Begeleidershandleiding water | secundair onderwijs

advertisement
Wateronderzoek
1ste en 2de graad secundair onderwijs
Handleiding begeleider
1
Veldwerk: onderzoek in en rond het water
WAT
Ecologie bestudeert de relaties tussen levende wezens en hun omgeving en tussen levende wezens
onderling. We focussen ons op één omgevingsfactor: water.
Geen enkel wezen kan zonder water. Water heeft een zeer grote invloed op planten, dieren en de mens.
Door de jongeren in de huid van een natuuronderzoeker te laten kruipen, komen ze te weten wat een
waterplas is en wie haar bewoners zijn.
OPZET
Het veldwerk spitst zich toe op het leven in en rond het water. We focussen ons op biotisch
wateronderzoek. We doen geen chemisch onderzoek wateronderzoek.
Dit zijn de thema’s die aan bod komen:
1. abiotische factoren onderzoeken: diepte, helderheid, temperatuur en zuurstofgehalte
2. waterplanten determineren
3. ongewervelde zoetwaterdieren (macro-invertebrata) scheppen en determineren
4. de biotische kwaliteit van het water bepalen
5. een voedselweb o.b.v. de gevonden waterdieren opstellen
6. waterproefjes over cohesiekrachten en oppervlaktespanning (facultatief)
Ons uitgangspunt is om de jongeren zo zelfstandig mogelijk de opdrachten te laten uitvoeren,
vergelijkingen te laten maken (b.v. tussen 2 waterplassen) en verwerkingsopdrachten op te lossen.
Belangrijk hierbij is dat je als begeleider elke opdracht kort toelicht en de nodige afspraken maakt.
De jongeren krijgen een veldwerkboekje waarbij de onderzoeksopdrachten beschreven staan. Bij elke
onderzoeksopdracht
vind
je
het
nodige
onderzoeksmateriaal
terug:schepnetjes,
loepenpotjes,
meetinstrumenten, determineerkaarten, infobundels met de nodige achtergrondinformatie, … .
De groep kan je opsplitsen in subgroepjes, zodat elke groep met een thema aan de slag kan gaan.
Het veldwerk onder onze begeleiding duurt 2 uur. Als je het veldwerk in eigen handen neemt, kan je
natuurlijk de tijdsduur verlengen.
2
DOELSTELLINGEN
Met deze biotoopstudie willen we voornamelijk ingaan op
•
de wetenschappelijke methode:
(experiment/meting, waarneming, determinatie, weergave van resultaten, besluitvorming)
•
het analyseren van een biotoop en de onderlinge relaties tussen water, plantengroei, dieren en de
mens in kaart brengen.
De doelstellingen zijn gelinkt aan de VOETEN (de nieuwe vakoverschrijdende eindtermen) en het nieuwe
leerplan natuurwetenschappen.
MATERIAAL
Al het materiaal vind je terug in onze waterkoffer, op te halen bij natuur & avontuur.
Het veldwerkboekje voor de groep en de handleiding (met resultaten en besprekingen) voor de begeleider
kan je downloaden op onze website.
PLAATS
Onder begeleiding is de afspraakplaats natuur & avontuur.
Neem je het veldwerk in eigen handen, dan kan je naar de volgende plaatsen gaan (zie plan)
zuur voedselarm water
voedselrijk water
diels diep
kikkerkwartier
spiegelaar
blusput aan P10
zwemvijver
blusput aan P1 – P4 – P7/8
3
4
INLEIDENDE VRAAG (voor iedereen)
Water is levensnoodzakelijk: geen enkel aards wezen kan zonder water.
Water heeft een zeer grote invloed op planten, dieren en de mens. Kan je zelf 2 voorbeelden geven?
1. Zonder water droogt mens, dier en plant uit en sterft uiteindelijk.
2. Een mens kan ongeveer een maand zonder voedsel leven, maar hooguit een week zonder water.
Als een mens niet genoeg water opneemt, droogt hij uit.
3. Een mens bestaat uit 65 % water. Water bevindt zich in al onze organen en wordt door het hele
lichaam getransporteerd om allerlei fysische functies te ondersteunen.
4. Water verwijdert afvalstoffen uit het menselijk lichaam.
5. Water is een grote voedselbron voor mens en dier.
6. Water reguleert de temperatuur van de aarde.
7. Water kan zeer verwoestend zijn. Denk aan tsunami’s, overstromingen,… .
8. …
ONDERZOEKSOPDRACHTEN (eventueel in groepjes)
De ingevulde gegevens geven je een beeld van wat de mogelijke resultaten kunnen zijn. Hou er echter
rekening mee dat de resultaten van de groepjes aanzienlijk kunnen afwijken. Alles hangt af van
vennen/waterplassen je onderzoekt. Daarnaast speelt het verloop van de seizoenen ook een rol.
Waar nodig, geven we extra achtergrondinformatie mee of verwijzen we naar de infobundel over ‘water’.
OPDRACHT 1: DE WATERPLAS EN ZIJN FYSICHE (ABIOTISCHE) KENMERKEN
Wat
•
Je meet de diepte van de waterplas.
•
Je onderzoekt de helderheid van het water.
•
Je meet de temperatuur van het water op verschillende niveaus n.l. onder het wateroppervlakte en
op de bodem.
•
Je bepaalt het zuurstofgehalte van het water o.b.v. een omrekeningstabel.
In de bundel ‘abiotische kenmerken van water’ vind je de uitleg over de metingen terug.
Oplossingen
Abiotische (fysische) kenmerken water
Meetresultaten
Naam plas water: blusput aan P 1
Datum: najaar, op een zonnig dag
diepte (cm)
helderheid water (cm)
temperatuur (°C)
80
zichtdiepte
40
lichtdiepte
80
lucht
20
juist onder wateroppervlakte
18
bodem
17
verzadigingsgraad van
9,45
zuurstof in water (mg/l)
Even verduidelijken
Wanneer je de helderheid van het water onderzoekt, meet je eigenlijk de zichtdiepte. De zichtdiepte geeft
aan hoe diep je in het water kan kijken. De lichtdiepte geeft weer hoe ver het licht in het water kan
doordringen. Dit is ongeveer 2 keer de zichtdiepte. Het licht moet immers tweemaal door het water
namelijk naar het object en weer terug naar je ogen.
6
Voor helderheid gelden de volgende normen (zie kader). Wanneer de plas minder dan 100 cm diep is, kan
je deze normen niet hanteren.
gemeten waarden
helderheid
minder dan 50 cm
troebel
slecht
tussen 50 cm en 125 cm
redelijk
matig
meer dan 125 cm
helder
goed
Verwerkingsvragen
i.v.m. de helderheid van het water
1. Hoe kan helder water troebel worden? Geef 2 oorzaken.
o
Vissen kunnen de bodem omwoelen en zo het water vertroebelen.
o
door algengroei
o
zwevend slib
o
door de mens b.v. spelende kinderen in het water, vlotten die gebruikt worden in het water,
chemische vervuiling door lozing, sleepnetten op de bodem gebruiken,…
2. Welke invloed heeft troebel water op de onderwaterplanten?
Onderwaterplanten gaan afsterven. Elke (onderwater)plant heeft immers zonlicht nodig voor hun groei
en hun fotosyntheseproces. Door dit zonlicht kunnen ze suikers (voedingsstoffen) aanmaken en
produceren ze zuurstof als afvalproduct.
Op hun beurt hebben alle waterdiertjes zuurstof nodig om te kunnen overleven. Troebel water
beïnvloedt indirect ook het dierenleven.
Uitleg
Helder water is voor veel dieren en planten van levensbelang.
Wist je dat een roofvis, zoals b.v. een snoek, altijd op zicht jaagt? Hij moet ongeveer 2 meter zicht hebben
om zijn prooi te kunnen waarnemen. Is het water erg troebel dan kan hij zijn prooi niet zien en zal de snoek
verhongeren.
De helderheid van het water bepaalt hoe diep het zonlicht kan doordringen. In helder water kan het licht
dieper (zelfs tot op de bodem) doordringen. Hier profiteren de onderwaterplanten van. Zonlicht is immers
levensbelangrijk voor hun groei en hun zuurstofproductie.
Water wordt troebel als er veel algen in het water zitten of als de bodem wordt omgewoeld. Wanneer het
water troebel is of een dichte bedekking heeft (b.v. met drijfbladeren van waterlelie en gele plomp), vind je
geen (nauwelijks) onderwaterplanten. Het is immers daaronder te donker voor andere waterplanten.
7
Soms ziet het water eruit als een ‘groene soep’. Dit komt door de algengroei. Onder invloed van veel
zonlicht en veel voedingsstoffen in het water (b.v. nitraten) kunnen algen zich snel (soms explosief)
vermenigvuldigen.
Minder onderwaterplanten betekenen ook minder waterdiertjes (geen voedsel, nauwelijks zuurstof in het
water).
De helderheid van het water varieert – gedurende het jaar - vaak onder invloed van de
weersomstandigheden (blootstellingsduur aan de zon, regenbuien, onweer, warmte,…). Maar ook een
overvloed aan fytoplankton (plantaardige organismen), de omgeving, vervuiling en de kwaliteit van het
grondwater beïnvloeden de helderheid.
i.v.m. de temperatuur van het water
3. Welke gemeten temperatuur (lucht of water) is het hoogst? Hoe komt dit?
Tip: Denk aan zeewater in de zomer en in de winter.
Lucht: een volume lucht warmt sneller op dan een volume water. Zeewater voelt op warme
zomerdagen fris aan. Begin van de winter zal het water relatief warm aanvoelen. Een volume water
koelt namelijk minder snel af dan een volume lucht.
4. Wat is het temperatuurverschil tussen het wateroppervlakte en de bodem? Hoe verklaar je dit
verschil?
Oppervlaktewater wordt nog beïnvloed door de luchttemperatuur. Hoe dieper de plas is, hoe minder dit
speelt.
NOOT: het Kikkerkwartier is vrij diep. In de andere plassen, zeker bij warme dagen, zal je minder
(nauwelijks) temperatuurverschillen kunnen opmeten.
Uitleg
De temperatuur is een heel belangrijke factor voor het leven in water (een plas of een poel). Ze bepaalt
immers de hoeveelheid opgeloste zuurstof in het water. De oplosbaarheid van zuurstof daalt bij een
toename van de temperatuur. Hoe warmer het water is, hoe lager het zuurstofgehalte. Kortom, er is meer
zuurstof aanwezig in koud water (= best oplosbaar).
De temperatuurverschillen zijn kleiner op de dieptes dan aan de oppervlakte. Hoe dieper je meet, hoe
minder de temperatuur beïnvloedt wordt door de luchttemperatuur.
Een volume water warmt minder snel op dan eenzelfde volume lucht, maar koelt ook minder snel af.
8
i.v.m. de verzadigingsgraad van zuurstof in water
Aangezien we geen chemische testset voorhanden hebben noch een elektronische zuurstofmeter, zullen
we o.b.v. de zuurstoftabel en de gemeten temperatuur een omrekening doen.
Dit is geen exacte (chemische) bepaling van het zuurstofgehalte in het water maar wel de bepaling van het
maximale zuurstofgehalte, zodat de leerlingen weten dat er een link is tussen de temperatuur van het
water en de zuurstofverzadigingsgraad in het water.
5. Zuurstof is een gas dat zich gemakkelijk kan oplossen in het water.
Maar hoe komt zuurstof in het water terecht? Geef 1 oorzaak.
o
door beweging: water gaat zich vermengen met lucht b.v. wind, regen,…
o
doordat onderwaterplanten zuurstof produceren
6. Wat is de link tussen de temperatuur en de verzadigingsgraad van opgeloste zuurstof in het water?
Neem hiervoor de zuurstoftabel.
Hoe hoger de temperatuur van het water is, hoe minder zuurstof zich kan oplossen in het water of hoe
lager het zuurstofgehalte in het water is.
Uitleg
Bijna geen enkel dier kan zonder zuurstof leven. Ook de meeste waterdieren kunnen zonder zuurstof niet
leven. Daarom is het heel erg belangrijk dat er voldoende zuurstof in het water aanwezig is. Net zoals zout,
lost zuurstofgas in water op. Dus ook in water, net zoals in de lucht, is er zuurstof aanwezig die door
dieren gebruikt wordt.
Hoeveel zuurstof er in kan oplossen, is afhankelijk van de temperatuur van het water. Hoe warmer het
water is, hoe minder zuurstof er in kan oplossen. Dit is ook één van de redenen waarom er in de zomer
(wanneer het water warmer is dan in de winter) vaker vissterfte optreedt dan in de winter.
9
Zuurstoftabel
Deze tabel geeft de verzadigingswaarde van opgeloste zuurstof aan in mg/l zoetwater bij een luchtdruk
van 760mmHg = normale atmosferische luchtdruk of 1013,25 hPa (HectoPascal).
watertemperatuur
in graden celcius (C°)
watertemperatuur
in graden celcius (C°)
opgeloste zuurstof
in mg per liter water
(O2 per mg/L)
opgeloste zuurstof
in mg per liter water
(O2 per mg/L)
0
14.60
25
8.24
1
14.19
26
8.09
2
13.81
27
7.95
3
13.44
28
7.81
4
13.09
29
7.67
5
12.75
30
7.54
6
12.43
31
7.41
7
12.12
32
7.28
8
11.83
33
7.16
9
11.55
34
7.05
10
11.3
35
6.93
11
11.01
36
6.82
12
10.76
37
6.71
13
10.52
38
6.61
14
10.29
39
6.51
15
10.2
40
6.41
16
9.85
41
6.31
17
9.65
42
6.22
18
9.45
43
6.13
19
9.26
44
6.04
20
9.07
45
5.95
21
8.90
46
5.86
22
8.72
47
5.78
23
8.56
48
5.70
24
8.40
49
5.62
25
8.24
50
5.54
http://www.brinktechniek.nl/prodinfo/752318l.doc
Milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren
zuurstofgehalte (bij 25 °C)
O2
milieukwaliteitsnorm basis
> 5 mg/l
milieukwaliteitsnorm voor viswater
> 7 mg/l
milieukwaliteitsnorm voor drinkwaterproductie
> 5 mg/l
bron: Vlarem II, 13de editie, 2006
10
OPDRACHT 2: DE WATERPLANTEN
Wat
•
Je zoekt naar de waterplanten die in de verschillende plantengordels staan.
•
Je brengt onbekende waterplanten op naam.
De onderzochte plas is het Kikkerkwartier.
Oplossingen
oeverflora
(oevervegetatie)
afwezig
schaars
normaal
overvloedig
waterflora
(watervegetatie)
afwezig
schaars
normaal
overvloedig
Plantengordels:
de verschillende standplaatsen van de
waterplanten
Naam
wortelen in de bodem, maar groeien boven het
water uit MAAR
moerasplanten
staan ongeveer altijd met hun voeten in het
moeras-vergeet-me-nietje,
water, afhankelijk van het waterpeil van de
waterweegbree,
plas
waterzuring, wolfspoot, bitterzoet, waternavel,
(staan meestal in het water, maar bij lange
drogere periodes niet meer)
gewone
kattenstaart,
wederik,
watermunt,
gele lis, bies, wateraardbei, pitrus, egelskop,
veenmos
oeverplanten
de wortels en het onderste deel van de stengel
moeten altijd onder water staan
riet en lisdodde
drijvende planten
wortels hangen in het water of zitten in de
witte waterlelie, veenwortel, fonteinkruid, gele
bodem vast, maar de bladeren drijven
plomp, kleine kroos, kikkerbeet
ondergedoken planten of onderwaterplanten
wortelen in de bodem en blijven helemaal
aarvederkruid, hoornblad, sterrenkroos
onder water
houtachtige planten
bomen die van water houden
schietwilg – boswilg – geoorde wilg
zwarte els – zachte berk
11
Verwerkingsvragen
1.
2.
Waarom zijn waterplanten voor waterdieren belangrijk? Geef 2 redenen.
o
Waterplanten zorgen voor zuurstof in het water.
o
Waterplanten zijn een voedselbron voor verschillende waterdiertjes b.v. de poelslak.
o
Waterplanten zijn goede verstopplaatsen, zowel voor de prooi- als roofdieren.
Wat kunnen mogelijke oorzaken zijn waardoor er nauwelijks planten groeien? Geef 1 oorzaak.
o
Chemische of anorganische vervuiling
o
Op de Hoge Rielen zijn verschillende vennen zuur en voedselarm b.v. Kikkerkwartier, de
Spiegelaar en Diels Diep. Weinig planten houden van zuur water behalve veenmos en
waternavel. Ga met de groep naar deze planten op zoek.
veenmos
waternavel
12
OPDRACHT 3: DE ONGEWERVELDE WATERDIEREN
Wat
•
Je schept zo veel mogelijk verschillende (ongewervelde) waterdieren op.
•
Je determineert de gevonden waterdiertjes en ordent ze in groepen.
•
Je observeert de beweging en de ademhaling van 5 verschillende soorten waterdieren.
De onderzochte plas is de blusput aan P1.
Tips
Zo kan je succesvol waterdiertjes scheppen.
•
Zorg ervoor dat het water in het emmertje helder (niet troebel of modderig) is.
•
Laat enkele drijvende waterplanten in het emmertje zitten. Sommige diertjes zullen zich
hier tussen verstoppen.
•
•
Schep op de verschillende leefplaatsen van de waterdiertjes.
o
langs de oeverzone
o
op het wateroppervlak
o
juist onder het wateroppervlak
o
tussen de begroeiing van de waterplanten
o
op de bodem
Neem drijvende waterplanten en takken uit het water. ‘Spoel’ ze in je emmertje.
Oplossingen
Breng de waterdiertjes op naam: zie tabel.
13
Tabel: gevonden ongewervelde waterdiertjes in blusput aan P10
DIERGROEP
(ongewervelde waterdiertjes)
soort 1: naam?
soort 2: naam?
1.
platwormen
2.
wormen
3.
bloedzuigers
visbloedzuiger
4.
weekdieren
(tweekleppigen en huisjesslakken)
posthoornslak
schijfhoornslak
soort 3: naam?
soort 4: naam?
aantal soorten
per diergroep
1
poelslak
erwtenmossel
4
5.
larven van de tweevleugelige
insecten (muggen en vliegen)
larve pluimmug
steekmuglarve
2
6.
schaaldieren of kreeftachtigen
waterpissebed
zoetwatervlokreeft
2
7.
spinachtigen (mijten en spinnen)
8.
waterwantsen
(kenmerk: vleugels in X-vorm op de
rug)
ruggenzwemmer of
bootsmannetje
duikerwants
9.
waterkevers en hun larven
waterkever A
10.
larven (nimfen) van libellen
(waterjuffers en glazenmakers)
larve glazenmaker A
geelgerande
waterkever
larve glazenmaker B
11.
larven van slijkvliegen
larve slijkvlieg
1
12.
larven (nimfen) van haften
(eendagsvliegen)
zwemmende
haftennimf
1
13.
larven van kokerjuffers
larve van kokerjuffer
A in koker
14.
larven (nimfen) van steenvliegen
schaatsenrijder
3
2
arve waterjuffer
larve van kokerjuffer
B in koker
TOTAAL AANTAL VERSCHILLENDE SOORTEN ONGEWERVELDE WATERDIERTJES. Tel de laatste kolom samen.
3
2
21
Tabel: observatie ademhaling en voortbeweging van 5 waterdiertjes
waterdier
beweging
ademhaling
water(roof)kever
Hij heeft 2 lange poten die hij
als’ roeispanen’ gebruikt,
waardoor hij heel snel vooruit
komt.
Met het uiteinde van het achterlijf neemt dit
diertje onder zijn dekschilden een luchtbel
mee onder water.
Dit diertje neemt een luchtbel mee onder
water. Wanneer een gedeelte van de zuurstof
in de luchtbel verbruikt is, begint zuurstof zich
vanuit het water naar de luchtbel te
verplaatsen. Dit diertje kan zo een hele tijd
onder water blijven en de zuurstof uit het
water onrechtstreeks opnemen. Zo’n luchtbel
werkt als een zuurstofpomp en wordt een
fysische kieuw genoemd.
larve van een steekmug
of larve waterkever
Dit diertje maakt een
kronkelende bewegingen om
zich te verplaatsen
De larve hangt met haar achterlijf tegen het
wateroppervlak. Via een verlenging van het
achtereinde van het lichaam (adembuis (sifo)
of ‘snorkel’) kan de larve rechtstreeks zuurstof
uit de lucht opnemen.
posthoornslak
Ze kruipt langzaam open de
bodem voort.
Ze behoort tot de longslakken.
Dit
diertje
ademt
via
longen.
Voor
luchtverversing moeten ze steeds aan het
wateroppervlak komen.
haftennimf
(= larve eendagsvlieg)
Zij maken een waaierende
beweging.
Dit
diertje
heeft
gespecialiseerde
ademhalingsorganen. Boven op het lichaam
zijn er 2 rijen dunnen plaatjes, wat een soort
kieuwen (tracheekieuwen genoemd) zijn.
Zij maken een waaierende beweging,
waardoor er steeds vers water langs de
kieuwen stroomt.
bloedzuiger
Dit diertje beweegt zich
enerzijds voort als een slang.
Anderzijds heeft dit diertje 2
zuignappen, waardoor het zicht
vasthecht, samentrekt en zich
terug uitstrekt en vasthecht.
Dit diertje haalt zuurstof uit het water via de
huid.
OPDRACHT 4: BIOTISCHE WATERKWALITEIT
Wat
•
Op basis van de gevangen waterdiertjes en de tabel waterkwaliteit bepaal je de graad van
vervuiling van het water.
Hoe ga je te werk?
Stap 1
Wat is het meest voor vervuiling gevoelige waterdiertje dat we hebben gevangen?
Omcirkel de rij.
Stap 2
Hoeveel waterdiertjes die het meest voor vervuiling gevoelig zijn hebben we gevangen?
1 diertje of meer dan 1 diertje.
Omcirkel de rij.
Stap 3
Hoeveel verschillende soorten ongewervelde diertjes hebben we gevangen?
(zie TOTAAL in vorige tabel)
Omcirkel de kolom.
Stap 4
Zoek het kruispunt van deze 2 antwoorden in de tabel op. Je komt op een cijfer uit. Dit is cijfer van
de waterkwaliteit.
Verwerkingsvraag
1. Wat drukt het cijfer van de waterkwaliteit (of biotische index) uit?
In welke mate is er vervuiling in de waterplas? Zie tabel ‘betekenis biotische index’.
o
Er is amper vervuiling: het water is biologisch zuiver.
o
Het cijfer van de waterkwaliteit is 9. Dit betekent zeer goed.
16
Tabel: bepaling waterkwaliteit of de biotische index
A
indicator waterdiertjes =
de vertegenwoordigers van de waterdiertjes per groep die het meest gevoelig of het
minst gevoelig voor vervuiling zijn
het meest voor vervuiling gevoelige waterdiertje
B
totaal aantal gevonden verschillende soorten
waterdiertjes
hoeveel indicatordiertjes
0-1
2-5
6-10
11-15
16+
>1
1
>1
1
>2
1-2
1
5
5
3
3
7
6
6
5
5
4
4
8
7
7
6
6
5
5
9
8
8
7
7
6
6
10
9
9
8
8
7
7
1
2
3
4
5
-
1
1
2
3
-
-
1
0
1
1
-
-
1. platte larve van haft (ééndagsvlieg)
2. kokerjuffer met koker
3. larve ééndagsvlieg of
kaphoornslak
4. zoetwatervlokreeft of
larve libel of
weekdier
5. zoetwaterpissebed of
bloeduiger of
waterwants of
6. borstelworm of
vedermuggenlarve
(tubifex of rode muggenlarve)
7. rattenstaartlarven of
het minst voor vervuiling gevoelige waterdiertje
Tabel: betekenis biotische index
biotische index
mate van
verontreiniging
kwaliteit
vergelijking
10-9
niet of
biologisch zuiver
zeer goed
kerngezond
8-7
weinig
6-5
matig
4-3
ernstig
2-0
sterk
goed
onwel
matig
ziek
slecht
ernstig ziek
zeer slecht
coma - dood
OPDRACHT 5: VOEDSELWEB OPBOUWEN (ETEN EN GEGETEN WORDEN)
Wat
•
Je bouwt een voedselweb op a.h.v. de gevonden diertjes
Oplossingen
legende
ik eet de andere op
stekelbaars
slijkvlieglarve
bloedzuiger
staafwants
larve waterkever
posthoornslak
afval
baars
ruggenzwemmer
waterspin
larve kriebelmug
plankton
larve pluimmug
zoetwatervlokreeft
algen
waterplanten
zwanemossel
Verwerkingsvragen
1. Geef 2 voorbeelden van volgende diergroepen. Baseer je hiervoor op de gevangen diertjes en het
voedselweb.
•
•
•
•
afvaleters: zoetwaterpissebed, larve steekmug,…
planten- of algeneters: duikerwants, larve vedermug, larve eendagsvlieg,…
vleeseters: geelgerande watertor, bloedzuiger, volwassen schrijvertje, waterschorpioen,…
alleseters: larve kokerjuffer, larve vedermug,…
2. Wat gebeurt er met de waterdiertjes als we een snoek zouden uitzetten?
Een snoek is een roofvis: hij eet alle kleinere waterdieren op, waardoor het voedselweb in elkaar zal
stuiken.
Tabel: eetgewoonten van de waterdieren
DIER
VOEDSEL
1. ZOETWATERPOLIEPEN
2. WORMEN
o platwormen
o koordwormen
(o.a. paardenhaarwormen)
o borstelwormen
3. BLOEDZUIGERS
plankton, zeer kleine larven en nimfen van allerlei waterdieren
4. WEEKDIEREN
slakken
o posthoornslak
o schijfhoornslak
o poelslak
o kaphoornslak
mossels
o erwtenmossel
o zwanemossel
5. KREEFTACHTIGEN (SCHAALDIEREN)
o watervlo
o eenoogkreeftje
o zoetwaterpissebed
o zoetwatervlokreeft
o zoetwaterkreeft
6. SPINACHTIGEN
o watermijt
o waterspin
7. LARVEN van MUGGEN en VLIEGEN
o steekmug
o pluimmug
o dansmug of vedermug
o daas
o kriebelmug
o langpootmug
o zweefvlieg
8. INSECTEN
SPRINGSTAARTEN
KEVERS
o waterroofkever en zijn larve
(o.a. geelgerande watertor)
o waterkever
larve
volwassene
o schrijvertje of draaikevertje
larve
volwassene
WANTSEN
o schaatsenrijder
o vijverloper
o beekloper
o ruggenzwemmer of bootsmannetje
o duikerswants
o zwemwants
o staafwants
o
waterschorpioen
kleine insecten en kreeftachtigen
afval
afval
sommige zuigen bloed van vissen, waterslakken en amfibieën
sommige eten kleine en grote waterdieren op
afval
algen en plantaardig afval
algen op planten of stenen
algen op stenen
plankton
planton
afval, algen, kleine kreeftachtigen
plankton en afval
afval (o.a. rottende plantenmateriaal)
planten en dode diertjes
alle mogelijke dieren en afval
watervlooien, kleine kreeftachtigen, larven van muggen en
eendagsvliegen
allerlei larven en nimfen van insecten, kleine kreefachtigen
algen en afval
kleine insecten en kreeftachtigen
algen en kreeftachtigen
andere muggenlarven, kreeftachtigen
algen en afval
afval
afval
levend en dood plantenmateriaal
alle mogelijke kleinere dieren
alle mogelijke kleinere dieren
algen en waterplanten
algen en afval
levende en dode dieren op het wateroppervlak
dode en levende insecten op het wateroppervlak
insecten op het wateroppervlak
kleine insecten en kreeftachtigen in en op het water
allerlei insecten en hun larven
afval en algen
allerlei waterdieren en visjes
visjes, kikker- en salamandervisjes, alle waterdieren die kleiner
zijn dan de wants zelf
insecten en kreeftachtigen
19
EENDAGSVLIEGEN (nimf) of HAFTEN
SLIJKVLIEGLARVE (nimf)
STEENVLIEGEN (nimf)
o heel jonge nimfen (< 0,5 cm)
o oudere nimfen (> 0,5 cm)
KOKERJUFFERS (larven) of
SCHIETMOTTEN
LIBELLEN (nimf)
o waterjuffers
o glazenmakers
9. AMFIBIEËN
(kikkers, padden, salamanders)
o larve (o.a. kikkervisje)
o volwassene
10. VISSEN
o vooRn
o modderkruiper
o
o
stekelbaars
baars
algen, planten, plantenafval
alle andere kleinere insecten
algen en planten
alle mogelijke kleinere dieren
planten en kleine waterinsecten, dit kan dood of levend zijn
andere larven en nimfen
alle mogelijk kleinere dieren
algen en waterplanten
alle mogelijke kleinere dieren
voornamelijk algen en waterplanten
weekdieren, kleine kreeftachtigen, wormen en insectenlarven
(alle diertjes die op de bodem leven)
alle mogelijke kleinere dieren
alle mogelijke dieren
Uitleg van enkele begrippen
Plankton: kleine plantjes en diertjes die in het water zweven
Algen: wieren
Deze plantjes kunnen zo klein zijn dat je ze met het blote oog niet kan zien. Op warme dagen kan een sloot of
vijver veranderen in een ‘groene soep’. Deze groene schijn wordt veroorzaakt door een explosieve groei van algen
en wieren. In zo’n groene druppel leven wel miljoenen algen.
Verschil tussen larve en nimf
Larve: is het jonge stadium van sommige groepen insecten
De larve is wormachtig van structuur en heeft geen of weinig harde delen (b.v. rups is larve van een vlinder)
Dikwijls zijn de poten niet of nauwelijks ontwikkeld.
Nimf: is ook het jonge stadium van een aantal groepen insecten
De nimf lijkt echter vanaf de geboorte al op een volwassen exemplaar, maar de lengte is veel kleiner, de
ledematen nog kort en de vleugels ontbreken.
De soorten eters:
detritivoor = afvaleter
herbivoor = planten- of algeneter
carnivoor = vleeseter
omnivoor = alleseter
20
OPDRACHT 6: WATERPROEFJES OPPERVLAKTESPANNING
WAT?
Met eenvoudige proefjes kan je het begrip ‘oppervlaktespanning’ aanbrengen. Zo krijg je een antwoord
op de vraag ‘hoe kunnen dieren op het wateroppervlakte lopen’.
Er zijn verschillende waterdiertjes geschept. Vestig de aandacht op de diertjes die op het water leven
(o.a. de schaatsenrijder, de vijverloper,… ). Stel de volgende vragen:
•
“Hoe doen ze het?
•
“Kan jij op het water lopen?”
Er is blijkbaar iets speciaals met het diertje en/of het water aan de hand. Welk geheim draagt dit diertje
met zich mee?
PROEF 1: DUIMSPIJKERPROEF
Wat heb je nodig?
•
enkele droge duimspijkers zonder gat en plastic hoesje
•
kommetje met water
•
evt. toiletpapier en stokje
Hoe ga je te werk?
Vraag: “Is de duimspijker lichter of zwaarder dan water?” Iemand neemt de duimspijker en laat deze in
het kommetje water vallen. De duimspijker zinkt onmiddellijk. De duimspijker is duidelijk zwaarder dan
water, het drijft niet!
Nu doen we iets waardoor de duimspijker wel kan drijven op het water!
Neem een duimspijker en legt deze met zijn ‘hoofdje’ voorzichtig op het wateroppervlak. De duimspijker
blijft drijven.
Tip voor een onvaste hand: laat een stukje toiletpapier op het water oppervlak drijven. Vervolgens laat je
een duimspijker op het toiletpapier vallen (1 stukje toiletpapier voor 1 duimspijker!). Duw het
toiletpapiertje nu onder.
Besluit:
Watermoleculen vormen een vlies aan de oppervlakte. Hierdoor kan de duimspijker op het water blijven
drijven. Hierdoor kunnen eveneens waterdiertjes zoals de schaatsenrijder op het water lopen.
Nog een opmerking:
Een duimspijker drijft niet zoals een kurk of een stuk hout want hij komt helemaal niet in het water! Pluk
je hem voorzichtig weer van het wateroppervlak dan merk je dat die duimspijker helemaal niet nat is. De
duimspijkers drijven dus niet, maar liggen echt op het water. Je merkt duidelijk het ‘putje’ dat ze in het
wateroppervlak duwen.
21
PROEF 2: VERVUILING IN HET WATER
Wat heb je nodig?
•
kommetje water met duimspijkers alias schaatsenrijders (vorige proef)
•
kan met water
•
afwasmiddel
Hoe ga je te werk?
Iemand maakt afwaswater en giet dit water in het kommetje met de duimspijkers. Vraag: “Wat gebeurt
er?” De duimspijkers zinken.
Vraag: “Hoe kan dit? Water heeft toch een sterke kracht?”
Besluit:
Zeep (= vervuild water) verbreekt (vermindert) de oppervlaktespanning. (Zeep zorgt ervoor dat water zich
gemakkelijk gaat hechten aan vuil dan aan elkaar.)
De waterdiertjes kunnen niet meer over het water lopen en zullen verdrinken.
Vervuild water veroorzaakt een ramp. Alles raakt uit evenwicht. Voedselwebben vallen uiteen.
22
23
Download