Woordenlijst Family and friends Vocabulary list ‘Family and friends’ Words: baby boy brother child / children cousin dad mum family father mother friend girl grandfather grandmother to live old person people sister woman young man men women single adult age aunt boyfriend daughter divorced girlfriend granddaughter grandparent grandson honeymoon like Mr Mrs orphan parent son to call to marry to take baby jongen broer kind / kinderen neef of nicht papa mama familie vader moeder vriend meisje opa oma leven oud persoon mensen zus vrouw jong man mannen vrouwen ongetrouwd volwassene leeftijd tante vriend dochter gescheiden vriendin kleindochter grootouder kleinzoon huwelijksreis (zo)als meneer mevrouw wees ouder zoon noemen trouwen nemen Woordenlijst Family and friends twins uncle wedding wife alone ancestor bride bridegroom brother-in-law couple eldest engaged fosterchild gentleman husband kid member related relation relative son-in-law surname to adopt to bring up to introduce to live together to raise to spoil to understand widow tweeling oom trouwerij vrouw, echtgenoot alleen voorouder bruid bruidegom zwager stel oudste verloofd pleegkind heer man, echtgenoot kind lid verwand familielid familielid schoonzoon achternaam adopteren opvoeden, grootbrengen voorstellen samenwonen opvoeden, grootbrengen verwennen begrijpen weduwe Useful sentences / expressions I have three brothers and one sister. That man is my father. My mother is an only child. Do you have any brothers? Is he your brother? No, he isn't. My name is Jim. His name is Jack. I have nine cousins. I live in Utrecht. I have a large family. She has a little sister. Her name is Evelien. They have six children. Are you older than me? Ik heb drie broers en een zus. Die man is mijn vader. Mijn moeder is enig kind. Heb jij broers? Is hij je broer? Nee, dat is hij niet. Mijn naam is Jim. Zijn naam is Jack. Ik heb negen neven/nichten Ik woon in Utrecht. Ik heb een grote familie. Ze heeft een klein zusje. Haar naam is Evelien. Ze hebben zes kinderen. Ben jij ouder dan ik? Woordenlijst Family and friends His sister married an Englishman. Our grandfather is 80 years old. My hobby is fishing. Zijn zus is met een engelsman getrouwd. Onze grootvader is 80 jaar. Ik hou van vissen. I like to go fishing with my friends. A real friend understands you. Dean is my best friend. We laugh about the same things. We talk about sports and hobbies. We like the same music. You are invited to come to the party. Ik ga graag vissen met mijn vrienden. Een echte vriend begrijpt je. Dean is mijn beste vriend. We lachen om dezelfde dingen. We praten over sport en hobby's We houden van dezelfde muziek Je bent uitgenodigd om naar het feestje te komen. Hij wilde een scheiding. Mijn neefjes zijn een tweeling. Ik vind mijn zwager niet aardig. Sue heeft twee dochters. Twee jaar geleden zijn ze getrouwd. He wanted a divorce. My cousins are twins. I don't like my brother-in-law. Sue has two daughters. They got married two years ago.