Aanspreking: de stereotiepe formulering van het begin van een

advertisement
Aanspreking: de stereotiepe formulering van het begin van een Latijnse brief ziet er altijd uit als volgt:
-
in de nominativus staat de naam van de briefschrijver
-
gevolgd door de naam van de geadresseerde in de dativus. Vaak wordt die naam nog
gevolgd door suo, wat wijst op de vertrouwelijke omgang die beide mannen (meestal)
met elkaar hadden (de weergave kan luiden "mijn beste").
-
tot slot eindigt de aanspreking met de afkorting s.d., wat staat voor salutem dicit / dat:
groet, begroet
Het is duidelijk dat wij in een vlotte vertaling deze formulering niet letterlijk kunnen overnemen, maar moeten
aanpassen aan ons moderne taalgebruik, een voorbeeld:
"Mijn beste Caninius," of: "Mijn goede vriend Caninius,"
Uit: Duurzamer dan Brons blz. 282-285, Amsterdam 1991
Inleiding epistolografie – Inleiding Plinius
DE BRIEF IN DE GRIEKSE OUDHEID
Al in de teksten van Homerus (5e eeuw v. Chr.) en Herodotus (5e eeuw v. Chr.) is er sprake van brieven. Van alle
brieven die in de Griekse oudheid zijn geschreven, is maar een zeer klein deel bewaard gebleven. Alleen als de
brief afkomstig was van een beroemd of historisch belangrijk persoon, werd hij bewaard en soms gepubliceerd:
1. Politieke brieven. De Atheense filosoof Plato (427-347 v. Chr.) kreeg de kans op Sicilië zijn ideeën omtrent de
beste staatsvorm in praktijk te brengen. De onderneming mislukte. In brieven rechtvaardigde hij zich tegenover
zijn opdrachtgevers voor de politieke opzet. De politieke brief werd ook gebruikt als een soort 'open brief', met
adviezen aan leidende politici. De invloedrijke Atheense redenaar Isocrates (436-338) richtte zich in dergelijke
brieven tot de vorsten van zijn tijd.
2. Filosofisch-wetenschappelijke brieven. In de filosofenscholen van de 5e en 4e eeuw v. Chr. ontstond de
gewoonte dat de leider van de school door middel van brieven in contact bleef met zijn volgelingen die 'in het
buitenland' verbleven. Plato schreef als leider van de Akademie dergelijke brieven. Van Epicurus (342-271 v.
Chr.) zijn drie lange 'leerbrieven' bewaard gebleven.
In de retorenscholen van de Hellenistische tijd werd professioneel aandacht geschonken aan het schrijven van
brieven. De retorenscholen waren wat wij universiteiten zouden noemen, met als voornaamste vak retorica. De
bestudering van de regels en toepassingsmogelijkheden van de retorica ging vergezeld van talrijke oefeningen.
Tot de oefenstof behoorde ook de brief. De studenten schreven brieven uit naam van politieke figuren (zoals
Alexander de Grote) of liefdesbrieven uit naam van legendarische helden en heldinnen. Soms heeft de
wetenschap er moeite mee een overgeleverde brief op naam van een bekend persoon (Plato bijvoorbeeld) als
echt aan te merken of als een oefening uit Hellenistische tijd.
In de 1e eeuw v. Chr. (of de 1e eeuw n. Chr., dat is niet met zekerheid te zeggen) mondde de Griekse retorische
traditie van het brieven schrijven uit in een tractaat van een verder onbekende auteur, Demetrius. In zijn
verhandeling Over de stijl wijdde hij ook aandacht aan de brief. Hij onderscheidde liefst 21 soorten brieven en
gaf van elk voorbeelden. 'De brief', aldus Demetrius, 'geeft een beeld van je persoonlijkheid. In een brief ben je
als het ware in gesprek met de ander. Je moet dan ook gewone taal hanteren, als in een gewone conversatie. Je
hebt het over simpele dingen in simpele bewoordingen'.
CORRESPONDENTIE IN HET ROMEINSE RIJK
In de Romeinse wereld was het aanvankelijk niet anders dan in het oude Griekenland. Er werden brieven
geschreven en als ze afkomstig waren van bekende personen, werden ze bewaard en soms gepubliceerd.
Historisch voorbeeld hiervan is de brief die moeder Cornelia schreef aan haar zoon Gaius Gracchus, de
volkstribuun van 123 en 122 v. Chr.; in emotionele bewoordingen probeerde zij hem ertoe te bewegen met zijn
politieke activiteiten op te houden. In de 1e eeuw v. Chr. hebben twee ontwikkelingen ertoe bijgedragen dat de
brief een belangrijke plaats kreeg in het dagelijks leven van de (leidende) Romeinen. In de politieke machtsstrijd
van die tijd fungeerde de brief als 'politiek pamflet'. Politici rechtvaardigden zich in hun privé-correspondentie
voor hun daden. Voorbeeld hiervan zijn de brieven van M. Tullius Cicero, waarin hij zich verdedigde voor zijn
consulaat van 63. Anderen gaven goede raad aan leidende politici. Aan de latere geschiedschrijver Sallustius
worden twee van dergelijke 'open brieven' toegeschreven, waarin hij (in 49) Caesar suggesties aan de hand deed
voor sociale en politieke hervormingen. Verder kreeg de brief in het steeds groter wordende rijk een steeds
belangrijker functie als communicatiemiddel. De brief werd het transportmiddel bij uitstek voor alle officiële
richtlijnen en orders, nodig voor het bestuur van Italië en de provincies.
BRIEVEN IN DE LATIJNSE LITERATUUR
Van M. Tullius Cicero (106-43 v. Chr.), groot politicus en redenaar, zijn ruim 900 brieven bewaard gebleven. Met
zijn brieven had Cicero geen literaire pretentie. Ze zijn direct, openhartig en op conversatietoon geschreven, soms
zelfs in telegramstijl. De brieven van Cicero geven een goed inzicht in de grote en kleine zorgen van een actief
politicus in een woelige tijd. Aan het eind van zijn leven speelde Cicero met de gedachte een deel van zijn brieven
voor publicatie te bewerken. Het kwam er niet van. Cicero werd in 43 wreed vermoord. Zijn secretaris Tiro wilde
de herinnering aan zijn meester levend houden. Daartoe schreef hij een biografie van Cicero en hij begon de te
brieven verzamelen die Cicero in de loop der jaren aan zijn familieleden en aan belangrijke Romeinen had
geschreven. Kopieën van Cicero zelf en teruggevraagde exemplaren legden de basis voor de publicatie. Tussen 43
en 23 v. Chr. gaf Tiro de brieven uit; in de 5e eeuw n. Chr. werden ze in 16 boeken gebundeld, onder de titel Ad
Familiares.
Ca. 60 n. Chr., een eeuw na de dood van Cicero, werd een tweede bundel gepubliceerd: 16 boeken Ad Atticum.
Deze verzameling brieven bevatte de correspondentie die Cicero met zijn vriend, de bankier en uitgever T.
Pomponius Atticus, had gevoerd. Na de dood van Atticus in 32 v. Chr. hadden diens nabestaanden de publicatie
van deze privé-correspondentie lang tegengehouden. Wat de aanleiding tot de (late) publicatie was, is niet
bekend.
De dichter Q. Horatius Flaccus (65-8 v. Chr.) verkeerde na zijn terugkeer in Italië in Epicureïsche kringen,
bevriend als hij raakte met Octavianus' naaste medewerker Maecenas en met de dichter Vergilius. Toen Horatius
de veertig gepasseerd was en zijn leven overzag, wilde hij als een wijze leermeester zijn levenslessen doorgeven.
In 20 v. Chr. publiceerde Horatius de Epistulae, literaire brieven in dichtvorm, met bespiegelingen over het leven
en met onder andere ook een 'wetenschappelijk essay' over de stand van zaken in de Latijnse letteren.
De dichter P. Ovidius Naso (43 v. Chr.-18 n. Chr.) was de grootmeester van de literaire fictie. Maar al te graag
wendde hij zich tot het genre van de gefingeerde liefdesbrieven. Ca. 1 v. Chr. publiceerde hij de Heroides,
literaire brieven in dichtvorm van legendarische en mythische vrouwen die allen één ding gemeen hebben: een
wanhopige liefde. Aan het eind van zijn leven wekte Ovidius een nieuw genre tot leven: de brief in ballingschap
geschreven. In 8 n. Chr. werd, volgens de traditie, Ovidius door keizer Augustus verbannen naar Tomi, het
huidige Constanza aan de Zwarte Zee (Roemenië). Vanuit zijn verre ballingsoord schreef Ovidius brieven vol
treurigheid: Tristia en Epistulae ex Ponto.
De Stoïsche filosoof-politicus Seneca (ca. 5 v. Chr.-65 n. Chr.) gebruikte de briefvorm (in proza) voor zijn
moralistische adviezen. Aan het eind van zijn leven (in 63, dus zo'n drie jaar na de publicatie van Cicero's brieven
Ad Atticum) publiceerde Seneca de Epistulae Morales, die waarschijnlijk meteen al voor een groter publiek
bestemd waren. De briefvorm maakte het Seneca mogelijk gevarieerde gedachten in een beknopte en levendige
vorm uit te werken. Als leerling en adressaat in deze schriftelijke 'cursus Stoa' fungeerde de jeugdige Lucilius.
PLINIUS
C. Plinius Caecilius Secundus (61 of 62 - kort vóór 114 n. Chr.) was een gevierd redenaar en een geslaagd
politicus. Hij streefde niet alleen naar politieke successen en maatschappelijke waardigheid; bovenal wilde hij
literaire roem. Op veertienjarige leeftijd schreef hij een tragedie, hij schreef gedichten en publiceerde
redevoeringen. Na een rijke politieke carrière bundelde hij tenslotte de brieven die hij in de periode 97 tot 108
aan vrienden en bekenden had geschreven. Voordat de brieven - die aanvankelijk voor één persoon bestemd
waren geweest - voor een breder publiek gepubliceerd werden, zorgde Plinius voor een zorgvuldige compositie en
fraaie formuleringen.
Groot literair voorbeeld voor Plinius waren de brieven van Cicero, rijke tijdsdocumenten van een illuster man.
Plinius betreurde het dat hij zich in zijn onderwerpen niet kon meten met Cicero, die deel had uitgemaakt van
historische ontwikkelingen. 'Wij leven niet in dezelfde tijd als Cicero', verzuchtte Plinius. 'Hij had een enorm talent
en een grote variëteit aan onderwerpen ter beschikking. Ik hoef je niet te vertellen binnen welke enge grenzen ik
me moet bewegen', aldus Plinius aan zijn vriend Sabinus. 'Ik kan alleen maar stijloefeningen schrijven en brieven
uit de luwte van het politieke leven'.
Zoals Plinius al aangeeft ('stijloefeningen'), vormen zijn brieven een typisch product van de universitaire cultuur
van die tijd. Plinius' brieven zijn essays in briefvorm, waarvoor de basis werd gelegd in de lessen aan de
retorenscholen. Daar leerden de studenten onder meer in het kader van de uitweiding (digressio) afgebakende
thema's op een amusante manier te behandelen, om enige ontspanning te brengen in het strenge betoog van de
redevoering. In de brieven van Plinius vinden we de geschikte onderwerpen voor dergelijke 'excursen' terug:
anekdotes, behandeling van personen en gebeurtenissen, en beschrijvingen van bouwwerken en streken. Voordat
Plinius zijn privé-correspondentie (bijna 250 brieven in negen boeken) publiceerde, zorgde hij voor een laatste
redactie. Zoals het bij literaire brieven past, werden de antwoorden niet opgenomen - zo die er al geweest zijn.
Het leven van Plinius
P. Caecilius Secundus werd geboren in Comum, in het Noorden van Italië. Hij was de zoon van een rijke
grootgrondbezitter, L. Caecilius Cilo, die stierf toen de kleine Caecilius nog heel jong was. Na de dood van vader
namen moeder en zoon hun intrek bij een oom, C. Plinius Secundus, die tijdens de onzekere jaren van Nero's
bewind Rome had verruild voor het rustige Comum. Daar wijdde hij zich geheel aan studie en aan
wetenschappelijk werk.
Na de dood van Nero in 68 keerde de familie terug naar Rome, waar oom een vooraanstaande rol ging spelen in
het bestuur van het rijk. Zo was hij in 79 vlootcommandant van het vlootstation in Misenum (bij Napels), toen
zich de historische uitbarsting van de Vesuvius voordeed. Zijn zuster en haar toen zeventienjarige zoon maakten
van nabij mee, hoe oom Plinius een hulpactie op touw zette en daarbij om het leven kwam. Bij testamentaire
beschikking werd neef Plinius geadopteerd en hij werd naar zijn overleden oom genoemd: C. Plinius Caecilius
Secundus. Later werd oom ook aangeduid als Plinius Maior, ter onderscheiding van zijn neef Plinius Minor.
Overigens kreeg Plinius (Minor) niet alleen de náám van zijn oom; ook diens bezittingen werden zijn deel. Met het
vermogen van zijn vader en dat van zijn oom, was Plinius op jeugdige leeftijd al zeer rijk.
Zoals gebruikelijk in de hoogste kringen, kreeg Plinius een veelzijdige opvoeding. In Rome bezocht hij een
(Griekse) retorenschool, hij volgde de lessen van Stoïsche filosofen en hij werd student van Quintilianus, de beste
leraar in de retorica die Rome in die dagen had.
Plinius als redenaar
Op achttien- à negentienjarige leeftijd kwam Plinius terecht in de juridische wereld. Lang werkte hij voor de
speciale rechtbank van de centumviri, eerst als advocaat, later als rechter. De centumviri vormden een rechtbank
van (ruim) honderd leden, die zich vooral bezighield met erfenissen en eigendomskwesties. De processen waren
voor publiek toegankelijk, zodat Plinius' vaardigheden op retorisch gebied niet onopgemerkt bleven. Hij werd
bekend en beroemd in de stad. Met trots vertelt Plinius in één van zijn brieven, hoe hij zeven uur aan één stuk
sprak, terwijl een grote menigte aandachtig luisterde; een jongeman wiens kleding in het gedrang gescheurd was,
bleef ondanks het mankement al die tijd op zijn moeizaam verworven plaats staan.
Plinius' politieke carrière voerde hem langs verschillende officiële functies. Door zijn benoeming tot quaestor werd
hij lid van de senaat, waar hij (o.a. bij politieke processen) met evenveel verve zijn redevoeringen hield als bij de
rechtbank van de centumviri. Plinius beschouwde zijn redevoeringen niet alleen als juridische of politieke
bijdragen aan een debat; hij wilde vooral dat het literaire kunstwerken werden. Na afloop van een proces of een
senaatszitting werkte hij zijn rede om en hield dan een voorlezing voor een kleine kring van kenners. Met behulp
van hun kritische opmerkingen bracht hij wijzigingen in de tekst aan. Daarna werd de rede voor een groter
publiek voorgelezen tijdens een zogeheten recitatio. Na een laatste serie wijzigingen ging Plinius over tot
publicatie.
Politicus in Rome
Plinius behoorde tot de elite van Rome. Hij was puissant rijk en invloedrijk. Met zijn niet aflatende belangstelling
voor kunst en (vooral de literaire) cultuur werd hij een echte 'Maecenas'. Hij nam enige minder vermogende
dichters onder zijn hoede, zoals de Spaanse Romein Martialis. Martialis wijdde een epigram aan zijn weldoener, de
'welsprekende Plinius'. 'Zijn werk zal het nageslacht op één lijn stellen met dat van de man uit Arpinum, Cicero!'.
Als dank voor deze loftuiting ontving Martialis van Plinius een geldbedrag dat hij goed kon gebruiken bij zijn
terugkeer naar Spanje. Ook betoonde Plinius zich een behulpzaam vriend voor zijn oude leermeester Quintilianus;
hij leverde met genoegen een bijdrage aan de bruidsschat van diens dochter. Voor zijn geboortestad Comum was
Plinius een ideale patronus. Hij schonk de stad een openbare bibliotheek, hij liet beelden uit Griekenland halen om
ze in Comum te plaatsen en hij deed een forse donatie aan de onderwijsbegroting van de stad om zo de beste
leraren aan te kunnen trekken voor de plaatselijke scholen.
Plinius als consul
In de jaren negentig naderde Plinius de top van zijn politieke carrière. Hij was in de dertig en kennelijk soepel
genoeg om onder de gevreesde keizer Domitianus het ambt van praetor te vervullen, een topfunctie in de
rechtspraak. Helemaal ongevaarlijk waren Plinius' activiteiten niet, want toen Domitianus in 96 vermoord werd,
vond men op zijn bureau een aanklacht tegen Plinius. Dit soort aanklachten leidde doorgaans rechtstreeks tot de
dood. In de jaren daarna deed Plinius weer andere bestuurlijke ervaring op. Onder keizer Trajanus, in 100, werd
Plinius consul. Bij het aanvaarden van zijn ambt sprak hij een lofrede (Panegyricus) uit op keizer Trajanus, die hij
vervolgens op de voor hem gebruikelijke wijze voor publicatie bewerkte; de recitatio nam drie dagen in beslag.
Na zijn consulaat bleef Plinius actief in de (stedelijke) politiek. Hij kreeg het toezicht op de Tiber en de riolering
van de stad en hij nam de verdediging op zich van twee ex-gouverneurs van de provincie Bithynië in Klein-Azië.
De kennis van zaken die hij bij die zaak opdeed en zijn geweldige bestuurlijke ervaring, maakten hem geschikt
voor de functie van legatus pro praetore in de provincie Bithynië en Pontus, waarvoor Trajanus hem in 111
uitkoos. Plinius werd gouverneur in het verre gebied. Kort voor 114 stierf hij, nog in Bithynië - of na zijn
terugkeer in Rome.
De ambtelijke correspondentie van Plinius
De provincie Bithynië stond bekend als een roerige en opstandige provincie. Vanuit zijn verre standplaats schreef
Plinius brieven naar zijn directe chef, de keizer van Rome. Per brief werden de keizer plaatselijke problemen
voorgelegd en per brief maakte de keizer zijn oordeel en beslissing bekend. Plinius vroeg om advies in allerlei
zaken. Opmerkelijk is hoe hij zelfs in weinig belangrijke aangelegenheden niet zonder het advies van zijn keizer
wil opereren. Uit de antwoorden van Trajanus blijkt, dat die pijnlijk nauwgezet alles wat er in zijn rijk omging, in
de gaten hield en beoordeelde. Ruim honderd brieven van de gouverneur Plinius kregen als Tiende Boek een
plaats in de brievenverzameling; de antwoorden van Trajanus werden eveneens gepubliceerd.
Artikel Rudi van der Paardt, Rijksuniversiteit Leiden (zonder kritische noten)
Uit: Lampas 1991, 24.1, 54-65
Slechts weinig brieven uit de verzamelde Epistulae van C. Plinius Caecilius Secundus zijn in de loop der
tijden zo vaak bestudeerd en vertaald en zoveel geprezen als de nrs. 6.16 en 6.20. Hierin geeft Plinius, op
verzoek van zijn vriend Tacitus, een uitvoerige beschrijving van de uitbarsting van de Vesuvius op 24
augustus, 79 na Christus, waardoor de steden Pompeii, Herculaneum en Stabiae werden weggevaagd. De
reden dat Tacitus, die in zijn Historiae, die de periode 69-96 zouden behandelen, dit 'Hiroshima van de
oudheid' op enigerlei wijze uiteraard ter sprake wilde brengen, juist aan Plinius om informatie vroeg, lag
hierin dat deze als jongen van zeventien jaar de ramp zelf had meegemaakt. In 6.16 geeft Plinius weer hoe
zijn oom, Plinius Maior, die als vlootcommandant te Misenum aan de Golf van Napels vertoefde, ter plaatse
reddingswerkzaamheden verrichtte, waarbij hij het leven liet; in 6.20 beschrijft Plinius zijn eigen
wederwaardigheden tijdens de ramp: hoe hij met zijn moeder na een bange vlucht uit Misenum het leven
wist te redden. Alleen al uit deze korte aanduiding van de inhoud van deze brieven blijkt dat ze elkaar
spiegelen èn complementeren; ze vormen een perfecte eenheid en ze verdienen dan ook als zodanig
gelezen te worden. Wat Tacitus er als bron mee heeft gedaan, weten we niet: het gedeelte van de Historiae
waarin de gereleveerde gebeurtenissen aan de orde moeten zijn gekomen, is niet bewaard gebleven.
De aanduiding 'Hiroshima van de oudheid' is geen vondst van mijzelf: ik ontleen die aan Bertus Aafjes’
bekende reisverslag Dag van gramschap in Pompeji (1960). Tussen de vele populair-wetenschappelijke
boekjes over de dodenstad (en alles wat daarmee samenhangt) valt het nog steeds op, in positieve zin,
door de toon van sterk persoonlijke betrokkenheid. Dat geldt ook en misschien wel vooral voor Aafjes'
bespreking van de genoemde brieven van Plinius, die hij in een eigen, soepele vertaling in zijn boekje heeft
opgenomen. Hij noemt Plinius een 'verslaggever van grote allure' (p. 39), en met name 6.20 'een
meesterstuk van antieke journalistiek' (p. 62). Plinius' beschrijvingen zijn soms 'bijna even realistisch als
een moderne fotoreportage' (p. 60). Het projectiemechanisme speelt hier onmiskenbaar een rol en ik moet
toegeven dat men moeite zal moeten doen ergens een grotere bewonderaar van Plinius te ontdekken dan
Aafjes, die zijn verre voorganger en passant op ingenieuze wijze vrij pleit van de vaak geuite
beschuldigingen van 'ijdelheid' en 'weifelmoedigheid' (men heeft bij dit laatste bijvoorbeeld zijn brief aan
Trajanus over de christenvervolgingen op het oog; Epp. 10.97). Toch berust Aafjes' bewondering voor de
genoemde brieven op toedichting van dezelfde kwaliteiten die anderen erin hebben ontdekt en nog steeds
naar voren halen. Zo staat in een artikel, waarin de verworvenheden van de moderne vulkanologie worden
gebruikt voor een doorlichting van Epp. 6.16 en 20, te lezen dat hun reputatie 'is due not only to the art
which he (Plinius, dus, RvdP) describes the natural phenomena, but also to the fact that he was an eye
witness of much that happened those memorable days'. Nu geldt dit laatste eigenlijk alleen voor 6.20,
waarin Plinius verslag doet van wat hem en zijn moeder was overkomen. Voor 6.16 ligt de situatie anders:
al krijgt de lezer door de levendige verteltrant de indruk van een ooggetuigenverslag van de ramp en de
laatste dagen van Plinius Maior, uit het feit dat Plinius zelf te Misenum was achtergebleven volgt al dat het
grootste deel van zijn relaas berust op mededelingen van anderen, de vrienden en slaven van Oom die
hem het laatst hadden gezien. Aan het eind van zijn brief (§ 22) verklaart Plinius met nadruk tegenover
Tacitus dat hij statim, cum maxime vera memorantur ('onmiddellijk na afloop, wanneer de gegeven
informatie het betrouwbaarst is') zijn gegevens heeft ingewonnen; de brief is echter ruim een kwart eeuw
na dato geschreven.
Is het in het licht hiervan al geraden enige reserve in acht te nemen, als men de brieven als historische
bron wil gebruiken, er zijn meer redenen voor een kritische opstelling. De eerste is van principiële aard.
Een antieke historiograaf - en als zodanig is Plinius in 6.16 en 6.20 bezig; de zelfdepreciatie aan het eind
van beide brieven is volstrekt topisch - is niet primair uit op 'historische betrouwbaarheid'; in de eerste
plaats maakt hij een leerzame literaire tekst. Plinius zegt in een andere brief aan Tacitus wel dat een
geschiedschrijver de waarheid geen geweld mag aandoen (een allusie overigens op de befaamde brief van
Cicero aan Lucceius over de principes van geschiedschrijving), maar verfraaien mag, ja moet. Het ligt dus a
priori voor de hand, dat Plinius het optreden van zijn oom en ook wel degelijk zijn eigen avonturen zo heeft
voorgesteld dat de lezers van zijn 'open brieven aan Tacitus' een zo gunstig mogelijke indruk daarvan
zouden krijgen. Een tweede reden voor voorzichtigheid is dat bij zorgvuldige lezing de brieven - dit geldt
speciaal voor 6.16 - een aantal onduidelijkheden en 'open plekken' bevatten. Het opsporen daarvan kan
m.i. goed dienen als richtlijn bij de beantwoording van de vraag wat Plinius nu eigenlijk met deze brieven
voorhad, d.w.z. hoe hij Oom (en zichzelf) in de Historiën geportretteerd had willen zien. Ik begin met de
problemen die 6.16 bij kritische lezing oproept.
Plinius opent (na een nog ter sprake te brengen inleiding) met een vastlegging van personen, plaats en
tijd: op 24 augustus, omstreeks het zevende uur van de dag, wijst Plinius' moeder haar broer - die aan de
studie was in zijn huis te Misenum - op een enorme rookwolk die (naar later bleek, zegt Plinius) uit de
Vesuvius kwam. Ooms wetenschappelijke belangstelling was onmiddellijk gewekt; hij wilde het fenomeen
van dichtbij bekijken en liet een liburnica (een lichte, snelle boot) in gereedheid brengen. 'Aan mij', zegt
Plinius, 'Vroeg hij of ik hem wilde vergezellen; ik antwoordde dat ik liever aan de studie bleef; hij had me
zelf een onderwerp ter behandeling opgegeven.' E.T. Merrill merkt in het commentaar van zijn bloemlezing
ter plaatse op: 'the reply is a good commentary upon the characteristics of the man to whose estate this
boy of seventeen grew' - maar dit terzijde.
In dit fragment ontbreekt de vermelding van het jaar (79 dus) van de gebeurtenis. Dat komt uit een
andere bron: Cassius Dio 66.21-24, uit het excerpt van Xiphilinus. Wie de twee beschrijvingen van het
begin van de ramp naast elkaar legt, ziet trouwens een veel opvallender verschil: Dio/Xiphilinus begint met
de vermelding van een enorme explosie en die zou men ook bij Plinius verwachten. Sherwin-White schrijft
in zijn commentaar: 'None of Pliny's household appears to have noticed the noise' (p. 372) en Francis
Sullivan, die op grond van vulkanologische gegevens berekent dat die explosie om ongeveer elf uur in de
ochtend moet hebben plaatsgevonden, bekent: “why the Plinys did not hear the explosion we do not
know.” Begrijpelijke, maar logisch gesproken volstrekt onverantwoorde reacties! Dat men in huize Plinius
de explosie niet had gehoord, staat nergens; het is, aangenomen dat daar geen sprake was van collectieve
doofheid, eigenlijk heel onwaarschijnlijk, dat niemand van de Plinii iets van die ontploffing zou hebben
gemerkt. De vraag die zich opdringt is van een heel andere orde: waarom begon Plinius, die bovendien niet
alleen was aangewezen op eigen waarnemingen, maar ook die van anderen had vergaard, zijn relaas met
Ooms reactie op die befaamde wolk en niet met de donderende klap waarmee Dio/Xiphilinus z'n exposé
opende? Alvorens die vraag te beantwoorden volg ik eerst Oom op z'n tocht.
Bij het verlaten van zijn huis kreeg Oom een briefje van Rectina, de echtgenote van Cascus of Tascius (dit
tekstkritische en prosopografische probleempje laat ik voorlopig even liggen), wier villa subiacebat ('aan de
voet van de berg lag'). Zij kon alleen per schip nog weg en vroeg Oom haar uit haar benarde positie te
bevrijden. Die herzag onmiddellijk zijn plannen. Hij liet vierriemers gereed maken en voer om Rectina en
anderen te redden recht op het gevaar af (§ 10: rectum cursum recta gubernacula in periculum tenet), zo
verstoken van vrees, zegt Plinius, 'dat hij alle verschijnselen die zich bij de ramp voordeden liet noteren,
dan wel zelf opschreef, - in een brief gewijd aan de carrière van zijn oom had Plinius al meegedeeld dat
Maior altijd en overal een notarius bij zich had om opvallende zaken vast te leggen. As en stenen vielen
inmiddels op de schepen; men bevond zich plotseling in ondiep water, de tocht voortzetten leek
onmogelijk. De stuurman adviseerde om terug te keren, maar Oom riep (§ 11): 'Fortes fortuna iuvat.
Pomponianum pete' ('Het geluk is met dapperen; op naar Pomponianus! '). Deze vriend van Plinius bevond
zich te Stabiae, waar hij boten klaar had liggen om weg te komen; door tegenwind werd hij gedwongen in
zijn villa te blijven. Oom had die wind mee en bereikte Pomponianus en de zijnen.
Ook deze passage vertoont een merkwaardige open plek. Ik denk hierbij niet in de eerste plaats aan de
vraag die sommigen hebben gesteld hoe men zich de door Plinius aangenomen windrichting moet denken.
Als Oom last had van vallende as en stenen op de boot, moet er een oostenwind hebben gestaan; als
Pomponianus Stabiae niet uit kon en Oom vento secundissimo arriveerde, moet er sprake zijn geweest van
een noordwestenwind. Alle deskundigen wijzen er op dat door de enorme hitte-ontwikkeling rond de
Vesuvius inderdaad een storm vanuit zee moet zijn ontstaan, omdat de lucht vandaar werd weggezogen.
Die ablativus van de begeleidende omstandigheden kunnen wij als lezers dus vrij gemakkelijk aanvullen.
Maar veel opvallender is dat Rectina spoorloos uit het verhaal is verdwenen! Wat is er van haar geworden?
De eerder genoemde Sherwin-White pakt in zijn commentaar (1966) deze kwellende vraag als volgt aan.
Het zinloze recti netasci (M) in § 8 leest hij als Rectinae Tasci, 'Rectina, de echtgenote van Tascius'. Deze
Tascius is z.i. dezelfde als Pomponianus, de zoon van Pompeius Secundus, vriend van Plinius Maior, 'who
had changed his name by an act of adoption and become Tascius Pomponianus' (p. 373). Als deze
suggestie juist zou zijn, betekent dit - tenzij Sherwin-White een lat-relatie aanneemt - dat Rectina bij
Pornponianus in Stabiae zou moeten zijn en Pomponianum pete dus een voortzetting van de voorgenomen
tocht zou impliceren, wat de eenheid van handeling uiteraard ten goede komt. Maar de veronderstelling
kan onmogelijk juist zijn. Nog daargelaten dat er behalve as en stenen nu ook nog een naamsverandering
uit de lucht komt vallen, zijn er op zijn minst twee gegevens in de tekst die niet kloppen met deze
constructie. Uit de parenthese van § 8: nam villa eius subiacebat, nec ulla nisi navibus fuga blijkt dat
Rectina's huis aan de voet van de Vesuvius lag, in of bij Herculaneum naar alle waarschijnlijkheid, maar in
ieder geval niet in Stabiae; zij had ook geen boten ter beschikking en Pomponianus wel: hij had zijn
bagage al aan boord gebracht (§ 12: sarcinas contulerat in naves). Men is tegenwoordig trouwens geneigd
Rectinae Casci te lezen (in γ staat recti necasci) en deze Cascus is dan mogelijkerwijze een uit andere
bronnen bekende consul suffectus uit 71. Hoe dan ook, de identificatie van de echtgenoot van Rectina met
Pomponianus is onmogelijk.
In de noten bij zijn bloemlezing uit Plinius' Brieven heeft Sherwin-White zijn prosopografische suggestie
achterwege gelaten. In plaats daarvan geeft hij bij het begin van § 12 (Stabiis erat diremptus sinu medio)
de volgende aantekening (p. 129): 'An inner bay, now filled in by the advance of the coast, separated
Pomponianus at Stabiae from Secundus at or near Herculaneum. Pliny does not make it clear whether
Secundus abandons the attempt to help Rectina at this point, or whether she bas heen already picked up
by a detachment without further mention.' Van de twee hier gedane suggesties is de laatste helaas alweer
in strijd met de context. Hoe men ook de lang niet onproblematische wending uit § 11: iam vadum subitum
ruinaque montis litora obstantia wil interpreteren, een ding is duidelijk: Plinius Maior kon ter plekke (in de
buurt van Herculaneum, ook volgens Sherwin-White) niet landen, dus ook dat eventuele 'detachment' van
de vloot niet! Ik vrees dat inderdaad de enige zinnige invulling van de open plek is: kennelijk heeft Oom de
poging om Rectina te redden opgegeven. Wat er van haar geworden is, laat zich wel raden.
Maar Pomponius dan? Bij hem heerste paniek die Oom tegen ging door securitas te demonstreren. Hij nam
een bad en een diner. In de verte spuwde de Vesuvius vuur, maar Oom zei dat het brandende
boerenhoeven waren, door boeren bij hun overhaaste vlucht achtergelaten. Hij trok zich terug om te gaan
slapen en men hoorde zijn gesnurk. Maar omdat de plaats waar zijn kamer op uit kwam vol as en
puimsteen was komen te liggen, zodat hij opgesloten zou raken, werd hij wakker gemaakt. Men besloot de
villa te verlaten en via het open veld te ontsnappen - in paniek, zegt Plinius, maar bij zijn oom was het een
kwestie van zorgvuldige afweging van de gevaren (§ 16: apud illum quidem ratio rationem, apud alios
timorem timor vicit). Inmiddels werd het ochtend, maar het bleef duister als de nacht, met fakkels lichtten
zij zich bij. 'Toen men ging kijken of de zee inmiddels bevaarbaar was, bleek die nog te onstuimig. Oom
werd op het strand onwel en ging liggen. Vuur en zwaveldampen joegen de anderen op de vlucht, maar
brachten hem weer op de been. Meteen stortte hij weer neer. Toen hij werd teruggevonden, had hij nog
steeds zijn kleren aan; hij deed meer denken aan een slapende dan aan een dode’. Het verslag in
eigenlijke zin is hiermee ten einde.
Ook dit fragment vertoont bij nader inzien een aantal merkwaardigheden. Opvallend is de manier waarop
Plinius de dood van zijn oom en de vondst van zijn lijk ter sprake brengt. Ut ego colligo, zegt hij, crassiore
caligine spiritu obstructo, clausoque stomacho qui illi natura invalidus et angustus et frequenter aestuans
erat. ('Naar mijn mening is door de dichte rook hem het ademhalen onmogelijk geworden; zijn luchtpijp
was zwak, nauw en vaak geprikkeld en moet verstopt zijn geraakt.') Oom, kennelijk een cara-patiënt, is
dus volgens Plinius gestikt. Dat iemand die op zo'n manier aan zijn einde komt, de dag daarop, als in
vredige doodsslaap verzonken, wordt gevonden, is nauwelijks waarschijnlijk. Wat dat betreft zou als
doodsoorzaak 'kolendampvergiftiging' veel meer voor de hand liggen, maar de vraag die dan rijst is
waarom er geen andere slachtoffers zijn gevallen - Plinius noemt ze althans niet. In de literatuur van
medische zijde over deze passage wordt vooral aan een hartaanval gedacht; een der auteurs stelt, nogal
cynisch: 'ein Herzschlag hätte Plinius an demselben Tage und zu derselben Stunde auch in seiner Villa in
Misenum ereilt.' Wat hier ook van zij, Plinius vond het kennelijk geraden met een eigen diagnose te komen
en nadruk te leggen op de ongeschondenheid van Ooms lichaam.
Nu wijst Sherwin-White er in zijn commentaar (p. 374) op, dat Suetonius een traditie kent dat Maior zich
op het strand van Stabiae door een van zijn staven had laten doden. In het licht hiervan krijgen Plinius'
opmerkingen extra kleur: men moet die dan mede begrijpen als bestrijding van de later door Suetonius
geboekstaafde geruchten, die in de Historiae geen plaats mochten krijgen. In het kader van de brief als
geheel is de betekenis van de laatste paragrafen duidelijk genoeg. Plinius legt een ondubbelzinnig causale
relatie tussen de uitbarsting van de Vesuvius en de dood van zijn oom: hij tekent hem als slachtoffer van
zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid en daadkrachtige menslievendheid.
Door zich aan het einde van zijn relaas geheel op de ervaringen van zijn oom te concentreren, maskeert
Plinius dat er van diens reddingswerkzaamheden niets is terechtgekomen. Evenals Rectina verdwijnen
Pomponianus en de zijnen geheel uit beeld: als ze aan de ramp zijn ontkomen (en er moeten overlevenden
zijn geweest anders had Plinius geen 'bronnen'), kan dit toch moeilijk op het conto van Oom worden
geschreven. Maar zijn gedrag was toch voorbeeldig? In de belichting van zijn neef wel, ja. Van wat hij
echter werkelijk te Stabiae deed: eten en snurken, terwijl de wereld om hem heen in brand stond;
opzettelijk verkeerde interpretaties geven van natuurwetenschappelijke fenomenen; gaan liggen op het
strand, als anderen wegrennen - daarmee zou men ook een portret kunnen schetsen van een recalcitrante
man met een wat merkwaardig gevoel voor humor. Hoezeer Plinius retorisch manipuleert blijkt
bijvoorbeeld uit het genoemde zinnetje apud illum quidem ratio rationem, apud illos timorem timor vicit,
met zijn flonkerende stijlfiguren.
Maiors keuze voor ontsnapping aan het gevaar, de vlucht over land, was dezelfde als van de anderen ter
plaatse, maar volgens Plinius stond wat psychologen zijn motivatie noemen haaks op die van Pomponianus
en de zijnen. Een narratoloog (uit de school van Stanzel) zal hier fronsend opmerken dat de grenzen van
het gelimiteerde perspectief worden doorbroken en de ik-verteller auctoriale trekken krijgt. Zonder dit
jargon: Plinius kon natuurlijk helemaal niet weten wat Oom had bewogen Pomponianus' villa te verlaten.
Maar hij gebruikte de tegenstelling ratio - timor om Oom als de sapiens die in alle gevallen zijn temperantia
demonstreert, te kenschetsen.
Ik kom nu terug op de vraag die ik eerder stelde: waarom begon Plinius niet á la Cassius Dio met een
vermelding van de explosie van de Vesuvius. Welnu, met een dergelijke inzet zou Plinius de ramp centraal
lijken te stellen. Dat het hem daar niet om ging, blijkt alleen al daaruit, dat in de loop van het verhaal de
Vesuvius zelf, net als andere 'bijfiguren', uit het beeld verdwijnt en er maar één slachtoffer van de ramp
met name wordt genoemd: Plinius Maior ! Met hem zet de narratio dan ook in, en wel op het moment dat
zijn zuster hem uit de studie haalt: dan komt hij in actie. Dat is geen irrelevant detail, maar een
aankondiging van het leidmotief van de brief, de unieke combinatie van de vita contemplativa en de vita
activa, die het fraaist wordt verbeeld in de beschrijving van de tocht van Oom naar Rectina: regelrecht
voer hij het gevaar tegemoet (het polyptoton van rectus in § 10 heeft een expressieve functie), maar hij
bleef zijn stiel trouw door wetenschappelijke notities te (laten) maken. Daarom zegt Plinius in het exordium
van zijn brief, dat zij beati mogen heten, aan wie het door de goden gegeven is aut facere scribenda aut
scribere legenda, maar acht hij hen beatissimos (....) quibus utrumque ('te doen wat het schrijven of te
schrijven wat het lezen waard is, maar het allergelukzaligst acht ik hen aan wie het een zowel als het ander
is vergund'). Op de immortalis gloria die Plinius van Tacitus' behandeling van de figuur van zijn oom
verwachtte (§ 1) heeft hij aan het eind van zijn brief, die qua beeldend vermogen en manipulatie-techniek
wel taciteïsch mag heten, geanticipeerd: corpus inventum integrum inlaesum (.....): habitus corporis
quiescenti quam defuncto similior. Een beter symbool voor het beoogde voortleven van Plinius Maior is
nauwelijks denkbaar.
Interim Miseni ego et mater - sed nihil ad historiam: zo luidt het begin van de peroratie van brief 6.16. Op
verzoek van Tacitus heeft Plinius in 6.20 de aposiopesis doorbroken en wederwaardigheden van de in
Misenum achtergeblevenen geschetst. Aan het eind van zijn vervolgbrief verklaart hij opnieuw dat het
materiaal ongeschikt is voor behandeling in een historisch werk. Als Tacitus zou vinden dat het zelfs niet in
een brief thuishoort, moet hij zich daarvoor zelf verantwoordelijk stellen (§ 20).
Op het eerste gezicht is Plinius er in deze brief op uit geweest de heroïsche daden van Maior extra te
accentueren door het oproepen van een serie tegenstellingen. Hij begint met wat hij zelf deed toen zijn
oom was vertrokken: hij bleef in zijn hoek lezen (§ 2), ging na het eten naar bed, sliep kort en onrustig activiteiten die haaks staan op respectievelijk het opgeven van de studie voor het verrichten van
reddingswerkzaamheden en het onbekommerd zagen in de villa van Pomponianus door Oom. Tegenover
diens altruïsme stelt Plinius het gedrag van een gast, een vriend van Maior uit Spanje, die met moeder en
zoon en andere inwoners van Misenum het stadje verlaat, maar als het hem niet snel genoeg gaat, 'zich
ijlings uit de voeten maakt om aan het gevaar te ontkomen' (§ 11). Tegenover Oom als sapiens perfectus,
die in levensgevaar de ratio blijft hanteren, staat een angstige menigte, waaronder lieden, 'die het
werkelijke gevaar vergrootten door allerlei schrikaanjagende leugens en verzinsels' (§ 15).
Plinius verbergt niet dat hij die gevoelens van angst ook had gekend, tijdens de omzwerving buiten
Misenum (§17) en eenmaal weer in huis teruggekeerd (§ 19). Maar van een tweede keer het huis verlaten
hadden zijn moeder en hij niet willen weten, men wilde eerst berichten hebben over Oom. Met het
pregnante de avunculo nuntius sluit de narratio af, die met profecto avunculo was begonnen: de ring
accentueert de grote rol die de afwezige Plinius Maior bij de achtergeblevenen had gespeeld.
Vormt het gedrag van de jonge Plinius, zoals beschreven in het begin van 6.20, een tegenstelling met dat
van zijn oom, het slot getuigt toch ook van het bezit van constantia (ne tunc quidem abeundi consilium),
een eigenschap die Plinius Maior - als stoïsche held beschikte hij trouwens over alle virtutes - in zijn laatste
uren zozeer had gekenmerkt. Ook elders in de brief ontwerpt Plinius een niet ongunstig beeld van zijn
optreden. Zo tekent hij bijvoorbeeld wat er volgde op het besluit van hem en zijn moeder Misenum te
verlaten (§ 7): sequitur vulgus attonitum, quodque in pavore simile prudentiae, alienum consilium suo
praefert ('De bevolking kwam in paniek achter ons aan. Men handelde niet naar eigen inzicht, maar volgde
dat van een ander - wat bij angst het verstandigst lijkt.'). Daarmee wordt de jonge Plinius, ongewild, de
leider van een willoze massa; de situatie lijkt precies op die bij de villa van Pomponianus te Stabiae, waar
ook iedereen vertrok, maar slechts één dat deed op grond van rationele overwegingen. Tussen de regels
door moet dus blijken dat Plinius meer met zijn oom gemeen had dan hij zelf wel leek te beseffen.
Pas werkelijk tot Ooms-hoogte stijgt de jonge Plinius in het gedeelte van het relaas waarop de literator
Plinius door de plaatsing in het geheel - in het midden, tussen twee massa-scènes in - en door verheven
woordgebruik het volle licht laat vallen. Het volgt op het al ter sprake gebrachte moment dat de anonieme
Spaanse vriend de familie in de steek heeft gelaten en vormt daarmee, zoals we zullen zien, een scherp
contrast. Voor moeder en zoon begint het, in letterlijke en figuurlijke zin, er hoe langer hoe donkerder uit
te zien. Op dat moment, vertelt Plinius (ik geef de vertaling van Bertus Aafjes): “begon Moeder te huilen,
zij smeekte, bad, beval mij om te vluchten, nu het nog mogelijk was. Ik was jong, ik kon nog vluchten,
meende zij. Maar zij was niet jong meer en kon zich moeilijk bewegen. Maar, zei ze, - ze zou een zachte
dood sterven, als zij mijn dood maar niet op haar geweten had. Ik weigerde resoluut. Als ik gespaard wil
blijven, zei ik, dan samen met U. Ik greep haar bij de arm en dwong haar harder te lopen. Ze gaf toe, maar
onwillig. Ze verweet zich dat zij mij ophield. Toen kwam de asregen. Eerst licht. Een zware nevel volgde
ons dreigend, als een waterval omlaag stortend. Kom, zei ik, laten we terzijde van de weg gaan, nu we nog
iets kunnen zien. Want straks, als we in het donker vallen, worden we door de massa vertrapt. In deze
dramatische scène manifesteert zich bij moeder en zoon de pietas, een eigenschap die de vriend des huizes
volstrekt vreemd was geweest. Plinia, wier optreden, achteraf bezien, al was voorbereid in de eerste scène
van 6.16, wil zich opofferen om het leven van haar zoon te kunnen redden - een spiegeling van de tocht
van haar broer naar Rectina: hij moest die actie uiteindelijk met zijn dood bekopen, maar zij wordt door
haar eigen zoon uit het gevaar gered. Plinius zelf slaagt er dus in dat te doen, wat zijn oom niet was
vergund: het redden van een mensenleven!
Brief 6.16 is niet de enige tekst die de scène in herinnering roept: we worden geacht, zoals F. Lillge voor
het eerst heeft opgemerkt, hier ook te denken aan de beroemde passage uit Vergilius’ Aeneis II, waar de
oude Anchises zijn zoon maant hem achter te laten in het brandende Troje en zelf te vluchten. Tum mater
orare hortari iubere quoquo modo fugerem, posse enim iuvenem (§ 12) komt inhoudelijk overeen met
Aen. 2.638 e.v. 'vos, o, quibus integer aevi / sanguis,' ait, 'solidae suo stant robore vires / vos agitate
fugam' (vert. M.A. Schwartz: 'Gij', zo sprak hij, 'nog jeugdig van bloed, nog krachtig van lichaam, gij
moogt denken aan vlucht.'). Plinia wil liever sterven (se ... bene morituram) net als Anchises: ipse manu
mortem inveniam (645) en het argument dat zij daarvoor geeft - ze is annis et corpore gravis - komt
overeen met inutilis annos demoror (648/9: 'doelloos rek ik mijn jaren') bij Vergilius. De reactie van de
jonge Plinius is die van Aeneas, als hij de woorden van zijn vader heeft aangehoord (657/8): mene efferre
pedem, genitor, te posse relicto / sperasti? ('Dacht ge werkelijk, vader, dat ik het over me kon verkrijgen
te vluchten en u achter te laten?'). Het brandende Troje, verwoest door toedoen van een paard zo groot als
een berg (instar montis, Verg. Aen. 2.15), is in de parallel dus Misenum, door de Vesuvius bedreigd, dat
men verlaat, maar opnieuw zal vinden. Het wat men tegenwoordig graag noemt 'intertekstuele' karakter
van de brief had Plinius trouwens in het exordium zelf aangegeven. Quamquam animus meminisse horret,
... incipiam (Aen. 2.12/13), een rechtstreeks citaat, zijn de slotwoorden ervan en het daaraan
voorafgaande cognoscere ... non solum metus verum etiam casus pertulerim ('te horen, niet alleen welke
angst en vrees ik heb gekend, maar ook wat ik voor gevaren heb verduurd') is een variatie van een ander
vergiliaans vers (Aen. 2. 10): sed si tantus amor casus cognoscere nostros ('maar als u zo zeer begeert te
horen wat wij hebben moeten verduren'). Zoals Vergilius zijn Aeneas Dido liet vertellen over rampzalige
gebeurtenissen waarbij zijn held aanwezig was geweest en waarin hij een rol van betekenis had gespeeld
(Aen. 2.5/6), zo schrijft Plinius aan Tacitus over dé dramatische gebeurtenis in zijn leven.
Wie deze twee brieven van Plinius puur 'referentieel' leest, als stukjes 'antieke journalistiek' om Aafjes'
kenschets nog eens aan te halen, loopt het gevaar dat hij geen onderscheid maakt tussen 'feit' en
'versiering' en zo tot onjuiste conclusies omtrent de historische werkelijkheid van die beruchte
augustusdagen van 79. Wie gefascineerd is door het retorisch-literaire spel van Plinius loopt ook een risico:
dat hij het postmodernistische standpunt voor juist gaat houden, dat literaire teksten alleen naar andere
teksten verwijzen en niet naar een buitentalige realiteit. Hij zou dan de visie van H.L. Gokel kunnen gaan
delen dat hier sprake is van 'fiktive Briefe mit dem Anschein aktueller Echtheit'. Dat is uitgesloten, alleen al
vanwege de persoon van de adressaat. Voor het grensgebied tussen reportage en roman heeft de literaire
kritiek in de jaren zestig een nieuwe term uitgevonden: 'faction'. Dat stempel lijkt me heel toepasselijk
voor de Epistulae van Plinius.
Wat Plinius vóór alles wilde is ons bekend: hij wilde roem vergaren, door zijn daden en zijn werken. Uit een
al eerder aangestipte brief aan Tacitus blijkt dat hij een plaatsje in de Historiae het aangewezen middel
vond om die daden vereeuwigd te krijgen. Het eervolst zou voor hem zijn dat Tacitus hem in één adem zou
noemen met zijn vereerde oom, die hem per testament tot zijn zoon had gemaakt, - niet als zijn gelijke,
maar ook niet als zijn tegenpool. Er bestond maar een kleine kans dat Tacitus dat ook zou doen, maar we
kunnen niet zeggen dat Plinius de hem geboden mogelijkheid niet met beide handen heeft aangegrepen.
Epistula VI,16 De dood van Plinius’ oom
De uitbarsting van de Vesuvius in 79 n.C
Modern vulkanologisch onderzoek in de verschillende afzettingslagen die zich als gevolg van de eruptie
hebben gevormd, maakt het mogelijk een beeld te vormen van de verschillende fasen van de uitbarsting.
Het verslag van Plinius, gebaseerd op ooggetuigen in Stabiae en eigen waarneming in Misenum, klopt in
grote lijnen met het geologische onderzoek.
De eerste aanwijzingen van de komende ramp waren aardschokken die vanaf 20 augustus steeds heftiger
werden. Op 24 augustus, omstreeks één uur 's middags, vond de uitbarsting van de Vesuvius plaats. Een
eruptiezuil vol puimsteen en as rees 20 km boven de krater uit. Hiermee begon wat de vulkanologen de
'Pliniaanse' fase noemen, die 18 uur zou gaan duren. In deze periode produceerde de Vesuvius ongeveer
2,6 km3 as en puimsteen, die een totale duisternis tot gevolg had in Pompeii en de andere steden aan de
zuidkant van de vulkaan, waar de noordwestenwind de wolk heen dreef. Door deze windrichting viel er
geen puimsteen in Misenum, slechts weinig in Herculaneum, maar groeide in Pompeii de laag puimsteen
gestaag (15 cm per uur), totdat hij ten slotte 2,80 m. hoog was. Stabiae, dat 17 km van de vulkaan
verwijderd lag, maar precies in de windrichting, kreeg een laag van 2,5 m.
Deze steeds zwaarder wordende laag dreigde de daken te doen instorten, maakte het waden door
puimsteen en as in het pikdonker tot een nachtmerrie, maar veroorzaakte geen direct levensgevaar,
afgezien van de brokken kalksteen en vulkanische rots die, losgescheurd van de wanden van de kraterpijp,
mee naar beneden kwamen. Waarschijnlijk heeft een groot deel van de 20.000 Pompejanen in deze
Pliniaanse fase de stad heelhuids kunnen verlaten. De puimsteenregen duurde de hele nacht van 24 op 25
augustus en ging in de ochtenduren door, zodat de morgenzon verduisterd bleef. In de ochtenduren van 25
augustus waarschuwden hevige schokken voor hernieuwde activiteit van de vulkaan. De zee trok zich als
gevolg van verschuivingen van de zeebodem terug en er ontstond een vloedgolf. Nu begon de fase van het
'Mont Pelée-type', gekenmerkt door een reeks gloeiend hete met as beladen gaswolken, die langs de
hellingen van de Vesuvius naar beneden raasden en grote verwoestingen aanrichtten in Pompeii in het
zuiden en in Herculaneum aan de westkant van de helling. Deze gloeiende aslawines met een sterke
zwavellucht bereikten Misenum, 30 km ten westen van de Vesuvius en brachten ontsteltenis teweeg in
Stabiae in het zuidoosten. Ze gingen gepaard met een asregen die zo dicht werd dat hij een totale
duisternis veroorzaakte. Misenum bevond zich aan de rand van de actieradius van de hete aslawines;
Pompeii, dat al grotendeels begraven lag in puimsteen en as, lag er midden in. Voor degenen die
achtergebleven waren was er geen kans meer op ontsnapping; zij kwamen om door verstikking in de hete
gassen van deze voortrazende gaswolk en werden onmiddellijk daarna bedekt door een laag vulkanische
gesteenten, die door de enorme hitte vergruisd waren, die tot twee meter hoog werd en de lichamen met
een fijne, poederachtige aslaag luchtdicht afsloot. Deze hield de contouren van de lichamen zo intact, dat
de gipsfiguren, die Fiorelli sinds 1863 verkreeg door vloeibaar gips in de holten te gieten, de slachtoffers
tot in details laten zien. Er zijn in het opgegraven gebied van Pompeii ongeveer 2000 slachtoffers geteld.
In de loop van de 25ste augustus nam de activiteit van de Vesuvius af. Het gebied dat door de uitbarsting
getroffen was, was veranderd in een woestijnlandschap.
Plinius Epistula VI,16
Toen de geschiedschrijver Tacitus in de jaren 106-109 bezig was met het schrijven van de Historiën,
waarin hij de Romeinse geschiedenis van de periode 69-96 behandelde, vroeg hij zijn vriend Plinius om
informatie over de dood van zijn oom C. Plinius Secundus Maior. Plinius Maior was ten tijde van de
uitbarsting van de Vesuvius commandant van de vloot in Misenum en verloor tijdens deze gebeurtenis het
leven. Plinius Minor, zijn neef, logeerde op dat moment met zijn moeder bij zijn oom en maakte de
gebeurtenissen van nabij mee.
Epistula VI, 16 is Plinius' verslag aan Tacitus over de dood van zijn oom. Epistula VI, 20 is Plinius' verslag
aan Tacitus over wat hij zelf meemaakte op het moment van de uitbarsting.
Epistula VI, 16 De dood van Plinius’ oom
C. PLINIUS TACITO SUO S.
1 Petis ut tibi avunculi mei exitum scribam, quo verius tradere posteris possis. Gratias ago; nam video
morti eius si celebretur a te immortalem gloriam esse propositam.
2 Quamvis enim pulcherrimarum clade terrarum, ut populi ut urbes memorabili casu, quasi semper victurus
occiderit, quamvis ipse plurima opera et mansura condiderit, multum tamen perpetuitati eius scriptorum
tuorum aeternitas addet.
1
2
suo s.
petĕre, ut + coni
avunculus
exitus,-us
quo verius
verus
posteri (mv)
celebro, celebrare
propono, proponĕre
quamvis + coni
clades, cladis
terra
ut
populi, urbes
memorabilis
casus,-us
memorabili casu
victurus
quasi semper victurus
occido, occidĕre
condo, condĕre
plurima opera et mansura
perpetuitas, -atis
aeternitas, -atis
lees: suo (amico) s(alutem dicit)
vragen om
oom
einde, afloop, dood
= ut eo verius
eo + comparativus = des te
natuurgetrouw, waarheidsgetrouw
nageslacht
h.l. verheerlijken
in het vooruitzicht stellen
hoewel
ondergang
h.l. landstreek
h.l. net zoals
: Pompeii, Herculaneum, Stabiae
gedenkwaardig
ramp, ongeval
: de uitbarsting van de Vesuvius
: PFA van vivere
: in zekere zin is hij al onsterfelijk, omdat hij de
dood vond bij de uitbarsting van de Vesuvius
en de ondergang van Pompeii
omkomen
h.l. samenstellen, schrijven
: Naturalis Historia
het voortleven
eeuwigheid, onsterfelijkheid: dit deel van Tacitus'
Historiën is verloren gegaan
3 Equidem beatos puto, quibus deorum munere datum est aut facere scribenda aut scribere legenda,
beatissimos vero quibus utrumque. Horum in numero avunculus meus et suis libris et tuis erit. Quo
libentius suscipio, deposco etiam quod iniungis.
4 Erat Miseni classemque imperio praesens regebat. Nonum Kal. Septembres hora fere septima mater mea
indicat ei apparere nubem inusitata et magnitudine et specie.
5 Usus ille sole, mox frigida, gustaverat iacens studebatque; poscit soleas, ascendit locum ex quo maxime
miraculum illud conspici poterat. Nubes — incertum procul intuentibus ex quo monte; Vesuvium fuisse
postea cognitum est — oriebatur, cuius similitudinem et formam non alia magis arbor quam pinus
expresserit.
3
4
equidem …. vero
beatissimos
quibus
numerus
quo (= et eo) + comparativus
libens
deposco, deposcĕre
iniungo, iniungĕre
Miseni
imperio rego, regĕre + acc.
praesens, -ntis
nonum kal. Septembres
septima hora
indico, indicare
apparēre nubem
5
nubes, nubis
inusitatus
sol, solis
frigida
gusto, gustare
solea
miraculum
incertum
intueor, intuēri
ex quo monte
orior, oriri
cognosco, cognoscĕre
similitudo,-inis
pinus, -us
expresserit
weliswaar ….. maar
vul aan: puto
vul aan: datum est
categorie
en des te
met genoegen
opeisen
opleggen
: locativus (naamval van plaats):
in de haven van Misenum lag een divisie van
de keizerlijke vloot; omdat de Middellandse Zee
inmiddels 'Mare Nostrum' was, had de vloot
een transportfunctie en was het een soort
waterpolitie.
het commando voeren over
h.l. persoonlijk
24 augustus
: ca. één uur ’s middags
er op wijzen
: Plinius' observaties beginnen na de eerste
fase: de explosie heeft hij niet gehoord
wolk
ongewoon
h.l. zonnebad
vul aan: aqua = koudwaterbad
iets eten
sandaal
wonderlijke schouwspel
vul aan: erat
toekijken, bekijken
vul aan: oriretur
oprijzen
vernemen
gelijkenis
pijnboom
coni.potentialis
6 Nam longissimo velut trunco elata in altum quibusdam ramis diffundebatur, credo quia recenti spiritu
evecta, dein senescente eo destituta aut etiam pondere suo victa in latitudinem vanescebat, candida
interdum, interdum sordida et maculosa prout terram cineremve sustulerat.
7 Magnum propiusque noscendum ut eruditissimo viro visum. Iubet liburnicam aptari; mihi si venire una
vellem facit copiam; respondi studere me malle, et forte ipse quod scriberem dederat.
8 Egrediebatur domo; accipit codicillos Rectinae Tasci imminenti periculo exterritae — nam villa eius
subiacebat, nec ulla nisi navibus fuga -: ut se tanto discrimini eriperet orabat.
6
7
truncus
(nubes) elata in altum
quibusdam ramis
diffundor, diffundi
recens,-ntis
spiritus, -us
eveho, evehĕre
senescente eo abl. abs
destitutus
latitudo,-inis
vanesco, vanescĕre
candidus
sordidus
maculosus
prout
cinis, cineris
tollo, sustuli, sublatum
magnum ….. visum
videor, vidēri
magnus
nosco, noscĕre
ut ….
eruditus
Liburnica
8
apto, aptare
una (bijwoord)
copiam facio, facĕre
quod + coni. in relatieve BZ
codicilli (mv)
Tasci
imminenti
exterritus
subiaceo, subiacēre
fuga
discrimen, -inis
stam
(de wolk) die zich verhief de hoogte in
(nubes): femininum!
in een soort takken
zich uitbreiden
nieuw
h.l. luchtstroom
naar buiten drijven
omdat die (luchtstroom) zwakker werd
beroofd (van haar opwaartse druk)
breedte
ijler worden, vervluchtigen
wit
vuil
vlekkerig
al naar gelang
as
omhoog tillen
lees: (ei) visum (est) (id) magnum propiusque
noscendum (esse)
schijnen
h.l. belangrijk
onderzoeken
… als hij was ...
geleerd
vul aan: navis = Liburniër, een snelvarend
zeiljacht
in gereedheid brengen
met hem mee
gelegenheid geven
= ut id + conj. = (iets ) om te
briefje
(de vrouw) van Tascus; Rectina was een
kennis van Plinius Maior
abl.sing. PPA van imminēre: bijvoeglijk
gebruikt!
hevig geschrokken
aan de voet (van de berg) liggen
h.l.. mogelijkheid om te vluchten
kritieke situatie, gevaar
9 Vertit ille consilium et quod studioso animo incohaverat obit maximo. Deducit quadriremes, ascendit ipse
non Rectinae modo sed multis — erat enim frequens amoenitas orae — laturus auxilium.
10 Properat illuc unde alii fugiunt, rectumque cursum recta gubernacula in periculum tenet adeo solutus
metu, ut omnes illius mali motus omnes figuras ut deprenderat oculis dictaret enotaretque.
11 Iam navibus cinis incidebat, quo propius accederent, calidior et densior; iam pumices etiam nigrique et
ambusti et fracti igne lapides; iam vadum subitum ruinaque montis litora obstantia. Cunctatus paulum an
retro flecteret, mox gubernatori ut ita faceret monenti 'Fortes' inquit 'fortuna iuvat: Pomponianum pete.'
9
10
11
verto, vertĕre
studiosus animus
incoho, incohare
obeo, obire
maximus (animus)
deduco, deducĕre
quadriremis (navis)
frequens, -ntis
amoenitas,-atis
laturus
gubernaculum
motus,-us
figura
deprendo, deprendi, deprensum
dicto, dictare
enoto, enotare
quo
calidus
densus
pumex, pumicis
niger, nigri
ambustus
vadum subitum (incidebat)
ruina
obstans
cunctor, cunctari
retro flecto, flectĕre
gubernator,-oris
Pomponianus
h.l.. veranderen
wetenschappelijke instelling
beginnen
tegemoet gaan
edelmoedige instelling
in zee laten trekken
vierriemers, schip met vier rijen roeiers
h.l. druk bezocht, dicht bevolkt
bekoorlijkheid
PFA: om te ……
roer
fase
aspect
waarnemen
dicteren; Plinius had altijd een slaaf bij zich
om aantekeningen te maken
opschrijven
= cum eo + conj. = omdat ….er
warm
dicht(opeen)
puimsteen; steen domineert i.t.t. lava
zwart
geblakerd
een plotselinge ondiepte (ontstond)
ineenstorting; ruina is ablativus
geblokkeerd (waarschijnlijk door een dik tapijt van
as en puimsteen dat voor de kust dreef)
aarzelen
terugkeren
stuurman
vriend van Plinius Maior
12 Stabiis erat diremptus sinu medio — nam sensim circumactis curvatisque litoribus mare infunditur -; ibi
quamquam nondum periculo appropinquante, conspicuo tamen et cum cresceret proximo, sarcinas
contulerat in naves, certus fugae si contrarius ventus resedisset. Quo tunc avunculus meus secundissimo
invectus, complectitur trepidantem consolatur hortatur, utque timorem eius sua securitate leniret, deferri in
balneum iubet; lotus accubat cenat, aut hilaris aut — quod aeque magnum — similis hilari.
12
dirimo,-emi -emptum
sinus,-us
medius
sensim (bijwoord)
circumactus
curvatus
infundor, infundi + dat.
conspicuus
cresceret
sarcinae (plur)
contulerat
certus +gen.
resido, resedi, resessum
quo ... secundissimo (vento)
invehor, invectus sum
compector, complecti
trepido, trepidare
consolor, consolari
securitas,-tatem
lenio, lenire
deferor, deferri
balneum
lotus = lautus (PPP van lavare)
accubo, accubare
hilaris
magnum
scheiden, afsnijden; Pomponianus was in
Stabiae van Plinius in Herculaneum gescheiden
door de baai met zijn steeds verder
zeeinwaarts oprukkende kust. Of Plinius de
redding van Rectina nu laat voor wat het is of
besloten heeft alles en iedereen te redden, wordt
niet duidelijk.
baai
die ertussen lag
licht
gekromd
gebogen
binnenstromen
duidelijk zichtbaar
subject: periculum
bagage
subject: Pomponianus
vastbesloten tot
gaan liggen
met deze (voor hem) zeer gunstige (wind):
noordenwind, want Stabiae ligt zuidelijker
binnenvaren
omhelzen
trillen van angst
troosten
onbezorgdheid
verlichten
h.l. zich laten brengen
bad
gewassen
aan tafel gaan
vrolijk, opgewekt
h.l. moedig
13 Interim e Vesuvio monte pluribus locis latissimae flammae altaque incendia relucebant, quorum fulgor
et claritas tenebris noctis excitabatur. Ille agrestium trepidatione ignes relictos desertasque villas per
solitudinem ardere in remedium formidinis dictitabat. Tum se quieti dedit et quievit verissimo quidem
somno; nam meatus animae, qui illi propter amplitudinem corporis gravior et sonantior erat, ab iis qui
limini obversabantur audiebatur.
14 Sed area ex qua diaeta adibatur ita iam cinere mixtisque pumicibus oppleta surrexerat, ut si longior in
cubiculo mora, exitus negaretur. Excitatus procedit, seque Pomponiano ceterisque qui pervigilaverant
reddit.
13
14
reluceo, relucēre
fulgor,-is
claritas,-tatis
tenebrae (mv)
excito, excitare
agrestes,-ium
trepidatio,-onis
solitudo, -inis
in remedium + gen
formido, -inis
dictito, dictitare
quidem
meatus,-us animae
amplitudo, -inis
sonans, -ntis
limen, liminis
obversor, obversari +dat
area
diaeta
adeo, adire
oppleo,opplēre opplevi, oppletum
surgo, surgĕre, surrexi, surrectum
cubiculum
mora
nego, negare
se reddo, reddĕre + dat
pervigilo, pervigilare
oplichten
gloed
helderheid
duisternis
h.l. accentueren
landvolk
paniek
eenzaamheid
als middel tegen
vrees
herhaaldelijk zeggen
ongetwijfeld, zeker
ademhaling
omvang
luidruchtig
drempel
heen en weer lopen bij
binnenplaats
woonkamer (subject)
bereiken
vullen
h.l. omhoog komen
slaapkamer
verblijf: mora vul aan: erat
h.l. onmogelijk maken
zich weer voegen bij
wakker blijven
15 In commune consultant, intra tecta subsistant an in aperto vagentur. Nam crebris vastisque tremoribus
tecta nutabant, et quasi emota sedibus suis nunc huc nunc illuc abire aut referri videbantur.
16 Sub dio rursus quamquam levium exesorumque pumicum casus metuebatur, quod tamen periculorum
collatio elegit; et apud illum quidem ratio rationem, apud alios timorem timor vicit. Cervicalia capitibus
imposita linteis constringunt; id munimentum adversus incidentia fuit.
15
16
in commune
consulto, consultare
consultant
intra tecta
subsisto, subsistĕre
in aperto
vagor, vagari
subsistant, vagentur
vastus
tremor, tremoris
nuto, nutare
emota sedibus suis
videor, vidēri
referor, referri
sub dio
rursus
exesus
collatio, -onis
eligo, eligĕre
quidem
ratio,-onis
cervical, -alis
linteum
constringo, constringĕre
munimentum
incidentia, -ium
gemeenschappelijk
overleggen
vul aan: utrum ….(an)
binnenshuis
blijven
in de open lucht
ronddwalen
coni. dubitativus
hevig
schok
heen en weer zwaaien
van hun plaats los getrild
schijnen
teruggebracht worden
onder de blote hemel
daarentegen
poreus
vergelijking
verkieslijker maken
ongetwijfeld
argument
kussen
stuk linnen
vastbinden
bescherming
alles wat viel
17 Iam dies alibi, illic nox omnibus noctibus nigrior densiorque; quam tamen faces multae variaque lumina
solabantur. Placuit egredi in litus, et ex proximo adspicere, ecquid iam mare admitteret; quod adhuc
vastum et adversum permanebat.
18 Ibi super abiectum linteum recubans semel atque iterum frigidam aquam poposcit hausitque. Deinde
flammae flammarumque praenuntius odor sulpuris alios in fugam vertunt, excitant illum.
19 Innitens servolis duobus assurrexit et statim concidit, ut ego colligo, crassiore caligine spiritu obstructo,
clausoque stomacho qui illi natura invalidus et angustus et frequenter aestuans erat.
17
18
19
alibi
fax, facis
solor, solari
placet, placuit (ei)
egredior, egredi
ecquid
vastus
adversus
abicio, abieci, abiectum
recubo, recubare
frigidam
praenuntius
odor, odoris
sulpur, sulpuris
excito, excitare
innitor, inniti + abl
servolus
adsurgo, adsurrexi, adsurrectum
colligo, colligĕre
crassus
caligo, inis
spiritus,-us
obstruo, obstruxi, obstructum
stomachus
invalidus
aestuans, -ntis
elders
fakkel
verlichten
hij besluit
een uitweg zoeken
of .. iets
woest
h.l. gevaarlijk
afgooien
achterover gaan liggen
vul aan: aquam
voorbode
geur
zwavel
doen opspringen
leunen op
slaafje
overeind komen
h.l. concluderen
dik
walm
adem(haling)
versperren
luchtpijp
zwak
ontstoken
20 Ubi dies redditus — is ab eo quem novissime viderat tertius -, corpus inventum integrum illaesum
opertumque ut fuerat indutus: habitus corporis quiescenti quam defuncto similior.
21 Interim Miseni ego et mater — sed nihil ad historiam, nec tu aliud quam de exitu eius scire voluisti.
Finem ergo faciam.
22 Unum adiciam, omnia me quibus interfueram quaeque statim, cum maxime vera memorantur,
audieram, persecutum. Tu potissima excerpes; aliud est enim epistulam aliud historiam, aliud amico aliud
omnibus scribere. Vale.
20
eo
tertius
illaesus
21
22
operio, operui, opertum
induo, indui, indutum
habitus, -us
defungor, defungi, defunctus sum
nihil ad + acc.
adicio, adicĕre
audieram
persequor, persecutus sum
potissima (mv)
excerpo, excerpĕre
aliud ..aliud
vul aan: die
: 26 augustus, want een Romein rekent
inclusief
ongeschonden; er bestond een lezing dat
Plinius Maior zich door slaven had laten doden
bedekken
aankleden
houding
overlijden
vul aan pertinet = het heeft niets te maken met
eraan toevoegen
= audiveram
h. l. op de voet volgen
het belangrijkste
eruit selecteren
een ding ... een ander ding, het een … het
ander
Ter vergelijking ... Plinius, Epistulae VI,20
Aan Tacitus
Deze brief is het vervolg van Epistula VI,16; hierin beschrijft Plinius zijn eigen lotgevallen tijdens de uitbarsting
van de Vesuvius.
Je zegt dat je naar aanleiding van de brief die ik je op jouw verzoek heb geschreven over de dood van mijn oom,
graag wilt weten wat voor angsten en gevaren ikzelf heb doorstaan, toen ik in Misenum was achtergebleven want tot zover was ik gekomen, toen ik mijn verhaal afbrak.. "Hoewel mijn geest huivert bij de herinnering ..., zal
ik beginnen."1
Na het vertrek van mijn oom besteedde ik de rest van de dag aan mijn studie: daarom was ik immers gebleven;
daarna een had, het diner, een onrustige en korte slaap. Gedurende verscheidene dagen daarvoor waren er
aardschokken opgetreden, maar die hadden niet al teveel angst gewekt, want zoiets komt in Campanië
regelmatig voor; die nacht werden ze echter zoveel sterker dat je zou denken dat alles niet alleen maar aan het
schudden raakte, maar zelfs op zijn kop werd gezet. Mijn moeder stormde mijn slaapkamer binnen; ik was bezig
op te staan om, op mijn beurt, haar te wekken, voor het geval zij nog sliep. We gingen zitten in de voorhof van
het huis, die een betrekkelijk kleine afscheiding vormde tussen de gebouwen en de zee. Ik vraag me af of ik het
koelbloedigheid of roekeloosheid moet noemen - ik was namelijk nog maar zeventien jaar -, maar ik vraag om
een hoek van Titus Livius, lees erin alsof ik niets anders te doen heb en ik maak er ook nog een uittreksel van,
waar ik al mee begonnen was. En daar komt een vriend van mijn oom aanzetten, die onlangs uit Spanje hem was
komen bezoeken; als hij mij en mijn moeder daar ziet zitten en mij zelfs ziet zitten lezen, berispt hij haar om haar
passieve houding, mij om mijn zorgeloosheid. Toch blijf ik verdiept in het hoek. Inmiddels was de zon al op, maar
het leek wel of het daglicht maar niet wilde komen; de omliggende gebouwen raakten al hevig aan het wankelen
en, hoewel wij ons bevonden op een open plek, hadden we daar niet veel ruimte, zodat we gegronde redenen
hadden de gevolgen van een instorting te vrezen. Toen pas besloten wij de stad te verlaten. Een verdwaasde
mensenmenigte volgt ons en - dat gaat in een panieksituatie nu eenmaal door voor verstandigheid - geeft er de
voorkeur aan een ander voor zichzelf te laten beslissen en duwt ons, wanneer wij vertrekken, onder geweldig
gedrang voorwaarts.
Als we tussen de huizen uit zijn, blijven we staan. Veel wonderlijke en angstige ervaringen ondergaan wij daar.
Want de wagens die wij hadden laten uitrijden, reden heen en weer, hoewel ze zich op volkomen vlak terrein
bevonden, en zelfs wanneer ze met stenen werden geblokkeerd, bleven ze niet op hun plaats. Bovendien zagen
we dat de zee in zichzelf werd opgeslorpt en door de aardschokken als het ware teruggedreven. In ieder geval
had het strand zich uitgebreid en hield talrijke zeedieren vast op het droge zand. Aan de andere kant hing een
zwarte, angstaanjagende wolk, gespleten door kronkelende en flikkerende vuurflitsen, die er lange, oplichtende
scheuren in trokken, net bliksemschichten, maar dan groter.
Toen zei diezelfde vriend uit Spanje, met nog grotere hevigheid en aandrang: "Als uw broer en oom nog leeft, wil
hij dat u ongedeerd blijft; als hij is gestorven, heeft hij gewild dat u het overleeft. Waarom aarzelt u dan zich in
veiligheid te brengen?" Wij antwoordden dat wij het niet over ons hart konden verkrijgen, zolang wij in
onzekerheid verkeerden over zijn lot, ons om het onze te bekommeren. Hij draalt niet langer, stormt weg en
maakt zich zo snel hij kan uit de voeten. Niet veel later daalde de wolk neer over de aarde en bedekte de zee; hij
had Capri omhuld en kaap Misenum aan het oog onttrokken. Dan begint mijn moeder te smeken, aan te sporen,
te bevelen dat ik hoe dan ook moet vluchten; dat een jongeman dat immers wel kon, maar dat zij, met haar van
ouderdom verzwakte lichaam, gerust zou sterven, als ze niet de oorzaak van mijn dood zou zijn geweest. Ik
breng ertegenin dat ik niet in leven wil blijven, tenzij samen met haar; vervolgens neem ik haar arm en dwing
haar haar pas te verhaasten. Ze gehoorzaamt tegen haar zin en maakt zichzelf verwijten dat ze mij ophoudt.
Reeds viel er as, zij het nog niet erg dicht. Ik kijk om: een dikke, donkere mist kwam achter ons opzetten, die
zich als een vloedgolf uitstortte over het land. 'Laten we van de weg afgaan', zeg ik, 'zolang we nog iets zien,
anders worden we nog onder de voet gelopen op straat en door de menigte die met ons meeloopt in het donker
vertrapt.' We waren nauwelijks gaan zitten of er viel een duisternis, niet zoals een nacht zonder maan of met
wolken, maar zoals in een afgesloten kamer met het licht uit. Je hoorde gejammer van vrouwen, gehuil van
kinderen, geschreeuw van mannen; sommigen riepen om hun ouders, anderen om hun kinderen, anderen om hun
echtgenoten en probeerden hen te herkennen aan hun stem. Deze betreurde zijn eigen lot, gene dat van de
zijnen; en er waren er die uit angst voor de dood om de dood smeekten. Velen hieven hun handen op tot de
goden, nog meer beweerden dat er nergens meer goden waren en dat nu de laatste en eeuwige nacht voor de
wereld was aangebroken. Ook ontbrak het niet aan mensen die niet verzonnen en gelogen verschrikkingen de
werkelijke gevaren nog aandikten. Er waren er die vertelden dat in Misenum dit was ingestort, dát in brand stond
ten onrechte, maar ze werden geloofd. Het werd weer een beetje lichter, maar dat leek ons geen daglicht, maar
een aanwijzing dat het vuur dichterbij kwam. Het vuur hield echter op een behoorlijke afstand halt; daarna weer
duisternis en weer as, dicht en zwaar. Deze schudden wij af door steeds weer overeind te gaan staan; anders
zouden wij overdekt en door het gewicht verpletterd zijn. Ik zou me erop kunnen beroemen dat mij in zo'n groot
gevaar geen zucht of moedeloos woord is ontglipt, maar ik geloofde dan ook dat ik met de hele wereld en de hele
1
Citaat uit Vergilius, Aeneis II, 12-13
wereld met mij te gronde ging - een schrale troost, maar toch niet gering, als je op het punt staat te sterven.
Eindelijk werd de mist dunner en loste op in een soort rook of nevel. Spoedig was het werkelijk dag, de zon brak
zelfs door, maar vaal, zoals bij een zonsverduistering. Voor onze nog angstige ogen verscheen alles veranderd en
bedekt met een dikke laag as, als met sneeuw. Nadat we teruggekeerd waren naar Misenum en zo goed en zo
kwaad als het ging onze lichamen hadden verzorgd, brachten we een angstige nacht door, dobberend tussen hoop
en vrees. De vrees overheerste: want èn de aardschokken hielden aan, èn een heel aantal mensen, volkomen
verdwaasd, maakte met hun angstaanjagende voorspellingen zowel hun eigen als andermans ellende tot een
aanfluiting. Toch waren wij zelfs toen niet van plan weg te gaan, hoewel wij het gevaar niet alleen hadden
ondervonden, maar het ook verwachtten, totdat wij bericht zouden krijgen over oom. Deze gebeurtenissen, die
geen plaats verdienen in een geschiedwerk, zul je lezen zonder de bedoeling ze in je hoek op te nemen; en als je
vindt dat ze zelfs niet de moeite van een brief waard zijn, dan heb je er zelf om gevraagd. Gegroet
Vragen over Epistula VI,16
1a
1b
Ook zonder Tacitus' bijdrage zal de naam van Plinius' oom al blijven
voortleven. Om welke twee redenen?
Wie beschouwt Plinius als beatissimi? (r.6)
Waarom rekent hij z'n oom tot hen?
Welke taak legt Plinius zichzelf hiermee impliciet op?
2a
2b
Beschrijf de vorm van een pijnboom.
Tegenwoordig weten we dat de uitbreiding van de eruptiezuil is ontstaan
door de expansiekracht van het gas.
Welke twee verklaringen geeft Plinius voor het verschijnsel?
3
Wat heeft de vervanging van de Liburnica (r. 18) door quadriremes (r. 23) te
maken met de verandering van plan (vertit ille consilium, r. 22)?
4
Welke wind waaide er?
5a
Verklaar de aandacht die Plinius besteedt aan het snurken van zijn oom
(r. 40-41)
Naar welke Latijnse woorden verwijst quod (r.47)?
5b
6
Iam dies alibi, illic nox omnibus noctibus nigrior densiorque (r. 50). Welke vier
stijlfiguren vind je in deze fraai gevormde zin?
7
Noem naar aanleiding van r. 62-63 een aantal verschillen tussen het
schrijven van een brief en geschiedschrijving.
Over de brief als geheel
1a
1b
1c
1d
Hoe komt Plinius aan zijn informatie in Misenum en in Stabiae?
Logisch gezien moet Plinius het perspectief vanwaaruit hij schrijft aan deze
situatie (zie vraag 1a) aanpassen. Leg dat uit.
Welk perspectief kiest Plinius in de passages waarin hij het gedrag van zijn
oom beschrijft (r. 33-36, 37-39, 44-48) en met welk doel hanteert hij juist dit
perspectief?
Laat zien dat Plinius bij het beschrijven van het gedrag van zijn oom
herhaaldelijk de registers van zijn retorisch vermogen opentrekt. (r. 24-26,
29-30, 47-49)
2
Om het optreden van zijn oom meer reliëf te geven, zet Plinius dat
voortdurend af tegen de houding van anderen. Laat dat zien in r. 27-59.
3
Vat de deugden van Plinius Maior, die Plinius in deze brief naar voren
haalt, samen.
4
Wat is er met Rectina gebeurd? (r. 20)
Vragen en opdrachten bij Epistula VI,16 en Epistula VI,20
1
Interim Miseni ego et mater - (Brief 16, r. 60). Als Plinius dit niet van belang
vindt voor Tacitus' Historiën en er ook niet om gevraagd was, waarom
begint hij er dan over?
2
Vergelijk het optreden van Plinius in VI,20 met dat van zijn oom in Brief
16.
3
Net als bij zijn oom zet Plinius in VI,20 zijn eigen optreden steeds af tegen
dat van anderen. Laat dat zien.
4
Welke eigen kwaliteiten haalt Plinius in VI,20 naar voren?
5
Een vergelijking met Aeneas roept Plinius zelf op door het citaat van VI,20,
r. 4. Welke andere passage in deze brief zal een Romeinse lezer aan Aeneas'
vlucht uit het brandende Troje doen denken?
6
Welke fase van de uitbarsting vormt het grootste deel van Plinius' verslag
van Brief 16? En welke fase neemt het belangrijkste deel van VI,20 in
beslag? Verklaar dit.
7
Waar vind je in beide brieven het begin van de tweede fase van de
uitbarsting?
8
Waar vind je in beide brieven aanduidingen van de 'met as beladen
gaswolken'?
Plinius’ brieven aan vrouwen
Epistula IV,19
Plinius verkondigt de lof van zijn vrouw aan haar tante
Epistula VI,4
Plinius’ vrouw vertoeft om gezondheidsredenen in Campanië
Epistula VI,7
Antwoord op een brief van Calpurnia
Epistula VII,5
Aan zijn afwezige vrouw
Epistula VIII,10
De miskraam van Calpurnia
Epistula VIII,11
De miskraam van Calpurnia
Louis van Nueten
Vrouwen in de Brieven van Plinius, Hermeneus XXV/III blz.190-207
Epistula IV,19 Plinius verkondigt de lof van zijn vrouw aan haar tante
Uit een van de eerste jaren van Plinius’ huwelijk met Calpurnia dateert de brief die hij aan de tante van zijn
vrouw, Calpurnia Hispulla schrijft. De brief maakt goed duidelijk hoe Plinius zijn relatie tot zijn echtgenote
ziet.
Hispulla is de dochter van Calpurnius Fabatus, een lokale magnaat en raadslid in Como. Plinius is net
getrouwd met haar nicht, ook Calpurnia geheten, van wie de vader, de zoon van Fabatus, dood is. Dit was
blijkbaar Plinius’ derde huwelijk, gesloten na 100 n.C., hoewel van zijn tweede vrouw weinig en van zijn
eerste vrouw niets bekend is.
Plinius beschrijving wordt door moderne lezers veroordeeld als neerbuigend en koel. Romeinse huwelijken
waren niet gebaseerd op romantiek, maar op geriefelijkheid en de voortplanting van de familie. Maar
Plinius verwacht meer van zijn huwelijk dan geriefelijkheid. Hij wil graag interesses delen en hoopt – in een
eeuw van scheidingen - op een duurzaam huwelijk.
C. PLINIUS CALPURNIAE HISPULLAE SUAE S.
1 Cum sis pietatis exemplum, fratremque optimum et amantissimum tui pari caritate dilexeris, filiamque
eius ut tuam diligas, nec tantum amitae ei affectum verum etiam patris amissi repraesentes, non dubito
maximo tibi gaudio fore cum cognoveris dignam patre dignam te dignam avo evadere.
2 Summum est acumen summa frugalitas; amat me, quod castitatis indicium est. Accedit his studium
litterarum, quod ex mei caritate concepit. Meos libellos habet lectitat ediscit etiam.
1
pietas, -tatis
optimus
amans + gen. obiectivus tui
caritas, -tatis
diligo, diligĕre
amita
affectus, us
repraesento, repraesentare
fore
evado
2
acumen, -minis
frugalitas, -tatis
castitas, -tatis
indicium
accedo, accedĕre
studium
concipio, concipĕre
libellus
lectico, lecticare
edisco, ediscĕre
toewijding
voortreffelijk
liefhebbend
liefde
beminnen
tante
genegenheid
vertegenwoordigen
= futurum esse
zich ontwikkelen
sc. illam (als A van de AcI)
scherpzinnigheid
zuinigheid
kuisheid
bewijs, aanwijzing
komen bij
belangstelling
opvatten
boekje
dikwijls lezen
uit het hoofd leren
3 Qua illa sollicitudine cum videor acturus, quanto cum egi gaudio afficitur! Disponit qui nuntient sibi quem
assensum quos clamores excitarim, quem eventum iudicii tulerim. Eadem, si quando recito, in proximo
discreta velo sedet, laudesque nostras avidissimis auribus excipit.
4 Versus quidem meos cantat etiam formatque cithara non artifice aliquo docente, sed amore qui magister
est optimus.
5 His ex causis in spem certissimam adducor, perpetuam nobis maioremque in dies futuram esse
concordiam. Non enim aetatem meam aut corpus, quae paulatim occidunt ac senescunt, sed gloriam diligit.
3
4
5
illa
sollicitudo, -dinis
(causam) ago, agĕre
afficio, afficĕre
dispono, disponĕre
assensus, -us
clamor, -is
excito, excitare
eventus, -us
recito, recitare
proximum
discerno, discernĕre
velum
avidus
excipio, excipĕre
formo, formare
artifex, -ficis
perpetuus
in dies
concordia
occido. occidĕre
senesco, senescĕre
nominativus
bezorgdheid
pleidooi houden
treffen
regelen
bijval
toejuiching
opwekken, losmaken
uitkomst, afloop
voordragen
dichtstbijzijnde plaats
afzonderen
gordijn
gretig
opvangen
begeleiden
kunstenaar
voortdurend
van dag tot dag
goede verstandhouding
aftakelen
oud worden
6 Nec aliud decet tuis manibus educatam, tuis praeceptis institutam, quae nihil in contubernio tuo viderit,
nisi sanctum honestumque, quae denique amare me ex tua praedicatione consueverit.
7 Nam cum matrem meam parentis loco vererere, me a pueritia statim formare laudare, talemque qualis
nunc uxori meae videor, ominari solebas.
8 Certatim ergo tibi gratias agimus, ego quod illam mihi, illa quod me sibi dederis, quasi invicem elegeris.
Vale.
6
7
8
decet + acc.
educo, educare
praeceptum
instituo, instituĕre
contubernium
sanctus
praedicatio, -onis
loco
vereor, verēri
vererere
pueritia
ominor, ominari
certatim
invicem
eligo, eligĕre
het past (acc. zit in de PPP’s)
opvoeden
les
onderwijzen
omgang, gezelschap
eerbiedwaardig
voorspraak
als
ontzag hebben voor
= verereris
kinderjaren
voorspellen
wedijverend, om strijd
voor elkaar
uitkiezen
Epistula VI,4
Plinius’ vrouw vertoeft om gezondheidsredenen in Campanië
C. PLINIUS CALPURNIAE SUAE S.
1 Numquam sum magis de occupationibus meis questus, quae me non sunt passae aut proficiscentem te
valetudinis causa in Campaniam prosequi aut profectam e vestigio subsequi.
2 Nunc enim praecipue simul esse cupiebam, ut oculis meis crederem quid viribus quid corpusculo
apparares, ecquid denique secessus voluptates regionisque abundantiam inoffensa transmitteres.
3 Equidem etiam fortem te non sine cura desiderarem; est enim suspensum et anxium de eo quem
ardentissime diligas interdum nihil scire.
1
2
3
occupatio, -onis
queror, queri
patior, pati
valetudo, -dinis
gen. + causa
prosequor, prosequi
e vestigio
subsequor, subsequi
praecipue
simul
corpusculum
apparo, apparare
ecquid
secessus, -us
abundantia
inoffensus
transmitto, transmittĕre
equidem
suspensus
anxius
ardens
interdum
verplichting: Plinius was toen curator alvei
Tiberis et riparum et cloacarum urbis, een zeer
drukke werkkring m.b.t. onderhoud van
bedding en oevers van de Tiber en het
stadsriool
zich beklagen over
toestaan
gezondheid
vanwege
begeleiden
terstond
op de voet volgen
in het bijzonder
tegelijkertijd
lichaampje
voorbereiden
en of … wel
afzondering
overvloed: Campanië was bekend om het
zachte klimaat en de vruchtbare grond, maar
ook berucht om de weelde, die de daar voor
hun genoegen vertoevende Romeinen ten
toon spreidden
zonder hindernissen
doorlópen
wat mij betreft
spannend
beangstigend
vurig
een poosje
4 Nunc vero me cum absentiae tum infirmitatis tuae ratio incerta et varia sollicitudine exterret. Vereor
omnia, imaginor omnia, quaeque natura metuentium est, ea maxime mihi quae maxime abominor fingo.
5 Quo impensius rogo, ut timori meo cottidie singulis vel etiam binis epistulis consulas. Ero enim securior
dum lego, statimque timebo cum legero. Vale.
4
5
cum … tum
infirmitas, -tatis
ratio, -onis
varius
sollicitudo, -dinis
imaginor, imaginari
abominor, abominari
quo + comparativus
impensus
bini, -ae, -a
consulo, consulĕre
securus
niet alleen … maar ook
zwakheid
gedachte aan
wisselend
bezorgdheid
zich inbeelden
verwensen
des te
vurig
twee (bij plurale tantum litterae)
zorgen voor
gerust
Epistula VI,7 Antwoord op een brief van Calpurnia
C. PLINIUS CALPURNIAE SUAE S.
1 Scribis te absentia mea non mediocriter affici unumque habere solacium, quod pro me libellos meos
teneas, saepe etiam in vestigio meo colloces.
2 Gratum est quod nos requiris, gratum quod his fomentis acquiescis; invicem ego epistulas tuas lectito
atque identidem in manus quasi novas sumo.
3 Sed eo magis ad desiderium tui accendor: nam cuius litterae tantum habent suavitatis, huius sermonibus
quantum dulcedinis inest! Tu tamen quam frequentissime scribe, licet hoc ita me delectet ut torqueat. Vale.
1
2
3
non mediocriter
solacium
libellus
vestigium meum
colloco, collocare
gratus
requiro, requirĕre
fomentum
acquiesco, acquiescĕre + abl.
invicem
lectico, lecticare
identidem
eo + comparativus
accendo, accendĕre
suavitas, -tatis
dulcedo, -dinis
licet + conj.
delecto, delectare
torqueo, torquēre
in hoge mate
troost
boekje
h.l. de plaats waar ik mij gewoonlijk ophoud
< voetspoor
leggen
tot dankbaarheid stemmend
missen
kalmering, pijnstillend middel
rust /troost vinden in
op mijn beurt
dikwijls lezen
herhaaldelijk
des te
aanvuren
aangenaamheid, liefelijkheid
bekoorlijkheid
hoewel
plezier doen
folteren
Epistula VII,5 Aan zijn afwezige vrouw
C. PLINIUS CALPURNIAE SUAE S.
1 Incredibile est quanto desiderio tui tenear. In causa amor primum, deinde quod non consuevimus abesse.
Inde est quod magnam noctium partem in imagine tua vigil exigo; inde quod interdiu, quibus horis te
visere solebam, ad diaetam tuam ipsi me, ut verissime dicitur, pedes ducunt; quod denique aeger et
maestus ac similis excluso a vacuo limine recedo. Unum tempus his tormentis caret, quo in foro et
Samicorum litibus conteror.
2 Aestima tu, quae vita mea sit, cui requies in labore, in miseria curisque solacium. Vale.
1
2
in causa est
inde est quod
in imagine tua
vigil, vigilis
exigo, exigĕre
interdiu
diaeta
excludo, excludĕre
tormentum
lis, litis
contero, conterĕre
solacium
is er de schuld van
dat is de reden dat
denkend aan jou
slapeloos
doorbrengen
over dag
kamer
buitensluiten
foltering
proces
passief zich afbeulen
troost
Epistula VIII, 10 De miskraam van Calpurnia
Omstreeks het jaar 102 trouwde de toen veertigjarige Plinius met Calpurnia, die toen een meisje van een
jaar of twaalf moet zijn geweest; het was zijn derde huwelijk. Uit een aantal brieven blijkt dat Plinius erg
op zijn jonge vrouw gesteld was en datzelfde gevoel spreekt uit de twee brieven waarin hij bericht over een
miskraam die Calpurnia kort tevoren (ze is dan ongeveer zeventien jaar) gehad heeft. De eerste brief is
gericht aan Lucius Calpurnius Fabatus, Calpurnia’s grootvader en, zoals uit andere brieven blijkt, een nogal
opvliegend heerschap, de tweede aan Calpurnia Hispulla, een zuster van Calpurnia’s vader, die
waarschijnlijk kort voor het huwelijk van zijn dochter overleden is.
C. PLINIUS FABATO PROSOCERO SUO S.
1 Quo magis cupis ex nobis pronepotes videre, hoc tristior audies neptem tuam abortum fecisse, dum se
praegnantem esse puellariter nescit, ac per hoc quaedam custodienda praegnantibus omittit, facit
omittenda. Quem errorem magnis documentis expiavit, in summum periculum adducta.
1
prosocer, -i
pronepos, -otis
hoc + comparativus
neptis, -is
abortus, -us
dum
praegnans, -ntis
puellariter
custodio, custodire
omitto, omittĕre
error, -oris
documentum
expio, expiare + acc.
adduco, adducĕre
grootvader van zijn vrouw
achterkleinzoon
des te
kleindochter
miskraam
h.l. doordat
zwanger
jong als zij is
h.l. in acht nemen
achterwege laten, nalaten
vergissing
waarschuwing
boeten voor, gestraft worden voor
brengen tot
2 Igitur, ut necesse est graviter accipias senectutem tuam quasi paratis posteris destitutam, sic debes
agere dis gratias, quod ita tibi in praesentia pronepotes negaverunt, ut servarent neptem, illos reddituri,
quorum nobis spem certiorem haec ipsa quamquam parum prospere explorata fecunditas facit.
3 Isdem nunc ego te quibus ipsum me hortor moneo confirmo. Neque enim ardentius tu pronepotes quam
ego liberos cupio, quibus videor a meo tuoque latere pronum ad honores iter et audita latius nomina et non
subitas imagines relicturus. Nascantur modo et hunc nostrum dolorem gaudio mutent. Vale.
2
3
ut … sic
graviter accipio, accipĕre
senectus, -tutis
paratus
posteri
destituo, destituĕre + abl.
destitutam
gratias ago, agĕre
ita … ut
in praesentia
nego, negare
reddo
quorum
certiorem facio, facĕre
prosperus
exploro, explorare
fecunditas, -tatis
moneo, monēre
confirmo, confirmare
ardens
quibus
videor
latus, lateris
pronus
honores
auditus
non subitus
imago, -ginis
nascor, nasci
modo
hoewel … toch
het doet me verdriet
ouderdom
h.l. gereedstaand
nakomelingen
beroven van
sc. esse
dank betuigen
weliswaar … maar
voor het ogenblik
ontzeggen
h.l. geven, schenken
genitivus obiectivus bij spem
inlichten over
voorspoedig
h.l. beproeven
vruchtbaarheid
waarschuwen
h.l. bemoedigen
vurig
dativus bij relicturus
sc. mihi ik stel mij voor, ik meen
kant
gemakkelijk
ereambten
h.l. bekend
oud d.w.z. vele generaties teruggaand
vooroudermasker: de adellijke families
van Rome hadden de gewoonte wassen
dodenmaskers van hun voorouders te
bewaren
geboren worden
slechts
Epistula VIII, 11 De miskraam van Calpurnia
C. PLINIUS HISPULLAE SUAE S.
1 Cum affectum tuum erga fratris filiam cogito etiam materna indulgentia molliorem, intellego prius tibi
quod est posterius nuntiandum, ut praesumpta laetitia sollicitudini locum non relinquat. Quamquam vereor
ne post gratulationem quoque in metum redeas, atque ita gaudeas periculo liberatam, ut simul quod
periclitata sit perhorrescas.
1
adfectus, -us
erga + acc.
maternus
indulgentia
materna indulgentia
mollis
prius (onzijdig / bijwoord)
posterius (onzijdig / bijwoord)
quod est posterius
nuntiandum
praesumo, praesumĕre
laetitia
sollicitudo, -dinis
gratulatio, -onis
ita … ut
liberatam
libero, liberare + abl.
periclitor, periclitari
perhorresco, perhorrescĕre
genegenheid
jegens
van een moeder
toegevendheid
abl. comparationis
zacht
eerder
later
onderwerp van de A.c.I.
sc. esse
eerder voelen
blijdschap
bezorgdheid
gevoel van vreugde
weliswaar … maar
sc. eam esse
bevrijden van
in gevaar verkeren
hevig geschokt zijn
2 Iam hilaris, iam sibi iam mihi reddita incipit refici, transmissumque discrimen convalescendo metiri. Fuit
alioqui in summo discrimine, — impune dixisse liceat — fuit nulla sua culpa, aetatis aliqua. Inde abortus et
ignorati uteri triste experimentum.
3 Proinde etsi non contigit tibi desiderium fratris amissi aut nepote eius aut nepte solari, memento tamen
dilatum magis istud quam negatum, cum salva sit ex qua sperari potest. Simul excusa patri tuo casum, cui
paratior apud feminas venia. Vale.
2
3
hilaris
reficior, refici
transmitto, transmittĕre
discrimen, -minis
convalesco, convalescĕre
metior, metiri
alioqui
impune (bijwoord)
nulla sua culpa
aliqua
abortus, -us
ignoro, ignorare
uterus
experimentum
proinde
etsi
contingo, contingĕre
nepos, -potis
neptis, neptis
solor, solari
differo, differre
dilatum, negatum
salvus
excuso, excusare
casus, -us
cui
paratior
venia
opgewekt
intransitief herstellen
doorstaan
gevaar
gezond worden
afmeten, beoordelen
overigens
ongestraft
ablativus
sc. culpa
miskraam
niet weten, h.l. onbekend
zwangerschap
ervaring
daarom
hoewel
ten deel vallen
kleinzoon
kleindochter
troosten, verzachten
uitstellen
sc. esse
nog in leven
verontschuldigen
ongeval
antecedent casum
h.l. eerder, gemakkkelijker
vergiffenis
Plinius en zijn correspondentie met keizer Traianus
Epistula X 15-16
Verslag van de zeereis naar Klein-Azie
Epistula X 29-30
Hoe op te treden tegen slaven in het leger
Epistula X 33-34
Over het vormen van een vrijwillige brandweer
Epistula X 37-38 Over het voltooien van een waterleiding
Epistula X 94-95
Over het toekennen van het ius trium liberorum aan de kinderloze Suetonius
Epistula X 96-97
Hoe tegen de Christenen opgetreden moet worden
Recensie van
Jona Lendering, Een interim-manager in het Romeinse Rijk. Plinius in Bithynië
Epistula X 15
Verslag van de zeereis naar Klein-Azië
C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI
Quia confido, domine, ad curam tuam pertinere, nuntio tibi me Ephesum cum omnibus meis 'hyper Malean'
navigasse quamvis contrariis ventis retentum. Nunc destino partim orariis navibus, partim vehiculis
provinciam petere. Nam sicut itineri graues aestus, ita continuae navigationi etesiae reluctantur.
Epistula X 16
Het antwoord van Traianus
TRAIANUS PLINIO
Recte renuntiasti, mi Secunde carissime. Pertinet enim ad animum meum, quali itinere provinciam
pervenias. Prudenter autem constituis interim navibus, interim vehiculis uti, prout loca suaserint.
15
pertinēre
Ephesus
reluctor, reluctari
iemand aangaan, tot iets strekken
: volgens een vast gebruik moest de stadhouder op weg naar Klein-Azië het eerst in
Ephesus landen
uJpe;r Malevan d.w.z. om kaap Malea, berucht
vanwege de gevaarlijke passage
zich vast voornemen
kust: Bithynia, een provincie in Klein-Azië, waar
Plinius in 103 tot stadhouder was benoemd
door Traianus, niet als gewone proconsul,
maar als gouverneur met bijzondere
volmachten
reis over land
hitte
ejthsivai (a[nemoi) = passaatwinden, in de
hondsdagen uit het noordwesten waaiend,
beginnend in juli en aanhoudend tot eind
augustus, soms midden september, en alleen
overdag opstekend
tegenwerken
renuntio, renuntiare
animus
prudens
interim … interim
prout
suadeo, suadēre
rapporteren
aandacht
verstandig
nu eens … dan weer
al naar gelang
aanraden
hyper Malean
destino, destinare
orarius
provincia
iter, itineris
aestus, -us
etesiae
16
Epistula X 29 Hoe op te treden tegen slaven in het leger?
Het beleid van de Romeinen was slaven uit te sluiten van militaire dienst. Als zij zich toch hadden laten
recruteren en later ontdekt werd dat zij slaven waren, werden zij ter dood veroordeeld. Alleen als de nood
hoog was, werden slaven toegelaten, maar zij werden dan wel eerst vrijgelaten. Na de fatale slag bij
Cannae was de nood zo hoog dat zelfs voor vrijlating geen tijd was.
Dat slaven niet werden toegelaten tot het leger gebeurde waarschijnlijk om veiligheidsredenen. Ze
vormden een te grote groep binnen de samenleving.
C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI
1 Sempronius Caelianus, egregius iuvenis, repertos inter tirones duos servos misit ad me; quorum ego
supplicium distuli, ut te conditorem disciplinae militaris firmatoremque consulerem de modo poenae.
2 Ipse enim dubito ob hoc maxime quod, ut iam dixerant sacramento, ita nondum distributi in numeros
erant. Quid ergo debeam sequi rogo, domine, scribas, praesertim cum pertineat ad exemplum.
1
2
egregius
tiro, -onis
supplicium
conditor, -oris
firmator, -oris
maxime
ut … ita
dico, dicĕre sacramento
numerus
quid t/m scribas
praesertim
pertinet ad
voortreffelijk, uitstekend
rekruut
terechtstelling
grondvester
bevestiger
vooral
hoewel … toch
de krijgseed afleggen
h.l. afdeling (van soldaten)
= rogo ergo (ut) scribas, quid debeam sequi
vooral
het gaat om
Epistula X 30 Het antwoord van Traianus
TRAIANUS PLINIO
1 Secundum mandata mea fecit Sempronius Caelianus mittendo ad te eos, de quibus cognosci oportebit, an
capitale supplicium meruisse videantur. Refert autem, voluntarii se obtulerint an lecti sint vel etiam vicarii
dati.
2 Lecti <si> sunt, inquisitio peccavit; si vicarii dati, penes eos culpa est qui dederunt; si ipsi, cum haberent
condicionis suae conscientiam, venerunt, animadvertendum in illos erit. Neque enim multum interest, quod
nondum per numeros distributi sunt. Ille enim dies, quo primum probati sunt, veritatem ab iis originis suae
exegit.
1
2
secundum + acc
cognosco, cognoscĕre
capitalis
refert
voluntarius
lego, legĕre
vicarius
inquisitio, -onis
pecco, peccare
penes + acc
condicio, -onis
conscientia
animadverto, animadvertĕre
interest
probo, probare
exigo, exigĕre
volgens
h.l. onderzoeken
doodhet is van belang
vrijwillig
h.l. lichten (werven van soldaten)
plaatsvervanger
onderzoek, werving
fout zijn, falen
bij
h.l. situatie
bewustzijn
optreden
het doet er toe
goedkeuren
verlangen van
Epistula X 33 Over de vorming van een brandweercorps
C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI
1 Cum diversam partem provinciae circumirem, Nicomediae vastissimum incendium multas privatorum
domos et duo publica opera, quamquam via interiacente, Gerusian et Iseon absumpsit.
2 Est autem latius sparsum, primum violentia venti, deinde inertia hominum quos satis constat otiosos et
immobiles tanti mali spectatores perstitisse; et alioqui nullus usquam in publico sipo, nulla hama, nullum
denique instrumentum ad incendia compescenda. Et haec quidem, ut iam praecepi, parabuntur;
1
diversus
Nicomedia
vastus
privatus
interiaceo, interiacēre
Gerusia
Iseon
2
absumo, absumĕre
sparsum
violentia
inertia
otiosus
immobilis
persto, perstare
alioqui
in publico
sipo, -onis
hama
instrumentum
compesco, compescĕre
praecipio, praecipĕre
h.l. afgelegen
: hoofdstad van Bithynië
= ontzaglijk: hoewel natuursteen en baksteen
de voornaamste bouwmaterialen waren, was
brand een voortdurende bedreiging voor de
steden van het Romeinse Rijk. Rome zelf was
herhaaldelijk afgebrand ondanks het bestaan
van een grote, professionele brandweerbrigade
(gewoon) burger
er tussenin liggen
Gerusia: gebouw van de Raad van Ouden
Isistempel: Egyptische godin, van wie de
cultus een populaire vorm van persoonlijke
religie was door het hele Romeinse Rijk heen
verwoesten
subject: incendium
geweld, kracht
= traagheid, loomheid: er was grote sociale
onrust tussen de rijken en de armen, die niet
hard zouden lopen om de huizen van de
rijken te beschermen tegen het vuur
werkeloos
onbeweeglijk
erbij blijven staan
bovendien, overigens
in de stad
brandspuit (sivfwn)
brandemmer (a[mh)
: ladders, stokken en grote lakens, ondergedompeld in water, waren het gereedschap
van de brandweer. In Italië waren de vaklieden die dit gereedschap bezaten of
maakten, door de steden georganiseerd in
vrijwillige brandweerkorpsen
bedwingen
voorschrijven, bevelen
3 tu, domine, dispice an instituendum putes collegium fabrorum dumtaxat hominum CL. Ego attendam, ne
quis nisi faber recipiatur neve iure concesso in aliud utantur; nec erit difficile custodire tam paucos.
3
dispicio, dispicĕre
collegium fabrorum
dumtaxat
attendo, attendĕre
recipio, recipĕre
concedo, concedĕre
in aliud
custodio, custodire
bekijken
= gilde van timmerlieden:
volgens de Lex Iulia mocht een dergelijk
collegium slechts onder goedkeuring van de
senaat en de keizer opgericht worden.
In Italië en de westelijke provincies waren de
vrijwillige brandweerkorpsen zo georganiseerd. In het Oosten bestonden zulke gilden van
handwerkers niet. Bovendien had Traianus
Plinius geïnstrueerd alle sociale genoot schappen
af te schaffen, omdat zij georganiseerde centra
van politiek opstand (factiones) werden. De
geheime genootschappen (sodalicia) waren om die
reden verboden
slechts, niet meer dan
letten op
opnemen: om subversieve elementen te weren
verlenen
voor iets anders
: dergelijke gilden werden gemakkelijk
politieke groeperingen
Epistula X 34 Het antwoord van Traianus
TRAIANUS PLINIO
1 Tibi quidem secundum exempla complurium in mentem venit posse collegium fabrorum apud
Nicomedenses constitui. Sed meminerimus provinciam istam et praecipue eas civitates eius modi
factionibus esse vexatas. Quodcumque nomen ex quacumque causa dederimus iis, qui in idem contracti
fuerint, hetaeriae eaeque brevi fient.
2 Satius itaque est comparari ea, quae ad coercendos ignes auxilio esse possint, admonerique dominos
praediorum, ut et ipsi inhibeant ac, si res poposcerit, accursu populi ad hoc uti.
1
2
mihi venit in mentem
complurium
Nicomedensis, -is
constituo, constituĕre
praecipue
factio, -onis
quodcumque / quacumque
in idem
contraho, contrahĕre
hetairiae
brevi
satius
coerceo, coercēre
admoneo, admonēre
praedium
inhibeo, inhibēre
accursus, -us
het komt bij mij op
sc. aliarum urbium
bewoner van Nicomedia
vaststellen
vooral
partij, kliek
welke ook maar
voor een bepaald doel
samentrekken, bijeenbrengen
hetairiae: geheime genootschappen /
verenigingen met een politiek of religieus doel
in korte tijd
beter
beteugelen
aansporen
onroerend goed
tegenhouden, bedwingen (nl. incendia)
toeloop, hulp
Epistula X 37
Over het voltooien van een waterleiding
Plinius had veel aandacht voor problemen i.v.m. waterbevoorrading en drainering van gronden. Hij had
hierin ervaring opgedaan toen hij van 104 tot 107 zetelde in het bestuur van de Water- en
Draineringscommissie van de rivier de Tiber in Rome. In Bithynia bleek de stad Nicomedia er maar niet in
te slagen zijn waterhuishouding te regelen.
C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI
1 In aquae ductum, domine, Nicomedenses impenderunt HS XXX CCCXVIII, qui imperfectus adhuc
omissus, destructus etiam est; rursus in alium ductum erogata sunt CC. Hoc quoque relicto novo impendio
est opus, ut aquam habeant, qui tantam pecuniam male perdiderunt.
1
aquae ductus, -us
Nicomedensis, -is
impendo, impendĕre
HS XXX CCCXVIII
imperfectus
adhuc
omitto, omittĕre
erogo, erogare
CC
impendium
opus est + abl
perdo, perdĕre
waterleiding
bewoner van Nicomedia, de hoofdstad van
Bithynië
(aanvragen en) besteden
sc. (milia) = 3.318.000 sestertiën
onvoltooid
tot nog toe
stilleggen
uitgeven, aanbesteden
sc. (milia) = 200.000 sestertiën
uitgave
iets is nodig
verkwisten
2 Ipse perveni ad fontem purissimum, ex quo videtur aqua debere perduci, sicut initio temptatum erat,
arcuato opere, ne tantum ad plana civitatis et humilia perveniat. Manent adhuc paucissimi arcus: possunt
et erigi quidam lapide quadrato, qui ex superiore opere detractus est; aliqua pars, ut mihi videtur, testaceo
opere agenda erit, id enim et facilius et vilius.
3 Sed in primis necessarium est mitti a te vel aquilegem vel architectum, ne rursus eveniat quod accidit.
Ego illud unum affirmo, et utilitatem operis et pulchritudinem saeculo tuo esse dignissimam.
2
3
perduco, perducĕre
arcuatus
opus, operis
planus
humilis
arcus, -us
erigo, erigĕre
lapis quadratus
superior
detraho, detrahĕre
testaceus
opus testaceum
vilis
aquilex, -legis
evenio, evenire
accido, accidĕre
affirmo, affirmare
saeculum
dignus + abl
op de plaats van bestemming brengen
boog-: volgens het systeem waarbij de leiding
op bogen rust
werk, structuur
vlak
laag liggend
boog
bouwen, oprichten
natuursteen, blokken steen
voorgaand, vorig
verwijderen
gemaakt van baksteen
baksteen
goedkoop
waterbouwkundig ingenieur
gebeuren, voorvallen
gebeuren
benadrukken, verklaren
regeerperiode, tijdvak
waardig
Epistula X 38
Het antwoord van Traianus
Trajanus vindt dat Plinius alle lof verdient met zijn bezorgdheid voor de watertoevoer van Nicomedia, maar
hij moet dringend actie ondernemen i.v.m. een even zorgwekkend aspect van deze zaak.
TRAIANUS PLINIO
Curandum est, ut aqua in Nicomedensem civitatem perducatur. Vere credo te ea, qua debebis, diligentia
hoc opus aggressurum. Sed medius fidius ad eandem diligentiam tuam pertinet inquirere, quorum vitio ad
hoc tempus tantam pecuniam Nicomedenses perdiderint, ne, dum inter se gratificantur, et incohaverint
aquae ductus et reliquerint. Quid itaque compereris, perfer in notitiam meam.
perduco, perducĕre
vere
diligentia
aggredior, aggredi
medius fidius
pertinet ad
inquiro, inquirĕre
vitium
inter se gratificor, gratificari
incoho, incohare
comperio, comperire
notitia
op de plaats van bestemming brengen
werkelijk
nauwgezetheid
ondernemen, beginnen aan
= me Dius Fidius (iuvet) = waarachtig,
zo waarlijk helpe mij God!
(toe)behoren aan
onderzoeken
tekortkoming, schuld
elkaar een profijtje gunnen
beginnen
ontdekken
aandacht
Epistula X 94
Over het toekennen van het ius trium liberorum aan de kinderloze Suetonius
Suetonius Tranquillus was geleerde, geschiedschrijver en grammaticus. Hij schreef De Vita Caesarum
(levens van de eerste 12 keizers tot en met Domitianus) en De Grammaticis et Rhetoribus (onderdeel van
De Viris Illustribus), en andere, verloren gegane werken. Hij was een contubernalis van Plinius, die hem
herhaaldelijk diensten bewees. Onder Hadrianus viel hij tegelijk met zijn beschermheer Septicius Clarus in
ongenade.
C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI
1 Suetonium Tranquillum, probissimum honestissimum eruditissimum virum, et mores eius secutus et
studia iam pridem, domine, in contubernium assumpsi, tantoque magis diligere coepi quanto nunc propius
inspexi.
2 Huic ius trium liberorum necessarium faciunt duae causae; nam et iudicia amicorum promeretur et parum
felix matrimonium expertus est, impetrandumque a bonitate tua per nos habet quod illi fortunae malignitas
denegavit.
3 Scio, domine, quantum beneficium petam, sed peto a te cuius in omnibus desideriis meis indulgentiam
experior. Potes enim colligere quanto opere cupiam, quod non rogarem absens si mediocriter cuperem.
1
2
probus
eruditus
mores, -um
sequor, sequi
iam pridem
contubernium
assumo, assumĕre
diligo, diligĕre
propius
ius trium liberorum
iudicium sc. supremum
3
promereor, promerēri
parum felix
impetrandum … habet
impetro, impetrare
malignititas, -tatis
denego, denegare
indulgentia
colligo, colligĕre
quanto opere
mediocriter
rechtschapen
geleerd
karakter
zich interesseren voor, bewonderen
al lang (geleden)
kameraadschap, vriendschap
opnemen
waarderen, hoogachten, liefkozen
van dichterbij, nader
: tot de bepalingen, die Augustus in de Lex
Iulia et Papia Poppaea (9 na C.) vaststelde, om
het geboortecijfer te doen stijgen, behoorden
verschillende voorrechten voor hen die drie of
meer kinderen hadden
= uiterste wilbeschikking, testament: zij die
geen kinderen hadden, mochten slechts van
hun naaste verwanten erven
verdienen
d.w.z. kinderloos: felix = (letterlijk) vruchtbaar
= impetrandum ei est
door middel van een verzoek verkrijgen
wreedheid
ontzeggen
gunst, goedgunstigheid,genade
beoordelen < verzamelen
hoe zeer
slechts een beetje
Epistula X 95 Het antwoord van Traianus
TRAIANUS PLINIO
Quam parce haec beneficia tribuam, utique, mi Secunde carissime, haeret tibi, cum etiam in senatu
affirmare soleam non excessisse me numerum, quem apud amplissimum ordinem suffecturum mihi
professus sum. Tuo tamen desiderio subscripsi et dedisse me ius trium liberorum Suetonio Tranquillo ea
condicione, qua assuevi, referri in commentarios meos iussi.
parcus
tribuo, tribuĕre
haeret tibi
excedo, excedĕre
amplissimus
amplissimus ordo
profiteor, profitēri
sufficio, sufficĕre
suffecturum
subscribo, subscribĕre
assuesco, assuescĕre + abl
refero. referre
commentarius
spaarzaam
verlenen, toekennen
sc. in memoria = heeft zich vastgezet in jouw
geheugen
overschrijden, te boven gaan
edelachtbaar
: vaste term voor de senaat
openlijk verklaren
voldoende zijn
sc. esse
onderschrijven, steunen
zich aan iets wennen
registreren, opnemen
officieel register, aantekeningen
Epistula X,96 Plinius vraagt Trajanus advies inzake de christenen
Epistula X,97 Antwoord van Trajanus
Afgezien van de beruchte passage bij Tacitus over Nero’s christenvervolging en een bericht over
vervolgingen onder Domitianus wordt door profane schrijvers nauwelijks of niet melding gemaakt van het
christendom, totdat Plinius in 109 na Chr. als gouverneur van de provincie Bithynia-Pontus met het
probleem van deze nieuwe religie wordt geconfronteerd.
Een groot aantal christenen is bij Plinius aangeklaagd. Degenen die de offertest weigerden, heeft hij laten
terechtstellen, anoniem aangeklaagden heeft hij na de offertest vrijgelaten, maar wat moet hij doen met
het grote aantal dat bekend heeft christen te zijn geweest, maar nu bereid is van het geloof af te vallen?
Moeten zij gestraft worden of mag hij genade voor recht laten gelden? De brief waarin hij Trajanus om raad
vraagt en diens ‘rescript’ zijn belangrijke documenten over de houding van de Romeinse overheid
tegenover de christenen in de beginperiode.
Hoewel vreemde godsdiensten over het algemeen in het Romeinse Rijk geduld werden, bijvoorbeeld de
Isis-dienst, ontmoette het Christendom al in het begin tegenwerking. De diepere inhoud ervan bleef
onbekend bij de leidende persoonlijkheden, die slechts oog hadden voor het gevaar, dat het nieuwe geloof
opleverde voor de staat, omdat de christenen de keizer niet als godheid wilden erkennen. De filosofisch
denkenden beschouwden het als een vorm van bijgeloof , die zij met het Jodendom verwarden. De
vervolging onder Nero was niet van principiële aard. Hij wilde de verdenking van zich afschuiven, die
wegens de brand van Rome op hem rustte, en koos de weinig populaire christenen als zondebokken.
Trajanus blijkt , juist omdat hij zijn taak als heerser zo ernstig opvatte, de verbreiding van het christendom
een gevaar voor de staat te achten. Voor hem vielen de christelijke gemeenten onder de geheime
‘hetaeriae’, waar hij tegen gekant was. Niettemin wenste hij, in overeenstemming met zijn edel karakter en
de verlichte tijdgeest (zie de laatste woorden van zijn rescript) zachtmoedigheid te betrachten.
Epistula X,96 Plinius vraagt Trajanus advies inzake de christenen
C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI
1 Sollemne est mihi, domine, omnia de quibus dubito ad te referre. Quis enim potest melius vel
cunctationem meam regere vel ignorantiam instruere? Cognitionibus de Christianis interfui numquam: ideo
nescio quid et quatenus aut puniri soleat aut quaeri.
2 Nec mediocriter haesitavi, sitne aliquod discrimen aetatum, an quamlibet teneri nihil a robustioribus
differant; detur paenitentiae venia, an ei, qui omnino Christianus fuit, desisse non prosit; nomen ipsum, si
flagitiis careat, an flagitia cohaerentia nomini puniantur. Interim, <in> iis qui ad me tamquam Christiani
deferebantur, hunc sum secutus modum.
3 Interrogavi ipsos an essent Christiani. Confitentes iterum ac tertio interrogavi supplicium minatus;
perseverantes duci iussi. Neque enim dubitabam, qualecumque esset quod faterentur, pertinaciam certe et
inflexibilem obstinationem debere puniri.
1
sollemnis
cunctatio, -onis
rego, regĕre
ignorantia
instruo, instruĕre
cognitio, -onis
intersum, interesse
quatenus
quaero, quaerĕre
gebruikelijk
aarzeling
sturen, de juiste weg wijzen
onwetendheid
onderrichten
gerechtelijk onderzoek
bijwonen, aanwezig zijn bij
in hoeverre
(gerechtelijk) onderzoeken
2
mediocriter
haesito, haesitare
matig
aarzelen, twijfelen:
hiervan zijn drie tweeledige vragen
afhankelijk
onderscheid
h.l. leeftijdsgroepen
hoe … ook
jong
volwassen
verschillen: wat de straf betreft
berouw
kwijtscheling van straf < vergiffenis
zonder meer, nu eenmaal
voordelig zijn
= desiisse: sc. Christianum esse
= etiamsi = zelfs als
schanddaad
vrij zijn van
samenhangen met
aanbrengen, aangeven
regel
bekennen
(dood)straf
dreigen met
hardnekkig volhouden
wegleiden: voor de terechtstelling
wat ook maar
bekennen
halsstarrigheid
onbuigzaam
koppigheid
3
discrimen, -minis
aetas, -tatis
quamlibet + bijv.nw.
tener, teneri
robustus
differo, differre
paenitentia
venia
omnino
prosum, prodesse + dat.
desisse
si
flagitium
careo, carēre + abl.
cohaereo, cohaerēre + dat.
defero, deferre
modus
confiteor, confitēri
supplicium
minor, minari + acc.
persevero, perseverare
duco
qualecumque
fateor, fatēri
pertinacia
inflexibilis
obstinatio, -onis
4 Fuerunt alii similis amentiae, quos, quia cives Romani erant, adnotavi in urbem remittendos. Mox ipso
tractatu, ut fieri solet, diffundente se crimine plures species inciderunt.
5 Propositus est libellus sine auctore multorum nomina continens. Qui negabant esse se Christianos aut
fuisse, cum praeeunte me deos appellarent et imagini tuae, quam propter hoc iusseram cum simulacris
numinum afferri, ture ac vino supplicarent, praeterea male dicerent Christo, quorum nihil cogi posse
dicuntur qui sunt re vera Christiani, dimittendos putavi.
6 Alii ab indice nominati esse se Christianos dixerunt et mox negaverunt; fuisse quidem sed desisse,
quidam ante triennium, quidam ante plures annos, non nemo etiam ante viginti. <Hi> quoque omnes et
imaginem tuam deorumque simulacra venerati sunt et Christo male dixerunt.
4
5
amentia
quia cives Romani erant
zonder beroep op het volk terechtgesteld
adnoto, adnotare
remitto, remittĕre
tractatus, -us
diffundo, diffundĕre
species, -ei
incido, incidĕre
propono, proponĕre
libellus
auctor, -is
contineo, continēre
qui
praeeo, praeire
appello, appelare
imago, -ginis
6
numen, -minis
tus, turis
supplico, supplicare + dat.
maledico, maledicĕre + dat.
quorum nihil
dimitto, dimittĕre
index, indicis
nomino, nominare
triennium
non nemo
veneror, venerari
waanzin
: zij mochten alleen te Rome en niet
worden
(laten) registreren
wegzenden
(het in) behandeling (nemen)
verbreiden
bijzonder geval
zich voordoen
voorleggen
h.l. aanklacht
schrijver: sine auctore = anoniem
bevatten
= eos, qui: verbinden met dimettendos
esse putavi
voorzeggen (van gebed of formule)
aanroepen
beeld: de goddelijke verering van de
keizers was in het Oosten al lang in
gebruik en werd daar ook door het
bestuur verlangd; in Rome zelf was dit
nog niet het geval
god
wierook
smeken tot
vervloeken
tot niets waarvan
wegsturen
aanklager
noemen
drie jaar
een enkeling
aanbidden
7 Affirmabant autem hanc fuisse summam vel culpae suae vel erroris, quod essent soliti stato die ante
lucem convenire, carmenque Christo quasi deo dicere secum invicem seque sacramento non in scelus
aliquod obstringere, sed ne furta ne latrocinia ne adulteria committerent, ne fidem fallerent, ne depositum
appellati abnegarent. Quibus peractis morem sibi discedendi fuisse rursusque coeundi ad capiendum cibum,
promiscuum tamen et innoxium; quod ipsum facere desisse post edictum meum, quo secundum mandata
tua hetaerias esse vetueram.
7
adfirmo, adfirmare
summa
error, erroris
status
ante lucem
secum invicem
sacramentum
se obstringo, obstringĕre + acc.
furtum
latrocinium
adulterium
fidem fallo, fallĕre
depositum nego, negare
appello, appellare
perago, peragĕre
coeo, coire
cibus
promiscuus
innoxius
quod ipsum
edictum
secundum + acc.
hetaeria
de verklaring afleggen
hoofdzaak
dwaling
vastgesteld: die stato: de zondag
: de viering van de vigilia: de nachtwake
= om beurten: tussen voorganger en
gemeente
doopeed: Plinius denkt aan een eed van
trouw zoals in het leger en bij geheime
politieke groeperingen
zich verplichten tot
diefstal
roofmoord
echtbreuk
woordbreuk plegen
iets wat aan iemand is toevertrouwd (bij
terugvordering) weigeren terug te geven
aanmanen (tot teruggave), sommeren
volbrengen, voltooien
samenkomen
hier wordt gedoeld op de maaltijd die de
armen werd aangeboden door de rijkere
gemeenteleden de agapè, het liefdemaal.
Dit moet worden onderscheiden van de
eucharistieviering, het heilig avondmaal,
dat waarschijnlijk in de eerste bijeenkomst plaatsvond en die aanleiding gaf
tot gruwelverhalen over rituele moorden, het
slachten en opeten van kinderen. De woorden
promiscuus en obnoxius willen dit onkennen.
gewoon, normaal
onschuldig
en zelfs dit
verordening
volgens
genootschap, vereniging: met politiek of
godsdienstig doel
8 Quo magis necessarium credidi ex duabus ancillis, quae ministrae dicebantur, quid esset veri, et per
tormenta quaerere. Nihil aliud inveni quam superstitionem pravam et immodicam.
9 Ideo dilata cognitione ad consulendum te decucurri. Visa est enim mihi res digna consultatione, maxime
propter periclitantium numerum. Multi enim omnis aetatis, omnis ordinis, utriusque sexus etiam vocantur in
periculum et vocabuntur. Neque civitates tantum, sed vicos etiam atque agros superstitionis istius contagio
pervagata est; quae videtur sisti et corrigi posse.
10 Certe satis constat prope iam desolata templa coepisse celebrari, et sacra sollemnia diu intermissa
repeti passimque venire <carnem> victimarum, cuius adhuc rarissimus emptor inveniebatur. Ex quo facile
est opinari, quae turba hominum emendari possit, si sit paenitentiae locus.
8
9
10
quo
ancilla
ministra
quid esset veri
et
tormentum
quaero, quaerĕre
superstitio, -onis
pravus
immodicus
differo, differre
cognitio, -onis
decurro, decurrĕre
consultatio, -onis
periclitantes, -ium
sexus, -us
voco in periculum, vocare
vicus
agri
contagio, -onis
pervagor, pervagari + acc.
sisto, sistĕre
corrigo, corrigĕre
desolatus
celebro, celebrare
sacra sollemnia
intermissus
repeto, repetĕre
veneo, venire < venum ire
victimarum
emptor, -oris
opinor, opinari
emendo, emendare
paenitentia
en daarom (vanwege uw verbod) des te
slavin
diakones: helpster bij de eredienst
wat ervan waar was
en wel
foltering: een getuigenis van slaven was
pas rechtsgeldig als het verhoor onder
folteringen plaats vond
onderzoeken
bijgeloof
slecht
mateloos, grenzeloos
uitstellen
gerechtelijk onderzoek
er toe overgaan
raadpleging
degenen die het risico van veroordeling
lopen
geslacht
aanklagen
dorp
platteland
besmetting met
zich verspreiden over
tot staan brengen, stoppen
verbeteren
verwaarloosd
in groten getale bezoeken
offerfeesten
in onbruik geraakt
h.l. weer opvatten
verkocht worden
sc. carnem
koper
h.l. concluderen
tot beter inzicht brengen
berouw
Epistula X,97 Antwoord van Trajanus
TRAIANUS PLINIO
1 Actum quem debuisti, mi Secunde, in excutiendis causis eorum, qui Christiani ad te delati fuerant,
secutus es. Neque enim in universum aliquid, quod quasi certam formam habeat, constitui potest.
2 Conquirendi non sunt; si deferantur et arguantur, puniendi sunt, ita tamen ut, qui negaverit se
Christianum esse idque re ipsa manifestum fecerit, id est supplicando dis nostris, quamvis suspectus in
praeteritum, veniam ex paenitentia impetret. Sine auctore vero propositi libelli <in> nullo crimine locum
habere debent. Nam et pessimi exempli nec nostri saeculi est.
1
2
actus, -us
debuisti
mi
excutio, excutĕre
causa
defero, deferre
fuerant
in universum
certam formam habeo, habēre
constituo, constituĕre
conquiro, conquirĕre
arguo, arguĕre
manifestus
supplico, supplicare + dat.
suspectus
in praeteritum
impetro, impetrare
auctor, -oris
propono, proponĕre
libellus
locum habeo in, habēre
est + gen.
pessimi exempli
exemplum
saeculum
handelwijze
sc. sequi
vocativius van meus
onderzoeken
zaak, motief (waarom zij voor de
verboden religie gekozen hadden)
aanbrengen
= erant
in het algemeen, voor iedereen geldend
een vaste regel bevatten
vaststellen
opsporen
schuldig verklaren
duidelijk
smeken tot
verdacht
ten aanzien van het verleden
verkrijgen
schrijver: sine auctore = anoniem
voorleggen
schriftelike aanklacht
een geldige grond vormen voor
het hoort bij, het is eigen aan
= pessimum exemplum
h.l. precedent
h.l. tijd
Een interim-manager in het Romeinse Rijk. Plinius in Bithynië
Jona Lendering, Een interim-manager in het Romeinse Rijk. Plinius in Bithynië (1998 De Roo interim;
90.802729.2.2).
Bespreking in Hermeneus 71 (1999)
Omstreeks 110 n.Chr. verbleef Plinius Minor een aantal jaren in Bithynië-Pontus. Hij moest orde op zaken stellen
in deze Romeinse provincie (gelegen in wat nu Turkije heet), en wel in opdracht van keizer Trajanus, met wie hij,
zo blijkt uit de van Plinius bewaard gebleven brieven, in geregeld contact stond. Bekend is vooral de
correspondentie met de keizer over de vraag hoe moest worden opgetreden tegen Christenen in het door Plinius
bestuurde gebied. Plinius was naar Bithynië-Pontus gestuurd 'krachtens een besluit van de senaat'. Dat lezen we
in een ter ere van hem in de thermen van zijn geboorteplaats Novum Comum aangebrachte inscriptie (Corpus
Inscription Latinarum V.5262). Het bewuste senaatsbesluit was genomen op instigatie van Trajanus. Plinius werd
immers, zo blijkt uit de al genoemde inscriptie, naar Bithynië gezonden als legatus Augusti pro praetore consulari
potestate, dat wil zeggen, als gevolmachtigde des Keizers met de rang van praetor en de bevoegdheid van
consul. Legatus Augusti, zo legt Jona Lendering uit in zijn Een interim-manager in het Romeinse rijk, was niet de
gewone benaming voor de gouverneur van Bithynië. Normaliter heette zo iemand proconsul. Bithynië was
namelijk geen keizerlijke, maar een senatoriale provincie - het onderscheid tussen beide soorten provincies
bestond al sinds de tijd van keizer Augustus en werd onder andere tot uitdrukking gebracht in de titulatuur van de
gouverneur. Dat Trajanus het nodig vond Plinius als keizerlijk gevolmachtigde naar de senatoriale provincie
Bithynië te sturen, wijst op het bestaan van een crisis in het betreffende gebied. Men had daar, aldus Lendering,
behoefte aan een 'interimmanager avant la lettre'. Lenderings voor een algemeen publiek bestemde boekje over
Plinius in Bithynië is de uitgewerkte tekst van een lezing die hij in februari 1998 heeft gehouden op verzoek van
een bureau dat interim-management verzorgt voor organisaties als de overheid, het verzekeringswezen en de
banken. Dit laatste verklaart het veelvuldig gebruik van de termen 'manager' en 'management' in de
tweeënnegentig bladzijden die het boekje telt (meer dan dertig keer, met bijvoorbeeld op p.41: 'Het proces tegen
Jezus is een voorbeeld van crisismanagement'.) Dit had best wat minder gekund. Over Plinius' doen en laten in
Bithynië komt Lendering pas op p.70 te spreken. In de bladzijden daarvoor behandelt hij de verschillende
aspecten van de Romeinse cultuur die noodzakelijk zijn om Plinius' optreden in het verre Bithynië te begrijpen. De
aandacht gaat vooral uit naar de praktijk van het rijksbestuur. De auteur gaat soms wat kort door de bocht, maar
alles bijeengenomen is het een aardig, vlot geschreven boekje. Niet alleen managers kunnen er het een en ander
uit leren.
H.C. Teitler
Hoe werd het Romeinse Rijk bestuurd? Daarmee bedoel ik niet de formele structuur van de staatsinstellingen,
maar de dagelijkse praktijk van hoor- en rechtszittingen, bemiddeling en interventie in lokaal bestuur, de
afhandeling van correspondentie, de praktijk van de belastinginning en de vervulling van ceremoniële
verplichtingen door bestuurders en machthebbers. De geschiedschrijver Cassius Dio (± 164-na 229) klaagde
erover dat met het einde van de Republiek en de vestiging van het keizerrijk door Augustus de besluitvorming
door en in de omgeving van de keizer in het geheim plaats vond en zo ook aan het zicht van de latere
geschiedvorser onttrokken was. Helemaal gelijk had hij niet. De brieven van Plinius de Jongere (± 61-na 112) die
in de eerste plaats om hun literaire betekenis gepubliceerd en bewaard gebleven zijn, laten iets zien van de
dagelijkse beslommeringen van een hoge Romeinse bestuurder en hoe en waarover hij zijn keizer raadpleegde.
Plinius werd door keizer Traianus (97-117) als gouverneur met zeer bijzondere volmachten -formeel waren zij
gelijk aan die van de keizer zelf- naar de provincie Bithynië, in het noordwesten van het huidige Turkije,
gezonden. Hier moest hij als 'interimmanager', zoals wij tegenwoordig zouden zeggen, het puin ruimen van
jarenlang corrupt bestuur en financieel wanbeheer. Hij bleef er misschien achttien maanden en stelde er, vooral
op financieel gebied, krachtig orde op zaken. Het boekje dat Jona Lendering hierover geschreven heeft, Een
interim-manager in her Romeinse Rijk. Plinius in Bithynië, is bijzonder aardig. Het is voortgekomen uit een lezing
die de auteur voor een bureau voor interim-management hield en is dus op een breed publiek gericht. Het is goed
opgebouwd. In een reeks korte hoofdstukjes wordt de lezer vertrouwd gemaakt met de agrarische bestaansbasis
en de renteniersmentaliteit van de Romeinse samenleving, de positie van de keizer ('eenzaam aan de top' is een
mooie karakterisering), de taken die hij uitvoerde (veel luisteren en reageren op correspondentie en
verzoekschriften) en de tegengestelde kringen van senatoren en keizerlijke vrijgelatenen waaruit de keizer zijn
bestuurders en ambtenaren koos. Ook het bestuur op het niveau van de provincie komt aan de orde. Centraal
staat het proces dat Pontius Pilatus als stadhouder van Judaea tegen Jezus van Nazareth moest voeren. Verder
wordt de lokale elite geportretteerd waarmee de gouverneur te maken had ('management by speech' is weer een
mooie karakterisering, evenals: 'zij waren elkaars gevangene') om ten slotte uit te komen bij de bijzondere
situatie in Bithynië en Plinius' optreden aldaar en de correspondentie die hij met de keizer voerde over de te
nemen maatregelen. Daaruit blijkt weer hoe een vertrouwd bestuurder toch ook voorzichtig met deze machtige
persoon moest omgaan. Daarnaast wijst Lendering er terecht steeds op hoe belangrijk het gesproken woord in de
communicatie was en wat de rol was van het optreden van beroemde 'concertredenaars'.
Ed van der Vliet
Plinius’ landhuis / landhuizen
Epistula II 17
Plinius’ landhuis aan zee
- plattegrond en afbeelding bij de tekst van Epistula II 17
- ‘Beste Plinius’: brief van Stan aan Plinius (incl. spelfouten)
Epistula IX,7
De landhuizen van Plinius aan het meer van Como
Epistula II 17
Plinius’ landhuis aan zee
Al in de oudheid bezaten vele Romeinen, die het zich konden veroorloven, buitenhuizen en zomerverblijven
o.a. op de kust van de Tyrrheense zee. In deze brief beschrijft Plinius zijn op ongeveer 25 km van Rome
iets ten zuiden van Ostia gelegen villa, Laurentinum of Laurens genoemd naar het nabij gelegen dorpje
Laurentum. De beschrijving is zo levendig dat het is alsof Plinius ons zelf in zijn huis rondleidt . Als niet alle
technische details, met name van de centrale verwarming, even duidelijk zijn, moet je bedenken dat het
ook niet Plinius’ bedoeling was een technische uiteenzetting te geven en dat bovendien vele dingen die voor
ons duister zijn bij zijn lezers bekend verondersteld mogen worden.
C. PLINIUS GALLO SUO S.
1 Miraris cur me Laurentinum vel - si ita mavis -, Laurens meum tanto opere delectet; desines mirari, cum
cognoveris gratiam villae, opportunitatem loci, litoris spatium.
2 Decem septem milibus passuum ab urbe secessit, ut peractis quae agenda fuerint salvo iam et composito
die possis ibi manere. Aditur non una via; nam et Laurentina et Ostiensis eodem ferunt, sed Laurentina a
quarto decimo lapide, Ostiensis ab undecimo relinquenda est. Utrimque excipit iter aliqua ex parte
harenosum, iunctis paulo gravius et longius, equo breve et molle.
1
2
Laurentinum
Laurens
tanto opere
delecto, delectare
opportunitas, -tatis
spatium
secedo, secedĕre
perago, peragĕre
salvo iam et composito die
fero, ferre
lapis, -pidis
excipio, excipĕre
harenosus
aliqua ex parte
iunctis
iungo, iungĕre
paulo
mollis
landgoed bij Laurentum
sc. praedium = landgoed
zozeer
vermaken, verblijden
gunstige ligging
uitgestrektheid
perf. verwijderd zijn
volbrengen
na de dag goed en volledig benut te hebben
leiden (onderwerp viae)
mijlsteen
aansluiten op
zandig
voor een (of ander) deel
sc. equis
inspannen (voor een wagen)
een beetje, wat
aangenaam
3 Varia hinc atque inde facies; nam modo occurrentibus silvis via coartatur, modo latissimis pratis
diffunditur et patescit; multi greges ovium, multa ibi equorum boum armenta, quae montibus hieme
depulsa herbis et tepore verno nitescunt. Villa usibus capax, non sumptuosa tutela.
4 Cuius in prima parte atrium frugi, nec tamen sordidum; deinde porticus in D litterae similitudinem
circumactae, quibus parvola sed festiva area includitur. Egregium hac adversus tempestates receptaculum;
nam specularibus ac multo magis imminentibus rectis muniuntur.
3
4
occurro, occurrĕre
coarto, coartare
diffundo, diffundĕre
patesco, patescĕre
armentum
tepor vernus
nitesco, nitescĕre
usus, usus
capax + dat.
sumptuosus
tutela
atrium
frugi
sordidus
porticus, -us (vrl)
similitudo, -dinis
circumago, circumagĕre
festivus
area
egregius
hae
tempestas, -tatis
receptaculum
specular, -is
immineo, imminēre
tectum
munio, munire
in de weg staan
versmallen
passief zich verbreden
zich uitbreiden
kudde (van grote dieren)
zachte lentelucht
er welgedaan uit gaan zien
gebruik
omvangrijk (in)
kostbaar, duur
onderhoud
voorzaal, hal (omgeven door een overdekte
gaanderij)
degelijk, eenvoudig <
dat.finalis van frux, frugis = tot nut
sjofel
zuilengang
vorm < nabootsing
(in een kring) ronddraaien
genoegelijk
binnenplaats
uitstekend
sc. porticus
storm
toevlucht(soord)
onder lapis specularis verstonden de Romeinen
een soort natuurlijk glas
erboven uitsteken
dak
versterken
5 Est contra medias cavaedium hilare, mox triclinium satis pulchrum, quod in litus excurrit ac si quando
Africo mare impulsum est, fractis iam et novissimis fluctibus leviter alluitur. Undique valvas aut fenestras
non minores valvis habet atque ita a lateribus a fronte quasi tria maria prospectat; a tergo cavaedium
porticum aream porticum rursus, mox atrium silvas et longinquos respicit montes.
6 Huius a laeva retractius paulo cubiculum est amplum, deinde aliud minus quod altera fenestra admittit
orientem, occidentem altera retinet; hac et subiacens mare longius quidem sed securius intuetur.
5
6
cavaedium
hilaris
excurro, excurrĕre
Africo
impello, impellĕre
alluo, alluĕre
valvae
latus, -eris
frons, -ntis
prospecto, prospectare
tergum
longinquus
respicio, respicĕre
laevus
retractius (comparativus)
orientem, occidentem
subiaceo, subiacēre
securus
binnenplaats
vrolijk
uitlopen
sc. vento = Zuidenwind
in beweging brengen
bespoelen
dubbele deuren
zijkant
voorkant
uitkijken op
achterkant
ver afgelegen
de blik richten op
links
meer naar achteren gelegen
sc. solem: de zon bij haar opkomst /de zon bij
haar ondergang
onder iets liggen
rustig, veilig
7 Huius cubiculi et triclinii illius obiectu includitur angulus, qui purissimum solem continet et accendit. Hoc
hibernaculum, hoc etiam gymnasium meorum est; ibi omnes silent venti, exceptis qui nubilum inducunt, et
serenum ante quam usum loci eripiunt.
8 Annectitur angulo cubiculum in hapsida curvatum, quod ambitum solis fenestris omnibus sequitur. Parieti
eius in bibliothecae speciem armarium insertum est, quod non legendos libros sed lectitandos capit.
7
8
intueor, intueri
obiectus, -us
purus
accendo, accendĕre
hibernaculum
excipio, excipĕre
nubilus
induco, inducĕre
serenus
usus, -us
annecto, annectĕre
hapsis = absis
curvo, curvare
ambitus, -us
paries, parietis
in speciem + gen.
armarium
insero, inserĕre
lectito, lectitare
capio, capĕre
uitkijken op
het er vóór liggen
vol < helder
doen gloeien
winterverblijf
uitzonderen
bewolkt, sc. caelum
aanvoeren
helder, sc. caelum
nut, bruikbaarheid, voordeel
verbinden
halve cirkel
krommen, buigen
baan
muur
lijkend op
kast
invoegen
dikwijls lezen
bevatten
9 Adhaeret dormitorium membrum transitu interiacente, qui suspensus et tubulatus conceptum vaporem
salubri temperamento huc illuc digerit et ministrat. Reliqua pars lateris huius servorum libertorumque
usibus detinetur, plerisque tam mundis, ut accipere hospites possint.
10 Ex alio latere cubiculum est politissimum; deinde vel cubiculum grande vel modica cenatio, quae plurimo
sole, plurimo mari lucet; post hanc cubiculum cum procoetone, altitudine aestivum, munimentis hibernum;
est enim subductum omnibus ventis. Huic cubiculo aliud et procoeton communi pariete iunguntur.
9
10
adhaereo, adhaerēre
dormitorium
membrum
transitus, -us
interiaceo, interiacēre
suspensus
tubulatus
concipio, concipĕre
vapor, -oris
salubris
temperamentum
digero, digerĕre
ministro, ministrare
detineo, detinēre
plerisque
mundus
politus
grandis
modicus
cenatio, -onis
luceo, lucēre
procoeto, -onis
aestivus
munimentum
hibernus
subductus
grenzen aan
slaapvertrek
overloop: deze was centraal verwarmd, zowel
onder de op lage zuiltjes gebouwde vloer
(suspensus) als door pijpen in de wanden
(tubulatus), waardoorheen de warme lucht
(vapor) uit de benedenruimte optrok
liggen tussen
zwevend
van buizen voorzien
opvangen
hete lucht
gezond
verhouding
verspreiden
verschaffen
in beslag nemen, bestemmen
sc. cubiculis
net
smaakvol ingericht
groot, omvangrijk
niet te groot
eetkamer
schitteren
voorkamer (voor personeel)
geschikt voor de zomer
beschutting
geschikt voor de winter
beschut tegen
11 Inde balinei cella frigidaria spatiosa et effusa, cuius in contrariis parietibus duo baptisteria velut eiecta
sinuantur, abunde capacia si mare in proximo cogites. Adiacet unctorium, hypocauston, adiacet propnigeon
balinei, mox duae cellae magis elegantes quam sumptuosae; cohaeret calida piscina mirifica, ex qua
natantes mare aspiciunt,
12 nec procul sphaeristerium quod calidissimo soli inclinato iam die occurrit. Hic turris erigitur, sub qua
diaetae duae, totidem in ipsa, praeterea Chianti quae latissimum mare longissimum litus villas
amoenissimas possidet.
11
12
balneum
cella
spatiosus
effusus
baptisterium
velut eiecta sinuantur
abunde
capax, -acis
adiaceo, adiacēre
unctorium
hypocauston
propnigeon
elegans
sumptuosus
cohaereo, cohaerēre
calidus
piscina
mirificus
sphaeristerium
inclino, inclinare
occurro, occurrĕre
turris, -is
erigo, erigĕre
diaeta
amoenus
post (bijwoord)
badinrichting
kamer
ruim
uitgestrekt
badkuip
met een bocht als het ware naar voren
springen
meer dan genoeg
ruim
erbij liggen
zalfkamer
vertrek met hete/luchtverwarming
stookplaats
smaakvol, keurig
kostbaar, weelderig
samenhangen met
warm
zwembad
buitengewoon, bewonderenswaardig
baan voor balspel
ten einde lopen
ontmoeten
toren
passief zich verheffen
appartement
lieflijk, bekoorlijk
erachter, achteraan
13 Est et alia turris; in hac cubiculum, in quo sol nascitur conditurque; lata post apotheca et horreum, sub
hoc triclinium, quod turbati maris non nisi fragorem et sonum patitur, eumque iam languidum ac
desinentem; hortum et gestationem videt, qua hortus includitur.
14 Gestatio buxo aut rore marino, ubi deficit buxus, ambitur; nam buxus, qua parte defenditur tectis,
abunde viret; aperto caelo apertoque vento et quamquam longinqua aspergine maris inarescit.
13
apotheca
horreum
turbo, turbare
non nisi
fragor, -is
patior, pati
languidus
gestatio, -onis
14
buxus
ros marinus
deficio, deficĕre
abunde
vireo, virēre
aspergo, -ginis
inaresco, inarescĕre
wijnkelder
provisiekamer
onstuimig maken
alleen
geraas
toelaten
zacht kabbelend
laan (waar men in draagstoelen gedragen een
luchtje schepte)
buksboom
zeedauw < rozemarijn
beginnen te ontbreken
meer dan genoeg
groen zijn
het spatten
verdorren
15 Adiacet gestationi interiore circumitu vinea tenera et umbrosa, nudisque etiam pedibus mollis et cedens.
Hortum morus et ficus frequens vestit, quarum arborum illa vel maxime ferax terra est, malignior ceteris.
Hac non deteriore quam maris facie Chianti remota a mari fruitur, cingitur diaetis duabus a tergo, quarum
fenestris subiacet vestibulum villae et hortus alius pinguis et rusticus.
16 Hinc cryptoporticus prope publici operis extenditur. Utrimque fenestrae, a mari plures, ab horto singulae
sed alternis pauciores. Hae cum serenus dies et immotus, omnes, cum hinc vel inde ventis inquietus, qua
venti quiescunt sine iniuria patent.
15
interior
circumitus, -us
vinea tenera
umbrosus
cedens
morus
ficus
vel
16
ferax
malignus
hac
vestibulum
pinguis
rusticus
cryptoporticus, -us
publici operis
extendo, extendĕre
scilicet
alternis singulae
immotus
inquietus
quiesco, quiescĕre
iniuria
pateo, patēre
meer naar binnen gelegen
omloop
bedoeld wordt: een met wijnranken begroeide
pergola
schaduwrijk
begaanbaar
moerbeiboom
vijgeboom
zeker wel (ter versterking van een
superlativus)
vruchtbaar
schraal
sc. facie = aanblik
ingang
vruchtbaar
landelijk
overdekte gang (hybridisch woord,
samengesteld uit kruvpto~ en porticus)
gen. qualitatis van de afmetingen van een …
passief zich uitstrekken
namelijk
één op de twee: d.w.z. tegen telkens twee
ramen aan de zeezijde is er telkens één aan
de kant van de tuin
zonder wind
onrustig
rustig zijn
h.l. beschadiging
open staan
17 Ante cryptoporticum xystus violis odoratus. Teporem solis infusi repercussu cryptoporticus auget, quae
ut tenet solem sic aquilonem inhibet summovetque, quantumque caloris ante tantum retro frigoris; similiter
africum sistit, atque ita diversissimos ventos alium alio latere frangit et finit. Haec iucunditas eius hieme,
maior aestate.
18 Nam ante meridiem xystum, post meridiem gestationis hortique proximam partem umbra sua temperat,
quae, ut dies crevit decrevitve, modo brevior modo longior hac vel illa cadit.
19 Ipsa vero cryptoporticus tum maxime caret sole, cum ardentissimus culmini eius insistit. Ad hoc
patentibus fenestris favonios accipit transmittitque nec umquam aere pigro et manente ingravescit.
17
18
19
xystus
viola
odoratus
tepor, -oris
infundo, infundĕre
repercussus, -us
aquilo, -onis
inhibeo, inhibēre
submoveo, submovēre
retro
Africus
sisto, sistĕre
tempero, temperare
ut
decresco, decrescĕre
culmen, -minis
insisto, insistĕre
Favonius
piger
ingravesco, ingravescĕre
terras met bloembedden
violier
geurig, welriekend
zachte warmte
passief binnenvallen
weerkaatsing
noordenwind
tegenhouden
verwijderd houden
aan de achterzijde
zuidwestenwind
tot staan brengen
in de juiste temperatuur
brengen
al naargelang
ten einde lopen
hoogste punt
op iets gaan staan
(zoele) zuidwestenwind
bedompt, muf
zwaar worden
20 In capite xysti, deinceps cryptoporticus horti, diaeta est amores mei, re vera amores: ipse posui. In hac
heliocaminus quidem alia xystum, alia mare, utraque solem, cubiculum autem valvis cryptoporticum,
fenestra prospicit mare.
21 Contra parietem medium zotheca perquam eleganter recedit, quae specularibus et velis obductis
reductisve modo adicitur cubiculo modo aufertur. Lectum et duas cathedras capit; a pedibus mare, a tergo
villae, a capite silvae: tot facies locorum totidem fenestris et distinguit et miscet.
20
21
caput, capitis
deinceps
diaeta
amor, -oris
re vera
heliocaminus
alia
utraque
valvae
zotheca
perquam
specular, -is
velum
obduco, obducĕre
reduco, reducĕre
adicio, adicĕre
lectus
kathedra
capio, capĕre
a pedibus
totidem
kop, bovenkant
in aansluiting met dat van
appartement
h.l.. lievelingsvertrek
werkelijk
zonnebad
sc. parte
sc. parte
dubbele deuren
serre, erker
zeer
onder lapis specularis verstonden de Romeinen
een soort natuurlijk glas
gordijn
iets voor iets schuiven
wegtrekken
toevoegen
bed
(gemakkelijke) leunstoel
bevatten
sc. iacentis
evenveel
22 Iunctum est cubiculum noctis et somni. Non illud voces servolorum, non maris murmur, non
tempestatum motus non fulgurum lumen, ac ne diem quidem sentit, nisi fenestris apertis. Tam alti
abdicitque secreti illa ratio, quod interiacens andron parietem cubiculi hortique distinguit atque ita omnem
sonum media inanitate consumit.
23 Applicitum est cubiculo hypocauston perexiguum, quod angusta fenestra suppositum calorem, ut ratio
exigit, aut effundit aut retinet. Procoeton inde et cubiculum porrigitur in solem, quem orientem statim
exceptum ultra meridiem oblicum quidem sed tamen servat.
22
23
servulus
murmur, -uris
tempestas, -tatis
fulgur, -is
abdo, abdĕre
secretum
ratio, -onis
andron
inanitas, -tatis
consumo, consumĕre
applico, applicare, PPP applicitum
hypocauston
perexiguus
calor, -oris
exigo, exigĕre
effundo, effundĕre
procoeton
porrigo, porrigĕre
orior, oriri
excipio, excipĕre
ultra
meridies, -ei
obliquus
slaafje
geruis
storm
bliksem
verbergen
afzondering
reden
mannenvertrek
lege ruimte
h.l. smoren
toevoegen
vertrek met hete-lucht-verwarming
zeer klein
hitte
eisen, verlangen
loslaten
voorvertrek (voor personeel)
passief-reflexief zich uitstrekken
opkomen
opvangen
langer dan
middag
schuin
24 In hanc ego diaetam cum me recepi, abesse mihi etiam a villa mea videor, magnamque eius voluptatem
praecipue Saturnalibus capio, cum reliqua pars tecti licentia dierum festisque clamoribus personat; nam
nec ipse meorum lusibus nec illi studiis meis obstrepunt.
25 Haec utilitas haec amoenitas deficitur aqua salienti, sed puteos ac potius fontes habet; sunt enim in
summo. Et omnino litoris illius mira natura: quacumque loco moveris humum, obvius et paratus umor
occurrit, isque sincerus ac ne leviter quidem tanta maris vicinitate corruptus.
24
25
me recipio, se recipĕre
praecipue
Saturnalia
capio, capĕre
licentia
persono, personare
lusus, -us
obstrepo, obstrepĕre
utilitas, -tatis
amoenitas, -tatis
deficio, deficĕre
salio, salire
puteus
ac potius
in summo
omnino
natura
obvius
occurro, occurrĕre
sincerus
vicinitas, -tatis
corrumpo, corrumpĕre
zich terugtrekken
in het bijzonder
feest ter ere van Saturnus van 17-24 december
waarop de slaven vrij waren ter herinnnering
aan de algemene gelijkheid van de mensen
onder Saturnus
krijgen, ondervinden
vrijheid
weerklinken van
spel, scherts
storen
voordeel
bekoring
in de steek gelaten worden door iets
spuiten, opspringen, klateren
put
of eerder, of liever
aan de oppervlakte
geheel en al
natuurlijke gesteldheid
tegemoet
(tegemoet) komen
zuiver
nabijheid
bederven
26 Suggerunt affatim ligna proximae silvae; ceteras copias ostiensis colonia ministrat. Frugi quidem homini
sufficit etiam vicus, quem una villa discernit. In hoc balinea meritoria tria, magna commoditas, si forte
balineum domi vel subitus adventus vel brevior mora calfacere dissuadeat.
27 Litus ornant varietate gratissima nunc continua nunc intermissa tecta villarum, quae praestant
multarum urbium faciem, sive mari sive ipso litore utare; quod non numquam longa tranquillitas mollit,
saepius frequens et contrarius fluctus indurat.
26
suggero, suggerĕre
affatim
copia
colonia Ostiensis
ministro, ministrare
frugi
27
quidem
sufficio, sufficĕre
discerno, discernĕre
meritorius
balneum
adventus, -us
mora
calfacio, calfacĕre
dissuadeo, dissuadēre
varietas, -tatis
gratus
continuus
intermissus
praesto, praestare
facies, -ei
utare
tranquillitas, -tatis
mollio, mollire
contrarius
induro, indurare
leveren
voldoende
mv. voorraden
: Ostia was iets noordelijker aan de
Tibermonding gelegen en door Claudius en
Trajanus van grote havenwerken voorzien
verschaffen
degelijk, eenvoudig < dat.finalis van frux,
frugis = tot nut
althans: benadrukt homini
voldoende zijn
scheiden
openbaar < voor entrée toegankelijke
bad
komst
verblijf
warm maken
afraden
verscheidenheid
aangenaam, bevallig
onafgebroken
onderbroken
verschaffen
aanblik
= utaris
windstilte
glad maken
ongunstig
tot een onaangename verblijfplaats maken
28 Mare non sane pretiosis piscibus abundat, soleas tamen et squillas optimas egerit. Villa vero nostra
etiam mediterraneas copias praestat, lac in primis; nam illuc e pascuis pecora conveniunt, si quando
aquam umbramve sectantur.
29 Iustisne de causis iam tibi videor incolere inhabitare diligere secessum? quem tu nimis urbanus es nisi
concupiscis. Atque utinam concupiscas! ut tot tantisque dotibus villulae nostrae maxima commendatio ex
tuo contubernio accedat. Vale.
28
29
non sane
pretiosus
piscis, -is
abundo, abundare
solea
squilla
egero, egerĕre
mediterraneus
copiae
in primis
lac, lactis
pascua, -orum
pecora
sector, sectari
incolo, incolĕre
inhabito, inhabitare
diligo, diligĕre
secessus, -us
urbanus
concupisco, concupiscĕre
dos, dotis
villula
commendatio, -onis
contubernium
accedo, accedĕre
niet bijzonder
kostbaar
vis
overvloed hebben
tong
kreeft
voortbrengen
binnenlands (i.t.t. maritimus)
levensmiddelen
vooral, in het bijzonder
melk
weide
vee
streven naar
bewonen, leven in
bewonen, wonen in
liefhebben
eenzaam oord, afzondering
steeds, stedelijk
hevig verlangen naar
voortreffelijkheid
klein landgoed
aantrekkelijkheid
gezelschap, omgang
toenemen, er nog bijkomen
Epistula IX,7 De landhuizen van Plinius aan het meer van Como
Kenmerkend voor de verkwisting van de rijke Romeinen was hun onbeteugelde bouwwoede. Nauwelijks
was een landhuis opgetrokken, of het voldeed niet meer en werd door een nieuw vervangen. Cicero bezat
wel acht grote landhuizen!
C. PLINIUS ROMANO SUO S.
1 Aedificare te scribis. Bene est, inveni patrocinium; aedifico enim iam ratione quia tecum. Nam hoc
quoque non dissimile quod ad mare tu, ego ad Larium lacum.
2 Huius in litore plures meae villae, sed duae maxime ut delectant ita exercent.
3 Altera imposita saxis more Baiano lacum prospicit, altera aeque more Baiano lacum tangit. Itaque illam
tragoediam, hanc appellare comoediam soleo, illam quod quasi cothurnis, hanc quod quasi socculis
sustinetur. Sua utrique amoenitas, et utraque possidenti ipsa diversitate iucundior.
1
2
3
patrocinium
ratio
ratione
Larius lacus
ut …, ita …
exerceo, exercēre
more Baiano
cothurnus, socculus
sustineo, sustinēre
utrique
amoenitas, -tatis
diversitas, -tatis
iucundus
bescherming, rechtvaardiging
overleg
weloverwogen
Lago di Como
zoals …, zo … /weliswaar …, maar …
bezighouden
: van de villa’s bij Baiae aan de golf bij Napels
waren sommige gedeeltelijk in zee
uitgebouwd, andere daarentegen lagen hoog
op de rotsen
de toneelspelers bedienden zich bij de
opvoering van een tragedie van hoge laarzen
(cothurni), die hun gestalte groter deden
schijnen, bij een komedie hoorden lage
schoenen (socci)
dragen, steunen, staande houden
dativus possessivus sc. est
bekoorlijkheid
verscheidenheid
aangenaam, prettig
4 Haec lacu propius, illa latius utitur; haec unum sinum molli curvamine amplectitur, illa editissimo dorso
duos dirimit; illic recta gestatio longo limite super litus extenditur, hic spatiosissimo xysto leviter inflectitur;
illa fluctus non sentit haec frangit; ex illa possis despicere piscantes, ex hac ipse piscari, hamumque de
cubiculo ac paene etiam de lectulo ut e naucula iacere. Hae mihi causae utrique quae desunt astruendi ob
ea quae supersunt.
5 Etsi quid ego rationem tibi? apud quem pro ratione erit idem facere. Vale.
4
utor, uti
sinus, sinus
curvamen, -inis
editus
dorsum
dirimo, dirimĕre
gestatio, -onis
5
limes, -itis
extendo (passief-reflexief)
spatiosus
xystus (xustov~)
inflecto, inflectĕre
despicio, despicĕre
piscor, piscari
hamus
lectulus
navicula
utrique
desum, deesse
astruo, astruĕre + dat.
etsi quid ego rationem
ratio, -onis
pro ratione
h.l. profijt trekken van
baai
kromming, ronding
hoog, uitstekend
bergkam
scheiden
laan (waar men in een draagstoel gedragen
een luchtje schepte)
afstand, baan
zich uitstrekken
van grote omvang
terras met bloembedden
buigen
op iets neerzien
vissen
vishaak
(aanlig)bed
bootje
sc. villae
ontbreken
bijbouwen
sc. afferam (coniunctivus): aanvoeren, voorleggen
argument
?
1 vestibulum.
2 atrium.
3 porticus
4 area.
5 cavaedium.
6 triclinium.
7 cubiculum amplum.
8 cubiculum minus.
9 gymnasium.
10 cubiculum in hapsida.
11 dormitorium membrum.
12 transitus.
13 cubiculi servorum libertorumque.
14 cubiculum politissimum.
15 cubiculum grande vel cenatio.
16-17 cubiculum cum procoetone.
18-19 aliud cublculum cum procoetone
20 cella frigidaria.
21 baptisteria.
22 unctorium.
23 hypocauston.
24 propnigeon.
25-26 cellae.
27 piscina.
28 sphaeristerium.
29 -30 diaetae sub turri priore.
31-32 diaeta in turrl priore.
33 cenatio.
34 cubiculum in turri altera.
35 apotheca.
36 horreum.
37 triclinium sub turri altera.
38 gestatio.
39 vinea tenera.
40-41 diaetae a tergo trlclinii
42 hortus rusticus.
43 cryptoporticus.
44 xystus
45 heliocaminus
46 cubiculum.
47 zotheca.
48 lectus.
49 cubiculum noctis.
50 andron.
51 hypocauston.
52-53 cubiculum et procoeton.
Plinius Privé (verschillende onderwerpen)
Epistula I,9
Ontvlucht de drukte van de stad, zoek de rust van het platteland
- P. Lauwers, Leven in een drukke stad of op de rustige buiten? Hermeneus 43,
5-6 (1972), 229-241
Epistula I,19
Plinius helpt een oude vriend hogerop
Epistula IV,6
De oogst van het veld kan mislukken, de oogst van de geest nooit
Epistula IX, 36
Plinius’dagindeling in de zomer
- P. Lauwers, Leven in een drukke stad of op de rustige buiten? Hermeneus 43, 5-6
(1972), 229-241
Epistula IX,40
Plinius’dagindeling in de winter
- P. Lauwers, Leven in een drukke stad of op de rustige buiten? Hermeneus 43, 5-6
(1972), 229-241
Epistula VIII, 16
Plinius’ verhouding tot zijn slaven
Epistula I,9
Ontvlucht de drukte van de stad, zoek de rust van het platteland
Tegenover de talloze sociale verplichtingen van het leven in de stad stelt Plinius de rust van het leven op
zijn buitenverblijf. De brief is gericht aan Gaius Minucius Fundanus, een filosofiestudent en junior-senator.
Thema is hoe drukkend het dagelijkse stadsleven kan zijn .
C. PLINIUS MINICIO FUNDANO SUO S.
1 Mirum est quam singulis diebus in urbe ratio aut constet aut constare videatur, pluribus iunctisque non
constet.
2 Nam si quem interroges 'Hodie quid egisti?', respondeat: 'Officio togae virilis interfui, sponsalia aut
nuptias frequentavi, ille me ad signandum testamentum, ille in advocationem, ille in consilium rogavit.'
1
ratio constat
2
iungo, iungĕre
officium
sponsalia (mv)
nuptiae (mv)
frequento, frequentare + acc.
signo, signare
advocatio, -onis
consilium
= de rekening klopt, m.a.w. het is in de haak:
de rekening van het leven wordt bedoeld,
waarvan de balans in orde moet zijn zoals in
real business
verbinden, h.l. samennemen
plechtigheid
op hun 14e werden Romeinse jongens
meerderjarig en kregen ze de toga virilis, een
geheel witte toga, terwijl de jongenstoga die
ze daarvoor droegen een purperen zoom had
verloving
bruiloft
aanwezig zijn bij, vieren
bezegelen (als getuige)
juridische bijstand
h.l. jury:
senatoren met juridische kennis werden vaak
als assessor gevraagd door magistraten, die
omdat ze voor een jaar gekozen werden, niet
veel van de wet afwisten.
In het consilium amicorum besprak men
gewichtige particuliere aangelegenheden
3 Haec quo die feceris, necessaria, eadem, si cotidie fecisse te reputes, inania videntur, multo magis cum
secesseris. Tunc enim subit recordatio: 'Quot dies quam frigidis rebus absumpsi!'
4 Quod evenit mihi, postquam in Laurentino meo aut lego aliquid aut scribo aut etiam corpori vaco, cuius
fulturis animus sustinetur.
5 Nihil audio quod audisse, nihil dico quod dixisse paeniteat; nemo apud me quemquam sinistris
sermonibus carpit, neminem ipse reprehendo, nisi tamen me cum parum commode scribo; nulla spe nullo
timore sollicitor, nullis rumoribus inquietor: mecum tantum et cum libellis loquor.
3
4
5
quo die
necessaria
reputo, reputare
inanis
secedo, secedĕre
subeo, subire
recordatio, -onis
frigidus
absumo, absumĕre
postquam + praesens
Laurentinum
vaco, vacare + dat.
corpus
fultura
sustineo, sustinēre
audisse
paenitet me
sinister
carpo, carpĕre + acc.
reprehendo, reprehendĕre
parum
commode
sollicito, sollicitare
inquieto, inquietare
libellus
= eo die quo
sc. videntur
bedenken
nutteloos
zich terugtrekken (op het platteland)
opkomen
herinnering
onbenullig, geestdodend
verbruiken
sinds, wanneer
= landgoed (van Plinius) bij Laurentum; in
Latium, aan zee, 18 km van Rome bij Ostia
tijd hebben voor
lichaam, h.l. oefening
steun
in stand houden
= audivisse
ik heb spijt
ongunstig
afgeven op, kwaad spreken over
berispen
te weinig
behoorlijk, goed
verontrusten
ongerust maken
boekje
6 O rectam sinceramque vitam! O dulce otium honestumque ac paene omni negotio pulchrius! O mare, o
litus, verum secretumque 'mûseion', quam multa invenitis, quam multa dictatis!
7 Proinde tu quoque strepitum istum inanemque discursum et multum ineptos labores, ut primum fuerit
occasio, relinque teque studiis vel otio trade.
8 Satius est enim, ut Atilius noster eruditissime simul et facetissime dixit, otiosum esse quam nihil agere.
Vale.
6
7
8
rectus
sincerus
dulcis
otium
paene
negotium
secretus
mouseion
dicto, dictare
proinde
discursus, -us
ineptus
occasio, -onis
trado, tradĕre
satius
eruditus
facetus
otiosus esse
nihil
juist
oprecht, zuiver
aangenaam
vrije tijd
bijna
bezigheid
afgelegen
h.l. bibliotheek, studeervertrek: heiligdom der
Muzen: bibliotheek in Alexandrië
dicteren
daarom
ronddraven,
geren
dwaas
gelegenheid
overgeven
beter
geleerd
geestig
niets te doen hebben
niets (van belang)
Epistula I,19 Plinius helpt een oude vriend hogerop
Als vermogend Romein ontkomt Plinius er niet aan de rol van ‘patronus’ op zich te nemen. In deze brief is
sprake van financiële steun aan Romatius Firmus, een stadgenoot en schoolkameraad. Firmus is ‘decurio’,
gemeenteraadslid van Comum, maar blijkbaar is zijn vermogen ontoereikend om op te klimmen tot de
hogere stand van de ‘equites’. Plinius stelt nu, door het ontbrekende bedrag te schenken, Firmus in de
gelegenheid hoger op de maatschappelijke ladder te komen.
C. PLINIUS ROMATIO FIRMO SUO S.
1 Municeps tu meus et condiscipulus et ab ineunte aetate contubernalis, pater tuus et matri et avunculo
meo, mihi etiam quantum aetatis diversitas passa est, familiaris: magnae et graves causae, cur suscipere
augere dignitatem tuam debeam.
2 Esse autem tibi centum milium censum, satis indicat quod apud nos decurio es. Igitur ut te non decurione
solum verum etiam equite Romano perfruamur, offero tibi ad implendas equestres facultates trecenta milia
nummum.
3 Te memorem huius muneris amicitiae nostrae diuturnitas spondet: ego ne illud quidem admoneo, quod
admonere deberem, nisi scirem sponte facturum, ut dignitate a me data quam modestissime ut a me data
utare.
4 Nam sollicitius custodiendus est honor, in quo etiam beneficium amici tuendum est. Vale.
1
2
3
4
municeps, -cipis
condiscipulus
iniens, ineuntis
contubernalis, -is
avunculus
quantum
diversitas, -atis
patior, pati
familaris, -is
suscipio, suscipĕre
mille, mv milia
census, -us
indico, indicare
quod …. es
decurio, -onis
decurione … equite Romano
perfruo, perfrui + abl.
offero, offerre
impleo, implēre
equester, -tris
facultates, -um
nummum
memor, memoris + gen.
te memorem
munus, muneris
diuturnitas, -atis
spondeo, spondēre
admoneo, admonēre
sponte
sponte facturum
modestus
quam + superlativus
ut (a me data)
utare
sollicitus
tueor, tuēri
stadgenoot (dus inwoner van Comum)
medeleerling
jeugdig
kameraad
oom
h.l. voorzover
verschil
toestaan
vriend, bekende
h.l. ondersteunen
duizend
geschat vermogen
aantonen
subject van indicat
raadslid
predicatief bij ´te´
genieten van
aanbieden
volledig maken
van een ridder
h.l. vermogen
= nummorum (gen.mv) = sestertium (gen.mv)
denkend aan
sc. futurum esse
geschenk
lange duur
instaan voor
iemand aan iets herinneren
uit eigen beweging
= sponte (te id) facturum (esse)
bescheiden
zo … mogelijk
h.l. juist omdat
= utaris
zorgvuldig
h.l. intact laten, respecteren,
rekening houden met
Epistula IV,6 De oogst van het veld kan mislukken, de oogst van de geest nooit
De brief is gericht aan Julius Naso, een jongeman die aan het begin van zijn carrière staat. De oude rot
Plinius heeft nog wel een wijze raad voor hem.
C. PLINIUS IULIO NASONI SUO S.
1 Tusci grandine excussi, in regione Transpadana summa abundantia, sed par vilitas nuntiatur: solum mihi
Laurentinum meum in reditu.
2 Nihil quidem ibi possideo praeter tectum et hortum statimque harenas, solum tamen mihi in reditu. Ibi
enim plurimum scribo, nec agrum quem non habeo sed ipsum me studiis excolo; ac iam possum tibi ut aliis
in locis horreum plenum, sic ibi scrinium ostendere.
3 Igitur tu quoque, si certa et fructuosa praedia concupiscis, aliquid in hoc litore para. Vale.
1
2
3
Tusci (mv)
grando, -inis
excutio, excutĕre
Transpadanus
abundantia
par, paris
vilitas, -atis
Laurentinum
in reditu esse
tectum
statim
harena
excolo, excolĕre
horreum
scrinium
fructuosus
praedium
paro, parare
landgoed in Etrurië
hagel
teisteren
aan de overzijde van de Po
overvloed
h.l. gelijk op, daarmee gepaard gaande
lage prijzen
landgoed bij Laurentum
iets opleveren
huis
h.l. verder alleen
zand
bewerken
graanschuur
boekenkist
vruchtdragend
landgoed
zich verschaffen
Epistula IX, 36 Plinius’dagindeling in de zomer
In twee brieven aan zijn jongere vriend Gnaeus Pedanius Fuscus Salinator vertelt Plinius met welke
bezigheden hij gewoonlijk de dag doorbrengt op zijn landgoederen. Aangezien Plinius voor Fuscus als
begeleider optreedt bij zijn carrière als advocaat en politicus, heeft Fuscus zijn grote voorbeeld kennelijk
gevraagd hoe hij zijn dagen besteedt, wanneer hij zich heeft teruggetrokken op het platteland: het is daar
immers dat Plinius zich volledig kan wijden aan zijn literaire en retorische arbeid.
C. PLINIUS FUSCO SUO S.
1 Quaeris, quemadmodum in Tuscis diem aestate disponam. Evigilo cum libuit, plerumque circa horam
primam, saepe ante, tardius raro. Clausae fenestrae manent; mire enim silentio et tenebris ab iis quae
avocant abductus et liber et mihi relictus, non oculos animo sed animum oculis sequor, qui eadem quae
mens vident, quotiens non vident alia.
1
quemadmodum
Tusci (mv)
aestas, -tatis
dispono, disponĕre
evigilo, evigilare
circa primam horam
libet (me)
mire
avoco, avocare
abduco, abducĕre + abl
animum oculis sequor
hoe
= landgoed in Etrurië
zomer
indelen
de dag is onderverdeeld in twee delen:
§ 1-3 ochtendactiviteiten
§ 4-6 siesta, exercitio, cena
wakker worden
: het uur na zonsopkomst
ik heb zin
op wonderlijke wijze
de aandacht afleiden
afsnijden van, afsluiten voor
: hij visualiseert zijn gedachten
2 Cogito, si quid in manibus, cogito ad verbum scribenti emendantique similis, nunc pauciora nunc plura, ut
vel difficile vel facile componi tenerive potuerunt. Notarium voco et die admisso quae formaveram dicto;
abit rursusque revocatur rursusque dimittitur.
3 Ubi hora quarta vel quinta — neque enim certum dimensumque tempus -, ut dies suasit, in xystum me
vel cryptoporticum confero, reliqua meditor et dicto. Vehiculum ascendo. Ibi quoque idem quod ambulans
aut iacens; durat intentio mutatione ipsa refecta. Paulum redormio, dein ambulo, mox orationem Graecam
Latinamve clare et intente non tam vocis causa quam stomachi lego; pariter tamen et illa firmatur.
2
in manibus esse
ad verbum
3
emendo, emendare
ut
teneo, tenēre
-ve
notarius
formo, formare
dicto, dictare
ubi
ubi hora …
certus
dimetior, dimetiri
ut dies suasit
xystus
cryptoporticus
me confero, se conferre
meditor, meditari
vehiculum
ibi quoque idem
quod
duro, durare
intentio, -onis
reficio, reficĕre
redormio, redormire
clarus
intentus
+ gen. causa
illa
firma, firmare
sc. mihi est: onder handen hebben, bezig zijn
met
woord voor woord (alsof hij het
opschrijft en verbetert)
verbeteren
h.l. naargelang
sc. memoria: onthouden
of, of ook
secretaris: slaaf bekend met stenografie
in gedachten vormen
dicteren
wanneer
sc. est
vast
afmeten
: afhankelijk van het weer
terras
(overdekte) galerij
(half ondergrondse gang)
zich begeven
bedenken
rijtuig
sc. ago/facio
sc. egi/feci
standhouden
concentratie, aandacht
herstellen
refecta congrueert met intentio
weer slapen (siesta)
duidelijk: men las hardop
zorgvuldig
ter wille van
nl. vox
versterken
4 Iterum ambulo ungor exerceor lavor. Cenanti mihi, si cum uxore vel paucis, liber legitur; post cenam
comoedia aut lyristes; mox cum meis ambulo, quorum in numero sunt eruditi. Ita variis sermonibus
vespera extenditur, et quamquam longissimus dies bene conditur.
5 Non numquam ex hoc ordine aliqua mutantur; nam, si diu iacui vel ambulavi, post somnum demum
lectionemque non vehiculo sed, quod brevius quia velocius, equo gestor. Interveniunt amici ex proximis
oppidis, partemque diei ad se trahunt interdumque lasso mihi opportuna interpellatione subveniunt.
6 Venor aliquando, sed non sine pugillaribus, ut quamvis nihil ceperim non nihil referam. Datur et colonis,
ut videtur ipsis, non satis temporis, quorum mihi agrestes querelae litteras nostras et haec urbana opera
commendant. Vale.
4
5
6
ungor, ungi
exerceor, lavor
comoedus
lyristes, -ae
mei
eruditus
extendo, extendĕre
condo, condĕre
velox, -ocis
gestor, gestari
intervenio
lassus
opportunus
interpellatio, -onis
subvenio, subvenire
venor, venari
aliquando
pugillares (mv)
quamvis + coni.
nonnihil
refero, referre
datur
colonus
agrestis
querela
litterae
urbanus
commendo, commendare
zich inwrijven (met olijfolie)
reflexief vertalen
toneelspeler
lierspeler
: familiaribus: slaven en vrijgelatenen
ontwikkeld
uitrekken, verstrijken
afsluiten
snel, vlug
rijden
wel eens langskomen
vermoeid
gunstig, geschikt
onderbreking
te hulp komen
op jacht gaan
soms
notitieboekje: uit plankjes, met was
bestreken, samengesteld
ook al, hoewel
iets
mee terugbrengen
sc. a me
pachter
plattelands, boers, boerenruzie, klacht
literatuur
stads-, bij de stad horend (in Rome)
beschaafd
bemind maken
Epistula IX,40 Plinius’dagindeling in de winter
C. PLINIUS FUSCO SUO S.
1 Scribis pergratas tibi fuisse litteras meas, quibus cognovisti quemadmodum in Tuscis otium aestatis
exigerem; requiris quid ex hoc in Laurentino hieme permutem.
2 Nihil, nisi quod meridianus somnus eximitur multumque de nocte vel ante vel post diem sumitur, et, si
agendi necessitas instat, quae frequens hieme, non iam comoedo vel lyristae post cenam locus, sed illa,
quae dictavi, identidem retractantur, ac simul memoriae frequenti emendatione proficitur.
3 Habes aestate hieme consuetudinem; addas huc licet ver et autumnum, quae inter hiemem aestatemque
media, ut nihil de die perdunt, de nocte parvolum acquirunt. Vale.
1
2
3
pergratus
quem ad modum
exigo, exigĕre
requiro, requirĕre
Laurentinum
permuto, permutare
meridianus
eximo, eximĕre
sumo, sumĕre
ago. agĕre
insto, instare
comoedus
lyristes, -ae
identidem
retracto, retractare
proficitur + dat.
emendatio, -onis
frequenti emendatione
huc
licet
de nocte
parvulum
adquiro, adquirĕre
zeer aangenaam
hoe
doorbrengen
naar iets vragen, willen weten
landgoed bij Laurentum
veranderen
middagschrappen
nemen
h.l. voor de rechtbank optreden
aandringen
komediespeler
lierspeler
herhaaldelijk
weer doornemen
het is goed voor
verbetering
: ablativus hier als subject vertalen
h.l. hieraan
het is geoorloofd, het mag
h.l. ita de nocte
slechts zeer weinig
erbij winnen
Epistula VIII, 16 Plinius’ verhouding tot zijn slaven
Voor iedere Romein was het bestaan van slavernij de gewoonste zaak van de wereld en de rechtmatigheid
ervan is gedurende de oudheid nooit in twijfel getrokken. Slaven golden als bezit, zoals goederen of vee,
en de leefomstandigheden van sommigen van hen, vooral degenen die zwaar werk verrichtten,
bijvoorbeeld op het land of in de mijnen, waren daar dan ook naar. Toch werden ook veel slaven goed
behandeld; daar konden economische motieven aan ten grondslag liggen, in het geval van goed opgeleide,
dus dure slaven, bijvoorbeeld artsen of schrijvers, maar ook kon een dergelijke behandeling voortkomen uit
de persoonlijke overtuiging van de meester, zoals in het geval van Plinius of van Seneca. Plinius richt deze
brief aan Plinius Paternus, waarschijnlijk afkomstig uit Comum, van wie verder weinig bekend is.
C. PLINIUS PATERNO SUO S.
1 Confecerunt me infirmitates meorum, mortes etiam, et quidem iuvenum. Solacia duo nequaquam paria
tanto dolori, solacia tamen: unum facilitas manumittendi — videor enim non omnino immaturos perdidisse,
quos iam liberos perdidi -, alterum quod permitto servis quoque quasi testamenta facere, eaque ut legitima
custodio.
1
conficio, conficĕre
infirmitas, -atis
meorum
mors, mortis
et quidem
solacium
solacia duo
par, paris
facilitas, -atis
manumitto, manumittĕre
videor
omnino
immaturus
legitimus
custodio, custodire
h.l. diep treffen
ziekte
sc. servorum et libertorum
h.l. sterfgeval
en dat nog wel
(reden tot) troost
sc. sunt
opgewassen tegen
gemak
vrijlaten (van slaven)
sc. mihi: = ik heb het idee, ik vind
geheel en al
te vroeg
wettig
h.l. in acht nemen
2 Mandant rogantque quod visum; pareo ut iussus. Dividunt donant relinquunt, dumtaxat intra domum;
nam servis res publica quaedam et quasi civitas domus est.
3 Sed quamquam his solaciis acquiescam, debilitor et frangor eadem illa humanitate, quae me ut hoc
ipsum permitterem induxit. Non ideo tamen velim durior fieri. Nec ignoro alios eius modi casus nihil
amplius vocare quam damnum, eoque sibi magnos homines et sapientes videri. Qui an magni sapientesque
sint, nescio; homines non sunt.
4 Hominis est enim affici dolore sentire, resistere tamen et solacia admittere, non solaciis non egere.
5 Verum de his plura fortasse quam debui; sed pauciora quam volui. Est enim quaedam etiam dolendi
voluptas, praesertim si in amici sinu defleas, apud quem lacrimis tuis vel laus sit parata vel venia. Vale.
2
3
4
5
mando, mandare
mandant rogantque
quod visum
dumtaxat
acquiesco, acquiescĕre
debilito, debilitare
induco, inducĕre
alios
amplius (bijwoord)
damnum
eo
an
est + gen.
egeo, egēre+ abl.
plura
voluptas, -atis
in sinu
defleo, deflēre
laus, laudis
venia
h.l. beschikken
: hun instructies, zoals geformuleerd in
hun testament, bijvoorbeeld de bouw
van een graftombe, de stichting van een
liefdadigheidsfonds, een schenking aan
een tempel, alles op kosten van de
erfgenamen
sc. est eis: naar eigen goeddunken
wel te verstaan
tot rust komen, gerustgesteld worden
verzwakt worden
brengen tot
sc. homines
meer
schade, geldelijk verlies
daardoor
of
het is eigen aan
nodig hebben
sc. scripsi
genot
aan de borst, in de armen
uithuilen
goedkeuring
sympathie, vriendelijkheid
Plinius Varia (verschillende onderwerpen)
Epistula III,16 Arria, een heldhaftige Romeinse vrouw
Epistula IV,13 Op zoek naar een leraar
- Secundaire literatuur bij Epistula IV,13.doc
Quintilianus, Institutio Oratoria 2.2
Martialis Epigr. 9.68
luvenalis, Satiren 7.150-177
Iuvenalis, Satiren 7.215-243
Epistula IX,6 Wagenrennen
Epistula IX,33 Een tamme dolfijn
Epistula VII, 27 Spoken
Epistula III,16 Arria, een heldhaftige Romeinse vrouw
C. PLINIUS NEPOTI SUO S.
1 Adnotasse videor facta dictaque virorum feminarumque alia clariora esse alia maiora.
2 Confirmata est opinio mea hesterno Fanniae sermone. Neptis haec Arriae illius, quae marito et solacium
mortis et exemplum fuit. Multa referebat aviae suae non minora hoc sed obscuriora; quae tibi existimo tam
mirabilia legenti fore, quam mihi audienti fuerunt.
3 Aegrotabat Caecina Paetus maritus eius, aegrotabat et filius, uterque mortifere, ut videbatur. Filius
decessit eximia pulchritudine pari verecundia, et parentibus non minus ob alia carus quam quod filius erat.
Nepoti
onbekende senator: Maecilius Nepos
De brief vertelt drie anekdoten om één thema te illustreren volgens de lex scholastica
1
2
adnoto, adnotare
adnotasse
videor
hesternus
hesterno (bijwoord)
Fanniae
neptis haec
neptis
Arria
solacium
multa referebat
avia
hoc
3
obscuriora
fore
aegroto, aegrotare
mortifere (bijw.)
decedo, decedĕre
eximia pulchritudine pari verecundia
eximius
verecundia
non minus ob alia
opmerken
= adnotavisse
: sc. mihi; mihi videor = ik meen
van gisteren
gisteren
: dochter van Thrasea Paetus en Arria
sc. est
kleindochter
: echtgenote van Caecina Paetus, gaf haar man
het voorbeeld, toen deze aarzelde zich van het
leven te beroven, na aan de mislukte opstand
van Scribonianus te hebben deelgenomen (42
n.C.)
troost, verlichting
zij vertelde vele (daden)
grootmoeder
: abl. comparationis
nl. het verhaal dat nu volgt
minder bekend
= futura esse
ziek zijn
dodelijk
overlijden
: abl. qualitatis
buitengewoon
bescheidenheid
evenzeer om andere redenen
4 Huic illa ita funus paravit, ita duxit exsequias, ut ignoraret maritus; quin immo quotiens cubiculum eius
intraret, vivere filium atque etiam commodiorem esse simulabat, ac persaepe interroganti, quid ageret
puer, respondebat; 'Bene quievit, libenter cibum sumpsit.'
5 Deinde, cum diu cohibitae lacrimae vincerent prorumperentque, egrediebatur; tunc se dolori dabat;
satiata siccis oculis composito vultu redibat, tamquam orbitatem foris reliquisset.
6 Praeclarum quidem illud eiusdem, ferrum stringere, perfodere pectus, extrahere pugionem, porrigere
marito, addere vocem immortalem ac paene divinam: 'Paete, non dolet.' Sed tamen ista facienti, ista
dicenti, gloria et aeternitas ante oculos erant; quo maius est sine praemio aeternitatis, sine praemio
gloriae, abdere lacrimas operire luctum, amissoque filio matrem adhuc agere.
4
5
6
exequias duco, ducĕre
quin immo
quotiens
cubiculum
commodior (comparativus)
quid ageret
quiesco, quiescĕre
cohibeo, cohibēre
perrumpo, perrumpĕre
egredior, egredi
satio, satiare
composito vultu
orbitas,-atis
foris
praeclarum quidem illud
ferrum stringo, stringĕre
perfodio, perfodĕre
pugio,-onis
porrigo, porrigĕre
quo maius
abdo, abdĕre
operio, operire
luctus,-us
matrem adhuc ago, agĕre
de uitvaart regelen
ja zelfs
zo dikwijls als
slaapkamer
wat beter
hoe hij het maakte
rusten, slapen
bedwingen
doorbreken, h.l. opwellen
naar buiten gaan, uit de kamer gaan
verzadigen, h.l. als ze uitgehuild was
met kalm gelaat
verlies, kinderloosheid
buiten
ja, dat was wel een schitterende daad.
Hiermee anticipeert Plinius op het einde van
het verhaal, de zelfmoord van Arria en Paetus,
die volgde op de gebeurtenissen in 7 t/m 12
het zwaard trekken
doorboren
dolk
toereiken
quo + comparativus = des te
verborgen houden
bedekken
rouw, verdriet
zich nog als moeder voordoen
7 Scribonianus arma in Illyrico contra Claudium moverat; fuerat Paetus in partibus, et occiso Scriboniano
Romam trahebatur.
8 Erat ascensurus navem; Arria milites orabat, ut simul imponeretur. 'Nempe enim' inquit 'daturi estis
consulari viro servolos aliquos, quorum e manu cibum capiat, a quibus vestiatur, a quibus calcietur; omnia
sola praestabo.'
9 Non impetravit: conduxit piscatoriam nauculam, ingensque navigium minimo secuta est. Eadem apud
Claudium uxori Scriboniani, cum illa profiteretur indicium, 'Ego' inquit 'te audiam, cuius in gremio
Scribonianus occisus est, et vivis?' Ex quo manifestum est ei consilium pulcherrimae mortis non subitum
fuisse.
7
8
9
Sribonianus
arma moveo, movēre
Claudius
in partibus sum, esse
impono, imponĕre
nempe enim …
consularis vir
servulus
vestio, vestire
calcio, calciare
praesto, praestare
conduco, conducĕre
piscatoria naucula
minimo
apud Claudium
indicium profiteor, profitēri
audiam
gremium
vivis
non subitum
: consul in 32, kwam in 42 als legatus in
Dalmatatië tegen Claudius in opstand, maar
werd door zijn troepen in de steek gelaten en
door een soldaat gedood
in opstand komen
: keizer van 41-54
zich bij zijn partij aansluiten
inschepen
jullie zullen toch zeker wel …
oud-consul
: verkleinwoord, met enige minachting
kleden
iemand de schoenen aantrekken
verrichten
huren
vissersbootje
sc. navigio
: in de senaat, Claudius was aanwezig, maar
de consuls waren voorzitter
aangifte doen
(van Scribonianus’ medeplichtigen):
zij was bij haar man, werd beschuldigd van
medeplichtigheid, bood informatie aan over
haar vrienden, maar werd verbannen
con. deliberativus/dubitativus
schoot
lees: quae vivis
niet spontaan d.w.z. te voren overdacht
10 Quin etiam, cum Thrasea gener eius deprecaretur, ne mori pergeret, interque alia dixisset: 'Vis ergo
filiam tuam, si mihi pereundum fuerit, mori mecum?', respondit: 'Si tam diu tantaque concordia vixerit
tecum quam ego cum Paeto, volo.'
11 Auxerat hoc responso curam suorum; attentius custodiebatur; sensit et 'Nihil agitis' inquit; 'potestis
enim efficere ut male moriar, ut non moriar non potestis.'
12 Dum haec dicit, exsiluit cathedra adversoque parieti caput ingenti impetu impegit et corruit. Focilata
'Dixeram' inquit 'vobis inventuram me quamlibet duram ad mortem viam, si vos facilem negassetis.'
13 Videnturne haec tibi maiora illo 'Paete, non dolet', ad quod per haec perventum est? cum interim illud
quidem ingens fama, haec nulla circumfert. Unde colligitur, quod initio dixi, alia esse clariora alia maiora.
Vale.
10
quin etiam
deprecor, deprecari
mori pergo, pergĕre
si mihi pereundum fuerit
11
cura
nihil ago, agĕre
exsilio, exsilire
cathedra
adversus paries
12
13
impetus, -us
impingo, impingĕre
corruo, corruĕre
focillo, focillare
quilibet
negassetis
tibi videntur
illo
per haec
perventum est
illud quidem
haec
nulla
colligo
ja zelfs
bezweren, trachten over te halen
blijven bij haar besluit zich te doden
als ik eens zal moet sterven:
deze situatie deed zich voor in 66 toen Thrasea
Paetus werd veroordeeld wegens verzet tegen
Nero en hij Arria, de dochter van Arria, ervan
overtuigde omwille van Fannia, niet met hem
de dood in te gaan
bezorgdheid
niets bereiken
opspringen
leuningstoel
de muur waar ze voor stond,
de tegenoverliggende muur
vaart
tegen iets aanslaan, stoten
ineenstorten
opwarmen, h.l. bijbrengen
hoe (duram) ook
= negavissetis
vind jij …
dat woord (nl. Paete, non dolet)
langs deze weg
men is gekomen, h.l. zij is gekomen
dat woord wel
deze daden
sc. fama
opmaken, een gevolgtrekking maken
Epistula IV,13 Op zoek naar een leraar
Plinius legt aan zijn literaire vriend Tacitus (hij kan het dan ook niet laten even over zijn 'opusculum', een
gedichtenbundel, te spreken) een probleem voor: hij heeft gemerkt dat zijn vaderstad Comum het zonder
hoger onderwijs moet stellen. Als vooraanstaand burger van Comum acht Plinius het zijn plicht in dat gemis te
voorzien en ervoor te zorgen dat er een retor aangesteld kan worden. Weet Tacitus misschien een geschikte
kandidaat?
C. PLINIUS CORNELIO TACITO SUO S.
1 Salvum in urbem venisse gaudeo; venisti autem, si quando alias, nunc maxime mihi desideratus. Ipse
pauculis adhuc diebus in Tusculano commorabor, ut opusculum quod est in manibus absolvam.
2 Vereor enim ne, si hanc intentionem iam in fine laxavero, aegre resumam. Interim ne quid festinationi
meae pereat, quod sum praesens petiturus, hac quasi praecursoria epistula rogo. Sed prius accipe causas
rogandi, deinde ipsum quod peto.
1
2
salvus
venisse
si quando
alias
mihi
pauculi pl.
pauculis diebus
Tusculanum
commoror, commorari
opusculum
in manibus
absolvo, absolvĕre
intentio, -onis
iam
laxo, laxare
resumo, resumĕre
ne quid festinationi meae pereat
quod ... petiturus
sum + PFA
praesens
praecursorius
veilig en wel
sc. te
zo ooit
bij andere gelegenheden
: dat. auctoris
= pauci
: abl. van tijdsduur (meestal acc)
= de villa in Tusculum, in de heuvels
buiten Rome (waarschijnlijk van een
vriend van Plinius)
verblijven
werkje (gedichten)
onder handen
voltooien
concentratie
h.l. bijna
laten verslappen
hervinden
om geen tijd verloren te laten gaan
: object van rogo
1 ik ben van plan te
2 ik sta op het punt te
3 ik ben voorbestemd te
h.l. in eigen persoon
in de rol van voorbode
3 Proxime cum in patria mea fui, venit ad me salutandum municipis mei filius praetextatus. Huic ego
'Studes?' inquam. Respondit: 'Etiam.' 'Ubi?' 'Mediolani.' 'Cur non hic?' Et pater eius - erat enim una atque
etiam ipse adduxerat puerum -: 'Quia nullos hic praeceptores habemus.'
4 'Quare nullos? Nam vehementer intererat vestra, qui patres estis' - et opportune complures patres
audiebant - 'liberos vestros hic potissimum discere. Ubi enim aut iucundius morarentur quam in patria aut
pudicius continerentur quam sub oculis parentum aut minore sumptu quam domi?
3
proxime (bijwoord)
patria
municeps, -cipis
praetextatus
studes
etiam
Mediolanum
4
una (bijwoord)
praeceptor, -oris
vehementer (bijwoord)
interest vestra
opportune (bijwoord)
potissimum (bijwoord)
iucundus
moror, morari
pudicus
contineo, continēre
sumptus,-us
onlangs, laatst
geboorteplaats
stadgenoot
gekleed in de toga praetexta: jongens tot
15 à 17 jaar uit de betere kringen droegen
de toga praetexta, een toga met een
brede purperen rand
Plinius informeert naar de schoolfase
waarin door een rhetor Latinus retorica
werd onderwezen. Plinius had zelf in
Comum bij een grammaticus lessen in
Latijn, Grieks en literatuur gevolgd. De
retorica-cursus die getrainde advocaten
moest afleveren ontbrak op dit moment
in Comum.
h.l. ja
Milaan: de belangrijkste stad in het
westen van Gallia Cisalpina in Noord Italië
h.l. erbij
leraar
ten zeerste
het zou in jullie belang zijn (indicativus,
maar als irrealis vertalen)
ablativus: vestra (re) i.p.v. vobis
gelukkig
het liefst
prettig, aangenaam
vertoeven
fatsoenlijk
h.l. in het gareel houden: (in ep.III,5
maakt Plinius zich zorgen over het
gedrag op de retorenscholen in Rome en
beveelt een strenge directeur aan.
(on)kosten
5 Quantulum est ergo collata pecunia conducere praeceptores, quodque nunc in habitationes, in viatica, in
ea quae peregre emuntur - omnia autem peregre emuntur - impenditis, adicere mercedibus? Atque adeo
ego, qui nondum liberos habeo, paratus sum pro re publica nostra, quasi pro filia vel parente, tertiam
partem eius quod conferre vobis placebit dare.
6 Totum etiam pollicerer, nisi timerem ne hoc munus meum quandoque ambitu corrumperetur, ut accidere
multis in locis video, in quibus praeceptores publice conducuntur.
5
quantulum
conduco, conducĕre
habitatio, -onis
viaticum
peregre (bijwoord)
impendo in, impendĕre + acc
merces, -edis
6
atque adeo
pro re publica nostra
quandoque
ambitus, -us
publice (bijwoord)
hoe weinig (moeite)
h.l. in dienst nemen; een school was niet
meer dan een kamer of een stukje van
een zuilengalerij waar een leraar voor
een bepaald bedrag per hoofd les gaf.
Soms huurde een stadsbestuur een leraar
in, maar particulier initiatief was de
regel
woning, onderdak
reisgeld
in den vreemde
besteden aan
loon; door het salaris te verhogen kon
een betere leraar worden aangetrokken.
Een beroemde professor kon in Rome
2000 sestertiën per persoon vragen en zo
40.000 sestertiën per jaar verdienen.
sterker nog
: d.w.z. voor mijn stad, vergelijk patria
eens, ooit
vriendjespolitiek
van gemeentewege (d.w.z. zonder dat de
ouders er in gekend worden). Plinius
vreest vriendjespolitiek, als de keuze van
de leraren wordt overgelaten aan het
stadsbestuur en een faillissement van
zijn fonds, als de stad het beheer erover
krijgt.
7 Huic vitio occurri uno remedio potest, si parentibus solis ius conducendi relinquatur, isdemque religio
recte iudicandi necessitate collationis addatur.
8 Nam qui fortasse de alieno neglegentes, certe de suo diligentes erunt dabuntque operam, ne a me
pecuniam non nisi dignus accipiat, si accepturus et ab ipsis erit.
9 Proinde consentite conspirate maioremque animum ex meo sumite, qui cupio esse quam plurimum, quod
debeam conferre. Nihil honestius praestare liberis vestris, nihil gratius patriae potestis. Educentur hic qui
hic nascuntur, statimque ab infantia natale solum amare frequentare consuescant. Atque utinam tam claros
praeceptores inducatis, ut in finitimis oppidis studia hinc petantur, utque nunc liberi vestri aliena in loca ita
mox alieni in hunc locum confluant!'
7
8
9
occurro, occurrĕre + dat.
remedium
religio, -onis
collatio, -onis
neglegens, -ntis
non nisi
accepturus sit
proinde
consentio, consentire
conspiro, conspirare
animus
ex meo
sumo e(x), sumĕre + abl.
quam + superlativus
praesto, praestare
educo, educare
infantia
natalis,-is
frequento, frequentare
consuesco, consuĕscere
utque
loca
alieni
confluo, confluĕre
tegengaan
middel
h.l. gewetensplicht
bijdrage
nonchalant
slechts; non versterkt de eerste
ontkenning ne
: omschrijving van con.fut.
daarom
tot overeenstemming komen
afspraken maken
h.l. geestdrift
= ex meo animo
ontlenen aan
zo .. mogelijk
iem. iets bewijzen
opleiden
kindertijd
geboorteregelmatig bezoeken
gewend zijn
en zoals
: plur. van locus
alieni (liberi)
samenvloeien
10 Haec putavi altius et quasi a fonte repetenda, quo magis scires, quam gratum mihi foret si susciperes
quod iniungo. Iniungo autem et pro rei magnitudine rogo, ut ex copia studiosorum, quae ad te ex
admiratione ingenii tui convenit, circumspicias praeceptores, quos sollicitare possimus, sub ea tamen
condicione ne cui fidem meam obstringam. Omnia enim libera parentibus servo: illi iudicent illi eligant, ego
mihi curam tantum et impendium vindico.
11 Proinde si quis fuerit repertus, qui ingenio suo fidat, eat illuc ea lege ut hinc nihil aliud certum quam
fiduciam suam ferat. Vale.
10
11
fons, fontis
repeto, repetĕre
quo
foret
iniungo, iniungĕre
pro + abl.
copia
studiosus
admiratio, -onis
circumspicio, circumspicĕre
sollicito, sollicitare
cui
fidem meam obstringo, obstringĕre
aliquid liberum servo, servare
impendium
vindico, vindicare
fido, fidĕre + dat.
lex, legis
fuerit repertus
fiducia
bron
ophalen
= ut eo; eo + comparativus = des te ….
= esset
op de schouders leggen
h.l. in verband met
h.l. menigte
ontwikkeld, geletterd: voorname
advocaten, zoals Tacitus, gaven geen
lessen, maar hadden een schare
volgelingen, die in rechtszaken het
nodige opstaken en van informele
discussies met de advocaten leerden.
bewondering
rondkijken
h.l. uitnodigen
= (ali)cui
zijn woord geven
(de zaak) overlaten
kosten
voor zijn rekening nemen
op iets vertrouwen
voorwaarde
= sit repertus
zelfvertrouwen
Epistula IX,6 Wagenrennen
Calvisius is een rijke vriend uit Comum en ontvangt meerdere brieven van Plinius
C. PLINIUS CALVISIO SUO S.
1 Omne hoc tempus inter pugillares ac libellos iucundissima quiete transmisi. 'Quemadmodum' inquis 'in
urbe potuisti?' Circenses erant, quo genere spectaculi ne levissime quidem teneor. Nihil novum nihil
varium, nihil quod non semel spectasse sufficiat.
1
pugillares, -ium (tabulae)
libellus
inter pugillares ac libellos
iucundus
transmitto, transmittĕre
quemadmodum
Circenses (ludi)
genus, -eris
teneo, tenēre
nihil novum nihil varium
semel
spectasse
sufficio, sufficĕre
schrijftafeltjes
boekje
: d.w.z. in mijn studeerkamer
aangenaam
doorbrengen (van tijd)
hoe?
Circusspelen: paardenraces
De Circus Maximus kon 200.000 toeschouwers
bevatten. Hij lag in het dal tussen de Palatinus
en de Aventinus en is nu niet meer herkenbaar
soort
boeien
: d.w.z. snobisme van de intellectueel
eenmaal
= spectavisse
voldoende zijn
2 Quo magis miror tot milia virorum tam pueriliter identidem cupere currentes equos, insistentes curribus
homines videre. Si tamen aut velocitate equorum aut hominum arte traherentur, esset ratio non nulla;
nunc favent panno, pannum amant, et si in ipso cursu medioque certamine hic color illuc ille huc
transferatur, studium favorque transibit, et repente agitatores illos equos illos, quos procul noscitant,
quorum clamitant nomina relinquent.
3 Tanta gratia tanta auctoritas in una vilissima tunica, mitto apud vulgus, quod vilius tunica, sed apud
quosdam graves homines; quos ego cum recordor, in re inani frigida assidua, tam insatiabiliter desidere,
capio aliquam voluptatem, quod hac voluptate non capior.
4 Ac per hos dies libentissime otium meum in litteris colloco, quos alii otiosissimis occupationibus perdunt.
Vale.
2
3
4
quo + comparativus
puerilis
identidem
insisto, insistĕre
currus, -us
velocitas, -tatis
ars, artis
traho, trahĕre
ratio, -onis
faveo, favēre
pannus
cursus, -us
studium
favor, -is
agitator, -is
noscito, noscitare
clamito, clamitare
gratia
auctoritas, -tatis
vilis
mitto, mittĕre
vilius tunica
recordor, recordari
inanis
frigidus
assiduus
insatiabilis
desideo, desidēre
voluptas, -tatis
libenter
otium
litterae
colloco, collocare
otiosus
occupatio, -onis
otiosis occupationibus
des te
kinderachtig
herhaaldelijk
(gaan) staan in / op
renwagen
snelheid
vaardigheid, behendigheid
aantrekken
reden, grond
steunen, toejuichen
lap: de wagenmenners (agitatores) droegen
tunica’s van verschillende kleuren (wit,
blauw, rood en groen) en werden zo in
groepen (factiones) onderscheiden
wedren, koers
enthousiasme
steun
wagenmenner
herkennen
luid roepen
invloed
gezag
waardeloos
niet willen spreken van, overslaan
(het gewone volk daar gelaten)
= vilius quam tunica
aan iets denken
nutteloos
h.l. geestdodend
eindeloos
onverzadigbaar, enthousiast
werkeloos neerzitten
genoegen
graag
vrije tijd
literatuur
doorbrengen
nutteloos
bezigheid:
stijlmiddel: oxymoron: bezigheden die
helemaal geen bezigheden zijn
Epistula IX,33 Een tamme dolfijn
Plinius biedt een poëtisch onderwerp aan aan zijn literaire vriend Caninius uit Como, die hij al langer had
aangespoord eens een compositie te schrijven, inclusief een dichterlijke weergave van de Dacische
oorlogen van Trajanus.
C. PLINIUS CANINIO SUO S.
1 Incidi in materiam veram sed simillimam fictae, dignamque isto laetissimo altissimo planeque poetico
ingenio; incidi autem, dum super cenam varia miracula hinc inde referuntur. Magna auctori fides: tametsi
quid poetae cum fide? Is tamen auctor, cui bene vel historiam scripturus credidisses.
Dit verhaal staat in verkorte vorm bij Plinius Maior (N.H. IX,8.28). Hij vertelt ook van een
tamme dolfijn, die ten tijde van Augustus zich vertoonde in de Lacus Lucrinus bij Puteoli.
Al bij Herodotus (I,23 vv.) is te lezen over de dolfijn die de zanger Arion over zee droeg.
Pausanias (ten tijde van Hadrianus) beweert dat hij zelf een dolfijn had gezien, die naar een
jongen luisterde en hem op zijn rug nam, als dank voor het feit dat de jongen hem genezen had
van wonden die hem waren toegebracht door vissers (III,26,7).
In de jaren dertig van de 20e eeuw werd bericht in de Indische Courant dat te Tandjong Loear
een doejong (zeezoogdier) door vissers was grootgebracht en zo tam was dat de badende
kinderen erop gingen zitten (NRC 17 jan. 1934)
1
incido, incidĕre
materia
fictus
isto … ingenio
laetus
altus
plane
laetissimo, altissimo, planeque poetico
super cenam
hinc inde
refero, referre
auctor, -is
tametsi
tametsi quid poëtae cum fide
is …, cui … credidisses
vel scripturus
credo, credĕre + dat.
toevallig komen op
onderwerp
gefantaseerd
sc. materiae
dat talent van u: d.w.z. een man van uw
talent. Caninius Rufus staat als dichter bekend
h.l. creatief
verheven
volkomen
tricolon
de nadruk waarmee Plinius het poëtische
talent van zijn vriend bejubelt doet wat
overdreven aan; het is wat ál te nadrukkelijk
om nog gemeend over te komen.
aan tafel
van hier en daar
vertellen
bron, zegsman
sc est; auctori is dativus possessivus
hoewel, en toch … van de andere kant
m.a.w. de dichterlijke fantasie wordt door
wetenschappelijke nauwkeurigheid geschaad
sc. est; poëtae is dativus possessivus
de bron / zegsman is iemand, die
ook al zou je … schrijven, zelfs als je van plan
zou zijn … te schrijven
irrealis
2 Est in Africa Hipponensis colonia mari proxima. Adiacet navigabile stagnum; ex hoc in modum fluminis
aestuarium emergit, quod vice alterna, prout aestus aut repressit aut impulit, nunc infertur mari, nunc
redditur stagno.
3 Omnis hic aetas piscandi navigandi atque etiam natandi studio tenetur, maxime pueri, quos otium
lususque sollicitat. His gloria et virtus altissime provehi: victor ille, qui longissime ut litus ita simul natantes
reliquit.
2
Hipponensis colonia
adiaceo, adiacēre
stagnum
in modum fluminis
aestuarium
emergo, emergĕre
vice alterna
prout
aestus, -us
reprimo, reprimĕre
impello, impellĕre
infertur mari
redditur stagno
3
omnis hic aetas
piscor, piscari
piscandi, navigandi atque etiam natandi
otium
lusus, -us
sollicito, sollicitare
altissime provehor, provehi
ut … ita
: de nederzetting Hippo ten noordwesten van
Carthago
in de buurt liggen
kreek, lagune
als een rivier
vaargeul (tussen het meer en de zee)
te voorschijn komen
beurtelings
naar mate
branding, golfslag, tij
terugdringen
: dus de situatie bij eb, wanneer de zee de
vaargeul terug naar de lagune dringt en ze
(een tijdlang) ontoegankelijk maakt
opstuwen
: dat is het tegengestelde: de situatie bij vloed,
want dan drijft de zee de vaargeul weer naar
de zee, ze maakt de geul weer toegankelijk
omdat ze meer diepgang krijgt
: als de vaargeul weer in zee wordt geleid,
moet dat wel bij vloed zijn
: en ook hier is duidelijk de toestand bij eb
bedoeld: de geul wordt opnieuw aan de
lagune gegeven, dus is ze niet toegankelijk
mensen van elke leeftijd
vissen
: tricolon met climax
vrije tijd
spel, spelen
ertoe opwekken
zo ver mogelijk in het diepe te gaan
zowel … als
4 Hoc certamine puer quidam audentior ceteris in ulteriora tendebat. Delphinus occurrit, et nunc
praecedere puerum nunc sequi nunc circumire, postremo subire deponere iterum subire, trepidantemque
perferre primum in altum, mox flectit ad litus, redditque terrae et aequalibus.
5 Serpit per coloniam fama; concurrere omnes, ipsum puerum tamquam miraculum aspicere, interrogare
audire narrare. Postero die obsident litus, prospectant mare et si quid est mari simile. Natant pueri, inter
hos ille, sed cautius. Delphinus rursus ad tempus, rursus ad puerum. Fugit ille cum ceteris. Delphinus,
quasi invitet et revocet, exsilit mergitur, variosque orbes implicat expeditque.
4
audentior (comparativus)
ulterior
tendo, tendĕre
occurro, occurrĕre
praecedere … perferre
praecedo, praecedĕre
subeo, subire
depono, deponĕre
trepido, trepidare
altum
flectit
5
aequalis, -is
serpo, serpĕre
concurrĕrre etc.
tamquam
obsideo, obsidēre
siquid est mari simile
caute (bijwoord)
ad tempus
quasi + coni.
exsilio, exsilire
mergo, mergĕre
orbes implico, implicare
expedio, expedire
meer durvend dan
verder
gaan, komen
imperfectum de conatu, te vertalen met
‘proberen’
tegemoet komen
allemaal infinitivi historici: vertalen als
imperfectum
vóórgaan
onder (hem) duiken
afzetten (van zijn rug)
verschrikt zijn
volle zee
na zeven historische infinitieven nu plots een
breuk in de constructie, om de bevrijdende
ommekeer te suggereren: eindelijk raakt het
avontuur en het gevaar gedaan!
leeftijdgenoot
zich verbreiden < kruipen
infinitivus historicus
als een …
geheel vullen
bijvoorbeeld het aestuarium (vaargeul)
voorzichtig
voor een korte tijd, op het juiste ogenblik
net alsof
omhoog springen
passief onderduiken
in elkaar grijpende kringen beschrijven
ontwarren
6 Hoc altero die, hoc tertio, hoc pluribus, donec homines innutritos mari subiret timendi pudor. Accedunt et
alludunt et appellant, tangunt etiam pertrectantque praebentem. Crescit audacia experimento. Maxime
puer, qui primus expertus est, adnatat nanti, insilit tergo, fertur referturque, agnosci se amari putat, amat
ipse; neuter timet, neuter timetur; huius fiducia, mansuetudo illius augetur.
7 Nec non alii pueri dextra laevaque simul eunt hortantes monentesque. Ibat una — id quoque mirum —
delphinus alius, tantum spectator et comes. Nihil enim simile aut faciebat aut patiebatur, sed alterum illum
ducebat reducebat, ut puerum ceteri pueri.
8 Incredibile, tam verum tamen quam priora, delphinum gestatorem collusoremque puerorum in terram
quoque extrahi solitum, harenisque siccatum, ubi incaluisset in mare revolvi.
6
7
8
hoc
innutritus
subeo, subire
adludo, adludĕre
pertracto, pertractare
praebentem
experior, experiri
annato, annatare
nanti
insilio, insilire
fertur referturque
fiducia
mansuetudo, -dinis
necnon
dextra laevaque
una
incredibile
tam … quam
gestator, -is
collusor, -is
gestatorem, collusoremque
extraho, extrahĕre
soleo, solēre
harena
sicco, siccare
incalesco, incalescĕre
revolvo, revolvĕre
sc. fit
vertrouwd met
bij iemand opkomen
plagen
aaien
hem (die daartoe gelegenheid) geeft
kennismaken met
ergens heen zwemmen
= natanti
springen op
laat zich dragen en nog eens dragen
zelfvertrouwen
vriendelijkheid
ook
links en rechts
samen (met het dier )
sc. est
even … als
drager
medespeler
bijstelling bij delphinum
passief-reflexief zich laten trekken
gewoon zijn
zand
opdrogen
zich warmen
terugrollen
9 Constat Octavium Avitum, legatum proconsulis, in litus educto religione prava superfudisse unguentum,
cuius illum novitatem odoremque in altum refugisse, nec nisi post multos dies visum languidum et
maestum, mox redditis viribus priorem lasciviam et solita ministeria repetisse.
10 Confluebant omnes ad spectaculum magistratus, quorum adventu et mora modica res publica novis
sumptibus atterebatur. Postremo locus ipse quietem suam secretumque perdebat: placuit occulte interfici,
ad quod coibatur.
11 Haec tu qua miseratione, qua copia deflebis ornabis attolles! Quamquam non est opus affingas aliquid
aut astruas; sufficit ne ea quae sunt vera minuantur. Vale.
9
10
11
constat
legatus proconsulis
educto (in litus)
religione prava
unguentum
cuius
novitas, -tatis
altum
refugio, refugĕre
languidus
lascivia
solitus
ministerium
mora
modicus
sumptus, -us
attero. atterĕre
secretum
mihi placet
copia
defleo, deflēre
attollo, attollĕre
quamquam
non est opus
adfingo, adfingĕre
adstruo, adstruĕre
sufficit
minuo, minuĕre
het is bekend dat
plaatsvervangend stadhouder
toen het (dier op het strand) was gebracht
uit bijgeloof < uit misplaatste eerbied
heilige olie
relatieve aansluiting: slaat op unguentum terug
nieuwheid, ongewone
volle zee
vluchten voor
zwak
dartelheid
gewoon
kunststukje < bezigheid
verblijf
bescheiden
onkosten, uitgaven
uitputten
afzondering
ervoor stemmen
rijke taal
bewenen
verheffen
trouwens
het is niet nodig
erbij fantaseren
toevoegen
het is voldoende
afbreuk doen aan
Epistula VII, 27 Spoken
Deze brief is geschreven aan Licinius Sura, consul in 102 en onderbevelhebber van keizer Traianus in de strijd
tegen de Daciërs.
Het thema van de brief is:'...ik zou heel graag willen weten, of je denkt dat spoken bestaan en een eigen uiterlijk
en een soort goddelijke macht hebben, of dat ze, leeg en ijl, hun voorstelling aannemen op grond van onze angst'
C. PLINIUS SURAE SUO S.
1 Et mihi discendi et tibi docendi facultatem otium praebet. Igitur perquam velim scire, esse phantasmata et
habere propriam figuram numenque aliquod putes an inania et vana ex metu nostro imaginem accipere.
1
disco, discere
discendi, docendi
facultas, -tatis
otium
perquam
velim scire (utrum) putes
phantasma, -matis
figura
numen, numinis
inanis
vanus
inania et vana
imago, -ginis
leren (als leerling)
gerundia, afhankelijk van facultatem
gelegenheid, mogelijkheid
vrije tijd, nietsdoen
heel graag
de a.c.i.'s esse phantasmata enz. zijn
afhankelijk van putes
spook
gestalte, vorm, uiterlijk
goddelijke macht, - wil, "bovenaardse macht"
leeg, ijdel, vergeefs
ijdel, hol, inhoudsloos
predicatief bij het subject van accipere
construeer : an putes phantasmata (subj.) inania
et vana (predicatief) ... imaginem (obj.) accipere
beeld, verschijning, gedaante
2 Ego ut esse credam in primis eo ducor, quod audio accidisse Curtio Rufo. Tenuis adhuc et obscurus,
obtinenti Africam comes haeserat. Inclinato die spatiabatur in porticu; offertur ei mulieris figura humana
grandior pulchriorque. Perterrito Africam se futurorum praenuntiam dixit: iturum enim Romam honoresque
gesturum, atque etiam cum summo imperio in eandem provinciam reversurum, ibique moriturum.
2
ego ut esse...
in primis
accido, accidĕre
Curtius Rufus
tenuis
obscurus
obtinenti Africam
comes, comitis
comes
haereo, haerēre + dat.
inclinor, inclinari
spatior, spatiari
porticus, -us
offero, offerre
humana
grandis
perterrito
futurum
praenuntius
dixit
iturum
honorem gero, gerĕre
revertor,reverti
morior, mori
construeer : ego ducor (word er toe gebracht)
ut credam (phantasmata) esse in primis ex eo (op
grond van dat), quod …
in de eerste plaats, vooral
overkomen, gebeuren
: consul in 45, later proconsul van Africa
h.l. onaanzienlijk
h.l. onbekend
: de magistraat die Africa bestuurde
metgezel, begeleider
: predicatief bij het subject van haeserat
h.l. zich aansluiten bij,
ten einde lopen
wandelen
zuilengang
passief zich vertonen
sc. figura: abl. comparationis
groot, enorm
dativus, afhankelijk van dixit
perterrito kan worden beschouwd als een
gesubstantiveerd participium, of als een
predicatief participium bij een weggelaten ei:
“ze zei tegen de dodelijk verschrikte man” of
“ze zei tegen hem, nadat hij zich doodgeschrokken was...”
betekent nooit, maar hier wel: = toekomst
voorbode
subject: figura
van figura dixit hangt een a.ci. af:
Africam (predikaatsnomen) se (subject) bij
weggelaten esse
sc. esse, dan heb je de inf. fut. act. van ire
een ereambt bekleden
terugkeren
sterven
3 Facta sunt omnia. Praeterea accedenti Carthaginem egredientique nave eadem figura in litore occurrisse
narratur. Ipse certe implicitus morbo futura praeteritis, adversa secundis auguratus, spem salutis nullo
suorum desperante proiecit.
4 Iam illud nonne et magis terribile et non minus mirum est quod exponam ut accepi?
3
fio, factus sum, fieri
praeterea
accedo, accedĕre
accedenti
egredior, egredi
occurro, occurrĕre
narratur
certe
implicor, implicari morbo
praetereo, praeterire
4
auguror, augurari aliquid ex
spem proicio, proicĕre
iam
illud
expono, exponĕre
gebeuren
bovendien
gaan naar
sc. ei: Rufo, dativus afhankelijk van occurrisse
van boord (nave) gaan
tegemoet komen, verschijnen
N.c.I. : nominativus cum infinitivo
hoe het ook zij: in tegenstelling tot het
voorafgaande is dat wat nu komt in ieder
geval gebeurd
ziek worden < in iets verwikkeld worden
voorbijgaan
praeterita = het verleden
iets voorspellen op grond van iets
de hoop opgeven
en verder …
verwijst naar het volgende verhaal
uiteenzetten, vertellen
5 Erat Athenis spatiosa et capax domus sed infamis et pestilens. Per silentium noctis sonus ferri, et si
attenderes acrius, strepitus vinculorum longius primo, deinde e proximo reddebatur: mox apparebat idolon,
senex macie et squalore confectus, promissa barba horrenti capillo; cruribus compedes, manibus catenas
gerebat quatiebatque.
6 Inde inhabitantibus tristes diraeque noctes per metum vigilabantur; vigiliam morbus et crescente
formidine mors sequebatur. Nam interdiu quoque, quamquam abscesserat imago, memoria imaginis oculis
inerrabat, longiorque causis timoris timor erat. Deserta inde et damnata solitudine domus totaque illi
monstro relicta; proscribebatur tamen, seu quis emere seu quis conducere ignarus tanti mali vellet.
5
6
spatiosus
capax
infamis
pestilens
sonus
ferrum
attendo, attendĕre
acer
reddo, reddĕre
idolon
macies, -ei
squalor, -oris
confico, conficĕre
promissa barba
capillus
horreo, horrēre
crus, cruris
compes, compedis
catena
quatio, quatĕre
inde
inhabitantibus
dirus
vigilo, vigilare
vigilia
formido, -dinis
interdiu
abscedo, abscedĕre
imago , imaginis
inerro, inerrare
causis
desero, deserĕre
damno, damnare + abl.
deserta & damnata
solitudo, solitudinis
monstrum
proscribo, proscribĕre
seu ... seu
quis
conduco, conducĕre
ignarus + gen.
malum
ruim
omvangrijk
met een slechte reputatie, berucht
verpest, besmet
klank, geluid
ijzer
opletten
scherp
voortbrengen
spook, spookverschijning
magerheid, uitgemergeldheid
vervuiling
h.l. verteren
een lange baard
hoofdhaar
ruig zijn, overeind staan, huiveren
been
voetboei
keten, ketting
schudden, rammelen
daarna
dativus auctoris
afgrijselijk
waken, wakend doorbrengen
het waken, de slapeloosheid
angst
overdag
weggaan
beeld, verschijning
ronddwalen in, rondspoken in
ablativus comparationis
verlaten
veroordelen tot, “gedoemd tot”
sc. est
eenzaamheid
monster, gedrochtelijk wezen
h.l. te koop/huur aanbieden
hetzij dat ... hetzij dat …
om te zien of … of …
= aliquis
huren
onbekend met, niet wetend van
gesubstantiveerd: ongeluk, ellende
7 Venit Athenas philosophus Athenodorus, legit titulum auditoque pretio, quia suspecta vilitas, percunctatus
omnia docetur ac nihilo minus, immo tanto magis conducit. Ubi coepit advesperascere, iubet sterni sibi in
prima domus parte, poscit pugillares stilum lumen, suos omnes in interiora dimittit; ipse ad scribendum
animum oculos manum intendit, ne vacua mens audita simulacra et inanes sibi metus fingeret.
8 Initio, quale ubique, silentium noctis; dein concuti ferrum, vincula moveri. Ille non tollere oculos, non
remittere stilum, sed offirmare animum auribusque praetendere. Tum crebrescere fragor, adventare et iam
ut in limine, iam ut intra limen audiri. Respicit, videt agnoscitque narratam sibi effigiem.
7
titulus
vilitas, -tatis
percunctor, percunctari
doceo, docēre aliquem aliquid
nihilo minus
immo
immo tanto magis
advesperascĕre
sterno, sternĕre
8
pugillares, -ium
stilus
interior
(animum) intendo, intendĕre
vacuus
audita simulacra
mihi fingo, sibi fingĕre
initium
quale ubique
silentium noctis
concutio, concutĕre
concuti
remitto, remittĕre
animum offirmo, offirmare
praetendere animum auribus
crebrescĕre
fragor, -ores
advento, adventare
ut
limen, limina
respicio, respicĕre
agnosco, agnoscĕre
effigies, -ei
sibi narratam
opschrift: d.w.z. het bordje "TE KOOP"
lage prijs, goedkoopheid
navragen, navraag doen
iemand van iets op de hoogte stellen
niettemin, desondanks
ja zelfs, nee integendeel (verbetering van het
voorafgaande)
ja zelfs met meer enthousiasme
avond worden
uitspreiden, opmaken
sc. lectum = bed
(met was bestreken) schrijftafeltje
schrijfstift, pen
meer naar binnen gelegen, binnenste
(de aandacht) richten op
h.l. inactief, zonder met iets bezig te zijn
“de spoken waarover hij gehoord had”
zich inbeelden
begin
zoals overal
sc. erat
schudden, schokken, tegen elkaar slaan
en volgende infinitivi : infinitivi historici
loslaten
zich vermannen
sc. hij sloot zijn oren af door te denken
talrijker worden, toenemen
rumoer, geraas
naderen
sc. alsof, als
drempel
omkijken
herkennen
verschijning, schim
waarover hem verteld was
9 Stabat innuebatque digito similis vocanti. Hic contra ut paulum exspectaret manu significat rursusque
ceris et stilo incumbit. Illa scribentis capiti catenis insonabat. Respicit rursus idem quod prius innuentem,
nec moratus tollit lumen et sequitur.
10 Ibat illa lento gradu quasi gravis vinculis. Postquam deflexit in aream domus, repente dilapsa deserit
comitem. Desertus herbas et folia concerpta signum loco ponit.
9
10
innuo, innuĕre
digitus
similis + dat
contra bijwoord
ut paulum ...
paulum
significare
cera
incumbo, incumbĕre + dat.
insono, insonare + dat.
respicit …
moror, morari
nec moratus
lentus
gradus, -us
deflecto, deflectĕre
area
repente
dilabor, dilabi
folium
concerpo, concerpĕre
signum
wenken
vinger
gelijk aan, gelijkend op
daarentegen
afhankelijk van significat
een weinig, eventjes
een teken geven, beduiden
was (waarmee het schrijftafeltje bestreken is)
zich toeleggen op
rammelen boven iets/iemand
construeer :
respicit (Athenodorus) rursus (illam effigiem)
idem (object), quod prius (innuebat), innuentem.
talmen, wachten
participium + ontkenning = zonder ...
langzaam
tred, stap
afbuigen
binnenplaats
plotseling
uiteenvallen, oplossen
blad
bijeen plukken
predicatief
11 Postero die adit magistratus, monet ut illum locum effodi iubeant. Inveniuntur ossa inserta catenis et
implicita, quae corpus aevo terraque putrefactum nuda et exesa reliquerat vinculis; collecta publice
sepeliuntur. Domus postea rite conditis manibus caruit.
12 Et haec quidem affirmantibus credo; illud affirmare aliis possum. Est libertus mihi non illitteratus. Cum
hoc minor frater eodem lecto quiescebat. Is visus est sibi cernere quendam in toro residentem,
admoventemque capiti suo cultros, atque etiam ex ipso vertice amputantem capillos. Ubi illuxit, ipse circa
verticem tonsus, capilli iacentes reperiuntur.
11
12
magistratus, -us
moneo, monēre
effodio, effodĕre
os, ossis
insero, inserĕre
implico, implicare
aevum
putrefacio, putrefacĕre
exedo, exedĕre
reliquerat
colligo, colligĕre
publice (bijwoord)
sepelio, sepelire
sepeliuntur
rite
condo, condere
manes (plurale tantum)
careo, carēre + abl.
haec
affirmo, affirmare
credo, credĕre alicui
illud
libertus
mihi
illitteratus
cum hoc
minor (natu)
visus est sibi cernere
torus
resido, residĕre
admoveo, admovēre + dat.
culter, cultri
vertex, -icis
amputo, amputare
capillus
illucescit
tondeo, tondēre
tonsus
overheidspersoon, magistraat, ambtenaar
herinneren aan, waarschuwen, aansporen
uitgraven
bot
invoegen, invlechten, “vastmaken in”
in iets vouwen, verstrikken
de (onbegrensde) tijd
verteren, doen verrotten
uitvreten, wegvreten
subject is corpus ; vinculis is dativus
verzamelen
officieel, van staatswege
begraven
subject : ossa
volgens de godsdienstige gebruiken, plechtig
opbergen, “begraven”
schimmen van de gestorvenen
missen, zonder zijn
:verwijst naar het voorgaande en het is object
bij adfirmantibus: wat déze dingen betreft
vertrouw ik op mensen die het mij verzekeren
bevestigen, verzekeren
iemand geloven
: slaat weer op het volgende verhaal
vrijgelatene (diende dus eerder als slaaf)
dat. possessivus
onontwikkeld
cum is hier een voorzetsel (met de abl.)
jonger
hij droomde dat bij zag ...
bed, divan
gaan zitten
bewegen/brengen naar iets/iemand
mes
kruin
(rondom) afsnijden
haar
het wordt dag
scheren
sc. erat
13 Exiguum temporis medium, et rursus simile aliud priori fidem fecit. Puer in paedagogio mixtus pluribus
dormiebat. Venerunt per fenestras — ita narrat — in tunicis albis duo cubantemque detonderunt et qua
venerant recesserunt. Hunc quoque tonsum sparsosque circa capillos dies ostendit.
14 Nihil notabile secutum, nisi forte quod non fui reus, futurus, si Domitianus sub quo haec acciderunt
diutius vixisset. Nam in scrinio eius datus a Caro de me libellus inventus est; ex quo coniectari potest, quia
reis moris est summittere capillum, recisos meorum capillos depulsi quod imminebat periculi signum fuisse.
13
14
exiguum
exiguum tempus medium
fidem facere + dat.
paedagogium
misceo, miscēre
fenestra
tunica
albus
cubare
detondeo, detondēre
qua
spargo, spargĕre
circa (bijwoordelijk)
notabilis
nisi forte
reus
futurus si
Domitianus
scrinium
datus
Caro
libellus
coniecto, coniectare
reis
moris est
summitto, summittĕre
recido, recidĕre
depello, depellĕre
depulsi periculi
klein, gering, weinig
enige tijd (was) er tussenin, enige tijd verliep
geloofwaardigheid verlenen, geloofwaardig
maken
opleidingsschool, -barak (voor jonge slaven)
mengen, verenigen
venster, raam
tunica, wollen onderkleed
wit
liggen, slapen
scheren
(via de route) waarlangs
verstrooien, verspreiden
rondom, in het rond
opmerkelijk
tenzij wellicht, of het moest zijn
aangeklaagde
wat ik geweest zou zijn, als…..
: tijdens het bewind van Domitianus (81-96)
liep men bij het minste geringste de kans om
te worden aangeklaagd; de meest gebruikte
aanklacht was 'majesteitsschennis' ;
Domitianus' opvolgers Nerva (96-98) en
Trajanus (98-117) betekenden in dit opzicht
een verademing voor de Romeinen
brievenkist
“ingediend”
: Mettius Carus was een berucht
beroepsaanklager die tijdens het
terreurbewind van Domitianus deze keizer
hielp bij het uit de weg ruimen van politiek
verdachte personen
aanklacht
vermoeden, gissen, opmaken
van reus
het behoort tot de gewoonte
laten groeien
afsnijden
verdrijven, afwenden
depulsi is hier een dominant participium
15 Proinde rogo, eruditionem tuam intendas. Digna res est quam diu multumque consideres; ne ego
quidem indignus, cui copiam scientiae tuae facias.
16 Licet etiam utramque in partem — ut soles — disputes, ex altera tamen fortius, ne me suspensum
incertumque dimittas, cum mihi consulendi causa fuerit, ut dubitare desinerem. Vale.
15
16
proinde
rogo intendas
eruditio, -onis
intendere
dignus esse qui + con.
considero, considerare
indignus esse qui + con.
copiam facio, facĕre + gen.
scientia
licet + con.
utramque in partem
disputo, disputare
ex altera
alter
suspensus
dimitto, dimittĕre
consulo, consulĕre
consulendi
causa
daarom
sc. (rogo) ut (intendas)
geleerdheid
inspannen, inzetten
het waard zijn dat …
beschouwen, onderzoeken
het onwaardig zijn dat …
iemand ter beschikking stellen
kennis, wijsheid
het is geoorloofd om
in elk van beide richtingen (dus zowel voor
als tegen het bestaan van spoken)
betogen, redeneren
sc. parte
één van beide
in spanning, onzeker
heen sturen, laten gaan
raadplegen, om raad vragen
gerundium bij causa
reden, motief
Ter vergelijking ...
Quintilianus, die zelf Plinius en Tacitus onder zijn leerlingen heeft geteld, zet in het volgende fragment zijn
ideeën over een goede retor uiteen.
Wanneer een jongen zover is gevorderd dat hij wat ik de eerste retorische
lessen noemde aan kan, moet hij worden toevertrouwd aan leraren in dat
vak. Van hen moeten we in de eerste plaats het karakter onderzoeken. Dat ik
daar nu pas over begin, betekent niet dat ik vind dat dat bij de andere leraren
5
niet hoeft te gebeuren - het tegendeel blijkt trouwens al uit mijn eerste boek
- maar omdat de leeftijd van de leerlingen vermelding van dit punt hier wel
bijzonder noodzakelijk maakt. Want niet alleen zijn de jongens al bijna
volgroeid, als ze aan deze leraren worden toevertrouwd, maar ze blijven ook
hierna nog een tijd bij hen; daarom moet nog meer dan anders erop gelet
10 worden dat de eerbaarheid van de docent hen beschermt tegen bederf,
zolang ze nog jong zijn, en zijn strengheid hen weerhoudt van uitspattingen,
zodra ze wat brutaler geworden zijn. Het is beslist niet voldoende, als hij
zelf de grootste zelfbeheersing in acht neemt, hij dient ook het gedrag van
zijn leerlingen door strenge discipline te leiden.
15 Dus bovenal moet hij zich tegenover zijn leerlingen opstellen als een vader,
hij moet zich de plaatsvervanger voelen van hen die hun kinderen aan hem
toevertrouwen. Zelf mag hij geen fouten bezitten en ze ook niet toestaan bij
anderen. Maar zijn strengheid moet niet drukkend zijn en zijn vriendelijkheid niet joviaal: het ene leidt anders tot haat en het andere tot minachting.
20 Laat hij het vooral hebben over het eerzame en het goede: want hoe vaker
hij waarschuwt, hoe minder hij hoeft te straffen. Hij mag zeker nooit kwaad
worden; dat wil echter niet zeggen dat hij dingen die niet door de beugel
kunnen, moet negeren. Hij moet duidelijk zijn in zijn uitleg, bestand tegen
werkdruk, ijverig maar niet buitensporig. Leerlingen die vragen stellen,
25 moet hij graag te woord staan; tot leerlingen die zich stil houden, moet hij
zelf vragen richten. Hij moet niet karig zijn in zijn lof bij spreekbeurten,
maar ook weer niet te overdreven: het een maakt afkerig van werken, het
ander nonchalant. Bij het corrigeren van fouten mag hij niet sarcastisch zijn
en zeker niet krenkend; want dat sommigen fouten afstraffen, alsof zij de
30 maker ervan haten, beneemt velen de lust om nog verder te studeren. Zelf
moet hij elke dag een aantal (zeker niet te weinig) uitspraken doen, die zijn
toehoorders mee naar huis kunnen nemen. Want al biedt de behandelde
lectuur voldoende voorbeelden ter navolging, toch blijft de viva vox, zoals
dat heet, hen meer bij, met name van die leraar, voor wie de leerlingen, als
35 zij maar goed onderricht hebben gekregen, genegenheid en ontzag voelen.
Wij proberen immers het allerliefst hen na te volgen, die ons idool zijn.
Wat wij zeker afkeuren is de praktijk die langzamerhand gaat overheersen,
dat de leerlingen mogen opstaan en juichen ten teken van bijval; de reacties
van de toehorende leerlingen moeten juist binnen de perken blijven. Dan zal
40 de leerling die de voordracht houdt, aangewezen zijn op het oordeel van de
leraar; dan zal hij geloven dat van wat bij gezegd heeft alleen datgene
geslaagd is, dat diens goedkeuring wegdraagt. Maar het allerergste is de
praktijk, ze wordt zelfs al humanitas genoemd, om beurtelings van elkaar
alles zonder onderscheid te prijzen. Dit is niet alleen ongepast, theatergedoe,
45 onverenigbaar met een serieus ingestelde school, maar bovendien de ergste
vijand van alle studie. Want zorg en inspanning lijken dan onnodig, omdat,
wat je ook uitkraamt, bijval verzekerd is.
De toehoorders moeten dus, net zo goed als de spreker, letten op het gezicht
van de leraar; want zo leren ze te onderscheiden tussen wat goed is en wat
50 afgekeurd moet worden. Zo zullen ze door te schrijven hun vaardigheid
ontwikkelen en door te luisteren hun oordeel.
Maar nu staan ze, gespitst op elke slotzin, niet alleen op van hun zitplaats,
maar lopen ook op de spreker toe en barsten los in onbeheerst gejuich. Dit
gebeurt wederzijds; daarvan hangt het succes af van de voordracht. En het
55 gevolg is: verwaandheid en opgeblazen eigendunk, zozeer dat zij, overmoedig geworden door de bijval van hun medeleerlingen, het hun leraar zelfs
kwalijk nemen, als die hen te weinig prijst.
De leraar moet echter eisen dat ook naar hem aandachtig en ingetogen wordt
geluisterd; want bij moet zijn voordracht niet aanpassen aan de smaak van
60 zijn leerlingen, maar de leerlingen aan die van hem. Ja zelfs moet een leraar,
voorzover mogelijk, proberen te ontdekken, wat iedere leerling afzonderlijk
aanspreekt en hoe hij dat uit; heeft hij succes met een goede uitspraak, dan
moet hij niet zozeer blij zijn voor zichzelf als voor degenen, die blijk geven
van het juiste inzicht.
65 Ik vind het niet goed, als jong en oud door elkaar heen zitten. Want al is de
leraar die op zijn taak is berekend, in staat om ook de oudere jeugd in de
hand te houden, toch moeten de zwakkeren apart blijven van de sterkeren:
men dient ook de verdenking van oneerbaarheid te vermijden, niet alleen de
beschuldiging.
70 Dit meende ik in het kort te moeten opmerken. Want dat de leraar zelf en
zijn school vrij moeten zijn van ernstige wantoestanden, ik geloof niet dat
dat nog gezegd hoeft te worden. En is er iemand die bij de keuze van een
leraar voor zijn zoon voor onmiskenbare wandaden de ogen sluit, laat hij
dan weten dat ook al het andere dat wij hier in het belang van onze jeugd
75 proberen op te schrijven, verloren moeite zal zijn, als bij dat aspect
verwaarloost.
Quintilianus, Institutio Oratoria 2.2
Opdracht
Karakteriseer in het kort de vijf delen van dit betoog: r. 1-36, 37-57, 58-64, 65-69, 70-75.
In het onderstaande gedicht geeft Martialis een karikatuur van een Romeinse schoolmeester.
Schoolmeester,
Wat moet jij eigenlijk van ons, mislukte pedagoog,
elke knaap en jonge dame een doorn in het oog?
De ochtendstilte is nog niet voor 't haangekraai gevlucht,
5
of jouw karwats en bulderstem donderen door de lucht.
Even zwaar weergalmt het aambeeld door de slagen van de smid,
totdat de advocaat van brons recht op z'n rijpaard zit2.
Minder oorverdovend tiert het grote Colosseum,
wanneer supporters hun idool naar de zege schreeuwen.
10 Wij buren3 vragen om wat slaap, niet eens de hele nacht;
een tijdje waken is niet erg, wèl de hele nacht.
Laat jij je leerlingen toch gaan. Wil jij soms van ons krijgen,
wat jij met je geschreeuw verdient, maar dan wel om te zwijgen?
Iuvenalis, de laatste grote Romeinse satiricus, leefde van ca. 55-130.
Over zijn leven is weinig bekend. Er bestaat een verhaal dat hij eerst zijn
brood verdiende als declamator, maar door Domitianus werd verbannen
vanwege een spotschrift op een keizerlijke gunsteling.
In de tijd van Trajanus en Hadrianus publiceerde hij 16 lange satiren.
Daarin schildert hij in felle kleuren het morele verval van het keizerlijke
Rome. Vooral Domitianus en zijn hofhouding moeten het ontgelden.
In onderstaande twee fragmenten pakt hij het onderwijs aan.
U, Vettius4, bent leraar retoriek?
Dan is uw hart van staal. Een volle klas
oefent zich in het redeneren tegen
wrede tirannen. Wat ze eerst nog zittend
5 hardop gelezen hebben, wordt herhaald
terwijl ze staan, en dan hetzelfde liedje,
dezelfde regels nog eens. Arme leraar,
almaar dezelfde kooi, om dood te gaan!
Ze moeten juiste toon, genre en thema
10 precies bepalen; welke tegenwapens
wellicht te wachten staan - de hele klas
leert plichtsgetrouw, maar niemand komt betalen!
'U wilt uw loon? Wat heeft mijn zoon geleerd?' en 't is de schuld - natuurlijk - van de leraar
15 als bij een boerenzoon geen vonk gaat gloren
in 't lichaamsdeel onder de linkertepel.
'Toch vult hij elke week mijn arme oren
met Hannibal5, verweert zich de docent
tegen de vader, 'wat die schurk bedenkt,
20 of hij van Cannae6 door moet gaan naar Rome,
of na veel nood- en onweer beter maar
naar elders zwenkt met zijn verwaaide leger -,
meneer, ik geef u wat, noem maar een prijs,
als u als vader even vaak als ik
2 Succesvolle advocaten lieten vaak ruiterstandbeelden voor zich oprichten
3 Er werd les gegeven op straat, in de open lucht
4 Verder onbekend
5 Carthaags veldheer in de Tweede Punische Oorlog.
6 Plaats waar Hannibal de Romeinen een zware nederlaag had toegebracht
25 uw kind wilt overhoren. 'Zulke woorden
roepen die professoren eensgezind,
wanneer ze met hun zessen of wel meer nog
echte in plaats van schijnprocessen voeren
- nu zonder gif of lui die meisjes roven,
30 boze verwaande echtgenoten, poeders
die blinde stakkers een nieuw zicht beloven ...
Zo'n leraar, als hij luistert naar mijn raad,
moet gauw zichzelf ontslaan en andere wegen
zien op te gaan in plaats van in een duister
35 leraarsbestaan te vechten voor zijn loon,
dat schertsbedrag, waarvan je net één portie
derderangs koren koopt, want ach, dat is
hun topsalaris! Vergelijk dat eens
met wat een citerleraar vraagt voor lessen
40 aan rijke jongelui. Dan scheur je toch
jouw Oefenboek voor Retoriek aan flarden?
luvenalis, Satiren 7.150-177; vert. M. d'Hane-Scheltema
5
10
15
20
25
30
35
En onderwijzers dan!
Wie vult de buidel van zo'n wijze meester
met wat hem toekomt voor zijn taalgeduld?
En van dat beetje - en dat is nog minder
dan van die leraar in de retoriek knabbelt de begeleider van de kinderen
ook nog wat af, zo'n asociale Griek,
en ook de uitbetaler. Maar, Palaemon7,
daar wen je aan, dus laat je prijs maar dalen
net als een stoffenventer met zijn wollen
wintertextiel, als je maar niet voor niets
les zit te geven vanaf drie uur 's nachts,
een uur waarop geen werkman werkt, geen wever
je uitlegt boe je met een scheve kam
de wol moet kaarden; en zolang je niet
voor niets de walm van al die lampepitten
van zoveel jongetjes, waardoor de tekst van
Horatius volstrekt verpietert en
Vergilius8 onder het roet gaat zitten,
hebt opgesnoven. 't Onderwijzersgeld
wordt zelden zonder rechterstribunaal
aan jou voldaan, maar ondertussen stelt men
wel strenge eisen: meester moet van taal
elk woordje kennen, van geschiedenis
kunnen vertellen, alle schrijvers kennen
gelijk de nagels aan zijn eigen hand,
zodat hij zelfs op straat, op weg naar 't badhuis,
als iemand erom vraagt, direct de naam van
de voedster van de vader van Aeneas9
of naam èn afkomst van de tweede moeder
van Joost-mag-weten-wie plus van Acestes10
de leeftijd en het aantal vaten wijn
die de Trojanen van hem kregen, opnoemt;
en dat hij al die tere zieltjes kneedt
zoals men met een duim een kop van was maakt,
een vader voor zijn klas, die elk obsceen
7 Bekende Romeinse grammaticus
8 Op school veel gelezen schrijvers
9 Hoofdpersoon van de Aeneis van Vergilius
10 Koning op Sicilië, die bij Vergilius Aeneas en zijn Trojaanse volgelingen gastvrij ontvangt
jongensgedoe verbiedt en zorgt dat dit
zich niet herhaalt. 'Maar 'k kan van zoveel knapen
niet alle handen zien, niet elke knipoog!'
40 'Dat is uw zorg,' is 't antwoord, 'en misschien
dat u aan 't eind van 't jaar voor uw publiek
een soort van held bent en wat geld verdient. . .
Iuvenalis, Satiren 7.215-243; vert. M. dHane-Scheltema
Vragen
1
2
Over welke twee onderwijsfasen heeft Iuvenalis het?
Wie wordt/worden in het eerste fragment gehekeld, wie in het tweede?
3
Waarom koestert Iuvenalis voor de ene leraar geen sympathie
en voor de andere wel, denk je?
Download