overigens in de apotheek niet als bereiding wordt beschouwd maar tot ‘toedieningsgereed maken’ wordt gerekend), hormonen (doorgaans geslachtshormonen, wordt weinig mee gewerkt), teerproducten die gebruikt worden in dermatica, corticosteroïden (zoals prednisolon, prednison en dexamethason welke vooral worden gebruikt bij de bereiding van capsules (oraal, hoge dosering) en huidpreparaten). Corticosteroïden zijn sterk werkzame stoffen die vaak jaren achtereen aan een patiënt moeten worden voorgeschreven. Tegenwoordig worden corticosteroïden (met uitzondering van dermatologische preparaten) steeds meer in tabletvorm gebruikt en in een lage dosering. Een andere groep stoffen wordt gevormd door corrosieve stoffen zoals trichloorazijnzuur, salicylzuur en fenol. Conserveermiddelen, benzoëzuur, en methylhydroxybenzoezuur worden als hulpstoffen bij de bereiding gebruikt. Zuren en basen worden op kleine schaal gebruikt, voornamelijk als hulpstof. De laatste groep relevante stoffen vormen de 13 / 47 TNO-rapport | V4779 | organische oplosmiddelen. Dimethylsulfoxide bijvoorbeeld is een organisch oplosmiddel dat gebruikt wordt voor huidpreparaten en als sleepmiddel voor het geneesmiddel. Daarnaast wordt veelvuldig gebruik gemaakt van ethanol voor desinfectie. De LAF (laminair air flow)-kast wordt bijvoorbeeld regelmatig gedesinfecteerd met alcohol. Alcohol wordt tevens gebruikt als oplosmiddel voor geneesmiddelen bestemd voor de huid. Dichloormethaan en aceton worden gebruikt om de werkzame stof op de vulstof te doen neerslaan. Bovenstaande stoffen dienen als voorbeeld. Er bestaan binnen de apotheek meer stoffen maar het zou in dit stadium van het project te ver voeren om deze alle te noemen. Gekozen is voor de meest gebruikte en in het kader van blootstellingrisico’s belangrijkste stoffen. 14 / 47 TNO-rapport | V4779 | 5 Blootstelling 5.1 Beschikbare blootstellinginformatie 5.1.1 Blootstellingmetingen in de literatuur Onderzoek in de literatuur naar blootstellingconcentraties levert weinig informatie op. Dit wordt bevestigd in de gesprekken die in het onderhavige onderzoek zijn gevoerd met deskundigen. De meeste blootstellingconcentraties die worden gevonden, betreffen cytostatica in ziekenhuizen en (dier)laboratoria. Het onderzoek naar blootstelling aan cytostatica heeft (in Nederland) in eerste instantie vooral een toxicologisch invulling gekregen (Sessink, 1996), waarbij de nadruk lag op het vaststellen van de opname van cytostatica bij ziekenhuismedewerkers. Onderzoek naar cytostatica in de urine bij apothekersassistentes en verpleegkundigen (Sessink e.a., 1992a; Peelen e.a., 1999) en besmetting van oppervlakken in de apotheek en op de verpleegafdeling (Sessink e.a., 1992b) heeft duidelijk gemaakt dat de route van blootstelling aan cytostatica niet eenduidig is. In recenter onderzoek (Hilhorst e.a., 2001) werd aangetoond dat de blootstelling van de apothekers(assistent) voornamelijk tijdens de bereiding zal plaatsvinden via aërosolen maar ook via de huid. Voor de apothekers(assistenten) is het cytostaticum zelf tijdens de bereiding de primaire bron van blootstelling. Na de bereiding vormen mogelijk besmette oppervlakken een secundaire bron van blootstelling. De blootstellingmetingen die in genoemde literatuur werden beschreven, vonden plaats met modelstoffen (o.m. cyclofosfamide, 5-fluororacil, methotrexaat) die werden gebruikt als tracer voor alle cytostatica. De totale meetset is niet erg omvangrijk en veel blootstellingswaarden zijn afkomstig uit onderzoek van Sessink (Sessink e.a, 1992a, Sessink e.a., 1992b en Sessink, 1996). De resultaten van een van de onderzoeken (Sessink e.a., 1992a) geven een indicatie van de ordegrootte van de blootstelling aan drie cytostatica (cyclofosfamide, 5fluororacil, methotrexaat) in een ziekenhuisapotheek. In het onderzoek werden veegmonsters, luchtmonsters en urinemonsters verzameld op vier dagen tijdens een twee weken durende bereiding van cytostatica. Twee personen voerden de bereiding uit in een veiligheidswerkbank met een verticale luchtstroom. Uit de resultaten blijkt dat in een luchtmonster methotrexaat kon worden aangetoond (0,3 µg/m³). In de veegmonsters die werden genomen van de veiligheidswerkbank werd cyclofosfamide aangetroffen, zowel in de monsters die werden genomen vooraf aan de bereiding, als na de bereiding en na het schoonmaken van de veiligheidswerkbank. Flourouracil kon zowel vooraf aan de bereiding als na de schoonmaak worden gedetecteerd en verassend genoeg niet op de veegmonsters die na afloop van de bereiding werden genomen. Methotrexaat kon worden aangetoond zowel op veegmonsters genomen voorafgaand aan bereiding als na afloop daarvan en na schoonmaak. Op de handschoenen die tijdens de bereiding werden gedragen, werd op zowel de linker als de rechter handschoen fluorouracil aangetroffen. Methotrexaat werd in veel minder mate op de handschoenen aangetroffen en cyclofosfamide slechts op één paar handschoenen. In de urine van de personen die de bereidingen uitvoerden, 15 / 47 TNO-rapport | V4779 | kon geen cyclofosfamide worden gedetecteerd. De detectielimiet van deze stof in de urine lag op 1 µg/l. Verder is bekend dat onderzoek werd uitgevoerd naar blootstelling aan stof in de farmaceutische industrie (Van Rooij, 2000). De resultaten van dit onderzoek zijn echter niet openbaar omdat ze als vertrouwelijk worden beschouwd. Bij de onderzoekers bestaat het vermoeden dat er meer vertrouwelijk onderzoek in deze branche is uitgevoerd. 5.1.2 Gesprekken met deskundigen en bedrijfsbezoeken Uit de gesprekken met deskundigen en de uitgevoerde bedrijfsbezoeken komt naar voren dat de aard van de stoffen waarmee geneesmiddelen worden bereid, vaak een poedervorm is maar dat ook vloeistoffen worden gebruikt tijdens de bereiding. Bij bepaalde bereidingen kunnen dampen ontstaan. De blootstellingduur varieert over het algemeen van enkele minuten tot een uur. De hoeveelheden waarmee wordt gewerkt, variëren sterk per bereiding en per type apotheek. Over het algemeen schommelt de range tussen milligrammen (of microliters) en grammen (of mililiters). De indruk van de deskundigen is dat de blootstelling naar verwachting in veel van de blootstellingsituaties laag zal zijn. 5.1.3 Modellen in de literatuur Bij afwezigheid van (voldoende) meetgegevens is modellering een manier om blootstelling te schatten. Met blootstellingmodellen wordt in het algemeen beoogd de werkelijkheid te beschrijven op een hoger abstractieniveau, waarmee de werkelijkheid versimpeld en mathematisch toegankelijk wordt. Dat betekent dat een schatting wordt gemaakt van de blootstelling aan de hand van informatie over een aantal belangrijke onderliggende parameters. Voor het schatten van de blootstelling werden in het verleden door verschillende organisaties modellen en methoden ontwikkeld. In de literatuur werd gezocht naar informatie over deze modellen en bezien of ze geschikt zijn om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de apotheek te schatten. De gevonden modellen en methoden leveren op een verschillend niveau blootstellinginformatie op. Soms wordt gesproken over een blootstellingniveau (mg/m3), in andere gevallen gaat het om blootstellingcategorie (hoog, middel of laag). Theunissen (2001) heeft een eigen model (het schatten van blootstelling aan gevaarlijke stoffen) ontwikkeld voor het schatten van blootstelling aan gevaarlijke stoffen op basis van diverse bestaande modellen. De naam van haar model is ongelukkig gekozen. Ze focust in de titel op blootstelling hoewel het model lijkt bedoeld om risico’s te schatten. Dit gebeurt op basis van informatie over gevaar en blootstelling. De belangrijkste input voor haar model vormt NEN-EN 689 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1995). Als relevante parameters voor het schatten van de blootstelling worden de uitgevoerde handelingen, de locatie, de taak en het aantal blootgestelden genoemd. De hoeveelheid en de aard van de stof worden ook als relevante parameters gezien, maar deze schaart zij onder informatie over gevaar. De COSHH Essentials (easy steps to control chemicals) werd in 1999 in Engeland ontwikkeld als stappenplan om blootstelling aan gevaarlijke stoffen in kaart te brengen en te beheersen (Health & Safety Executive, 1999). In dit model wordt het gevaar van het product gecombineerd met de blootstelling om te 16 / 47 TNO-rapport | V4779 | komen tot een risicoscore. Als relevante parameters voor het schatten van de blootstelling worden de hoeveelheid en de stoffigheid, c.q. vluchtigheid van de stof genoemd. Voor de hoeveelheid kan worden gekozen uit drie categorieën, n.l. klein (grammen of milliliters), medium (kilogrammen of liters) en groot (tonnen of kubieke meters). Voor de stoffigheid wordt eveneens een categorie met drie mogelijkheden genoemd, n.l. laag (tabletten en weinig stof is zichtbaar), middel (kristalvormig of granule-achtig, stof goed zichtbaar bij gebruik, maar daalt snel neer) of hoog (fijne poeders, stofwolken worden waargenomen en kunnen enkele minuten in de lucht blijven). Ook voor vluchtigheid geldt een categorie met drie mogelijkheden n.l. laag (kookpunt > 150 °C), middel (kookpunt tussen 50 en 150 °C) of hoog (kookpunt < 50 °C). In Oostenrijk is een methode Chemische Arbeitsstoffe ontwikkeld door AUVA (datum onbekend). De methode is gebaseerd op een ranking van het gevaar en van de blootstelling. De blootstelling wordt in deze methode geschat op basis van de kans dat de stof vrijkomt (dampdruk of deeltjesgrootte), de technische situatie op de werkplek (onder meer het proces en de mogelijkheid tot oog- en huidcontact), de organisatorische aspecten (aantal blootgestelden, blootstellingduur en beschikbare persoonlijke beschermingsmiddelen) en aspecten die met de werknemer te maken hebben (bijvoorbeeld opleiding). Health and Safety Executive (HSE) heeft een softwareprogramma, genaamd EASE, ontwikkeld dat gebruik maakt van situationele vergelijkingen met behulp van praktijkgegevens (Friar, 1998). Met behulp van dit model kan de blootstellingrange aan een stof worden geschat met behulp van een aantal gegevens over de stof, de werkplekcondities en de technische maatregelen. Het model maakt gebruik van de door de HSE in de loop van jaren verzamelde (meet)gegevens. De concentraties die EASE schat, zijn echter vaak aan de hoge kant (Amelsfort van e.a., 1997; Groenewold en Marquart, 2001). Verder is door Cherrie en Schneider (1999) een model ontwikkeld om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de lucht te schatten. Deze methode is opgebouwd rondom een model dat blootstelling karakteriseert op basis van emissiebronnen in de werkomgeving en de interactie van de werker met de vrijgekomen stof. Het eerste deel van dit model bestaat uit drie componenten te weten: de intrinsieke emissie van de verontreiniging, de methode waarmee bij de bron wordt gewerkt en de efficiëntie van beheersmaatregelen zoals lokale ventilatie. Aangenomen wordt dat deze drie factoren alle onafhankelijk zijn en samen de actieve emissie van de bron bepalen. Blootstelling kan volgens deze onderzoekers echter ook door passieve emissie ontstaan, zoals bijvoorbeeld door knoeien van vloeistoffen. Lokale ventilatie zal volgens hen doorgaans deze passieve emissie niet beïnvloeden omdat de bron zich in dit geval waarschijnlijk niet bevindt in het bereik van dergelijke systemen. Twee andere factoren die van belang zijn bij het schatten van de blootstelling zijn de tijd dat de bron actieve emissie veroorzaakt en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Verder gaat het model uit van de hypothese dat er twee zones bestaan waarin bronnen zich bevinden ten opzichte van werknemers, te weten de directe omgeving van de werknemer en de indirecte omgeving. Zo probeert men rekening te houden met het feit dat bronnen die zich op enige afstand van de werknemer bevinden de blootstelling minder beïnvloeden dan bronnen in de directe omgeving. 17 / 47 TNO-rapport | V4779 | Tot slot werd in de literatuur een model gevonden dat blootstelling aan gevaarlijke stoffen beschrijft in kleine bedrijven (Maidment, 1998). Het model verdeelt de gevaarsinformatie en intrinsieke blootstellingaspecten in verschillende klassen. Op basis van deze informatie maakt het model een voorspelling van de beheersstrategie die als noodzakelijk wordt geacht om op een veilige manier met de stof te kunnen werken. In het model worden vijf stappen onderscheiden. Eerst worden 4 beheersstrategieën onderscheiden (geen speciale beheersmaatregelen, lokale afzuiging, normale industriële omkasting, of gebruik van specialistisch advies). Daarna wordt de blootstellingpotentie bepaald. Hierbij wordt gekeken naar zowel de intrinsieke fysische eigenschappen van de stof, als de manier waarop met de stof wordt gewerkt. Vaste stoffen kunnen stofblootstelling veroorzaken en vloeistoffen kunnen leiden tot damp- of aërosolblootstelling. Voor een vaste stof wordt de stoffigheid beschouwd, waarbij een driedeling wordt aangehouden (laag, middel en hoog). Een vergelijkbare driedeling wordt ook gehanteerd bij vloeistoffen, waarbij moet worden gekeken naar de vluchtigheid van de stof. De impact van een verschil in de manier van werken met de stof wordt in het model meegenomen door de schaal waarop de activiteit plaatsvindt te beschouwen. Het omvat de wijze waarop materiaal is verpakt, wordt getransporteerd en gebruikt. Zowel voor vaste stoffen als voor vloeistoffen zijn elk drie categorieën ontwikkeld (kleine, medium en hoge hoeveelheid). Op basis van de verzamelde informatie wordt in de derde stap een voorspelling gemaakt van blootstelling in vier blootstellingcategorieën. Vervolgens wordt in stap 4 de relatie tussen het gevaar van de stof en de blootstelling bepaald hetgeen leidt tot zes blootstellingcategorieën, voor zowel vaste stoffen als voor vloeistoffen. Tot slot wordt in de laatste stap van het model blootstellingrange vervangen door de gevaarscategorie. Hierdoor ontstaat een model dat in staat is te voorspellen welke beheersmaatregelen nodig zijn om juiste beheersing bij het werken met gevaarlijke stoffen te bewerkstelligen. Dit heeft de basis gevormd voor de COSHH Essentials die hiervoor werd besproken. De modellen die worden aangetroffen in de literatuur blijken geen van allen direct toepasbaar te zijn voor karakterisering van blootstelling in apotheken. Wat opvalt als de methoden worden beschouwd, is dat de blootstelling in de modellen wordt bepaald per blootstellingsituatie. In de modellen wordt voor het schatten van de blootstelling gebruik gemaakt van (deels) dezelfde blootstellingparameters. Het gaat dan om de hoeveelheid van de gebruikte stof, de blootstellingduur en de aard van de stof. Deze parameters lijken het meest bepalend voor de hoogte van de blootstelling. De inschaling per parameter kan verschillen en sluit niet aan bij de praktijk van de apotheek. De beschikbare modellen uit de literatuur zijn doorgaans ontwikkeld voor industriële situaties, waar hoge blootstellingniveaus worden verwacht. 5.2 Voorstel voor een blootstellingsmodel Omdat een direct toepasbaar model voor het schatten van de blootstelling in de apotheek niet voorhanden blijkt te zijn, moet zelf een model worden ontwikkeld. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bruikbare onderdelen van bestaande modellen. In de volgende sub-paragrafen zullen de belangrijkste uitgangspunten worden beschreven die als basis dienen voor een modelmatige blootstellingkarakterisering in apotheken. Hierbij zal ook worden teruggegrepen op algemene informatie over werkzaamheden en procedures bij apotheken zoals beschreven in hoofdstuk 4. 18 / 47 TNO-rapport | V4779 | Met dit model kan geen exacte weergave worden verkregen van blootstellingniveaus, maar kan een indicatie worden gegeven in de vorm van blootstellingcategorieën. Dat levert waarschijnlijk voldoende informatie op voor de gebruiker, in de praktijk waarschijnlijk de apothekersassistente. Volgens de onderzoekers is het bovendien niet haalbaar om, op basis van de huidige beschikbare informatie, een nauwkeurige schatting van de hoogte van de blootstelling te maken. 5.2.1 Opbouw van een model Op basis van de informatie uit hoofdstuk 4 is duidelijk geworden dat de werkzaamheden ten behoeve van de bereiding in de apotheek leiden tot tal van blootstellingsituaties. Zowel de handelingen die moeten worden uitgevoerd als de aard van de stoffen en de wijze van beheersing kunnen sterk verschillen. Voor een modelbenadering lijkt het zinvol de werkzaamheden hiërarchisch te structureren en werkpakketten in apotheken op te splitsen naar kleinere eenheden. Schematisch ziet deze structurering en daarmee de opbouw van het model er als volgt uit: Basishandeling ⇒ Bereiding ⇒ Werkdag. De basishandeling is de kleinste eenheid die kan worden gebruikt in de modelschatting. Het beoogde model dient dus om primair een indicatie te geven van de blootstellingniveaus tijdens de verschillende basishandelingen. Deze scores dienen vervolgens als basiselementen voor het reconstrueren van blootstelling op een hoger aggregatieniveau, namelijk tijdens een bereiding of gedurende een gehele werkdag. 5.2.2 Relevante parameters De keuze voor de blootstellingparameters ligt deels besloten in de keuze voor de opbouw van het model zoals hierboven beschreven. Enerzijds zijn dit de parameters die het blootstellingniveau tijdens een basishandeling bepalen en anderzijds de frequentie en duur van deze basishandelingen en bereidingen. Informatie met betrekking tot de tijdsduur en frequentie is essentieel om blootstellingscores per basishandeling te extrapoleren naar schattingen voor specifieke bereidingen en werkdagen. Het blootstellingniveau wordt in theorie bepaald door een zeer groot aantal aspecten die onmogelijk allen kunnen worden meegewogen in een model. De kunst is dan ook om in deze fase de juiste voorselectie te maken en de belangrijkste determinanten op te nemen in het model. In de literatuur zijn enkele modellen beschreven voor blootstellingkarakterisering in industriële werkomgevingen (zie bijvoorbeeld Maidment, 1998; Cherrie e.a., 1996). Deze modellen zijn gezien het specifieke karakter van werksituaties en gebruikte stoffen in apotheken niet direct toepasbaar. De concepten die ten grondslag liggen aan deze modellen zijn in globale lijnen echter wel zeer goed bruikbaar voor de doelstellingen van dit onderzoek. In deze modellen wordt gebruik gemaakt van stofgerelateerde eigenschappen, werkmethodieken en proceskarakteristieken. Parallel hieraan zal ook voor de beschrijving van blootstellingsituaties in apotheken worden teruggegrepen naar eigenschappen van het betreffende farmacon of vulstof en het type basishandeling. De proceskarakteristieken worden impliciet opgenomen in de classificatie van basishandelingen. De blootstelling aan een stof wordt in grote mate bepaald door zowel de hoeveelheid als de intrinsieke eigenschappen van de betreffende stof. 19 / 47 TNO-rapport | V4779 | 20 / 47 Werkzaamheden waarbij gewerkt wordt met stoffen met een hogere dampspanning (vluchtige stoffen), het verwerken van een grotere hoeveelheid stof per tijdseenheid en werkzaamheden met stoffige vaste stoffen leiden tot een hogere blootstelling (Marquart en Geuskens, 1996; Maidment, 1998). In onderstaande tabel 1 is een classificatie gemaakt op basis van intrinsieke en kwantitatieve eigenschappen van de betreffende stof. De indeling is gebaseerd op die van de COSSH Essentials (Health & Safety Executive, 1999) en zo optimaal mogelijk aangepast aan de situatie in de apotheek. Door het ontbreken van meetgegevens, ontkomen de onderzoekers er echter niet aan om in dit stadium een enigszins arbitraire inschaling te kiezen. Tabel 1 Weegfactoren voor de hoeveelheid gebruikte stof en intrinsieke eigenschappen van de stof Kwantiteit (weegfactor K) Stof Miligrammen (tot 999 mg) Weegfactor 0,1 Intrinsieke eigenschap (weegfactor I) Stof Grof stof; zoals korrels, vormen geen stofwolk en contamineren de werkplek niet en blijft niet op materiaal kleven. Weegfactor 0,1 0,3 Middelfijn stof; zoals zand, de substantie vormt niet zo snel een stofwolk en veroorzaakt niet snel een contaminatie op de werkplek of blijft op materiaal kleven. 0,3 1 Fijn stof; zoals meel, de substantie is een poeder dat makkelijk een stofwolk vormt en zo de werkplek contamineert. 1 Vloeistof Microliters (tot 999 µl) Weegfactor 0,1 Vloeistof Vluchtigheid laag (kookpunt > 150 °C) Weegfactor 0,1 Mililiters (1 ml tot 999 ml) 0,3 0,3 Liters (1000 mL of meer) 1 Vluchtigheid middel (kookpunt tussen 50 en 150 °C) Vluchtigheid hoog (kookpunt < 50 °C) Grammen (1000 mg tot 999 gram) Kilogrammen (1000 gram of meer) Een andere parameter die bepalend is voor de blootstelling is het type basishandeling, die ook kan worden geclassificeerd met verschillende weegfactoren. Uit de literatuur (Marquart en Geuskens, 1996; Marquart e.a., 2001) blijkt dat de blootstelling bij het uitvoeren van een bepaalde handeling bepaald wordt door factoren als de mate van energie die tijdens de taak op het product wordt uitgeoefend. Bij vaste stoffen kan dan worden gedacht aan bijvoorbeeld het mechanisch bewerken van het product, bij vloeistoffen bijvoorbeeld aan het verwarmen ervan. Anderzijds bepaalt de basishandeling de mate van contact van het product met de lucht. Werk waarbij grote oppervlakken van stoffen of producten in contact komen met lucht leidt tot een hogere blootstelling (Marquart e.a., 2001). In tabel 2 is op basis van mate van energie en oppervlaktecontact een eerste indeling gemaakt van de basishandelingen naar blootstellingpotentie In een later stadium moeten alle basishandelingen op deze wijze worden ingedeeld. 1 TNO-rapport | V4779 | Tabel 2 Weegfactoren voor drie typen basishandelingen. Type basishandeling 21 / 47 Weegfactor H Basishandelingen met hoge potentiële blootstelling Mengen Afwegen Vullen Etc. 1 Basishandelingen met middelhoge potentiële blootstelling Afwrijven (of uitwrijven) Etc. 0,3 0,1 Basishandelingen met lage potentiële blootstelling Volumemeten Wegen Etc. Voor zowel de stofgerelateerde eigenschappen als het type basishandelingen is een relatieve ‘ranking’ toegepast die niet-lineair verloopt (0.1; 0.3; 1.0). De literatuur geeft enige aanwijzingen voor niet-lineaire verbanden tussen blootstellingclassificatie op basis van ‘expert judgement’ en meetgegevens (Kromhout, 1994; Tielemans e.a., 1999). Bovendien zijn niet-lineaire ‘exposure rankings’ theoretisch te onderbouwen, aangezien dit gegeven correspondeert met het feit dat de verdeling van blootstellingniveaus op de werkplek over het algemeen niet symmetrisch maar scheef (log-normaal) zijn. De toegewezen gewichten zijn zeer nadrukkelijk relatieve waarden die op basis van algemene arbeidshygiënisch kennis en bedrijfsbezoeken zijn bepaald. Ze weerspiegelen dus geen blootstellingniveaus maar een rangorde. Door een gebrek aan empirische gegevens is het onmogelijk in deze fase te bepalen in welke mate deze toegekende waarden overeenkomen met de werkelijkheid (zie ook paragraaf ‘validiteit van modelmatige benadering’). Van de verschillende handelingen binnen een bereiding worden in het kader van blootstelling aan gevaarlijke stoffen overigens alleen de basishandelingen (zie 4.4) van belang geacht. De onderzoekers zijn van mening dat de niet-basis handelingen, zoals die vermeld staan in de procedures (zie bijlage E), nauwelijks bijdragen aan de totale blootstelling. Indien echter tijdens de basishandelingen het morsen van een stof zo vaak voorkomt dat het eigenlijk meer regel is dan uitzondering, dan zal morsen wel moeten worden beschreven. Het openen van potjes met daarin grondstoffen zal eveneens worden beschreven, aangezien verwacht wordt dat bij deze handeling de blootstelling relatief hoog is. TNO-rapport | V4779 | 5.2.3 22 / 47 Algoritmen De onderlinge samenhang van de verschillende parameters kan in formulevorm worden weergegeven. De resultante van deze formule is een ‘relatieve blootstellingschatting’ (Ch) voor een specifieke basishandeling: Ch = I × K × H (1) De basisgedachte achter deze formule is dat het product van de ‘stof score’ voor intrinsieke eigenschappen (I), de ‘stof score’ voor de hoeveelheid die wordt gebruikt (K) en de ‘basishandeling score’ (H) een maat is voor het blootstellingniveau tijdens het uitvoeren van handeling h. De verschillende weegfactoren worden weergegeven in tabel 1 en 2. Een multiplicatief verband tussen blootstellingparameters geeft een goede benadering van het log-normale karakter van blootstellingniveaus op de werkplek. Een ‘relatieve blootstellingscore’ voor de gehele bereiding (Cb) wordt verkregen door het gemiddelde te berekenen van de schattingen voor de basishandelingen die deel uitmaken van de betreffende bereiding. Hierbij wordt een weging toegepast naar tijdsduur van de basishandelingen. n C b = ∑ (C h × âˆ† h ) (2) h =1 waarbij ∆h de fractie van de tijd is die wordt besteed aan basishandeling h. Op een zelfde wijze kan een gewogen gemiddelde voor de dagblootstelling (Cd) verkregen worden: m C d = ∑ (C b × âˆ† b ) (3) b =1 waarbij ∆b de fractie van de tijd is die wordt besteed aan bereiding b. 5.2.4 Voorbeeld berekening Een voorbeeld (fictief) voor het afwegen van capsules wordt uitgewerkt. Het is hierbij belangrijk om onderscheid te maken tussen de blootstelling aan het farmacon en blootstelling aan de vulstof. Dit met het oog op de risicoevaluatie in een later stadium. Aangezien de onderliggende determinanten voor dermale en inhalatoire blootstelling naar verwachting in dit geval veel overeenkomsten zullen vertonen, wordt geen onderscheid gemaakt tussen beide routes. In het voorbeeld worden Prednisoloncapsules gemaakt (150 mg/g). Dit is LNA procedure ‘Bereiden van capsules met hoge dosering farmaca (meer dan 50 mg)’. De belangrijkste basishandelingen in deze bereiding staan weergegeven in tabel 3. Voor elk van de handelingen moet een blootstellingscore worden berekend voor zowel blootstelling aan de vulstof als voor blootstelling aan het farmacon, die aan het eind moeten worden gesommeerd tot een blootstellingsscore voor de totale bereiding. In het voorbeeld is dit alleen gedaan voor het farmacon en niet voor de vulstof. Die berekening vindt op eenzelfde wijze plaats. TNO-rapport | V4779 | 23 / 47 In de betreffende bereiding is de vulstof een microkristallijne cellulose, met een gemiddelde deeltjesgrootte van 100 µm. Deze deeltjesgrootte komt volgens Recepteerkunde (Bolhuis e.a., 1999) overeen met die van de meeste te verwerken farmaca omdat dit een goede en stabiele menging bevordert. Verder wordt aangenomen voor het rekenvoorbeeld dat 100 capsules worden gemaakt met een dosering farmaca > 50 mg/capsule. Dat betekent dat voor het voorbeeld kan worden gewerkt met een hoeveelheid farmaca van 6000 mg in totaal. Ervan uitgaande dat 100 capsules met capsulemaat 1 worden gebruikt is de totale benodigde inhoud van de capsules (vulstof + farmaca) 47 ml, hetgeen de onderzoeker voor het gemak overeen laten komen met 47g (47000 mg). Dit houdt in dat als het totale mengsel 6000 mg farmaca moet bevatten er nog 47000 – 6000 = 41000 mg (41 g) vulstof nodig is. Per basishandeling kunnen nu de formules C h = I × K × H en n C b = ∑ (C h × âˆ† h ) worden toegepast om een blootstellingscore te berekenen h =1 en die te wegen voor de tijdsduur dat elke basishandeling duurt. 1 1 Inhoud van mortier mengen Capsules vullen bedieningsvoorschrift 1 Volgens de gekozen schaalverdeling 10-3 min. – 1 max. Blootstellingscore totale bereiding volgens 0,3 1 0,3 0,3 0,3 0,3 1 1 Vullen van mengsel in maatcilinder Wegen en volumemeten gevulde maatcilinder Inhoud in mortier vullen 0,3 1 - - Farmacon en eventueel siliciumoxide toevoegen en mengen na iedere toevoeging - - Vullen maatcilinder met vulstof tot 5075% Vulstof in mortier doen en uitwrijven 0,3 1 Afwegen van het farmacon 1 1 1 1 0,1 1 - - 1 0,3 0,3 0,3 0,3 0,03 0,3 - - 0,3 0,05 0,22751 60/60 0,05 0,025 0,025 0,0025 0,05 - - Blootstellingsscore farmacon per basishandeing (I ×K × H × tijdsfractie) 0,025 10/60 10/60 5/60 5/60 5/60 10/60 5/60 5/60 5/60 Tijdsfractie (= tijdsduur basishandeling t.o.v. duur van totale bereiding) 24 / 47 Tabel 3 De basishandelingen en de blootstellingscore farmacon bij het maken van capsules I ×K × H Basishandeling WeegWeegWeegfactor H factor I factor K TNO-rapport | V4779 | TNO-rapport | V4779 | 25 / 47 Op een zelfde wijze kan een gewogen gemiddelde voor de dagblootstelling (Cd) worden verkregen als met de volgende formule alle bereidingen die op een dag worden uitgevoerd in beschouwing worden genomen: m C d = ∑ (C b × âˆ† b ) , waarbij ∆b de fractie van de tijd is die wordt besteed aan b =1 bereiding b. Op deze wijze kan ook worden meegewogen of eenzelfde bereiding meerdere keren per dag wordt uitgevoerd (dus de frequentie). Het uitvoeren van de berekening voor de gewogen gemiddelde dagblootstelling zou betekenen dat voor alle 30 LNA bereidingen een berekening zoals die in tabel 3 moet worden uitgevoerd voor zowel het farmacon (30) als voor de vulstof. (30) In totaal gaat het dus om 60 berekeningen. Dat zou voor deze haalbaarheidsstudie te ver voeren. 5.3 Validiteit van de modelmatige benadering Aangezien op dit moment weinig of geen empirische gegevens beschikbaar zijn om de voorgestelde modellen te kalibreren, is een kwantitatieve vervolgstap zeer wenselijk. Met ‘kalibreren’ wordt bedoeld dat weegfactoren en algoritmen verder worden verfijnd, zodat de modelbenadering een realistischere weergave van de werkelijkheid geeft. Het gaat hierbij met name om een verdere uitwerking van formule 1, aangezien in deze formule aannames gemaakt zijn ten aanzien van het relatieve belang van de stofeigenschappen en karakteristieken van de werkzaamheden. Deze aannames zijn gebaseerd op ervaring in andere situaties en indirecte informatie uit de literatuur, maar kunnen op dit moment niet worden geverifieerd met werkplekspecifieke meetgegevens. De extrapolatie van blootstelling tijdens basishandelingen naar bereiding (formule 2) en dagblootstelling (formule 3) is minder arbitrair en gebaseerd op het feit dat het relatieve belang van een blootstellingmoment rechtevenredig is met de duur van dit moment. Het optimaal ‘kalibreren’ van het model vereist dat metingen moeten worden uitgevoerd over het gehele bereik van de modelschattingen. Dat wil zeggen dat metingen noodzakelijk zijn in alle of een groot deel van de blootstellingsituaties die worden beschreven door formule 1. Aangezien deze formule het product is van drie scores (intrinsieke stof eigenschappen, hoeveelheid stof, type basishandeling) met elk drie klassen (0.1; 0.3; 1.0), zijn in totaal 27 blootstellingsituaties voorzien. Blootstellingdata kunnen worden verzameld door het opzetten van een min of meer ‘random’ meetstrategie, waarbij praktijksituaties worden betrokken zoals die (toevallig) voorkomen tijdens de meetdagen. Er kan ook worden gekozen voor een alternatieve benadering die gebruik maakt van een ‘semi-experimentele’ studieopzet (Hornung e.a., 1996). In dit geval worden specifieke basishandelingen gepland uitgevoerd tijdens een meetsessie. Dit laatste lijkt volgens de onderzoekers het meest voor de hand te liggen, zeker als het gaat om basishandelingen die niet vaak worden uitgevoerd in de dagelijkse praktijk. Dat betekent dat voor een aantal van de 27 blootstellingssituaties, met voldoende variatie, het blootstellingsniveau in kaart wordt gebracht. Deze blootstellingsniveaus kunnen worden gehanteerd als ijkpunt zodat aan de hand hiervan het hele model kan worden ingevuld. Het bemeten van alle blootstellingssituaties zal naar alle waarschijnlijkheid erg kostbaar, zeer tijdrovend en in enkele gevallen mogelijk niet haalbaar zijn door het ontbreken van een geschikte meetmethode. De selectie van apotheken en scenario’s zal zich niet richten op de zogenaamde ‘achterblijvers’, maar de focus is op gemiddelde en bovengemiddelde werkpleksituaties. TNO-rapport | V4779 | 26 / 47 Een onafhankelijke validatie vereist dat na de verdere verfijning van het model op basis van de metingen nog een additioneel meetprogramma uitgevoerd moet worden. Alleen door het vergelijken van modeluitkomsten met metingen die niet zijn gebruikt voor de ontwikkeling van het model, kan een goed beeld verkregen worden van de validiteit van de betreffende modelbenadering (Hornung, 1991). TNO-rapport | V4779 | 6 Gevaar en Risico 6.1 Eerdere initiatieven 27 / 47 In het verleden zijn er een aantal initiatieven geweest om stoffen gebruikt bij de bereiding van geneesmiddelen in de apotheek te categoriseren op basis van schadelijkheid. Voor de beoordeling en beheersing van de gezondheidsrisico's in openbare apotheken is in 1988 een voorlichtingsblad (V16, Arbeidsinspectie, 1988) gepubliceerd. In dit voorlichtingsblad worden de werkzaamheden in de openbare apotheek ingeschaald in drie niveaus en wordt aangegeven hoe in deze drie niveaus op een verantwoorde wijze met de in de apotheek voorkomende stoffen kan worden omgegaan. In vervolg hierop is in 1994 door DGA (Vollebregt en Brahm, 1998) een basisnormering voor apotheken voorgesteld waarin criteria worden gegeven om de gezondheidsrisico's van zowel werkzaamheden als stoffen in apotheken te categoriseren. In dit risicomodel worden de werkzaamheden in de apotheek in de volgende twee categorieën ingedeeld: • 'geen blootstelling' • 'blootstelling mogelijk' Daarnaast worden de stoffen ingedeeld in de volgende twee categorieën • 'stoffen met een bewezen bijzonder risico' (classificatie en etikettering) • 'stoffen zonder een bewezen risico' (geen classificatie en etikettering) Onder de groep 'stoffen met een bewezen bijzonder risico' vallen stoffen die op basis van criteria voor classificatie en etikettering een of enkele nadere aangeduide R-zin(nen) hebben gekregen. Onder de groep 'stoffen zonder een bewezen risico' vallen de stoffen die op basis van criteria voor classificatie en etikettering deze R-zinnen niet hebben gekregen alsmede stoffen waar geen informatie over was. Een van de laatste initiatieven is de ‘Risicoclassificatie van stoffen in FNA-preparaten in openbare apotheken’ uitgevoerd door de Chemiewinkel geweest (Vollebregt en Braham, 1998). De indeling van stoffen door de Chemiewinkel is vergelijkbaar met het voorstel van het DGA, maar er zijn door de auteurs een aantal aanpassingen voorgesteld. De belangrijkste aanpassing is wellicht dat, indien over een stof geen informatie of onvoldoende informatie beschikbaar was, de stof behandeld wordt als ware de stof geclassificeerd/geëtiketteerd (worst-case benadering). De R-zinnen die de Chemiewinkel heeft meegenomen in haar indeling zijn weergegeven in Tabel 4. TNO-rapport | V4779 | 28 / 47 R-zinnen R20 R21 R22 R23 R24 R25 R26 R27 R28 R42 R43 Omschrijving Schadelijk bij inademing Schadelijk bij aanraking van de huid Schadelijk bij opname van de mond Vergiftig bij inademing Vergiftig bij aanraking door de huid Vergiftig bij opname door de mond Zeer giftig bij inademing Zeer giftig bij aanraking met de huid Zeer giftig bij opname door de mond Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid R45 R46 R48 R49 Kan kanker veroorzaken Kan erfelijke genetische schade veroorzaken Gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling Kan kanker veroorzaken bij inademing Tabel 4: R-zinnen die door de Chemiewinkel zijn gebruikt voor indeling van stoffen in de apotheek (Vollebregt en Brahm, 1998) Voor enkele van deze R-zinnen worden kwalitatieve gegevens gebruikt bij classificatie en etikettering van de stof, terwijl voor R20 t/m R28 en R48 kwantitatieve gegevens word gebruikt. Bij de classificatie en etikettering van R20 t/m R28 wordt een LD50 of LC50 (dosis waarbij 50% van de proefdieren overlijd) en bij de indeling van R48 wordt een NOAEL (geen waargenomen nadelig effect niveau) gebruikt als maat voor de toxiciteit van een stof. De Chemiewinkel heeft stoffen ingedeeld in drie categorieën: A (stoffen met bewezen bijzonder risico), B (stoffen met bewezen risico of onbekend risico) en C (stoffen zonder bewezen risico). In onderstaande figuur 1 is deze indeling in deze groepen schematisch weergegeven. Naast de R-zinnen zijn ook twee blootstellingcriteria meegenomen, namelijk; de mate van vluchtigheid en het stuivend vermogen van stoffen. Indien een stof of preparaat niet zeer vluchtig of stofvormend is, maar wel schadelijk dan wordt zij in groep B ingedeeld. Van stoffen waarvan geen gegevens over de acute toxiciteit bekend zijn, wordt bekeken of het een basiscomponent2 of lichaamseigen stof is. Als dit het geval is worden deze stoffen ingedeeld in categorie C. 2 Onder basiscomponenten worden farmaceutische hulpstoffen verstaan die deel uitmaken van de basis van een preparaat, zoals een crème, zalf, poeders of zetpillen TNO-rapport | V4779 | Ja Te classificeren stof 29 / 47 R42 R45 R46 R48 R49 Ja A Nee R26 R27 R28 R43 Ja Stofvormend of Vluchtig Ja A Nee Zowel R26/R27/R28 als R48 bekend Nee Ja R20/R21/R22 B B Niet bekend Nee Basiscomponent of lichaamseigen stof? Nee Ja, doch niet geclassificeerd Ja C Figuur 1: Schema voor indeling stoffen in FNA-preparaten m.b.v. R-zinnen Kort samengevat: Stoffen met bewezen bijzonder risico (Groep A) 1. Stof is zeer vergiftig (R26-R28) en vluchtig/stuivend of stof is zeer toxisch bij langdurige blootstelling (R48) 2. Stof kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing (R42) of indien vluchtig/stuivend, bij contact met de huid (R43) 3. Stof kan kanker veroorzaken (R45,R49) 4. Stof kan erfelijke genetische schade veroorzaken (R46) Stoffen met bewezen risico of onbekend risico (Groep B) 1. Stof is zeer vergiftig (R26-R28) maar niet vluchtig/stuivend 2. Stof kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid (R43) maar is niet vluchtig/stuivend 3. Er is geen informatie bekend over effecten bij langdurige blootstelling maar acute toxiciteit is laag TNO-rapport | V4779 | 30 / 47 4. Er is onvoldoende informatie bekend over effecten bij zowel eenmalige als langdurige blootstelling Stoffen zonder bewezen risico (Groep C) 1. De effecten bij zowel eenmalige als langdurige blootstelling zijn niet ernstig 2. De acute toxiciteit blijkt laag te zijn 3. De stof is een basiscomponent 4. De stof is een lichaamseigen stof 6.2 Aanpak voorgesteld door de Chemiewinkel De aanpak van de Chemiewinkel heeft een aantal voordelen. Ten eerste is het een pragmatische aanpak. Het borduurt voort op eerdere initiatieven en hanteert het 'voorzorgsprincipe': dat een stof als schadelijk wordt beschouwd tenzij bewezen is dat dit niet zo is. In de aanpak van de Chemiewinkel worden stoffen waarover geen toxicologische informatie bekend is, ingedeeld in de groep stoffen met bewezen risico. Daarnaast zijn de eindpunten die gebruikt worden om stoffen te classificeren, de Rzinnen, voor veel stoffen beschikbaar en relatief makkelijk te achterhalen. Niettemin, kunnen er enkele kanttekeningen geplaatst worden ten aanzien van de aanpak zoals, voorgesteld door de chemiewinkel. Vermenging toxicologische criteria en blootstellingscriteria De Chemiewinkel heeft bij de indeling van stoffen naar schadelijkheid naast de Rzinnen (toxicologische criteria) ook twee blootstellingscriteria meegenomen. De mate van vluchtigheid en stuivend vermogen van stoffen zijn meegenomen voor het onderscheid tussen groep A en groep B. Hoewel dit verwarrend kan zijn, lijken er valide argumenten te bestaan voor deze keuze. De mate van vluchtigheid en stuivend vermogen van stoffen bepalen immers in belangrijke mate de expositie aan stoffen en daarmee het risico van handelingen met die stoffen. Relevante toxicologische eindpunten Enkele hieronder weergegeven relevante toxicologische eindpunten zijn (nog) niet meegenomen in het voorstel van de chemiewinkel. • Gevaar voor cumulatieve effecten (R33) • Gevaar voor (ernstige) onherstelbare effecten (niet uitgesloten) (R 39 en R 68) • Carcinogene effecten zijn niet uitgesloten (R 40) • Risico’s m.b.t. vruchtbaarheid, zwangerschap, nakomelingen, borstvoeding (R 47 en R 60 t/m R 64) • Dampen kunnen slaperigheid en duizeligheid veroorzaken (R 67) • Lokale effecten (corrosief en irriterend) (R34 t/m R38) Humane gegevens In het chemiewinkelrapport zijn met name dierexperimentele gegevens gebruikt voor de categorisatie van stoffen. Humane gegevens van stoffen zijn slechts beperkt of niet gebruikt. Van de meeste geneesmiddelen bestaan gegevens uit waarnemingen of over toepassingen bij mensen die gebruikt zouden kunnen worden bij een categorisatie. Kwalitatief/kwantitatief Als nadeel van de aanpak van de chemiewinkel kan genoemd worden dat voor een enkel eindpunt weliswaar kwantitatieve informatie is gebruikt bij TNO-rapport | V4779 | 31 / 47 classificatie/etikettering en dus de indeling, maar dat ten aanzien van de eindpunten geen kwantitatieve informatie is gebruikt voor een risicobeoordeling. Er is geen vergelijking gemaakt tussen blootstellinggegevens en toxicologische gegevens. Door het niet gebruiken van blootstellingsgevens en kwantitatieve toxicologische gegevens is het mogelijk dat op basis van de chemiewinkel systematiek een aantal stoffen ten onrechte in een groep met een hoog beschermingsniveau (groep A en B) ingedeeld wordt of dat er stoffen zijn die ten onrechte in de groep met laag beschermingsniveau (groep C) terecht komen. Ter illustratie wordt van beide situaties een (hypothetisch) voorbeeld gegeven. Indien een stof een potentieel carcinogeen is (R45), maar de blootstelling aan de stof is zo laag dat de kans dat carcinogeniteit tot uiting komt nihil is, dan zou een stof op basis van zijn gevaar op een hoog beschermingsniveau ingedeeld worden. Als de blootstellinggegevens van de stof wel meegenomen zouden worden zou de stof/handeling ingedeeld kunnen worden in een laag beschermingsniveau. Indien blootstellinggegevens van een stof niet worden meegenomen is het mogelijk dat voor veel stoffen ten onrechte stringente beschermende maatregelen zouden moeten worden getroffen. Een nadeel daarvan is dat de naleving van het toepassen van beschermende maatregelen in gevaar komt. Voor carcinogene stoffen geldt namelijk een beleidsregel dat moet worden uitgegaan van nulblootstelling. Een ander voorbeeld waar ook blootstellinggegevens en kwantitatieve gegevens essentieel zijn, is als een stof net onder de grens valt om een stof te classificeren als 'gevaar voor ernstige gezondheidsschade bij langdurige blootstelling. De stof krijgt dan geen R48, maar indien de blootstelling aan deze stof hoog is, is er mogelijk wel gevaar voor (ernstige) gezondheidsrisico's bij langdurige of herhaalde blootstelling. 6.3 Opties voor (vervolg)aanpak op basis van toxicologische overwegingen Op basis van de bestudeerde informatie en gesprekken met deskundigen zijn er een aantal opties om te komen tot een (verbeterde) aanpak om stoffen te categoriseren op basis van schadelijkheid. Een mogelijke optie is de systematiek voorgesteld door de Chemiewinkel te handhaven doch aan te vullen en te valideren. Een andere optie is een kwantitatieve systematiek opzetten. 6.3.1 Systematiek van de Chemiewinkel handhaven doch aanvullen en valideren Een mogelijke aanpak is de systematiek van de Chemiewinkel te handhaven. Deze systematiek zou dan wel aangevuld moeten worden met enkele relevante toxicologische eindpunten die de Chemiewinkel niet heeft meegenomen. Vervolgens is het nodig om de aanpak van de Chemiewinkel te valideren met gebruikmaking van blootstellinggegevens en kwantitatieve toxicologische informatie. Om de systematiek van de chemiewinkel te valideren is het nodig om te toetsen of de aanpak op basis van kwalitatieve gegevens kwantitatief te onderbouwen/verantwoord is. Achterhaald zou moeten worden of stoffen in de drie categorieën (A, B en C) doorgaans juist zijn ingedeeld door vergelijking van blootstellinggegevens en kwantitatieve toxicologische en farmacologische informatie. Zijn er niet te veel stoffen in een te hoog (overdreven veilig)- of te laag (onveilig) beschermingsniveau terechtgekomen? Daarnaast heeft de chemiewinkel in haar onderzoek alleen stoffen die in FNA-preparaten worden verwerkt meegenomen bij haar risico classificatie. Het verdient aanbeveling om alle stoffen die gebruikt worden bij bereiding van geneesmiddelen in de apotheek mee te nemen. TNO-rapport | V4779 | 6.3.2 32 / 47 Kwantitatieve systematiek opzetten Een tweede mogelijkheid om stoffen te categoriseren is een kwantitatieve systematiek op te zetten. Kwantitatieve toxicologische en pharmacologische informatie (NOAELs/LOAELs, therapeutische doseringsranges e.d.) verkregen uit dierstudies en/of waarnemingen bij mensen kan gebruikt worden als ook informatie over blootstelling beschikbaar is. Kwantitatieve toxicologische informatie zegt namelijk alleen iets over het potentieel effect van een stof en zegt niks over het risico van blootstelling aan een stof. Bij afwezigheid van kwantitatieve toxicologische en/of farmacologische informatie is informatie over blootstelling alleen zinvol te gebruiken indien de blootstelling heel laag is. In geval van zeer lage blootstelling zou mogelijk het concept van “Threshold of toxicological concern” (TTC) toe te passen zijn. Het concept is gebaseerd op de aanname dat er een niveau van blootstelling vast te stellen is dat zo laag is, dat het niet aannemelijk is dat een willekeurige stof gezondheidsschade zal veroorzaken bij die blootstelling (zie ook bijlage G). Indien de te verwachten blootstelling de toepassing van het TTC-concept echter niet toelaat (d.w.z. hogere blootstelling), dan is blootstellingsinformatie alleen zinvol te gebruiken indien eveneens kwantitatieve toxicologische en farmacologische informatie beschikbaar is. Opgemerkt wordt dat voor zowel validatie en aanpassing van de systematiek voorgesteld door de Chemiewinkel als voor het opzetten van een kwantitatieve aanpak informatie over blootstelling essentieel is! 6.4 Informatiebronnen voor toxicologische en farmacologische gegevens over stoffen De belangrijkste bronnen die gebruikt kunnen worden voor het achterhalen van toxicologische en farmacologische informatie over stoffen zijn het Informatorium, openbare databases, IB-tekst en Registratiedossiers van geneesmiddelen. Het Informatorium (Geneesmiddel Informatie Centrum van het WINAp, 2001) is een handboek met gegevens over geneesmiddelen. Voor een groot aantal geneesmiddelen is naast algemene informatie ook informatie beschreven over dosering, bijwerkingen, kinetiek, gebruik tijdens zwangerschap en lactatie en toxicologie. De gevaarsinformatie is doorgaans slechts zeer beknopt en kwalitatief. De informatie ten aanzien van therapeutische dosering kan gebruikt worden om een vergelijking te maken met blootstellinggegevens van een stof. Van het Informatorium wordt 2x per jaar een digitale versie (KOMBI-rom) uitgegeven. Er zijn diverse openbare databases beschikbaar met informatie over de gevaren van stoffen. De meeste databanken bevatten alleen kwalitatieve informatie, doch vaak is ook enige kwantitatieve informatie over de gevaren van stoffen beschikbaar. Databanken hebben echter vaak beperkingen ten aanzien van betrouwbaarheid, volledigheid en systematiek. Een andere informatiebron over geneesmiddelen is de IB-tekst die beschikbaar is voor alle geregistreerde geneesmiddelen. Deze IB-tekst bevat wetenschappelijke productinformatie van een geneesmiddel. Hierin staat de belangrijkste informatie over het geneesmiddel beschreven voor o.a. de voorschrijvende arts en apotheker. Het CBG (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) heeft op haar interpagina (www.cbgmed.nl) een geneesmiddeleninformatiebank staan waar alle IB-teksten op te vragen zijn. Deze teksten zijn ook terug te vinden op www.repertorium.com. De informatie die in de IB-tekst staat beschreven is vergelijkbaar maar doorgaans wat uitgebreider dan de informatie in het Informatorium. TNO-rapport | V4779 | 33 / 47 De meeste uitgebreide informatiebron over geneesmiddelen is een registratiedossier. Zo’n registratiedossier, dat qua inhoud en indeling aan Europees geldende eisen moet voldoen, bestaat uit vier delen: • Het eerste deel bevat administratieve gegevens en een samenvatting van het dossier, waaronder ook de Samenvatting van de productkenmerken valt, evenals de patiëntenbijsluiter en de verpakkingtekst. De Samenvatting van de productkenmerken is beter bekend onder de term IB-tekst, omdat de tekst is opgenomen in deel IB van het registratiedossier. In het Europese jargon wordt meestal de term SPC of SmPC gebruikt als afkorting van "Summary of Product Characteristics". In de IB-tekst staan de belangrijkste wetenschappelijke gegevens van het geneesmiddel voor de artsen en apotheker. • Deel II omvat de chemisch-farmaceutische gegevens, dat wil zeggen alle gegevens omtrent de samenstelling en bereiding en kwaliteitscontrole van een geneesmiddel. • Deel III bestaat uit farmacologisch-toxicologische gegevens. Dit zijn alle gegevens van een geneesmiddel verzameld bij dieren met betrekking tot de toxiciteit en werkingsmechanisme van een geneesmiddel. • In deel IV zijn de klinisch-farmacologische gegevens verzameld. In dit dossierdeel staan de gegevens met betrekking tot de werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel bij de mens. Deze registratiedossiers bevatten doorgaans redelijk volledige informatie, inclusief kwantitatieve informatie. Beperkingen aan het gebruik van registratiedossiers zijn onder meer dat er niet voor alle stoffen een registratiedossier beschikbaar is. Daarnaast is de beschikbaarheid van de registratiedossier beperkt. De inhoud van een registratiedossier wordt als vertrouwelijk beschouwd en is niet openbaar beschikbaar. Een ander nadeel van het gebruik van registratiedossiers, is dat de beoordeling van het gevaar per stof tijdrovend en kostbaar is. Bovendien zijn na een pilot nog niet alle bijwerkingen van een geneesmiddel bekend. 6.5 Voorstel voor (vervolg)aanpak io basis van toxicologische overwegingen Op basis van de overwegingen in voorgaande paragrafen wordt in Figuur 2 een voorstel gegeven voor een vervolgaanpak om stoffen te categoriseren. Voorgesteld wordt om eerst blootstellinggegevens nader in kaart te brengen. Vervolgens kan aan de hand van blootstellinggegevens beoordeeld worden of het concept van “Treshold of toxicological concern” toepasbaar is. Indien dit voor één of enkele blootstellingscenario’s van toepassing is, is geen gezondheidsschade te verwachten en zijn er geen extra beschermende maatregelen nodig. Is dit concept niet van toepassing, dan zou een volgende stap kunnen zijn om de aanpak zoals voorgesteld door de Chemiewinkel in detail te evalueren, valideren en mogelijk optimaliseren. Leidt deze laatste aanpak niet tot het gewenst resultaat dan zou een kwantitatieve aanpak overwogen kunnen worden en de haalbaarheid daarvan onderzocht kunnen worden. TNO-rapport | V4779 | 34 / 47 Figuur 2: Schema voorgestelde vervolgaanpak categorisering stoffen Blootstelling nader in kaart brengen. Concept “Treshold of toxicological concern” toepasbaar? Ja Nee Geen te verwachten gezondheidsschade bij deze blootstelling/handeling. Geen beschermende maatregelen nodig. De systematiek chemiewinkel in detail evalueren, valideren en mogelijk optimaliseren. Geoptimaliseerde systematiek aanvaardbaar? Nee Een kwantitatieve systematiek opzetten? Ja Geoptimaliseerde en gevalideerde Chemiewinkelaanpak gebruiken. TNO-rapport | V4779 | 7 Beheersmaatregelen 7.1 Niveaus van beheersing: de arbeidshygiënische strategie 35 / 47 Waar het gaat om het beheersen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen, wordt in de Arbeidsomstandighedenwet melding gemaakt van de arbeidshygiënische strategie. Een werkgever is verplicht om, op grond van artikel 4.9 van het Arbobesluit van deze wet, de blootstelling aan stoffen zodanig te beheersen dat geen schade aan de gezondheid dan wel hinder voor de werknemers ontstaat. De noodzakelijke beheersmaatregelen moeten volgens een bepaalde prioriteit worden getroffen. Het besluit geeft vier mogelijke niveaus van maatregelen aan. Het eerste niveau is dat van de maatregelen aan of bij de bron, dus zo dicht mogelijk bij de plek waar stof kan vrijkomen. Een voorbeeld hiervan is schadelijke stoffen vervangen door minder schadelijke of stoffen bereiden in een gesloten systeem. Lukt dit niet dan moeten ventilatiemaatregelen uitkomst bieden (tweede niveau). Het derde niveau van de arbeidshygiënische strategie is van toepassing als ventilatie niet of onvoldoende reductie van de blootstelling geeft. Dan moeten volgens het Arbobesluit organisatorische en technische maatregelen worden getroffen die bewerkstelligen dat mensen zoveel mogelijk van de bron zijn afgeschermd. Alleen als dat niet kan of onvoldoende zorgt voor beperking van de blootstelling, mag gebruik gemaakt worden van persoonlijke beschermingsmiddelen (vierde niveau) (Kerklaan, 1997). In 2001 is een schema opgesteld (figuur 2) waarin deze vier niveaus van beheersing duidelijk worden gemaakt (Brouwer en Huijbers, 2001). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in beheersmaatregelen die aangrijpen op de bron, de verspreiding en de blootstelling (potentieel en feitelijk) op het niveau van de stof, het proces, de organisatie en de individuele werker. TNO-rapport | V4779 | 36 / 47 Figuur 2: Schema voor de indeling van beheersmaatregelen TRAJECT Bron Verspreiding Blootstelling potentieel AANGRIJPINGSPUNT STOF PROCES ORGANISATIE Verwijderen Vervangen A Veranderen Aanpassen C Automatiseren Robotiseren F feitelijk Aanpassen B Omsluiten Afschermen Afzuigen Ventileren D Routing Compartimen -tering Afscheiden G Ventileren werkplek E Good housekeeping Instructie/training H Taakverdeling Werktijden Procedures I WERKER Cabines J Persoonlijke Beschermingsmiddelen K In blok A van het schema staan beheersmaatregelen die ingrijpen bij de bron, op het niveau van de stof. Dit kan door het verwijderen van de bron of door het vervangen van schadelijke stoffen door minder schadelijke alternatieven. In blok B staan beheersmaatregelen die ingrijpen op stofniveau en op het niveau van verspreiding. Dit zorgt ervoor dat de stof minder makkelijk verspreid wordt door de ruimte. Dit kan door het aanpassen van de verschijningsvorm van chemicaliën. In blok C staan beheersmaatregelen op het niveau van de bron en op procesniveau, zodat de bijdrage van de bron aan de totale blootstelling wordt verminderd. Blok D bevat beheersmaatregelen waarbij de bron wordt omsloten of afgeschermd of er vindt gerichte ventilatie of lokale afzuiging plaats om de verspreiding van stoffen te voorkomen of te reduceren. In blok E staat het ventileren van de werkplek waardoor mogelijk het blootstellingsniveau wordt verlaagd door het verdunnen van de verontreinigde lucht op de werkplek. Blok F bevat automatisering, mechanisatie of robotiseren van processen. Hierdoor wordt de aanwezigheid van werknemers in de directe omgeving van processen en machines minder noodzakelijk. Hierdoor vormen de processen TNO-rapport | V4779 | 37 / 47 en machines in mindere mate een bron van blootstelling voor de werknemers. In blok G kan op het niveau van verspreiding en de organisatie ingegrepen worden door routing, compartimentering of afscheiding. Dit houdt in dat de verschillende processen in een logische volgorde binnen het bedrijf geplaatst worden. Het productieproces verloopt dan zonder lange transportroutes. Daarnaast kunnen verschillende compartimenten worden gemaakt of processen kunnen worden afgescheiden om zo de verspreiding van de verontreiniging door het hele bedrijf te voorkomen. In blok H staat good-house-keeping waardoor op de werkplek mogelijk de blootstelling gereduceerd wordt, doordat de werkplek schoon en opgeruimd wordt gehouden. Door het geven van instructies en training aan werknemers kan de bewustwording bij werknemers vergroot worden. Hierdoor zijn zij zich meer bewust van het risico dat ze lopen en van de noodzakelijkheid van beheersmaatregelen en bepaalde procedures binnen het bedrijf. Blok I bevat de beheersmaatregelen een goede taakverdeling, niet te lange werktijden en goede, duidelijke procedures voorkomen dat werknemers lange tijd achtereen aan dezelfde stoffen worden blootgesteld. In blok J nemen de werknemers in cabines plaats, zodat zij zich niet in de ruimte met de verontreiniging en de bron van de verontreiniging bevinden. In blok K horen de persoonlijke beschermingsmaatregelen. Door (juist) gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kan inhalatoire en dermale blootstelling aan stoffen verminderd of voorkomen worden. Dit geldt ook voor ingestie van stoffen. 7.2 Beheersmaatregelen in de apotheek In de gesprekken die met deskundigen zijn gevoerd en de bedrijfsbezoeken die zijn uitgevoerd in een aantal apotheken is een beeld ontstaan van de beheersmaatregelen die worden gebruikt. Uiteraard is slechts een steekproef van apotheken bezocht en hoeft het beeld dat hier wordt aangetroffen niet representatief te zijn voor de hele branche. Toch zijn de onderzoekers, op basis van ervaringen uit eerder onderzoek in de branche en op basis van informatie uit het gesprek met de contactpersoon van WINAp, van mening dat ze een redelijk beeld geven van het beheersregime in de branche. De ingevoerde en gebruikte beheersmaatregelen verschillen sterk per apotheek. Een veiligheidswerkbank, waarbij 70% van de lucht verticaal wordt gereciruleerd via een HEPA filter en 30% van de lucht voor verversing aan de voorkant wordt afgezogen is niet in alle apotheken die werden bezocht aanwezig. Doordat een gedeelte van de lucht aan de voorkant, door de raamopening, wordt aangezogen, kan geen lucht (met eventuele verontreinigingen afkomstig van de bereiding) de kast aan de voorkant (dus in de richting van de bereider) verlaten. De kast biedt hierdoor bescherming aan de bereider en het product. Een dergelijke maatregel is een van de vereisten om cytostatica te kunnen bereiden. De openbare apotheek die werd bezocht, beschikte niet over een veiligheidswerkbank. Deze laatste apotheek beschikte wel over een LAF (laminair airflow) kast waarin gefilterde lucht doorgaans horizontaal van achter naar voren stroomt (crossflow). Deze kast wordt gebruikt voor het uitvoeren van aseptische handelingen en dient niet ter bescherming van de bereider en zijn omgeving. Verder beschikten alle apotheken die werden bezocht over een omkaste balans om grondstoffen af te wegen, alhoewel in de openbare apotheek ook werd waargenomen dat op een niet omkaste en afgezogen balans weegwerkzaamheden worden uitgevoerd. Daarnaast wordt in een aantal apotheken een zuurkast gebruikt waarin lucht met dampen, gassen en vluchtige stoffen, wordt afgezogen naar de buitenlucht. Puntafzuiging, die lucht direct boven een stof- of dampbron afzuigt, werd in één apotheek aangetroffen. In deze apotheek is boven de poedervouwmachine (die overigens volgens de assistente zeer incidenteel gebruikt zou worden) puntafzuiging aanwezig. Deze staat ver van de bron af, zodat het de vraag is of deze wel effectief is. TNO-rapport | V4779 | 38 / 47 Algemene ventilatie, waarbij de gehele apotheek wordt geventileerd en waarbij in enkele gevallen schone lucht wordt aangevoerd of in andere gevallen recirculatie van lucht plaatsvindt, is in elke bezochte apotheek aanwezig. Voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen valt op te merken dat de te nemen beheersmaatregelen aangegeven staan op het chargebereidingsvoorschrift. In de ziekenhuisapotheek voor zowel de steriele als de niet-steriele bereidingen een streng kledingregime en voor bereidingen met cytostatica worden speciale handschoenen gedragen. 7.3 Optimaliseren van beheersmaatregelen In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de kosten en opbrengsten die verbonden zijn aan de invoering en het gebruik van beheersmaatregelen gericht op de beperking van de blootstelling in de apotheek. Bij de beslissing om bepaalde beheersmaatregelen te implementeren spelen naast de veiligheids- en gezondheidsaspecten, economische aspecten een rol. Het in kaart brengen van kosten van de invoering en het gebruik van beheersmaatregelen is over het algemeen een wat eenvoudiger taak dan die van opbrengsten, maar ook het specificeren van kosten is niet geheel vrij van discussie (Hilhorst e.a., 2001). De opbrengsten van een beheersregime moeten primair gezocht worden in een reductie van gezondheidsklachten en hieruit voortvloeiende verzuimdaling. Deze relatie is met de huidige stand van de wetenschap echter niet te leggen en in dit onderzoek wordt de opbrengst gedefinieerd in termen van blootstellingreductie. De kosten die samenhangen met de invoering en het gebruik van beheersmaatregelen kunnen worden onderverdeeld in de volgende categorieën (Hilhorst e.a., 2001): Investeringen: Investeringen gedaan voor aanschaf van apparatuur (bijvoorbeeld een veiligheidswerkbank) en de bijbehorende noodzakelijke verbouwingen (gescheiden ruimte met onderdruk en luchtafzuiging naar buiten); Bijkomende kosten bij investering, zoals aanleg stroomvoorziening, luchtverversing enz. Overige aanschafkosten: Aanschaf eenmalige producten; Aanschaf meervoudig bruikbare producten. Personele kosten: Meer/minder kosten personeelsinzet door invoering beheersmaatregel uitgedrukt in tijd en/of geld. Een schatting naar meer/minder tijd wanneer hiervoor geen registratie wordt bijgehouden; Kosten door inzet (extra) personeel (b.v. extra schoonmaakdienst). Beheerskosten: Kosten (extra) verbruik aangeschafte middelen (bijv. stroom, lucht, water); Kosten (extra) afvalstroom. Onderscheid maken tussen speciaal en normaal afval; Kosten onderhoud/instandhouden duurzame middelen. Overige kosten: Kosten opleiding/voorlichten personeel voor werken met nieuwe middelen; Kosten die niet in één van de andere categorieën kan worden ondergebracht. TNO-rapport | V4779 | 39 / 47 Een verfijnd en gevalideerd blootstellingsmodel is van groot belang bij het kostenefficient invoeren van een beheersregime. Een zo groot mogelijke blootstellingreductie tegen zo laag mogelijke kosten is alleen mogelijk als er een goed inzicht is in de blootstellingbepalende factoren. Een model waarbij het relatieve belang van alle blootstellingdeterminanten wordt weergegeven, is in deze fase dus onmisbaar. Een blootstellingsmodel kan worden gebruikt om zogenaamde ‘hoog-risico’ scenarios te identificeren. Toespitsing van een beheersregime op deze scenarios met een grote bijdrage aan de (dag)blootstelling, zal leiden tot een optimale reductie van blootstelling. Uiteraard zullen de keuzen met betrekking tot typen beheersmaatregelen ook moeten plaatsvinden binnen de context van de arbeidshygiënische strategie (zie paragraaf 7.1). De exacte afwegingen met betrekking tot kosten-effectiviteit van beheersmaatregelen en prioriteiten vanuit de arbeidshygiënische strategie zullen in nauw overleg met de WINAp moeten worden gemaakt. TNO-rapport | V4779 | 8 Conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek 8.1 Conclusie 40 / 47 Op basis van de resultaten zoals beschreven in dit rapport kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • Bereidingen in een apotheek vinden doorgaans plaats op een geprotocolleerde wijze Voor de protocollering van gestandaardiseerde bereidingen bestaan onder meer LNA-procedures (ca. 30) en chargebereidingsvoorschriften. Voor niet gestandaardiseerde bereidingen moet op basis van literatuurgegevens zelf een voorschrift worden opgesteld. • Bij de bereiding worden zowel vulstoffen en hulpstoffen gebruikt en farmaca. Groepen van farmaca zijn onder meer cytostatica, antibiotica, hormonen, teerproducten, corticosteroïden (zoals prednisolon, prednison en dexamethason). Als vulstof of hulpstof wordt gebruik gemaakt van onder meer corrosieve stoffen (zoals trichloorazijnzuur,. salicylzuur en fenol), conserveermiddelen, bezoëzuur, methylhydroxybenzoezuur, zuren en basen (nihil), organische oplosmiddelen (waaronder ethanol, dimethylsulfoxicde, dichloormethaan en aceton). De hoeveelheden kunnen sterk variëren per bereiding en per apotheek. Over het algemeen schommelt de range tussen milligrammen (of microliters) en grammen (of milliliters). • In het verleden zijn er een aantal initiatieven ontplooid om stoffen, gebruikt bij de bereiding van geneesmiddelen in de apotheek, te categoriseren op basis van schadelijkheid. Een van de meest recente initiatieven is de ‘Risicoclassificatie van stoffen in FNA-preparaten in openbare apotheken’. • De aanpak van de chemiewinkel heeft een aantal voordelen. Niettemin, kunnen er enkele kanttekeningen geplaatst worden ten aanzien van de aanpak zoals, voorgesteld door de chemiewinkel. • Op basis van de bestudeerde informatie en gesprekken met deskundigen zijn er een aantal opties geformuleerd om te komen tot een (verbeterde) aanpak om stoffen te categoriseren. Een mogelijke optie is de systematiek zoals voorgesteld door de Chemiewinkel te handhaven doch aan te vullen en te valideren. Een andere optie is het opzetten van een kwantitatieve systematiek. Hiertoe is nadere informatie nodig met betrekking tot toxicologische en/of pharmacologische eigenschappen van stoffen. De belangrijkste bronnen die voor het achterhalen van toxicologische en farmacologische informatie over stoffen kunnen worden gebruikt zijn het Informatorium, openbare databases, IB-tekst en registratiedossiers van geneesmiddelen. Voor het gebruik van deze bronnen zijn er uiteenlopende beperkingen ten aanzien van betrouwbaarheid, beschikbaarheid, volledigheid en systematiek. TNO-rapport | V4779 | 8.2 41 / 47 • Voor beide opties (zowel validatie en aanpassing van de systematiek voorgesteld door de Chemiewinkel als voor het opzetten van een kwantitatieve aanpak) is informatie over blootstellingniveaus essentieel. • In de literatuur zijn geen meetgegevens gevonden die kunnen worden gebruikt om een model op te stellen voor het schatten van de blootstelling. Enkel werd enige informatie gevonden over blootstelling aan cytostatica. Wel zijn in de literatuur een aantal modellen en methoden gevonden om blootstelling te schatten voor industriële situaties. Geen van allen blijkt direct toepasbaar voor karakterisering van blootstelling in de apotheek. Op basis van bruikbare onderdelen van gevonden modellen werd een voorstel opgesteld voor een nieuw te ontwikkelen model dat de blootstelling aan zowel de vulstof als het farmacon schat. Het model gaat uit van basishandelingen die onderdeel zijn van een bereiding welke onderdeel zijn van een werkdag. De blootstelling bepalende parameters in dit model zijn de kwantiteit, de intrinsieke eigenschappen van de stoffen, de duur van de handelingen en de blootstellingpotentie van de basishandeling (op basis van mate van energie en oppervlaktecontact). Dit model schat blootstelling in ranges en niet in exacte blootstellingniveaus. De aannames die gebruikt zijn voor het opstellen van het model zijn nog niet gevalideerd. Voor validatie hiervan zijn blootstellinggegevens nodig. Aangezien deze ontbreken zullen deze moeten worden gegenereerd in vervolgonderzoek. Dit houdt in dat metingen moeten worden uitgevoerd en dat op basis van resultaten het model waar nodig wordt aangepast. • De ingevoerde en gebruikte beheersmaatregelen kunnen sterk verschillen per apotheek. Doorgaans is het zo dat hoe groter de apotheek is, hoe meer bereidingen worden uitgevoerd en hoe gevarieerder deze bereidingen zijn, des te geavanceerder zijn de beheermaatregelen. De blootstelling is eveneens afhankelijk van de schaalgrootte van de apotheek. Enerzijds wordt verwacht dat de blootstelling in een grote apotheek hoger zal zijn doordat meer bereidingen worden uitgevoerd. Anderzijds ligt het in de lijn van de verwachting dat de blootstelling in een grotere apotheek beter zal worden beheerst en dus lager is. Onduidelijk blijft wat de invloed van de schaalgrootte van de apotheek op de blootstelling in de praktijk is. Aanbevelingen Op grond van bovengenoemde conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan: • Voorgesteld wordt om eerst blootstelling nader in kaart te brengen en daarna pas te focussen op het gevaar en het risico. • Om het ontwikkelde model voor het schatten van de blootstelling, bij afwezigheid van empirische gegevens te ‘kalibreren’, is een vervolgstap noodzakelijk waarin meetgegevens worden gegenereerd. Voorgesteld wordt om een semi-experimentele studie op te zetten waarbij specifieke basishandelingen gepland worden uitgevoerd tijdens meetsessies. Van de verschillende blootstellingsituaties die door het model (27) worden beschreven, moeten een aantal situaties nader in kaart worden gebracht. Belangrijk hierbij is dat voldoende variatie in de verschillende te bemeten blootstellingsituaties bestaat. Deze blootstellingsituaties kunnen als ijkpunt worden gebruikt om het gehele model te valideren. Een gedetailleerd meetplan zal nog moeten worden opgesteld. Overleg met en inbreng van de branche is hierbij TNO-rapport | V4779 | 42 / 47 onontbeerlijk temeer om te borgen dat het geheel praktisch blijft. Een onafhankelijke validatie vereist dat, na de verdere verfijning van het model, een additioneel meetplan moet worden opgesteld. Alleen hierdoor kunnen de modeluitkomsten worden vergeleken met metingen die niet gebruikt zijn voor de ontwikkeling van het model, want alleen dan kan een goed beeld verkregen worden van de validiteit van de betreffende modelbenadering. • Voorgesteld wordt om de effectiviteit van een aantal gebruikte beheersmaatregelen te testen. Alleen dan kan een juist beeld worden verkregen van het effect van toepassing van deze maatregelen op de blootstelling. Ook hiervoor dient, in nauwe samenwerking met de branche, een voorstel te worden geformuleerd. • Tevens wordt voorgesteld om, nadat de blootstelling in kaart is gebracht en de effectiviteit van een aantal beheersmaatregelen is achterhaald, de kosten en baten van een aantal beheersmaatregelen te evalueren. Het blootstellingsmodel kan worden gebruikt om zogenaamde ‘hoog-risico’ scenario’s te ídentificeren. Toespitsing van een beheersregime op deze scenarios met een grote bijdrage aan de (dag)blootstelling, zal leiden tot een optimale reductie van blootstelling. Voorgesteld wordt om pas na het in kaart brengen van de blootstelling te beoordelen aan de hand van blootstellinggegevens of het concept van “Treshold of toxicological concern” toepasbaar is. Het concept is gebaseerd op de aanname dat er een niveau van blootstelling vast te stellen is dat zo laag is, dat het niet aannemelijk is dat een willekeurige stof gezondheidsschade zal veroorzaken bij die blootstelling. Indien dit voor één of enkele blootstellingscenario’s van toepassing is, is geen gezondheidsschade te verwachten en zijn er geen extra beschermende maatregelen nodig. Is dit concept niet van toepassing (i.v.m. hogere blootstelling), dan zou een volgende stap kunnen zijn om de aanpak zoals voorgesteld door de Chemiewinkel in detail te evalueren, valideren en mogelijk optimaliseren. Lijdt deze laatste aanpak niet tot het gewenst resultaat dan zou een kwantitatieve aanpak overwogen kunnen worden en de haalbaarheid daarvan onderzocht kunnen worden. TNO-rapport | V4779 | 9 43 / 47 Dankwoord De auteurs zijn dank verschuldigd aan Dr. E.L.J.P. Tielemans voor zijn bijdrage aan dit rapport, met name aan het voorstel voor het blootstellingsmodel en Dr. C. de Heer, voor zijn kritische beoordeling en advies ten aanzien van dit rapport. TNO-rapport | V4779 | 10 44 / 47 Referenties Amelsfort, M. van, Lansink, C.J.M. en Marquart, J. Assessment of inhalation exposure to substances, used in a relatively small amount. TNO Report V97.459, 1997. Arbeidsinspectie. V16, Arbeidsomstandigheden in openbare apotheken, 1988. AUVA. Chemische Arbeidsstoffe. Gefahren ermitteln und beseitigen. Allgemeine Unfallversicherungsanstalt, Wien, Austria, datum onbekend. Boermans, I.M. en Dijken, C.W.A. Arbeidshygiëne begint met strategie. Arbo & apotheekbereiding 1. Pharmaceutisch Weekblad, 135, nr. 137, 1390-1391, 2000a. Boermans, I.M. en Dijken, C.W.A. Niet bereiden is geen blootstelling. Arbo & apotheekbereiding 2. Pharmaceutisch Weekblad, 135, nr. 42, 1566-1567, 2000b. Boermans, I.M. en Dijken, C.W.A. Ventilatie is meer dan een open raam. Arbo & apotheekbereiding 3. Pharmaceutisch Weekblad, 135, nr. 46, 1727-1729, 2000c. Boermans, I.M. en Dijken, C.W.A. Snuitje op, laat naar je kijken! Arbo & apotheekbereiding 4. Pharmaceutisch Weekblad, 135, nr. 50, 1862-1864, 2000d. Bolhuis, G.K., Bouwman-Boer, Y., Kadir, F. en Zuidema, J. Receptuurkunde, Kleinschalige bereiding van geneesmiddelen. Wetenschappelijk Instituut Nederlandse Apothekers (WINAp), ’s Gravenhage, 1999. Bouwman, Y. Mondelinge mededeling, april 2002. Bouwman, Y. en Boermans, I.M. Gevaarlijk giftig. Arbo & apotheekbereiding 5. Pharmaceutisch Weekblad, 136, nr. 3, 102-103, 2001. Brouwer, D.H. en Huijbers, R.H. Processen van stofontwikkeling en het beheersen daarvan: Verkenningen met betrekking tot systemen van natte stofonderdrukking. TNO rapport V3184, 2001. Cherrie, J.W. en Schneider, T. Validation of a new method for structured subjective assessment of past concentrations. Ann Occup Hyg 43:235-245, 1999. Dijken, C.W.A. en Boermans, I.M. Bezint eer ge begint. Arbo & apotheekbereiding 7. Pharmaceutisch Weekblad, 136, nr. 11, 388-389, 2001a. Dijken, C.W.A. en Boermans, I.M. Geen blootstelling, geen risico. Arbo & apotheekbereiding 8. Pharmaceutisch Weekblad, 136, nr. 16, 570-571, 2001b. Dijken, C.W.A. en Boermans, I.M. Morgen kan ze zwanger zijn. Arbo & apotheekbereiding 9. Pharmaceutisch Weekblad, 136, nr. 20, 726-727, 2001c. Dijken C.W.A. en Bouwman, Y. Beleid bij zwangerschap. Arbo & apotheekbereiding 10. Pharmaceutisch Weekblad, 136, nr. 24, 874-875, 2001. TNO-rapport | V4779 | 45 / 47 Dijken C.W.A., Bouwman, Y. en Boermans, I. Let op de kleintjes. Arbo & apotheekbereiding 6. Pharmaceutisch Weekblad, 136, nr. 7, 238-239, 2001. Dikke van Dale, Van Dale Lexicografie, Utrecht / Antwerpen, 1999. Friar, J.J. The assessment of workplace exposure to substances hazardous to heath, the EASE model. Report provided by the Health and Safety Executive, United Kingdom, 1998. Geneesmiddel Informatiecentrum van het WINAP, Informatorium Medicamentorum 2001, KNMP, ’s Gravenhage, 2001. Groenewold, M. en J. Marquart. How accurate is EASE in estimating inhalative exposure at the workplace? Symposiumverslag, 10e symposium Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne. NVvA, Eindhoven, 2001. Health and Safety Executive, COSHH Essentials. Easy steps to control chemicals. Control of substances hazardous to health regulations. HSE books, Suffolk, 1999. Hilhorst, S.K.M., Miedema, E.P., Tijssen, S.C.H.A. en Kromhout, H. Blootstelling aan cytostatica in ziekenhuizen. Stand der techniek op het gebied van beheersmaatregelen. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Doetinchem, 2001. Hornung, R.W. Evaluation of exposure assessment strategies. Appl Occup Environ Hyg 6:516-520, 1991. Hornung, R.W., Herrick, R.F., Stewart, P.A. e.a. An experimental design approach to retrospective exposure assessment. Am Ind Hyg Assoc J 57:251-256, 1996. Kerklaan, P.R.M. Gevaarlijke stoffen op het werk. Een systematische aanpak voor gezonde en veilige werksituaties gebaseerd op het Arbobesluit en de beleidsregels. Sdu Uitgevers, Den Haag, 1997. Kromhout, H. From Eyeballing to statistical modelling: methods for assessment of occupational exposure. Thesis Landbouw Universiteit, 1994. Maidment, S.C. Occupational hygiene considerations in the development of a structured approach to select chemical control strategies. Ann Occup Hyg 142:391-400, 1998. Marquart, J. en Geuskens, R.B.M. Risico-inventarisatie en –evaluatie van toxische stoffen. Praktijkgidsen Arbeidshygiëne, Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden NIA, Amsterdam, 1996. Marquart, J, Noy, T.J.A. en Oostendorp, Y. RI&E toxische stoffen. Het beoordelen van de blootstelling. Praktijkgidsen Arbeidshygiëne, TNO Arbeid, Amsterdam, 2001. Nederlands Normalisatie-instituut. NEN-en 689. Werkplekatmosfeer. Leidraad voor de beoordeling van de blootstelling bij inademing van chemische stoffen voor de vergelijking met de grenswaarden en de meetstrategie. Nederlands Normalisatie Instituut NNI, Delft 1e druk, 1995. TNO-rapport | V4779 | 46 / 47 Peelen,, S., Roeleveld, N, Heederik, D., Kromhout, H. en Kort, W. de. Reproductietoxische effecten bij ziekenhuispersoneel. Den Haag, Elsevier Bedrijfsinformatie, 1999. Rooij, J. van. Beoordeling huidblootstelling aan stof in een farmaceutisch bedrijf. IndusTox Consult Nijmegen..in: Symposiumverslag Arbeidshygiëne, Wetenschap en Praktijk, 9e symposium Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne, Rotterdam, 2000. Sessink, P.J.M., Anzion, R.B.M., Van den Broek, P.H.H. en Bos, R.P. Detection of contamination with antineoplastic agents in a hospital pharmacy department. Pharmaceutisch Weekbad Scientific edition, 14: 16-22, 1992a. Sessink, P.J.M., Boer, K.A., Scheefhals, A.P.H., Anzion, R.B.M. en Bos, R.P. Occupational exposyure to antineoplastic agents at several departments in a hospital. Environmental contamination and excretion of cyclophosphamide and ifosfamide in urine of exposed workers. Int. Arch,. Occup. Environ. Health 64 (2), 105-112, 1992b. Sessink, P.J.M. Monitoring of occupational exposure to antineoplastic agents. Proefschrift, Katholieke Universiteit van Nijmegen, 1996. Teunissen, T. Het schatten van blootstellingen aan gevaarlijke stoffen. Arbo- en Milieudienst Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN)/ Universitair Medisch Centrum (UMC) St. Radboud, Dodewaard,, 2001. Tielemans, E., Heederik, D., Burdorf, A., Vermeulen, R., Veulemans, H., Kromhout, H. en Hartog, K. Assessment of occupational exposures in a general population: comparison of different methods. Occup Environ Med 56:145-151, 1999 Vollebregt, L.H.M. en Braham, J. Risicoclassificatie van stoffen in FNA-preparaten in openbare apotheken. Een handleiding voor apothekers. Chemiewinkel, Onderzoeks- en Adviescentrum Chemie Arbeid en Milieu, Universiteit Amsterdam, 1998a. Vollebregt, L.H.M. en Braham, J. Risicoclassificatie van stoffen in FNA-preparaten in openbare apotheken. Achtergronddocument. Chemiewinkel, Onderzoeks- en Adviescentrum Chemie Arbeid en Milieu, Universiteit Amsterdam, 1998b. Wetenschappelijk Instituut Nederlandse Apothekers (WINAp,). Informatorium Medicamentorum, Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KPMG), ’s Gravenhage, 2001. TNO-rapport | V4779 | 11 Handtekeningen ________________________________ Ir. J. Marquart Hoofd Afdeling Blootstellingsonderzoek 47 / 47 TNO-rapport | V4779Bijlage A A 1/2 Aandachtspuntenlijstje gesprekken met deskundigen t.a.v. blootstelling De gesprekken worden gevoerd met enkele deskundigen (ervaren apothekers, apothekersassistentes en eventueel andere ter zake deskundigen) en hebben met name betrekking op de volgende onderwerpen: • Stoffen waarmee de bereidingen worden uitgevoerd: - Kunnen groepen van stoffen worden benoemd? (b.v. antibiotica, cytostatica, enz. of chemische groepen zoals bijv. zuren, fosfaten, metalen, enz.) - Welke hulpstoffen worden gebruikt? - Top 5 van soorten bereidingen (volgens FNA procedures: bereiding van zalf, bereiding van capsules met poeder): - Welke bereidingen worden relatief vaak uitgevoerd? - Bij welke bereidingen is de blootstelling het hoogst? - Welke bereidingen vormen hierdoor het grootste probleem? De wijze waarop de bereidingen worden uitgevoerd: - Welke procedures worden gehanteerd bij het bereiden (LNA, FNA en/of CBV procedures)? - In welke ruimte vinden de bereidingen plaats, door wie en onder welke condities (bijv. gebruikte beheersmaatregelen)? - Wat zijn de belangrijkste knelpunten tijdens de bereidingen wat betreft de bloostelling? En hoe verhoudt dit zich tussen de geneesmiddelen en de vulstoffen? (dus waar zit het probleem als het gaat om de mate van blootstelling). - Wat is de samenhang met de groepen van stoffen (uit vorig punt)? De duur en de frequentie van (bepaalde) bereidingen: - Niet precieze duur en frequentie maar gemiddelden en ranges zodat contrasterende categorieën bepaald kunnen worden om te “scoren”. - Achterhalen van variatie in duur en bereidingen - Achterhalen van eventuele samenhang met groepen van stoffen De aard van de stoffen waarmee gewerkt wordt (fysisch-chemische eigenschappen): - Met aard wordt bedoeld de verschijningsvorm (poeders, vloeistoffen of anderszins), de vluchtigheid (of stroperigheid) en een indicatie van de grootte van stofdeeltjes (fijn stof, granules - stuift veel, matig, weinig) en eventuele springerigheid van poeders (zoals bij corticosteroiden). - Samenhang met de groepen van stoffen De hoeveelheden van de stoffen die verwerkt worden (en de verhouding daarbij tussen hulpstof en geneesmiddel) om een indruk te krijgen met welke hoeveelheden men te maken heeft bij de bereidingen (spreekt men bv. van gr. of van mg.) - Range en gemiddelde - Nodig voor indeling in verschillende contrasterende categorieën - Ook hoeveelheden van de vulstoffen - Samenhang met de groepen van stoffen TNO-rapport | V4779Bijlage A 2/2 De getroffen beheersmaatregelen (zowel technische als persoonlijke beschermingsmiddelen) bij de bereiding van geneesmiddelen: - Stand van apotheek in normale/meest gangbare situatie en apotheek die voorop loopt. - Welke beheersmaatregelen zijn achterhaald en welke vernieuwend? En in hoeverre worden deze laatste al dan niet toegepast en wat zijn eventuele belemmeringen? De overeenkomsten c.q. verschillen tussen grote versus kleine apotheken, en ziekenhuis versus andere apotheken: - Voor de beeldvorming waar de verschillen zitten in met name de bereidingen en de andere hoofdtaken in de apotheek - Ook ten aanzien van typen bereidingen die uitgevoerd worden - De hoeveelheden waarmee gewerkt wordt - Andere taken? - Stand der techniek ten aanzien van beheersmaatregelen Toekomstbeeld ten aanzien van bereidingen in de apotheek: - Meer regionalisering? - Andere wijzen van bereiden bijv. door betere methoden (gesloten systeem)? - Andere taken die belangrijk worden? - Andere belangrijke ontwikkelingen in dit kader? Andere belangrijke zaken die nog niet behandeld zijn: - ................................................. TNO-rapport | V4779Bijlage B B 1/4 Checklist bedrijfsbezoeken apotheken Algemene gegevens: Naam apotheek: Soort apotheek (ziekenhuisapotheek of stadsapotheek): Adres: Plaats: Telefoon: 1. Hoeveel personen zijn er werkzaam in de apotheek? Aantal fte’s:….................................................................…….…………………. Aantal personen: Verdeling man/vrouw in %: …..% man 2. …..% vrouw Welke functies zijn er binnen de apotheek? .……….…………………………………………………………..…………… .……….………………………………………………………………………….……….… ...…………………………………………………………………………….……………… ………....…..…………………………………………… 3. Is er een duidelijke taakverdeling binnen de apotheek of doet iedereen dezelfde taken? Hoe ziet deze verdeling eruit? ………………………………………………………………………………….…….…….. .………………………………………………………………………..…………………… …………………….…………………………………. 4. Maakt de apotheek gebruik van de LNA-procedures, FNA-voorschriften en CBV’s die door de WINAp opgesteld worden? Zo nee, wat gebruikt men dan? Zo ja, wat vindt men daarvan in relatie tot het beheersen van risico’s van blootstelling?…………………….………………………………………………………… ………………..…………………………………………………………………………… …………….………….…………………………………………………………………… …………………………..…………………………………… TNO-rapport | V4779Bijlage B 5. 2/4 Welke taken vinden in de apotheek plaats en hoe verhouden die zich tot elkaar op een werkdag? .…………………………………………………………….…………..……….………… …………………………………………………..……………………………..…………… …………………………………….……………………… 6. Bij welke taken in de apotheek kan volgens u blootstelling plaatsvinden? Geef een top 5 aan. Waarom vindt u dit? ….………………………………………………………………………………….……… …………………………………………………………………………..………………… ………………………………………………………………….………………………… ………………………………………………… 7. Zijn er ruimtes aan te geven in de apotheek waar de blootstelling hoger/lager is? Hoger:……………………………………………………………………………………… …………………………..…………………………………………… Lager:……………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………. 8. Welke soorten/typen bereidingen vinden in de apotheek plaats? navragen of alle soorten bereidingen zoals die in LNA-procedure staan uitgevoerd worden of dat het er een stuk minder zijn of juist meer ………………………………………...…………………………………………………… …………………………………………...………………………………………………… ……………………………………………...……………………………………………… ………………………………………………..… 9. Hoe lang duren deze bereidingen gemiddeld? ……………….………………………...…………………………………………………… .…………………….……………………….……………………… TNO-rapport | V4779Bijlage B 10. 3/4 Gebruikt u beheersmaatregelen tijdens de bereiding en zo ja kunt u aangeven bij welke bereidingen en tijdens welke stappen van de bereidingen ? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………… 11. Heeft u het idee dat de beheersmaatregelen effectief zijn en de blootstelling beperken? Kunt u een toelichting geven waarom u dit wel of niet vindt? ……………………………….……………………………………………….………..…… …………………………………………………………………………..………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………….. 12. Kunt u aangeven hoeveel bereidingen u per jaar uitvoert? Liefst per soort bereiding ………………………………………………………………………………..…………… ………………………………………………………………………. 13. Wordt bijgehouden hoeveel bereidingen er per geneesmiddel uitgevoerd worden? En hoeveelheden hiervan? En is dat makkelijk te achterhalen, mochten we deze info willen hebben? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………… 14. Is er nog een taakverdeling binnen de soorten bereidingen? ….…………………………………………………………………………….…….……… ………………………………………………………………………. ….………………………………………………………………………………….……… ……………………………………………………………………… TNO-rapport | V4779Bijlage B 15. 4/4 Bestaat er binnen de apotheek een categorisering van de geneesmiddelen in niveau’s? ….……………………….………………………………………………………….……… ………………………………….………………………………………………………… ……………………………………..……………………… 16. Als er een pot geld beschikbaar was, wat zou u dan willen veranderen in de apotheek? ………………………...…………………………………………………………………… …………………………………...…………………………………….…………………… …………………………………………...……………… Opmerkingen: …………………………………………………………………………………………….....……… …………………………………………………………………………………..…………………… ……………………………………………………………………….……………………………… …………………………………………………………….………………………………………… ………………………………………………… TNO-rapport | V4779Bijlage C C Overzicht deskundigen Apotheker, contactpersoon WINAp Apotheker, grootschalige bereider Apotheker, helpdeskmedewerker WINAp Apotheker, ziekenhuisapotheek Apothekersassistente, openbare apotheek Apothekersassistentes, ziekenhuisapotheek Arbeidshygiënisten, TNO Arbeidshygiënist, ziekenhuis Begeleidingscommissie Beleidsmedewerker, overheid Blootstellingsdeskundigen, TNO Geneesmiddelenbeoordelingdeskundigen, RIVM Toxicologische risicobeoordelingsdeskundigen, TNO 1/1 TNO-rapport | V4779Bijlage D D Voorbeeld van een chargebereidingsvoorschrift 1/1 TNO-rapport | V4779Bijlage E E Voorbeeld van een LNA-procedure 1/1 TNO-rapport | V4779Bijlage F F 1/1 Overzicht van de LNA procedures voor bereiding - Capsules met lage dosering farmaca (minder dan 50 mg); Capsules met hoge dosering farmaca (meer dan 50 mg); Capsules met lage dosering farmaca (minder dan 50 mg) met oplosmethode; Collodium; Hydrofobe crème; Hydrofiele crème; Emulsie voor cutaan gebruik; Hydrogel voor cutaan gebruik; Klysma; Neusdruppels/neusspray; Neuszalf/neusgel; Geconserveerde oogdruppels Niet-geconserveerde oogdruppels; Oogwassing; Oogzalf met vetoplosbaar farmacon; Oogzalf met wateroplosbaar farmacon; Suspensie oogzalf; Oordruppels voor middenoor; Oordruppels voor uitwendig oor; Oplossing voor cutaan gebruik; Oplossing voor oraal gebruik; Vette pasta; Reagentia; Steriele spoelvloeistof; Strooipoeder; Steriel strooipoeder middels aseptische bereiding; Steriel strooipoeder, steriliseerbaar in verpakking; Suspensie voor cutaan gebruik; Suspensie voor oraal gebruik; Watervrije zalf; Handbereiding suspensiezetpillen. TNO-rapport | V4779Bijlage G G 1/1 Concept Threshold of Toxicological Concern Concept Threshold of Toxicological Concern (TTC) Met betrekking tot de toxicologische relevantie van lage blootstelling aan chemische stoffen kan gerefereerd worden aan de standpunten van de World Health Organization (WHO) (WHO, 1987), de US Food and Drug Administration (FDA, 1998) en de Scientific Committee on Food (SCF, 1996). Deze standpunten zijn geformuleerd in het het concept Threshold of Toxicological Concern (TTC). Dit concept is gebaseerd op de aanname, dat er voor een bepaalde stof bij blootstelling onder een zeker niveau geen onaanvaardbaar risico op gezondheidsschade te verwachten is. Momenteel zijn er activiteiten gaande om tot overeenstemming te komen met betrekking tot een algemeen toepasbare en geaccepteerde drempelwaarde. Momenteel wordt algemeen aangenomen, dat een dagelijkse inname van hoeveelheden van een bepaalde stof tot 1,5 microgram per persoon de gezondheid in zijn algemeenheid niet nadelig zal beïnvloeden, zelfs bij levenslange blootstelling en bij blootstelling aan kankerverwekkende stoffen met een genotoxisch werkingsmechanisme (Frawley, 1967; Kroes et al, 2000; Munro, 1990; Munro en Kroes, 1998; Munro et al, 1999; Rulis, 1986). Opgemerkt wordt dat dit concept zijn oorsprong heeft in de levensmiddelen toxicologie en dat dit niet zondermeer (kwantitatief) toepasbaar is op arbeidssituaties. Referenties: Food and Drug Administration (FDA) (1998). Code of Federal Regulations, US FDA, April 1998. Frawley JP(1967). Scientific evidence and common sense as a basis for food-packaging regulations. Food Cosmet Toxicol 5: 293-308. Kroes R, Galli C, Munro I, Schilter B, Tran L-A, Walker R, Wurtzen G (2000). Threshold of toxicological concern for chemical substances in the diet: a practical tool for assessing the need for toxicity testing. Food and Chemical Toxicology, Vol. 38, Nos. 2-3: 255-312. Munro IC (1990). Safety assessment procedures for indirect food additives: an overview. Report of a workshop. Regul Toxicol Pharmacol 12: 2-12. Munro IC, Kroes R (1998). Application of a threshold of toxicological concern in the safety evaluation of certain flavouring substances. Safety evaluation of certain food additives and contaminants (Annex 5). WHO Food Additive Series No 40. Munro IC, Kennepohl E, Kroes R (1999). A procedure for the safety evaluation of flavouring substances. Food Chem Toxicol 37: 207-32. Rulis AM (1986). De Minimis and the threshold of regulation. In: Felix CW, ed. Food protection technology. Chelsea MI, USA: Lewis Publishers, Inc: 29-37. Scientific Committee on Food (SCF) (1996). Opinion on response to request from the Commission for SCF opinion on the scientific basis of the concept of threshold of regulation in relation to food contact materials. Annex VII to Document III/5557/96. Brussels: European Committee. World Health Organisation (WHO) (1987). Principles for the safety assessment of food additives and contaminants in food. Geneva, Switzerland: WHO; Environmental Health Criteria 70.