Aanspreking: de stereotiepe formulering van het begin van een Latijnse brief ziet er altijd uit als volgt: - in de nominativus staat de naam van de briefschrijver - gevolgd door de naam van de geadresseerde in de dativus. Vaak wordt die naam nog gevolgd door suo, wat wijst op de vertrouwelijke omgang die beide mannen (meestal) met elkaar hadden (de weergave kan luiden "mijn beste"). - tot slot eindigt de aanspreking met de afkorting s.d., wat staat voor salutem dicit / dat: groet, begroet Het is duidelijk dat wij in een vlotte vertaling deze formulering niet letterlijk kunnen overnemen, maar moeten aanpassen aan ons moderne taalgebruik, een voorbeeld: "Mijn beste Caninius," of: "Mijn goede vriend Caninius," Uit: Duurzamer dan Brons blz. 282-285, Amsterdam 1991 Inleiding epistolografie – Inleiding Plinius DE BRIEF IN DE GRIEKSE OUDHEID Al in de teksten van Homerus (5e eeuw v. Chr.) en Herodotus (5e eeuw v. Chr.) is er sprake van brieven. Van alle brieven die in de Griekse oudheid zijn geschreven, is maar een zeer klein deel bewaard gebleven. Alleen als de brief afkomstig was van een beroemd of historisch belangrijk persoon, werd hij bewaard en soms gepubliceerd: 1. Politieke brieven. De Atheense filosoof Plato (427-347 v. Chr.) kreeg de kans op Sicilië zijn ideeën omtrent de beste staatsvorm in praktijk te brengen. De onderneming mislukte. In brieven rechtvaardigde hij zich tegenover zijn opdrachtgevers voor de politieke opzet. De politieke brief werd ook gebruikt als een soort 'open brief', met adviezen aan leidende politici. De invloedrijke Atheense redenaar Isocrates (436-338) richtte zich in dergelijke brieven tot de vorsten van zijn tijd. 2. Filosofisch-wetenschappelijke brieven. In de filosofenscholen van de 5e en 4e eeuw v. Chr. ontstond de gewoonte dat de leider van de school door middel van brieven in contact bleef met zijn volgelingen die 'in het buitenland' verbleven. Plato schreef als leider van de Akademie dergelijke brieven. Van Epicurus (342-271 v. Chr.) zijn drie lange 'leerbrieven' bewaard gebleven. In de retorenscholen van de Hellenistische tijd werd professioneel aandacht geschonken aan het schrijven van brieven. De retorenscholen waren wat wij universiteiten zouden noemen, met als voornaamste vak retorica. De bestudering van de regels en toepassingsmogelijkheden van de retorica ging vergezeld van talrijke oefeningen. Tot de oefenstof behoorde ook de brief. De studenten schreven brieven uit naam van politieke figuren (zoals Alexander de Grote) of liefdesbrieven uit naam van legendarische helden en heldinnen. Soms heeft de wetenschap er moeite mee een overgeleverde brief op naam van een bekend persoon (Plato bijvoorbeeld) als echt aan te merken of als een oefening uit Hellenistische tijd. In de 1e eeuw v. Chr. (of de 1e eeuw n. Chr., dat is niet met zekerheid te zeggen) mondde de Griekse retorische traditie van het brieven schrijven uit in een tractaat van een verder onbekende auteur, Demetrius. In zijn verhandeling Over de stijl wijdde hij ook aandacht aan de brief. Hij onderscheidde liefst 21 soorten brieven en gaf van elk voorbeelden. 'De brief', aldus Demetrius, 'geeft een beeld van je persoonlijkheid. In een brief ben je als het ware in gesprek met de ander. Je moet dan ook gewone taal hanteren, als in een gewone conversatie. Je hebt het over simpele dingen in simpele bewoordingen'. CORRESPONDENTIE IN HET ROMEINSE RIJK In de Romeinse wereld was het aanvankelijk niet anders dan in het oude Griekenland. Er werden brieven geschreven en als ze afkomstig waren van bekende personen, werden ze bewaard en soms gepubliceerd. Historisch voorbeeld hiervan is de brief die moeder Cornelia schreef aan haar zoon Gaius Gracchus, de volkstribuun van 123 en 122 v. Chr.; in emotionele bewoordingen probeerde zij hem ertoe te bewegen met zijn politieke activiteiten op te houden. In de 1e eeuw v. Chr. hebben twee ontwikkelingen ertoe bijgedragen dat de brief een belangrijke plaats kreeg in het dagelijks leven van de (leidende) Romeinen. In de politieke machtsstrijd van die tijd fungeerde de brief als 'politiek pamflet'. Politici rechtvaardigden zich in hun privé-correspondentie voor hun daden. Voorbeeld hiervan zijn de brieven van M. Tullius Cicero, waarin hij zich verdedigde voor zijn consulaat van 63. Anderen gaven goede raad aan leidende politici. Aan de latere geschiedschrijver Sallustius worden twee van dergelijke 'open brieven' toegeschreven, waarin hij (in 49) Caesar suggesties aan de hand deed voor sociale en politieke hervormingen. Verder kreeg de brief in het steeds groter wordende rijk een steeds belangrijker functie als communicatiemiddel. De brief werd het transportmiddel bij uitstek voor alle officiële richtlijnen en orders, nodig voor het bestuur van Italië en de provincies. BRIEVEN IN DE LATIJNSE LITERATUUR Van M. Tullius Cicero (106-43 v. Chr.), groot politicus en redenaar, zijn ruim 900 brieven bewaard gebleven. Met zijn brieven had Cicero geen literaire pretentie. Ze zijn direct, openhartig en op conversatietoon geschreven, soms zelfs in telegramstijl. De brieven van Cicero geven een goed inzicht in de grote en kleine zorgen van een actief politicus in een woelige tijd. Aan het eind van zijn leven speelde Cicero met de gedachte een deel van zijn brieven voor publicatie te bewerken. Het kwam er niet van. Cicero werd in 43 wreed vermoord. Zijn secretaris Tiro wilde de herinnering aan zijn meester levend houden. Daartoe schreef hij een biografie van Cicero en hij begon de te brieven verzamelen die Cicero in de loop der jaren aan zijn familieleden en aan belangrijke Romeinen had geschreven. Kopieën van Cicero zelf en teruggevraagde exemplaren legden de basis voor de publicatie. Tussen 43 en 23 v. Chr. gaf Tiro de brieven uit; in de 5e eeuw n. Chr. werden ze in 16 boeken gebundeld, onder de titel Ad Familiares. Ca. 60 n. Chr., een eeuw na de dood van Cicero, werd een tweede bundel gepubliceerd: 16 boeken Ad Atticum. Deze verzameling brieven bevatte de correspondentie die Cicero met zijn vriend, de bankier en uitgever T. Pomponius Atticus, had gevoerd. Na de dood van Atticus in 32 v. Chr. hadden diens nabestaanden de publicatie van deze privé-correspondentie lang tegengehouden. Wat de aanleiding tot de (late) publicatie was, is niet bekend. De dichter Q. Horatius Flaccus (65-8 v. Chr.) verkeerde na zijn terugkeer in Italië in Epicureïsche kringen, bevriend als hij raakte met Octavianus' naaste medewerker Maecenas en met de dichter Vergilius. Toen Horatius de veertig gepasseerd was en zijn leven overzag, wilde hij als een wijze leermeester zijn levenslessen doorgeven. In 20 v. Chr. publiceerde Horatius de Epistulae, literaire brieven in dichtvorm, met bespiegelingen over het leven en met onder andere ook een 'wetenschappelijk essay' over de stand van zaken in de Latijnse letteren. De dichter P. Ovidius Naso (43 v. Chr.-18 n. Chr.) was de grootmeester van de literaire fictie. Maar al te graag wendde hij zich tot het genre van de gefingeerde liefdesbrieven. Ca. 1 v. Chr. publiceerde hij de Heroides, literaire brieven in dichtvorm van legendarische en mythische vrouwen die allen één ding gemeen hebben: een wanhopige liefde. Aan het eind van zijn leven wekte Ovidius een nieuw genre tot leven: de brief in ballingschap geschreven. In 8 n. Chr. werd, volgens de traditie, Ovidius door keizer Augustus verbannen naar Tomi, het huidige Constanza aan de Zwarte Zee (Roemenië). Vanuit zijn verre ballingsoord schreef Ovidius brieven vol treurigheid: Tristia en Epistulae ex Ponto. De Stoïsche filosoof-politicus Seneca (ca. 5 v. Chr.-65 n. Chr.) gebruikte de briefvorm (in proza) voor zijn moralistische adviezen. Aan het eind van zijn leven (in 63, dus zo'n drie jaar na de publicatie van Cicero's brieven Ad Atticum) publiceerde Seneca de Epistulae Morales, die waarschijnlijk meteen al voor een groter publiek bestemd waren. De briefvorm maakte het Seneca mogelijk gevarieerde gedachten in een beknopte en levendige vorm uit te werken. Als leerling en adressaat in deze schriftelijke 'cursus Stoa' fungeerde de jeugdige Lucilius. PLINIUS C. Plinius Caecilius Secundus (61 of 62 - kort vóór 114 n. Chr.) was een gevierd redenaar en een geslaagd politicus. Hij streefde niet alleen naar politieke successen en maatschappelijke waardigheid; bovenal wilde hij literaire roem. Op veertienjarige leeftijd schreef hij een tragedie, hij schreef gedichten en publiceerde redevoeringen. Na een rijke politieke carrière bundelde hij tenslotte de brieven die hij in de periode 97 tot 108 aan vrienden en bekenden had geschreven. Voordat de brieven - die aanvankelijk voor één persoon bestemd waren geweest - voor een breder publiek gepubliceerd werden, zorgde Plinius voor een zorgvuldige compositie en fraaie formuleringen. Groot literair voorbeeld voor Plinius waren de brieven van Cicero, rijke tijdsdocumenten van een illuster man. Plinius betreurde het dat hij zich in zijn onderwerpen niet kon meten met Cicero, die deel had uitgemaakt van historische ontwikkelingen. 'Wij leven niet in dezelfde tijd als Cicero', verzuchtte Plinius. 'Hij had een enorm talent en een grote variëteit aan onderwerpen ter beschikking. Ik hoef je niet te vertellen binnen welke enge grenzen ik me moet bewegen', aldus Plinius aan zijn vriend Sabinus. 'Ik kan alleen maar stijloefeningen schrijven en brieven uit de luwte van het politieke leven'. Zoals Plinius al aangeeft ('stijloefeningen'), vormen zijn brieven een typisch product van de universitaire cultuur van die tijd. Plinius' brieven zijn essays in briefvorm, waarvoor de basis werd gelegd in de lessen aan de retorenscholen. Daar leerden de studenten onder meer in het kader van de uitweiding (digressio) afgebakende thema's op een amusante manier te behandelen, om enige ontspanning te brengen in het strenge betoog van de redevoering. In de brieven van Plinius vinden we de geschikte onderwerpen voor dergelijke 'excursen' terug: anekdotes, behandeling van personen en gebeurtenissen, en beschrijvingen van bouwwerken en streken. Voordat Plinius zijn privé-correspondentie (bijna 250 brieven in negen boeken) publiceerde, zorgde hij voor een laatste redactie. Zoals het bij literaire brieven past, werden de antwoorden niet opgenomen - zo die er al geweest zijn. Het leven van Plinius P. Caecilius Secundus werd geboren in Comum, in het Noorden van Italië. Hij was de zoon van een rijke grootgrondbezitter, L. Caecilius Cilo, die stierf toen de kleine Caecilius nog heel jong was. Na de dood van vader namen moeder en zoon hun intrek bij een oom, C. Plinius Secundus, die tijdens de onzekere jaren van Nero's bewind Rome had verruild voor het rustige Comum. Daar wijdde hij zich geheel aan studie en aan wetenschappelijk werk. Na de dood van Nero in 68 keerde de familie terug naar Rome, waar oom een vooraanstaande rol ging spelen in het bestuur van het rijk. Zo was hij in 79 vlootcommandant van het vlootstation in Misenum (bij Napels), toen zich de historische uitbarsting van de Vesuvius voordeed. Zijn zuster en haar toen zeventienjarige zoon maakten van nabij mee, hoe oom Plinius een hulpactie op touw zette en daarbij om het leven kwam. Bij testamentaire beschikking werd neef Plinius geadopteerd en hij werd naar zijn overleden oom genoemd: C. Plinius Caecilius Secundus. Later werd oom ook aangeduid als Plinius Maior, ter onderscheiding van zijn neef Plinius Minor. Overigens kreeg Plinius (Minor) niet alleen de náám van zijn oom; ook diens bezittingen werden zijn deel. Met het vermogen van zijn vader en dat van zijn oom, was Plinius op jeugdige leeftijd al zeer rijk. Zoals gebruikelijk in de hoogste kringen, kreeg Plinius een veelzijdige opvoeding. In Rome bezocht hij een (Griekse) retorenschool, hij volgde de lessen van Stoïsche filosofen en hij werd student van Quintilianus, de beste leraar in de retorica die Rome in die dagen had. Plinius als redenaar Op achttien- à negentienjarige leeftijd kwam Plinius terecht in de juridische wereld. Lang werkte hij voor de speciale rechtbank van de centumviri, eerst als advocaat, later als rechter. De centumviri vormden een rechtbank van (ruim) honderd leden, die zich vooral bezighield met erfenissen en eigendomskwesties. De processen waren voor publiek toegankelijk, zodat Plinius' vaardigheden op retorisch gebied niet onopgemerkt bleven. Hij werd bekend en beroemd in de stad. Met trots vertelt Plinius in één van zijn brieven, hoe hij zeven uur aan één stuk sprak, terwijl een grote menigte aandachtig luisterde; een jongeman wiens kleding in het gedrang gescheurd was, bleef ondanks het mankement al die tijd op zijn moeizaam verworven plaats staan. Plinius' politieke carrière voerde hem langs verschillende officiële functies. Door zijn benoeming tot quaestor werd hij lid van de senaat, waar hij (o.a. bij politieke processen) met evenveel verve zijn redevoeringen hield als bij de rechtbank van de centumviri. Plinius beschouwde zijn redevoeringen niet alleen als juridische of politieke bijdragen aan een debat; hij wilde vooral dat het literaire kunstwerken werden. Na afloop van een proces of een senaatszitting werkte hij zijn rede om en hield dan een voorlezing voor een kleine kring van kenners. Met behulp van hun kritische opmerkingen bracht hij wijzigingen in de tekst aan. Daarna werd de rede voor een groter publiek voorgelezen tijdens een zogeheten recitatio. Na een laatste serie wijzigingen ging Plinius over tot publicatie. Politicus in Rome Plinius behoorde tot de elite van Rome. Hij was puissant rijk en invloedrijk. Met zijn niet aflatende belangstelling voor kunst en (vooral de literaire) cultuur werd hij een echte 'Maecenas'. Hij nam enige minder vermogende dichters onder zijn hoede, zoals de Spaanse Romein Martialis. Martialis wijdde een epigram aan zijn weldoener, de 'welsprekende Plinius'. 'Zijn werk zal het nageslacht op één lijn stellen met dat van de man uit Arpinum, Cicero!'. Als dank voor deze loftuiting ontving Martialis van Plinius een geldbedrag dat hij goed kon gebruiken bij zijn terugkeer naar Spanje. Ook betoonde Plinius zich een behulpzaam vriend voor zijn oude leermeester Quintilianus; hij leverde met genoegen een bijdrage aan de bruidsschat van diens dochter. Voor zijn geboortestad Comum was Plinius een ideale patronus. Hij schonk de stad een openbare bibliotheek, hij liet beelden uit Griekenland halen om ze in Comum te plaatsen en hij deed een forse donatie aan de onderwijsbegroting van de stad om zo de beste leraren aan te kunnen trekken voor de plaatselijke scholen. Plinius als consul In de jaren negentig naderde Plinius de top van zijn politieke carrière. Hij was in de dertig en kennelijk soepel genoeg om onder de gevreesde keizer Domitianus het ambt van praetor te vervullen, een topfunctie in de rechtspraak. Helemaal ongevaarlijk waren Plinius' activiteiten niet, want toen Domitianus in 96 vermoord werd, vond men op zijn bureau een aanklacht tegen Plinius. Dit soort aanklachten leidde doorgaans rechtstreeks tot de dood. In de jaren daarna deed Plinius weer andere bestuurlijke ervaring op. Onder keizer Trajanus, in 100, werd Plinius consul. Bij het aanvaarden van zijn ambt sprak hij een lofrede (Panegyricus) uit op keizer Trajanus, die hij vervolgens op de voor hem gebruikelijke wijze voor publicatie bewerkte; de recitatio nam drie dagen in beslag. Na zijn consulaat bleef Plinius actief in de (stedelijke) politiek. Hij kreeg het toezicht op de Tiber en de riolering van de stad en hij nam de verdediging op zich van twee ex-gouverneurs van de provincie Bithynië in Klein-Azië. De kennis van zaken die hij bij die zaak opdeed en zijn geweldige bestuurlijke ervaring, maakten hem geschikt voor de functie van legatus pro praetore in de provincie Bithynië en Pontus, waarvoor Trajanus hem in 111 uitkoos. Plinius werd gouverneur in het verre gebied. Kort voor 114 stierf hij, nog in Bithynië - of na zijn terugkeer in Rome. De ambtelijke correspondentie van Plinius De provincie Bithynië stond bekend als een roerige en opstandige provincie. Vanuit zijn verre standplaats schreef Plinius brieven naar zijn directe chef, de keizer van Rome. Per brief werden de keizer plaatselijke problemen voorgelegd en per brief maakte de keizer zijn oordeel en beslissing bekend. Plinius vroeg om advies in allerlei zaken. Opmerkelijk is hoe hij zelfs in weinig belangrijke aangelegenheden niet zonder het advies van zijn keizer wil opereren. Uit de antwoorden van Trajanus blijkt, dat die pijnlijk nauwgezet alles wat er in zijn rijk omging, in de gaten hield en beoordeelde. Ruim honderd brieven van de gouverneur Plinius kregen als Tiende Boek een plaats in de brievenverzameling; de antwoorden van Trajanus werden eveneens gepubliceerd. Artikel Rudi van der Paardt, Rijksuniversiteit Leiden (zonder kritische noten) Uit: Lampas 1991, 24.1, 54-65 Slechts weinig brieven uit de verzamelde Epistulae van C. Plinius Caecilius Secundus zijn in de loop der tijden zo vaak bestudeerd en vertaald en zoveel geprezen als de nrs. 6.16 en 6.20. Hierin geeft Plinius, op verzoek van zijn vriend Tacitus, een uitvoerige beschrijving van de uitbarsting van de Vesuvius op 24 augustus, 79 na Christus, waardoor de steden Pompeii, Herculaneum en Stabiae werden weggevaagd. De reden dat Tacitus, die in zijn Historiae, die de periode 69-96 zouden behandelen, dit 'Hiroshima van de oudheid' op enigerlei wijze uiteraard ter sprake wilde brengen, juist aan Plinius om informatie vroeg, lag hierin dat deze als jongen van zeventien jaar de ramp zelf had meegemaakt. In 6.16 geeft Plinius weer hoe zijn oom, Plinius Maior, die als vlootcommandant te Misenum aan de Golf van Napels vertoefde, ter plaatse reddingswerkzaamheden verrichtte, waarbij hij het leven liet; in 6.20 beschrijft Plinius zijn eigen wederwaardigheden tijdens de ramp: hoe hij met zijn moeder na een bange vlucht uit Misenum het leven wist te redden. Alleen al uit deze korte aanduiding van de inhoud van deze brieven blijkt dat ze elkaar spiegelen èn complementeren; ze vormen een perfecte eenheid en ze verdienen dan ook als zodanig gelezen te worden. Wat Tacitus er als bron mee heeft gedaan, weten we niet: het gedeelte van de Historiae waarin de gereleveerde gebeurtenissen aan de orde moeten zijn gekomen, is niet bewaard gebleven. De aanduiding 'Hiroshima van de oudheid' is geen vondst van mijzelf: ik ontleen die aan Bertus Aafjes’ bekende reisverslag Dag van gramschap in Pompeji (1960). Tussen de vele populair-wetenschappelijke boekjes over de dodenstad (en alles wat daarmee samenhangt) valt het nog steeds op, in positieve zin, door de toon van sterk persoonlijke betrokkenheid. Dat geldt ook en misschien wel vooral voor Aafjes' bespreking van de genoemde brieven van Plinius, die hij in een eigen, soepele vertaling in zijn boekje heeft opgenomen. Hij noemt Plinius een 'verslaggever van grote allure' (p. 39), en met name 6.20 'een meesterstuk van antieke journalistiek' (p. 62). Plinius' beschrijvingen zijn soms 'bijna even realistisch als een moderne fotoreportage' (p. 60). Het projectiemechanisme speelt hier onmiskenbaar een rol en ik moet toegeven dat men moeite zal moeten doen ergens een grotere bewonderaar van Plinius te ontdekken dan Aafjes, die zijn verre voorganger en passant op ingenieuze wijze vrij pleit van de vaak geuite beschuldigingen van 'ijdelheid' en 'weifelmoedigheid' (men heeft bij dit laatste bijvoorbeeld zijn brief aan Trajanus over de christenvervolgingen op het oog; Epp. 10.97). Toch berust Aafjes' bewondering voor de genoemde brieven op toedichting van dezelfde kwaliteiten die anderen erin hebben ontdekt en nog steeds naar voren halen. Zo staat in een artikel, waarin de verworvenheden van de moderne vulkanologie worden gebruikt voor een doorlichting van Epp. 6.16 en 20, te lezen dat hun reputatie 'is due not only to the art which he (Plinius, dus, RvdP) describes the natural phenomena, but also to the fact that he was an eye witness of much that happened those memorable days'. Nu geldt dit laatste eigenlijk alleen voor 6.20, waarin Plinius verslag doet van wat hem en zijn moeder was overkomen. Voor 6.16 ligt de situatie anders: al krijgt de lezer door de levendige verteltrant de indruk van een ooggetuigenverslag van de ramp en de laatste dagen van Plinius Maior, uit het feit dat Plinius zelf te Misenum was achtergebleven volgt al dat het grootste deel van zijn relaas berust op mededelingen van anderen, de vrienden en slaven van Oom die hem het laatst hadden gezien. Aan het eind van zijn brief (§ 22) verklaart Plinius met nadruk tegenover Tacitus dat hij statim, cum maxime vera memorantur ('onmiddellijk na afloop, wanneer de gegeven informatie het betrouwbaarst is') zijn gegevens heeft ingewonnen; de brief is echter ruim een kwart eeuw na dato geschreven. Is het in het licht hiervan al geraden enige reserve in acht te nemen, als men de brieven als historische bron wil gebruiken, er zijn meer redenen voor een kritische opstelling. De eerste is van principiële aard. Een antieke historiograaf - en als zodanig is Plinius in 6.16 en 6.20 bezig; de zelfdepreciatie aan het eind van beide brieven is volstrekt topisch - is niet primair uit op 'historische betrouwbaarheid'; in de eerste plaats maakt hij een leerzame literaire tekst. Plinius zegt in een andere brief aan Tacitus wel dat een geschiedschrijver de waarheid geen geweld mag aandoen (een allusie overigens op de befaamde brief van Cicero aan Lucceius over de principes van geschiedschrijving), maar verfraaien mag, ja moet. Het ligt dus a priori voor de hand, dat Plinius het optreden van zijn oom en ook wel degelijk zijn eigen avonturen zo heeft voorgesteld dat de lezers van zijn 'open brieven aan Tacitus' een zo gunstig mogelijke indruk daarvan zouden krijgen. Een tweede reden voor voorzichtigheid is dat bij zorgvuldige lezing de brieven - dit geldt speciaal voor 6.16 - een aantal onduidelijkheden en 'open plekken' bevatten. Het opsporen daarvan kan m.i. goed dienen als richtlijn bij de beantwoording van de vraag wat Plinius nu eigenlijk met deze brieven voorhad, d.w.z. hoe hij Oom (en zichzelf) in de Historiën geportretteerd had willen zien. Ik begin met de problemen die 6.16 bij kritische lezing oproept. Plinius opent (na een nog ter sprake te brengen inleiding) met een vastlegging van personen, plaats en tijd: op 24 augustus, omstreeks het zevende uur van de dag, wijst Plinius' moeder haar broer - die aan de studie was in zijn huis te Misenum - op een enorme rookwolk die (naar later bleek, zegt Plinius) uit de Vesuvius kwam. Ooms wetenschappelijke belangstelling was onmiddellijk gewekt; hij wilde het fenomeen van dichtbij bekijken en liet een liburnica (een lichte, snelle boot) in gereedheid brengen. 'Aan mij', zegt Plinius, 'Vroeg hij of ik hem wilde vergezellen; ik antwoordde dat ik liever aan de studie bleef; hij had me zelf een onderwerp ter behandeling opgegeven.' E.T. Merrill merkt in het commentaar van zijn bloemlezing ter plaatse op: 'the reply is a good commentary upon the characteristics of the man to whose estate this boy of seventeen grew' - maar dit terzijde. In dit fragment ontbreekt de vermelding van het jaar (79 dus) van de gebeurtenis. Dat komt uit een andere bron: Cassius Dio 66.21-24, uit het excerpt van Xiphilinus. Wie de twee beschrijvingen van het begin van de ramp naast elkaar legt, ziet trouwens een veel opvallender verschil: Dio/Xiphilinus begint met de vermelding van een enorme explosie en die zou men ook bij Plinius verwachten. Sherwin-White schrijft in zijn commentaar: 'None of Pliny's household appears to have noticed the noise' (p. 372) en Francis Sullivan, die op grond van vulkanologische gegevens berekent dat die explosie om ongeveer elf uur in de ochtend moet hebben plaatsgevonden, bekent: “why the Plinys did not hear the explosion we do not know.” Begrijpelijke, maar logisch gesproken volstrekt onverantwoorde reacties! Dat men in huize Plinius de explosie niet had gehoord, staat nergens; het is, aangenomen dat daar geen sprake was van collectieve doofheid, eigenlijk heel onwaarschijnlijk, dat niemand van de Plinii iets van die ontploffing zou hebben gemerkt. De vraag die zich opdringt is van een heel andere orde: waarom begon Plinius, die bovendien niet alleen was aangewezen op eigen waarnemingen, maar ook die van anderen had vergaard, zijn relaas met Ooms reactie op die befaamde wolk en niet met de donderende klap waarmee Dio/Xiphilinus z'n exposé opende? Alvorens die vraag te beantwoorden volg ik eerst Oom op z'n tocht. Bij het verlaten van zijn huis kreeg Oom een briefje van Rectina, de echtgenote van Cascus of Tascius (dit tekstkritische en prosopografische probleempje laat ik voorlopig even liggen), wier villa subiacebat ('aan de voet van de berg lag'). Zij kon alleen per schip nog weg en vroeg Oom haar uit haar benarde positie te bevrijden. Die herzag onmiddellijk zijn plannen. Hij liet vierriemers gereed maken en voer om Rectina en anderen te redden recht op het gevaar af (§ 10: rectum cursum recta gubernacula in periculum tenet), zo verstoken van vrees, zegt Plinius, 'dat hij alle verschijnselen die zich bij de ramp voordeden liet noteren, dan wel zelf opschreef, - in een brief gewijd aan de carrière van zijn oom had Plinius al meegedeeld dat Maior altijd en overal een notarius bij zich had om opvallende zaken vast te leggen. As en stenen vielen inmiddels op de schepen; men bevond zich plotseling in ondiep water, de tocht voortzetten leek onmogelijk. De stuurman adviseerde om terug te keren, maar Oom riep (§ 11): 'Fortes fortuna iuvat. Pomponianum pete' ('Het geluk is met dapperen; op naar Pomponianus! '). Deze vriend van Plinius bevond zich te Stabiae, waar hij boten klaar had liggen om weg te komen; door tegenwind werd hij gedwongen in zijn villa te blijven. Oom had die wind mee en bereikte Pomponianus en de zijnen. Ook deze passage vertoont een merkwaardige open plek. Ik denk hierbij niet in de eerste plaats aan de vraag die sommigen hebben gesteld hoe men zich de door Plinius aangenomen windrichting moet denken. Als Oom last had van vallende as en stenen op de boot, moet er een oostenwind hebben gestaan; als Pomponianus Stabiae niet uit kon en Oom vento secundissimo arriveerde, moet er sprake zijn geweest van een noordwestenwind. Alle deskundigen wijzen er op dat door de enorme hitte-ontwikkeling rond de Vesuvius inderdaad een storm vanuit zee moet zijn ontstaan, omdat de lucht vandaar werd weggezogen. Die ablativus van de begeleidende omstandigheden kunnen wij als lezers dus vrij gemakkelijk aanvullen. Maar veel opvallender is dat Rectina spoorloos uit het verhaal is verdwenen! Wat is er van haar geworden? De eerder genoemde Sherwin-White pakt in zijn commentaar (1966) deze kwellende vraag als volgt aan. Het zinloze recti netasci (M) in § 8 leest hij als Rectinae Tasci, 'Rectina, de echtgenote van Tascius'. Deze Tascius is z.i. dezelfde als Pomponianus, de zoon van Pompeius Secundus, vriend van Plinius Maior, 'who had changed his name by an act of adoption and become Tascius Pomponianus' (p. 373). Als deze suggestie juist zou zijn, betekent dit - tenzij Sherwin-White een lat-relatie aanneemt - dat Rectina bij Pornponianus in Stabiae zou moeten zijn en Pomponianum pete dus een voortzetting van de voorgenomen tocht zou impliceren, wat de eenheid van handeling uiteraard ten goede komt. Maar de veronderstelling kan onmogelijk juist zijn. Nog daargelaten dat er behalve as en stenen nu ook nog een naamsverandering uit de lucht komt vallen, zijn er op zijn minst twee gegevens in de tekst die niet kloppen met deze constructie. Uit de parenthese van § 8: nam villa eius subiacebat, nec ulla nisi navibus fuga blijkt dat Rectina's huis aan de voet van de Vesuvius lag, in of bij Herculaneum naar alle waarschijnlijkheid, maar in ieder geval niet in Stabiae; zij had ook geen boten ter beschikking en Pomponianus wel: hij had zijn bagage al aan boord gebracht (§ 12: sarcinas contulerat in naves). Men is tegenwoordig trouwens geneigd Rectinae Casci te lezen (in γ staat recti necasci) en deze Cascus is dan mogelijkerwijze een uit andere bronnen bekende consul suffectus uit 71. Hoe dan ook, de identificatie van de echtgenoot van Rectina met Pomponianus is onmogelijk. In de noten bij zijn bloemlezing uit Plinius' Brieven heeft Sherwin-White zijn prosopografische suggestie achterwege gelaten. In plaats daarvan geeft hij bij het begin van § 12 (Stabiis erat diremptus sinu medio) de volgende aantekening (p. 129): 'An inner bay, now filled in by the advance of the coast, separated Pomponianus at Stabiae from Secundus at or near Herculaneum. Pliny does not make it clear whether Secundus abandons the attempt to help Rectina at this point, or whether she bas heen already picked up by a detachment without further mention.' Van de twee hier gedane suggesties is de laatste helaas alweer in strijd met de context. Hoe men ook de lang niet onproblematische wending uit § 11: iam vadum subitum ruinaque montis litora obstantia wil interpreteren, een ding is duidelijk: Plinius Maior kon ter plekke (in de buurt van Herculaneum, ook volgens Sherwin-White) niet landen, dus ook dat eventuele 'detachment' van de vloot niet! Ik vrees dat inderdaad de enige zinnige invulling van de open plek is: kennelijk heeft Oom de poging om Rectina te redden opgegeven. Wat er van haar geworden is, laat zich wel raden. Maar Pomponius dan? Bij hem heerste paniek die Oom tegen ging door securitas te demonstreren. Hij nam een bad en een diner. In de verte spuwde de Vesuvius vuur, maar Oom zei dat het brandende boerenhoeven waren, door boeren bij hun overhaaste vlucht achtergelaten. Hij trok zich terug om te gaan slapen en men hoorde zijn gesnurk. Maar omdat de plaats waar zijn kamer op uit kwam vol as en puimsteen was komen te liggen, zodat hij opgesloten zou raken, werd hij wakker gemaakt. Men besloot de villa te verlaten en via het open veld te ontsnappen - in paniek, zegt Plinius, maar bij zijn oom was het een kwestie van zorgvuldige afweging van de gevaren (§ 16: apud illum quidem ratio rationem, apud alios timorem timor vicit). Inmiddels werd het ochtend, maar het bleef duister als de nacht, met fakkels lichtten zij zich bij. 'Toen men ging kijken of de zee inmiddels bevaarbaar was, bleek die nog te onstuimig. Oom werd op het strand onwel en ging liggen. Vuur en zwaveldampen joegen de anderen op de vlucht, maar brachten hem weer op de been. Meteen stortte hij weer neer. Toen hij werd teruggevonden, had hij nog steeds zijn kleren aan; hij deed meer denken aan een slapende dan aan een dode’. Het verslag in eigenlijke zin is hiermee ten einde. Ook dit fragment vertoont bij nader inzien een aantal merkwaardigheden. Opvallend is de manier waarop Plinius de dood van zijn oom en de vondst van zijn lijk ter sprake brengt. Ut ego colligo, zegt hij, crassiore caligine spiritu obstructo, clausoque stomacho qui illi natura invalidus et angustus et frequenter aestuans erat. ('Naar mijn mening is door de dichte rook hem het ademhalen onmogelijk geworden; zijn luchtpijp was zwak, nauw en vaak geprikkeld en moet verstopt zijn geraakt.') Oom, kennelijk een cara-patiënt, is dus volgens Plinius gestikt. Dat iemand die op zo'n manier aan zijn einde komt, de dag daarop, als in vredige doodsslaap verzonken, wordt gevonden, is nauwelijks waarschijnlijk. Wat dat betreft zou als doodsoorzaak 'kolendampvergiftiging' veel meer voor de hand liggen, maar de vraag die dan rijst is waarom er geen andere slachtoffers zijn gevallen - Plinius noemt ze althans niet. In de literatuur van medische zijde over deze passage wordt vooral aan een hartaanval gedacht; een der auteurs stelt, nogal cynisch: 'ein Herzschlag hätte Plinius an demselben Tage und zu derselben Stunde auch in seiner Villa in Misenum ereilt.' Wat hier ook van zij, Plinius vond het kennelijk geraden met een eigen diagnose te komen en nadruk te leggen op de ongeschondenheid van Ooms lichaam. Nu wijst Sherwin-White er in zijn commentaar (p. 374) op, dat Suetonius een traditie kent dat Maior zich op het strand van Stabiae door een van zijn staven had laten doden. In het licht hiervan krijgen Plinius' opmerkingen extra kleur: men moet die dan mede begrijpen als bestrijding van de later door Suetonius geboekstaafde geruchten, die in de Historiae geen plaats mochten krijgen. In het kader van de brief als geheel is de betekenis van de laatste paragrafen duidelijk genoeg. Plinius legt een ondubbelzinnig causale relatie tussen de uitbarsting van de Vesuvius en de dood van zijn oom: hij tekent hem als slachtoffer van zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid en daadkrachtige menslievendheid. Door zich aan het einde van zijn relaas geheel op de ervaringen van zijn oom te concentreren, maskeert Plinius dat er van diens reddingswerkzaamheden niets is terechtgekomen. Evenals Rectina verdwijnen Pomponianus en de zijnen geheel uit beeld: als ze aan de ramp zijn ontkomen (en er moeten overlevenden zijn geweest anders had Plinius geen 'bronnen'), kan dit toch moeilijk op het conto van Oom worden geschreven. Maar zijn gedrag was toch voorbeeldig? In de belichting van zijn neef wel, ja. Van wat hij echter werkelijk te Stabiae deed: eten en snurken, terwijl de wereld om hem heen in brand stond; opzettelijk verkeerde interpretaties geven van natuurwetenschappelijke fenomenen; gaan liggen op het strand, als anderen wegrennen - daarmee zou men ook een portret kunnen schetsen van een recalcitrante man met een wat merkwaardig gevoel voor humor. Hoezeer Plinius retorisch manipuleert blijkt bijvoorbeeld uit het genoemde zinnetje apud illum quidem ratio rationem, apud illos timorem timor vicit, met zijn flonkerende stijlfiguren. Maiors keuze voor ontsnapping aan het gevaar, de vlucht over land, was dezelfde als van de anderen ter plaatse, maar volgens Plinius stond wat psychologen zijn motivatie noemen haaks op die van Pomponianus en de zijnen. Een narratoloog (uit de school van Stanzel) zal hier fronsend opmerken dat de grenzen van het gelimiteerde perspectief worden doorbroken en de ik-verteller auctoriale trekken krijgt. Zonder dit jargon: Plinius kon natuurlijk helemaal niet weten wat Oom had bewogen Pomponianus' villa te verlaten. Maar hij gebruikte de tegenstelling ratio - timor om Oom als de sapiens die in alle gevallen zijn temperantia demonstreert, te kenschetsen. Ik kom nu terug op de vraag die ik eerder stelde: waarom begon Plinius niet á la Cassius Dio met een vermelding van de explosie van de Vesuvius. Welnu, met een dergelijke inzet zou Plinius de ramp centraal lijken te stellen. Dat het hem daar niet om ging, blijkt alleen al daaruit, dat in de loop van het verhaal de Vesuvius zelf, net als andere 'bijfiguren', uit het beeld verdwijnt en er maar één slachtoffer van de ramp met name wordt genoemd: Plinius Maior ! Met hem zet de narratio dan ook in, en wel op het moment dat zijn zuster hem uit de studie haalt: dan komt hij in actie. Dat is geen irrelevant detail, maar een aankondiging van het leidmotief van de brief, de unieke combinatie van de vita contemplativa en de vita activa, die het fraaist wordt verbeeld in de beschrijving van de tocht van Oom naar Rectina: regelrecht voer hij het gevaar tegemoet (het polyptoton van rectus in § 10 heeft een expressieve functie), maar hij bleef zijn stiel trouw door wetenschappelijke notities te (laten) maken. Daarom zegt Plinius in het exordium van zijn brief, dat zij beati mogen heten, aan wie het door de goden gegeven is aut facere scribenda aut scribere legenda, maar acht hij hen beatissimos (....) quibus utrumque ('te doen wat het schrijven of te schrijven wat het lezen waard is, maar het allergelukzaligst acht ik hen aan wie het een zowel als het ander is vergund'). Op de immortalis gloria die Plinius van Tacitus' behandeling van de figuur van zijn oom verwachtte (§ 1) heeft hij aan het eind van zijn brief, die qua beeldend vermogen en manipulatie-techniek wel taciteïsch mag heten, geanticipeerd: corpus inventum integrum inlaesum (.....): habitus corporis quiescenti quam defuncto similior. Een beter symbool voor het beoogde voortleven van Plinius Maior is nauwelijks denkbaar. Interim Miseni ego et mater - sed nihil ad historiam: zo luidt het begin van de peroratie van brief 6.16. Op verzoek van Tacitus heeft Plinius in 6.20 de aposiopesis doorbroken en wederwaardigheden van de in Misenum achtergeblevenen geschetst. Aan het eind van zijn vervolgbrief verklaart hij opnieuw dat het materiaal ongeschikt is voor behandeling in een historisch werk. Als Tacitus zou vinden dat het zelfs niet in een brief thuishoort, moet hij zich daarvoor zelf verantwoordelijk stellen (§ 20). Op het eerste gezicht is Plinius er in deze brief op uit geweest de heroïsche daden van Maior extra te accentueren door het oproepen van een serie tegenstellingen. Hij begint met wat hij zelf deed toen zijn oom was vertrokken: hij bleef in zijn hoek lezen (§ 2), ging na het eten naar bed, sliep kort en onrustig activiteiten die haaks staan op respectievelijk het opgeven van de studie voor het verrichten van reddingswerkzaamheden en het onbekommerd zagen in de villa van Pomponianus door Oom. Tegenover diens altruïsme stelt Plinius het gedrag van een gast, een vriend van Maior uit Spanje, die met moeder en zoon en andere inwoners van Misenum het stadje verlaat, maar als het hem niet snel genoeg gaat, 'zich ijlings uit de voeten maakt om aan het gevaar te ontkomen' (§ 11). Tegenover Oom als sapiens perfectus, die in levensgevaar de ratio blijft hanteren, staat een angstige menigte, waaronder lieden, 'die het werkelijke gevaar vergrootten door allerlei schrikaanjagende leugens en verzinsels' (§ 15). Plinius verbergt niet dat hij die gevoelens van angst ook had gekend, tijdens de omzwerving buiten Misenum (§17) en eenmaal weer in huis teruggekeerd (§ 19). Maar van een tweede keer het huis verlaten hadden zijn moeder en hij niet willen weten, men wilde eerst berichten hebben over Oom. Met het pregnante de avunculo nuntius sluit de narratio af, die met profecto avunculo was begonnen: de ring accentueert de grote rol die de afwezige Plinius Maior bij de achtergeblevenen had gespeeld. Vormt het gedrag van de jonge Plinius, zoals beschreven in het begin van 6.20, een tegenstelling met dat van zijn oom, het slot getuigt toch ook van het bezit van constantia (ne tunc quidem abeundi consilium), een eigenschap die Plinius Maior - als stoïsche held beschikte hij trouwens over alle virtutes - in zijn laatste uren zozeer had gekenmerkt. Ook elders in de brief ontwerpt Plinius een niet ongunstig beeld van zijn optreden. Zo tekent hij bijvoorbeeld wat er volgde op het besluit van hem en zijn moeder Misenum te verlaten (§ 7): sequitur vulgus attonitum, quodque in pavore simile prudentiae, alienum consilium suo praefert ('De bevolking kwam in paniek achter ons aan. Men handelde niet naar eigen inzicht, maar volgde dat van een ander - wat bij angst het verstandigst lijkt.'). Daarmee wordt de jonge Plinius, ongewild, de leider van een willoze massa; de situatie lijkt precies op die bij de villa van Pomponianus te Stabiae, waar ook iedereen vertrok, maar slechts één dat deed op grond van rationele overwegingen. Tussen de regels door moet dus blijken dat Plinius meer met zijn oom gemeen had dan hij zelf wel leek te beseffen. Pas werkelijk tot Ooms-hoogte stijgt de jonge Plinius in het gedeelte van het relaas waarop de literator Plinius door de plaatsing in het geheel - in het midden, tussen twee massa-scènes in - en door verheven woordgebruik het volle licht laat vallen. Het volgt op het al ter sprake gebrachte moment dat de anonieme Spaanse vriend de familie in de steek heeft gelaten en vormt daarmee, zoals we zullen zien, een scherp contrast. Voor moeder en zoon begint het, in letterlijke en figuurlijke zin, er hoe langer hoe donkerder uit te zien. Op dat moment, vertelt Plinius (ik geef de vertaling van Bertus Aafjes): “begon Moeder te huilen, zij smeekte, bad, beval mij om te vluchten, nu het nog mogelijk was. Ik was jong, ik kon nog vluchten, meende zij. Maar zij was niet jong meer en kon zich moeilijk bewegen. Maar, zei ze, - ze zou een zachte dood sterven, als zij mijn dood maar niet op haar geweten had. Ik weigerde resoluut. Als ik gespaard wil blijven, zei ik, dan samen met U. Ik greep haar bij de arm en dwong haar harder te lopen. Ze gaf toe, maar onwillig. Ze verweet zich dat zij mij ophield. Toen kwam de asregen. Eerst licht. Een zware nevel volgde ons dreigend, als een waterval omlaag stortend. Kom, zei ik, laten we terzijde van de weg gaan, nu we nog iets kunnen zien. Want straks, als we in het donker vallen, worden we door de massa vertrapt. In deze dramatische scène manifesteert zich bij moeder en zoon de pietas, een eigenschap die de vriend des huizes volstrekt vreemd was geweest. Plinia, wier optreden, achteraf bezien, al was voorbereid in de eerste scène van 6.16, wil zich opofferen om het leven van haar zoon te kunnen redden - een spiegeling van de tocht van haar broer naar Rectina: hij moest die actie uiteindelijk met zijn dood bekopen, maar zij wordt door haar eigen zoon uit het gevaar gered. Plinius zelf slaagt er dus in dat te doen, wat zijn oom niet was vergund: het redden van een mensenleven! Brief 6.16 is niet de enige tekst die de scène in herinnering roept: we worden geacht, zoals F. Lillge voor het eerst heeft opgemerkt, hier ook te denken aan de beroemde passage uit Vergilius’ Aeneis II, waar de oude Anchises zijn zoon maant hem achter te laten in het brandende Troje en zelf te vluchten. Tum mater orare hortari iubere quoquo modo fugerem, posse enim iuvenem (§ 12) komt inhoudelijk overeen met Aen. 2.638 e.v. 'vos, o, quibus integer aevi / sanguis,' ait, 'solidae suo stant robore vires / vos agitate fugam' (vert. M.A. Schwartz: 'Gij', zo sprak hij, 'nog jeugdig van bloed, nog krachtig van lichaam, gij moogt denken aan vlucht.'). Plinia wil liever sterven (se ... bene morituram) net als Anchises: ipse manu mortem inveniam (645) en het argument dat zij daarvoor geeft - ze is annis et corpore gravis - komt overeen met inutilis annos demoror (648/9: 'doelloos rek ik mijn jaren') bij Vergilius. De reactie van de jonge Plinius is die van Aeneas, als hij de woorden van zijn vader heeft aangehoord (657/8): mene efferre pedem, genitor, te posse relicto / sperasti? ('Dacht ge werkelijk, vader, dat ik het over me kon verkrijgen te vluchten en u achter te laten?'). Het brandende Troje, verwoest door toedoen van een paard zo groot als een berg (instar montis, Verg. Aen. 2.15), is in de parallel dus Misenum, door de Vesuvius bedreigd, dat men verlaat, maar opnieuw zal vinden. Het wat men tegenwoordig graag noemt 'intertekstuele' karakter van de brief had Plinius trouwens in het exordium zelf aangegeven. Quamquam animus meminisse horret, ... incipiam (Aen. 2.12/13), een rechtstreeks citaat, zijn de slotwoorden ervan en het daaraan voorafgaande cognoscere ... non solum metus verum etiam casus pertulerim ('te horen, niet alleen welke angst en vrees ik heb gekend, maar ook wat ik voor gevaren heb verduurd') is een variatie van een ander vergiliaans vers (Aen. 2. 10): sed si tantus amor casus cognoscere nostros ('maar als u zo zeer begeert te horen wat wij hebben moeten verduren'). Zoals Vergilius zijn Aeneas Dido liet vertellen over rampzalige gebeurtenissen waarbij zijn held aanwezig was geweest en waarin hij een rol van betekenis had gespeeld (Aen. 2.5/6), zo schrijft Plinius aan Tacitus over dé dramatische gebeurtenis in zijn leven. Wie deze twee brieven van Plinius puur 'referentieel' leest, als stukjes 'antieke journalistiek' om Aafjes' kenschets nog eens aan te halen, loopt het gevaar dat hij geen onderscheid maakt tussen 'feit' en 'versiering' en zo tot onjuiste conclusies omtrent de historische werkelijkheid van die beruchte augustusdagen van 79. Wie gefascineerd is door het retorisch-literaire spel van Plinius loopt ook een risico: dat hij het postmodernistische standpunt voor juist gaat houden, dat literaire teksten alleen naar andere teksten verwijzen en niet naar een buitentalige realiteit. Hij zou dan de visie van H.L. Gokel kunnen gaan delen dat hier sprake is van 'fiktive Briefe mit dem Anschein aktueller Echtheit'. Dat is uitgesloten, alleen al vanwege de persoon van de adressaat. Voor het grensgebied tussen reportage en roman heeft de literaire kritiek in de jaren zestig een nieuwe term uitgevonden: 'faction'. Dat stempel lijkt me heel toepasselijk voor de Epistulae van Plinius. Wat Plinius vóór alles wilde is ons bekend: hij wilde roem vergaren, door zijn daden en zijn werken. Uit een al eerder aangestipte brief aan Tacitus blijkt dat hij een plaatsje in de Historiae het aangewezen middel vond om die daden vereeuwigd te krijgen. Het eervolst zou voor hem zijn dat Tacitus hem in één adem zou noemen met zijn vereerde oom, die hem per testament tot zijn zoon had gemaakt, - niet als zijn gelijke, maar ook niet als zijn tegenpool. Er bestond maar een kleine kans dat Tacitus dat ook zou doen, maar we kunnen niet zeggen dat Plinius de hem geboden mogelijkheid niet met beide handen heeft aangegrepen. Epistula VI,16 De dood van Plinius’ oom De uitbarsting van de Vesuvius in 79 n.C Modern vulkanologisch onderzoek in de verschillende afzettingslagen die zich als gevolg van de eruptie hebben gevormd, maakt het mogelijk een beeld te vormen van de verschillende fasen van de uitbarsting. Het verslag van Plinius, gebaseerd op ooggetuigen in Stabiae en eigen waarneming in Misenum, klopt in grote lijnen met het geologische onderzoek. De eerste aanwijzingen van de komende ramp waren aardschokken die vanaf 20 augustus steeds heftiger werden. Op 24 augustus, omstreeks één uur 's middags, vond de uitbarsting van de Vesuvius plaats. Een eruptiezuil vol puimsteen en as rees 20 km boven de krater uit. Hiermee begon wat de vulkanologen de 'Pliniaanse' fase noemen, die 18 uur zou gaan duren. In deze periode produceerde de Vesuvius ongeveer 2,6 km3 as en puimsteen, die een totale duisternis tot gevolg had in Pompeii en de andere steden aan de zuidkant van de vulkaan, waar de noordwestenwind de wolk heen dreef. Door deze windrichting viel er geen puimsteen in Misenum, slechts weinig in Herculaneum, maar groeide in Pompeii de laag puimsteen gestaag (15 cm per uur), totdat hij ten slotte 2,80 m. hoog was. Stabiae, dat 17 km van de vulkaan verwijderd lag, maar precies in de windrichting, kreeg een laag van 2,5 m. Deze steeds zwaarder wordende laag dreigde de daken te doen instorten, maakte het waden door puimsteen en as in het pikdonker tot een nachtmerrie, maar veroorzaakte geen direct levensgevaar, afgezien van de brokken kalksteen en vulkanische rots die, losgescheurd van de wanden van de kraterpijp, mee naar beneden kwamen. Waarschijnlijk heeft een groot deel van de 20.000 Pompejanen in deze Pliniaanse fase de stad heelhuids kunnen verlaten. De puimsteenregen duurde de hele nacht van 24 op 25 augustus en ging in de ochtenduren door, zodat de morgenzon verduisterd bleef. In de ochtenduren van 25 augustus waarschuwden hevige schokken voor hernieuwde activiteit van de vulkaan. De zee trok zich als gevolg van verschuivingen van de zeebodem terug en er ontstond een vloedgolf. Nu begon de fase van het 'Mont Pelée-type', gekenmerkt door een reeks gloeiend hete met as beladen gaswolken, die langs de hellingen van de Vesuvius naar beneden raasden en grote verwoestingen aanrichtten in Pompeii in het zuiden en in Herculaneum aan de westkant van de helling. Deze gloeiende aslawines met een sterke zwavellucht bereikten Misenum, 30 km ten westen van de Vesuvius en brachten ontsteltenis teweeg in Stabiae in het zuidoosten. Ze gingen gepaard met een asregen die zo dicht werd dat hij een totale duisternis veroorzaakte. Misenum bevond zich aan de rand van de actieradius van de hete aslawines; Pompeii, dat al grotendeels begraven lag in puimsteen en as, lag er midden in. Voor degenen die achtergebleven waren was er geen kans meer op ontsnapping; zij kwamen om door verstikking in de hete gassen van deze voortrazende gaswolk en werden onmiddellijk daarna bedekt door een laag vulkanische gesteenten, die door de enorme hitte vergruisd waren, die tot twee meter hoog werd en de lichamen met een fijne, poederachtige aslaag luchtdicht afsloot. Deze hield de contouren van de lichamen zo intact, dat de gipsfiguren, die Fiorelli sinds 1863 verkreeg door vloeibaar gips in de holten te gieten, de slachtoffers tot in details laten zien. Er zijn in het opgegraven gebied van Pompeii ongeveer 2000 slachtoffers geteld. In de loop van de 25ste augustus nam de activiteit van de Vesuvius af. Het gebied dat door de uitbarsting getroffen was, was veranderd in een woestijnlandschap. Plinius Epistula VI,16 Toen de geschiedschrijver Tacitus in de jaren 106-109 bezig was met het schrijven van de Historiën, waarin hij de Romeinse geschiedenis van de periode 69-96 behandelde, vroeg hij zijn vriend Plinius om informatie over de dood van zijn oom C. Plinius Secundus Maior. Plinius Maior was ten tijde van de uitbarsting van de Vesuvius commandant van de vloot in Misenum en verloor tijdens deze gebeurtenis het leven. Plinius Minor, zijn neef, logeerde op dat moment met zijn moeder bij zijn oom en maakte de gebeurtenissen van nabij mee. Epistula VI, 16 is Plinius' verslag aan Tacitus over de dood van zijn oom. Epistula VI, 20 is Plinius' verslag aan Tacitus over wat hij zelf meemaakte op het moment van de uitbarsting. Epistula VI, 16 De dood van Plinius’ oom C. PLINIUS TACITO SUO S. 1 Petis ut tibi avunculi mei exitum scribam, quo verius tradere posteris possis. Gratias ago; nam video morti eius si celebretur a te immortalem gloriam esse propositam. 2 Quamvis enim pulcherrimarum clade terrarum, ut populi ut urbes memorabili casu, quasi semper victurus occiderit, quamvis ipse plurima opera et mansura condiderit, multum tamen perpetuitati eius scriptorum tuorum aeternitas addet. 1 2 suo s. petĕre, ut + coni avunculus exitus,-us quo verius verus posteri (mv) celebro, celebrare propono, proponĕre quamvis + coni clades, cladis terra ut populi, urbes memorabilis casus,-us memorabili casu victurus quasi semper victurus occido, occidĕre condo, condĕre plurima opera et mansura perpetuitas, -atis aeternitas, -atis lees: suo (amico) s(alutem dicit) vragen om oom einde, afloop, dood = ut eo verius eo + comparativus = des te natuurgetrouw, waarheidsgetrouw nageslacht h.l. verheerlijken in het vooruitzicht stellen hoewel ondergang h.l. landstreek h.l. net zoals : Pompeii, Herculaneum, Stabiae gedenkwaardig ramp, ongeval : de uitbarsting van de Vesuvius : PFA van vivere : in zekere zin is hij al onsterfelijk, omdat hij de dood vond bij de uitbarsting van de Vesuvius en de ondergang van Pompeii omkomen h.l. samenstellen, schrijven : Naturalis Historia het voortleven eeuwigheid, onsterfelijkheid: dit deel van Tacitus' Historiën is verloren gegaan 3 Equidem beatos puto, quibus deorum munere datum est aut facere scribenda aut scribere legenda, beatissimos vero quibus utrumque. Horum in numero avunculus meus et suis libris et tuis erit. Quo libentius suscipio, deposco etiam quod iniungis. 4 Erat Miseni classemque imperio praesens regebat. Nonum Kal. Septembres hora fere septima mater mea indicat ei apparere nubem inusitata et magnitudine et specie. 5 Usus ille sole, mox frigida, gustaverat iacens studebatque; poscit soleas, ascendit locum ex quo maxime miraculum illud conspici poterat. Nubes — incertum procul intuentibus ex quo monte; Vesuvium fuisse postea cognitum est — oriebatur, cuius similitudinem et formam non alia magis arbor quam pinus expresserit. 3 4 equidem …. vero beatissimos quibus numerus quo (= et eo) + comparativus libens deposco, deposcĕre iniungo, iniungĕre Miseni imperio rego, regĕre + acc. praesens, -ntis nonum kal. Septembres septima hora indico, indicare apparēre nubem 5 nubes, nubis inusitatus sol, solis frigida gusto, gustare solea miraculum incertum intueor, intuēri ex quo monte orior, oriri cognosco, cognoscĕre similitudo,-inis pinus, -us expresserit weliswaar ….. maar vul aan: puto vul aan: datum est categorie en des te met genoegen opeisen opleggen : locativus (naamval van plaats): in de haven van Misenum lag een divisie van de keizerlijke vloot; omdat de Middellandse Zee inmiddels 'Mare Nostrum' was, had de vloot een transportfunctie en was het een soort waterpolitie. het commando voeren over h.l. persoonlijk 24 augustus : ca. één uur ’s middags er op wijzen : Plinius' observaties beginnen na de eerste fase: de explosie heeft hij niet gehoord wolk ongewoon h.l. zonnebad vul aan: aqua = koudwaterbad iets eten sandaal wonderlijke schouwspel vul aan: erat toekijken, bekijken vul aan: oriretur oprijzen vernemen gelijkenis pijnboom coni.potentialis 6 Nam longissimo velut trunco elata in altum quibusdam ramis diffundebatur, credo quia recenti spiritu evecta, dein senescente eo destituta aut etiam pondere suo victa in latitudinem vanescebat, candida interdum, interdum sordida et maculosa prout terram cineremve sustulerat. 7 Magnum propiusque noscendum ut eruditissimo viro visum. Iubet liburnicam aptari; mihi si venire una vellem facit copiam; respondi studere me malle, et forte ipse quod scriberem dederat. 8 Egrediebatur domo; accipit codicillos Rectinae Tasci imminenti periculo exterritae — nam villa eius subiacebat, nec ulla nisi navibus fuga -: ut se tanto discrimini eriperet orabat. 6 7 truncus (nubes) elata in altum quibusdam ramis diffundor, diffundi recens,-ntis spiritus, -us eveho, evehĕre senescente eo abl. abs destitutus latitudo,-inis vanesco, vanescĕre candidus sordidus maculosus prout cinis, cineris tollo, sustuli, sublatum magnum ….. visum videor, vidēri magnus nosco, noscĕre ut …. eruditus Liburnica 8 apto, aptare una (bijwoord) copiam facio, facĕre quod + coni. in relatieve BZ codicilli (mv) Tasci imminenti exterritus subiaceo, subiacēre fuga discrimen, -inis stam (de wolk) die zich verhief de hoogte in (nubes): femininum! in een soort takken zich uitbreiden nieuw h.l. luchtstroom naar buiten drijven omdat die (luchtstroom) zwakker werd beroofd (van haar opwaartse druk) breedte ijler worden, vervluchtigen wit vuil vlekkerig al naar gelang as omhoog tillen lees: (ei) visum (est) (id) magnum propiusque noscendum (esse) schijnen h.l. belangrijk onderzoeken … als hij was ... geleerd vul aan: navis = Liburniër, een snelvarend zeiljacht in gereedheid brengen met hem mee gelegenheid geven = ut id + conj. = (iets ) om te briefje (de vrouw) van Tascus; Rectina was een kennis van Plinius Maior abl.sing. PPA van imminēre: bijvoeglijk gebruikt! hevig geschrokken aan de voet (van de berg) liggen h.l.. mogelijkheid om te vluchten kritieke situatie, gevaar 9 Vertit ille consilium et quod studioso animo incohaverat obit maximo. Deducit quadriremes, ascendit ipse non Rectinae modo sed multis — erat enim frequens amoenitas orae — laturus auxilium. 10 Properat illuc unde alii fugiunt, rectumque cursum recta gubernacula in periculum tenet adeo solutus metu, ut omnes illius mali motus omnes figuras ut deprenderat oculis dictaret enotaretque. 11 Iam navibus cinis incidebat, quo propius accederent, calidior et densior; iam pumices etiam nigrique et ambusti et fracti igne lapides; iam vadum subitum ruinaque montis litora obstantia. Cunctatus paulum an retro flecteret, mox gubernatori ut ita faceret monenti 'Fortes' inquit 'fortuna iuvat: Pomponianum pete.' 9 10 11 verto, vertĕre studiosus animus incoho, incohare obeo, obire maximus (animus) deduco, deducĕre quadriremis (navis) frequens, -ntis amoenitas,-atis laturus gubernaculum motus,-us figura deprendo, deprendi, deprensum dicto, dictare enoto, enotare quo calidus densus pumex, pumicis niger, nigri ambustus vadum subitum (incidebat) ruina obstans cunctor, cunctari retro flecto, flectĕre gubernator,-oris Pomponianus h.l.. veranderen wetenschappelijke instelling beginnen tegemoet gaan edelmoedige instelling in zee laten trekken vierriemers, schip met vier rijen roeiers h.l. druk bezocht, dicht bevolkt bekoorlijkheid PFA: om te …… roer fase aspect waarnemen dicteren; Plinius had altijd een slaaf bij zich om aantekeningen te maken opschrijven = cum eo + conj. = omdat ….er warm dicht(opeen) puimsteen; steen domineert i.t.t. lava zwart geblakerd een plotselinge ondiepte (ontstond) ineenstorting; ruina is ablativus geblokkeerd (waarschijnlijk door een dik tapijt van as en puimsteen dat voor de kust dreef) aarzelen terugkeren stuurman vriend van Plinius Maior 12 Stabiis erat diremptus sinu medio — nam sensim circumactis curvatisque litoribus mare infunditur -; ibi quamquam nondum periculo appropinquante, conspicuo tamen et cum cresceret proximo, sarcinas contulerat in naves, certus fugae si contrarius ventus resedisset. Quo tunc avunculus meus secundissimo invectus, complectitur trepidantem consolatur hortatur, utque timorem eius sua securitate leniret, deferri in balneum iubet; lotus accubat cenat, aut hilaris aut — quod aeque magnum — similis hilari. 12 dirimo,-emi -emptum sinus,-us medius sensim (bijwoord) circumactus curvatus infundor, infundi + dat. conspicuus cresceret sarcinae (plur) contulerat certus +gen. resido, resedi, resessum quo ... secundissimo (vento) invehor, invectus sum compector, complecti trepido, trepidare consolor, consolari securitas,-tatem lenio, lenire deferor, deferri balneum lotus = lautus (PPP van lavare) accubo, accubare hilaris magnum scheiden, afsnijden; Pomponianus was in Stabiae van Plinius in Herculaneum gescheiden door de baai met zijn steeds verder zeeinwaarts oprukkende kust. Of Plinius de redding van Rectina nu laat voor wat het is of besloten heeft alles en iedereen te redden, wordt niet duidelijk. baai die ertussen lag licht gekromd gebogen binnenstromen duidelijk zichtbaar subject: periculum bagage subject: Pomponianus vastbesloten tot gaan liggen met deze (voor hem) zeer gunstige (wind): noordenwind, want Stabiae ligt zuidelijker binnenvaren omhelzen trillen van angst troosten onbezorgdheid verlichten h.l. zich laten brengen bad gewassen aan tafel gaan vrolijk, opgewekt h.l. moedig 13 Interim e Vesuvio monte pluribus locis latissimae flammae altaque incendia relucebant, quorum fulgor et claritas tenebris noctis excitabatur. Ille agrestium trepidatione ignes relictos desertasque villas per solitudinem ardere in remedium formidinis dictitabat. Tum se quieti dedit et quievit verissimo quidem somno; nam meatus animae, qui illi propter amplitudinem corporis gravior et sonantior erat, ab iis qui limini obversabantur audiebatur. 14 Sed area ex qua diaeta adibatur ita iam cinere mixtisque pumicibus oppleta surrexerat, ut si longior in cubiculo mora, exitus negaretur. Excitatus procedit, seque Pomponiano ceterisque qui pervigilaverant reddit. 13 14 reluceo, relucēre fulgor,-is claritas,-tatis tenebrae (mv) excito, excitare agrestes,-ium trepidatio,-onis solitudo, -inis in remedium + gen formido, -inis dictito, dictitare quidem meatus,-us animae amplitudo, -inis sonans, -ntis limen, liminis obversor, obversari +dat area diaeta adeo, adire oppleo,opplēre opplevi, oppletum surgo, surgĕre, surrexi, surrectum cubiculum mora nego, negare se reddo, reddĕre + dat pervigilo, pervigilare oplichten gloed helderheid duisternis h.l. accentueren landvolk paniek eenzaamheid als middel tegen vrees herhaaldelijk zeggen ongetwijfeld, zeker ademhaling omvang luidruchtig drempel heen en weer lopen bij binnenplaats woonkamer (subject) bereiken vullen h.l. omhoog komen slaapkamer verblijf: mora vul aan: erat h.l. onmogelijk maken zich weer voegen bij wakker blijven 15 In commune consultant, intra tecta subsistant an in aperto vagentur. Nam crebris vastisque tremoribus tecta nutabant, et quasi emota sedibus suis nunc huc nunc illuc abire aut referri videbantur. 16 Sub dio rursus quamquam levium exesorumque pumicum casus metuebatur, quod tamen periculorum collatio elegit; et apud illum quidem ratio rationem, apud alios timorem timor vicit. Cervicalia capitibus imposita linteis constringunt; id munimentum adversus incidentia fuit. 15 16 in commune consulto, consultare consultant intra tecta subsisto, subsistĕre in aperto vagor, vagari subsistant, vagentur vastus tremor, tremoris nuto, nutare emota sedibus suis videor, vidēri referor, referri sub dio rursus exesus collatio, -onis eligo, eligĕre quidem ratio,-onis cervical, -alis linteum constringo, constringĕre munimentum incidentia, -ium gemeenschappelijk overleggen vul aan: utrum ….(an) binnenshuis blijven in de open lucht ronddwalen coni. dubitativus hevig schok heen en weer zwaaien van hun plaats los getrild schijnen teruggebracht worden onder de blote hemel daarentegen poreus vergelijking verkieslijker maken ongetwijfeld argument kussen stuk linnen vastbinden bescherming alles wat viel 17 Iam dies alibi, illic nox omnibus noctibus nigrior densiorque; quam tamen faces multae variaque lumina solabantur. Placuit egredi in litus, et ex proximo adspicere, ecquid iam mare admitteret; quod adhuc vastum et adversum permanebat. 18 Ibi super abiectum linteum recubans semel atque iterum frigidam aquam poposcit hausitque. Deinde flammae flammarumque praenuntius odor sulpuris alios in fugam vertunt, excitant illum. 19 Innitens servolis duobus assurrexit et statim concidit, ut ego colligo, crassiore caligine spiritu obstructo, clausoque stomacho qui illi natura invalidus et angustus et frequenter aestuans erat. 17 18 19 alibi fax, facis solor, solari placet, placuit (ei) egredior, egredi ecquid vastus adversus abicio, abieci, abiectum recubo, recubare frigidam praenuntius odor, odoris sulpur, sulpuris excito, excitare innitor, inniti + abl servolus adsurgo, adsurrexi, adsurrectum colligo, colligĕre crassus caligo, inis spiritus,-us obstruo, obstruxi, obstructum stomachus invalidus aestuans, -ntis elders fakkel verlichten hij besluit een uitweg zoeken of .. iets woest h.l. gevaarlijk afgooien achterover gaan liggen vul aan: aquam voorbode geur zwavel doen opspringen leunen op slaafje overeind komen h.l. concluderen dik walm adem(haling) versperren luchtpijp zwak ontstoken 20 Ubi dies redditus — is ab eo quem novissime viderat tertius -, corpus inventum integrum illaesum opertumque ut fuerat indutus: habitus corporis quiescenti quam defuncto similior. 21 Interim Miseni ego et mater — sed nihil ad historiam, nec tu aliud quam de exitu eius scire voluisti. Finem ergo faciam. 22 Unum adiciam, omnia me quibus interfueram quaeque statim, cum maxime vera memorantur, audieram, persecutum. Tu potissima excerpes; aliud est enim epistulam aliud historiam, aliud amico aliud omnibus scribere. Vale. 20 eo tertius illaesus 21 22 operio, operui, opertum induo, indui, indutum habitus, -us defungor, defungi, defunctus sum nihil ad + acc. adicio, adicĕre audieram persequor, persecutus sum potissima (mv) excerpo, excerpĕre aliud ..aliud vul aan: die : 26 augustus, want een Romein rekent inclusief ongeschonden; er bestond een lezing dat Plinius Maior zich door slaven had laten doden bedekken aankleden houding overlijden vul aan pertinet = het heeft niets te maken met eraan toevoegen = audiveram h. l. op de voet volgen het belangrijkste eruit selecteren een ding ... een ander ding, het een … het ander Ter vergelijking ... Plinius, Epistulae VI,20 Aan Tacitus Deze brief is het vervolg van Epistula VI,16; hierin beschrijft Plinius zijn eigen lotgevallen tijdens de uitbarsting van de Vesuvius. Je zegt dat je naar aanleiding van de brief die ik je op jouw verzoek heb geschreven over de dood van mijn oom, graag wilt weten wat voor angsten en gevaren ikzelf heb doorstaan, toen ik in Misenum was achtergebleven want tot zover was ik gekomen, toen ik mijn verhaal afbrak.. "Hoewel mijn geest huivert bij de herinnering ..., zal ik beginnen."1 Na het vertrek van mijn oom besteedde ik de rest van de dag aan mijn studie: daarom was ik immers gebleven; daarna een had, het diner, een onrustige en korte slaap. Gedurende verscheidene dagen daarvoor waren er aardschokken opgetreden, maar die hadden niet al teveel angst gewekt, want zoiets komt in Campanië regelmatig voor; die nacht werden ze echter zoveel sterker dat je zou denken dat alles niet alleen maar aan het schudden raakte, maar zelfs op zijn kop werd gezet. Mijn moeder stormde mijn slaapkamer binnen; ik was bezig op te staan om, op mijn beurt, haar te wekken, voor het geval zij nog sliep. We gingen zitten in de voorhof van het huis, die een betrekkelijk kleine afscheiding vormde tussen de gebouwen en de zee. Ik vraag me af of ik het koelbloedigheid of roekeloosheid moet noemen - ik was namelijk nog maar zeventien jaar -, maar ik vraag om een hoek van Titus Livius, lees erin alsof ik niets anders te doen heb en ik maak er ook nog een uittreksel van, waar ik al mee begonnen was. En daar komt een vriend van mijn oom aanzetten, die onlangs uit Spanje hem was komen bezoeken; als hij mij en mijn moeder daar ziet zitten en mij zelfs ziet zitten lezen, berispt hij haar om haar passieve houding, mij om mijn zorgeloosheid. Toch blijf ik verdiept in het hoek. Inmiddels was de zon al op, maar het leek wel of het daglicht maar niet wilde komen; de omliggende gebouwen raakten al hevig aan het wankelen en, hoewel wij ons bevonden op een open plek, hadden we daar niet veel ruimte, zodat we gegronde redenen hadden de gevolgen van een instorting te vrezen. Toen pas besloten wij de stad te verlaten. Een verdwaasde mensenmenigte volgt ons en - dat gaat in een panieksituatie nu eenmaal door voor verstandigheid - geeft er de voorkeur aan een ander voor zichzelf te laten beslissen en duwt ons, wanneer wij vertrekken, onder geweldig gedrang voorwaarts. Als we tussen de huizen uit zijn, blijven we staan. Veel wonderlijke en angstige ervaringen ondergaan wij daar. Want de wagens die wij hadden laten uitrijden, reden heen en weer, hoewel ze zich op volkomen vlak terrein bevonden, en zelfs wanneer ze met stenen werden geblokkeerd, bleven ze niet op hun plaats. Bovendien zagen we dat de zee in zichzelf werd opgeslorpt en door de aardschokken als het ware teruggedreven. In ieder geval had het strand zich uitgebreid en hield talrijke zeedieren vast op het droge zand. Aan de andere kant hing een zwarte, angstaanjagende wolk, gespleten door kronkelende en flikkerende vuurflitsen, die er lange, oplichtende scheuren in trokken, net bliksemschichten, maar dan groter. Toen zei diezelfde vriend uit Spanje, met nog grotere hevigheid en aandrang: "Als uw broer en oom nog leeft, wil hij dat u ongedeerd blijft; als hij is gestorven, heeft hij gewild dat u het overleeft. Waarom aarzelt u dan zich in veiligheid te brengen?" Wij antwoordden dat wij het niet over ons hart konden verkrijgen, zolang wij in onzekerheid verkeerden over zijn lot, ons om het onze te bekommeren. Hij draalt niet langer, stormt weg en maakt zich zo snel hij kan uit de voeten. Niet veel later daalde de wolk neer over de aarde en bedekte de zee; hij had Capri omhuld en kaap Misenum aan het oog onttrokken. Dan begint mijn moeder te smeken, aan te sporen, te bevelen dat ik hoe dan ook moet vluchten; dat een jongeman dat immers wel kon, maar dat zij, met haar van ouderdom verzwakte lichaam, gerust zou sterven, als ze niet de oorzaak van mijn dood zou zijn geweest. Ik breng ertegenin dat ik niet in leven wil blijven, tenzij samen met haar; vervolgens neem ik haar arm en dwing haar haar pas te verhaasten. Ze gehoorzaamt tegen haar zin en maakt zichzelf verwijten dat ze mij ophoudt. Reeds viel er as, zij het nog niet erg dicht. Ik kijk om: een dikke, donkere mist kwam achter ons opzetten, die zich als een vloedgolf uitstortte over het land. 'Laten we van de weg afgaan', zeg ik, 'zolang we nog iets zien, anders worden we nog onder de voet gelopen op straat en door de menigte die met ons meeloopt in het donker vertrapt.' We waren nauwelijks gaan zitten of er viel een duisternis, niet zoals een nacht zonder maan of met wolken, maar zoals in een afgesloten kamer met het licht uit. Je hoorde gejammer van vrouwen, gehuil van kinderen, geschreeuw van mannen; sommigen riepen om hun ouders, anderen om hun kinderen, anderen om hun echtgenoten en probeerden hen te herkennen aan hun stem. Deze betreurde zijn eigen lot, gene dat van de zijnen; en er waren er die uit angst voor de dood om de dood smeekten. Velen hieven hun handen op tot de goden, nog meer beweerden dat er nergens meer goden waren en dat nu de laatste en eeuwige nacht voor de wereld was aangebroken. Ook ontbrak het niet aan mensen die niet verzonnen en gelogen verschrikkingen de werkelijke gevaren nog aandikten. Er waren er die vertelden dat in Misenum dit was ingestort, dát in brand stond ten onrechte, maar ze werden geloofd. Het werd weer een beetje lichter, maar dat leek ons geen daglicht, maar een aanwijzing dat het vuur dichterbij kwam. Het vuur hield echter op een behoorlijke afstand halt; daarna weer duisternis en weer as, dicht en zwaar. Deze schudden wij af door steeds weer overeind te gaan staan; anders zouden wij overdekt en door het gewicht verpletterd zijn. Ik zou me erop kunnen beroemen dat mij in zo'n groot gevaar geen zucht of moedeloos woord is ontglipt, maar ik geloofde dan ook dat ik met de hele wereld en de hele 1 Citaat uit Vergilius, Aeneis II, 12-13 wereld met mij te gronde ging - een schrale troost, maar toch niet gering, als je op het punt staat te sterven. Eindelijk werd de mist dunner en loste op in een soort rook of nevel. Spoedig was het werkelijk dag, de zon brak zelfs door, maar vaal, zoals bij een zonsverduistering. Voor onze nog angstige ogen verscheen alles veranderd en bedekt met een dikke laag as, als met sneeuw. Nadat we teruggekeerd waren naar Misenum en zo goed en zo kwaad als het ging onze lichamen hadden verzorgd, brachten we een angstige nacht door, dobberend tussen hoop en vrees. De vrees overheerste: want èn de aardschokken hielden aan, èn een heel aantal mensen, volkomen verdwaasd, maakte met hun angstaanjagende voorspellingen zowel hun eigen als andermans ellende tot een aanfluiting. Toch waren wij zelfs toen niet van plan weg te gaan, hoewel wij het gevaar niet alleen hadden ondervonden, maar het ook verwachtten, totdat wij bericht zouden krijgen over oom. Deze gebeurtenissen, die geen plaats verdienen in een geschiedwerk, zul je lezen zonder de bedoeling ze in je hoek op te nemen; en als je vindt dat ze zelfs niet de moeite van een brief waard zijn, dan heb je er zelf om gevraagd. Gegroet Vragen over Epistula VI,16 1a 1b Ook zonder Tacitus' bijdrage zal de naam van Plinius' oom al blijven voortleven. Om welke twee redenen? Wie beschouwt Plinius als beatissimi? (r.6) Waarom rekent hij z'n oom tot hen? Welke taak legt Plinius zichzelf hiermee impliciet op? 2a 2b Beschrijf de vorm van een pijnboom. Tegenwoordig weten we dat de uitbreiding van de eruptiezuil is ontstaan door de expansiekracht van het gas. Welke twee verklaringen geeft Plinius voor het verschijnsel? 3 Wat heeft de vervanging van de Liburnica (r. 18) door quadriremes (r. 23) te maken met de verandering van plan (vertit ille consilium, r. 22)? 4 Welke wind waaide er? 5a Verklaar de aandacht die Plinius besteedt aan het snurken van zijn oom (r. 40-41) Naar welke Latijnse woorden verwijst quod (r.47)? 5b 6 Iam dies alibi, illic nox omnibus noctibus nigrior densiorque (r. 50). Welke vier stijlfiguren vind je in deze fraai gevormde zin? 7 Noem naar aanleiding van r. 62-63 een aantal verschillen tussen het schrijven van een brief en geschiedschrijving. Over de brief als geheel 1a 1b 1c 1d Hoe komt Plinius aan zijn informatie in Misenum en in Stabiae? Logisch gezien moet Plinius het perspectief vanwaaruit hij schrijft aan deze situatie (zie vraag 1a) aanpassen. Leg dat uit. Welk perspectief kiest Plinius in de passages waarin hij het gedrag van zijn oom beschrijft (r. 33-36, 37-39, 44-48) en met welk doel hanteert hij juist dit perspectief? Laat zien dat Plinius bij het beschrijven van het gedrag van zijn oom herhaaldelijk de registers van zijn retorisch vermogen opentrekt. (r. 24-26, 29-30, 47-49) 2 Om het optreden van zijn oom meer reliëf te geven, zet Plinius dat voortdurend af tegen de houding van anderen. Laat dat zien in r. 27-59. 3 Vat de deugden van Plinius Maior, die Plinius in deze brief naar voren haalt, samen. 4 Wat is er met Rectina gebeurd? (r. 20) Vragen en opdrachten bij Epistula VI,16 en Epistula VI,20 1 Interim Miseni ego et mater - (Brief 16, r. 60). Als Plinius dit niet van belang vindt voor Tacitus' Historiën en er ook niet om gevraagd was, waarom begint hij er dan over? 2 Vergelijk het optreden van Plinius in VI,20 met dat van zijn oom in Brief 16. 3 Net als bij zijn oom zet Plinius in VI,20 zijn eigen optreden steeds af tegen dat van anderen. Laat dat zien. 4 Welke eigen kwaliteiten haalt Plinius in VI,20 naar voren? 5 Een vergelijking met Aeneas roept Plinius zelf op door het citaat van VI,20, r. 4. Welke andere passage in deze brief zal een Romeinse lezer aan Aeneas' vlucht uit het brandende Troje doen denken? 6 Welke fase van de uitbarsting vormt het grootste deel van Plinius' verslag van Brief 16? En welke fase neemt het belangrijkste deel van VI,20 in beslag? Verklaar dit. 7 Waar vind je in beide brieven het begin van de tweede fase van de uitbarsting? 8 Waar vind je in beide brieven aanduidingen van de 'met as beladen gaswolken'? Plinius’ brieven aan vrouwen Epistula IV,19 Plinius verkondigt de lof van zijn vrouw aan haar tante Epistula VI,4 Plinius’ vrouw vertoeft om gezondheidsredenen in Campanië Epistula VI,7 Antwoord op een brief van Calpurnia Epistula VII,5 Aan zijn afwezige vrouw Epistula VIII,10 De miskraam van Calpurnia Epistula VIII,11 De miskraam van Calpurnia Louis van Nueten Vrouwen in de Brieven van Plinius, Hermeneus XXV/III blz.190-207 Epistula IV,19 Plinius verkondigt de lof van zijn vrouw aan haar tante Uit een van de eerste jaren van Plinius’ huwelijk met Calpurnia dateert de brief die hij aan de tante van zijn vrouw, Calpurnia Hispulla schrijft. De brief maakt goed duidelijk hoe Plinius zijn relatie tot zijn echtgenote ziet. Hispulla is de dochter van Calpurnius Fabatus, een lokale magnaat en raadslid in Como. Plinius is net getrouwd met haar nicht, ook Calpurnia geheten, van wie de vader, de zoon van Fabatus, dood is. Dit was blijkbaar Plinius’ derde huwelijk, gesloten na 100 n.C., hoewel van zijn tweede vrouw weinig en van zijn eerste vrouw niets bekend is. Plinius beschrijving wordt door moderne lezers veroordeeld als neerbuigend en koel. Romeinse huwelijken waren niet gebaseerd op romantiek, maar op geriefelijkheid en de voortplanting van de familie. Maar Plinius verwacht meer van zijn huwelijk dan geriefelijkheid. Hij wil graag interesses delen en hoopt – in een eeuw van scheidingen - op een duurzaam huwelijk. C. PLINIUS CALPURNIAE HISPULLAE SUAE S. 1 Cum sis pietatis exemplum, fratremque optimum et amantissimum tui pari caritate dilexeris, filiamque eius ut tuam diligas, nec tantum amitae ei affectum verum etiam patris amissi repraesentes, non dubito maximo tibi gaudio fore cum cognoveris dignam patre dignam te dignam avo evadere. 2 Summum est acumen summa frugalitas; amat me, quod castitatis indicium est. Accedit his studium litterarum, quod ex mei caritate concepit. Meos libellos habet lectitat ediscit etiam. 1 pietas, -tatis optimus amans + gen. obiectivus tui caritas, -tatis diligo, diligĕre amita affectus, us repraesento, repraesentare fore evado 2 acumen, -minis frugalitas, -tatis castitas, -tatis indicium accedo, accedĕre studium concipio, concipĕre libellus lectico, lecticare edisco, ediscĕre toewijding voortreffelijk liefhebbend liefde beminnen tante genegenheid vertegenwoordigen = futurum esse zich ontwikkelen sc. illam (als A van de AcI) scherpzinnigheid zuinigheid kuisheid bewijs, aanwijzing komen bij belangstelling opvatten boekje dikwijls lezen uit het hoofd leren 3 Qua illa sollicitudine cum videor acturus, quanto cum egi gaudio afficitur! Disponit qui nuntient sibi quem assensum quos clamores excitarim, quem eventum iudicii tulerim. Eadem, si quando recito, in proximo discreta velo sedet, laudesque nostras avidissimis auribus excipit. 4 Versus quidem meos cantat etiam formatque cithara non artifice aliquo docente, sed amore qui magister est optimus. 5 His ex causis in spem certissimam adducor, perpetuam nobis maioremque in dies futuram esse concordiam. Non enim aetatem meam aut corpus, quae paulatim occidunt ac senescunt, sed gloriam diligit. 3 4 5 illa sollicitudo, -dinis (causam) ago, agĕre afficio, afficĕre dispono, disponĕre assensus, -us clamor, -is excito, excitare eventus, -us recito, recitare proximum discerno, discernĕre velum avidus excipio, excipĕre formo, formare artifex, -ficis perpetuus in dies concordia occido. occidĕre senesco, senescĕre nominativus bezorgdheid pleidooi houden treffen regelen bijval toejuiching opwekken, losmaken uitkomst, afloop voordragen dichtstbijzijnde plaats afzonderen gordijn gretig opvangen begeleiden kunstenaar voortdurend van dag tot dag goede verstandhouding aftakelen oud worden 6 Nec aliud decet tuis manibus educatam, tuis praeceptis institutam, quae nihil in contubernio tuo viderit, nisi sanctum honestumque, quae denique amare me ex tua praedicatione consueverit. 7 Nam cum matrem meam parentis loco vererere, me a pueritia statim formare laudare, talemque qualis nunc uxori meae videor, ominari solebas. 8 Certatim ergo tibi gratias agimus, ego quod illam mihi, illa quod me sibi dederis, quasi invicem elegeris. Vale. 6 7 8 decet + acc. educo, educare praeceptum instituo, instituĕre contubernium sanctus praedicatio, -onis loco vereor, verēri vererere pueritia ominor, ominari certatim invicem eligo, eligĕre het past (acc. zit in de PPP’s) opvoeden les onderwijzen omgang, gezelschap eerbiedwaardig voorspraak als ontzag hebben voor = verereris kinderjaren voorspellen wedijverend, om strijd voor elkaar uitkiezen Epistula VI,4 Plinius’ vrouw vertoeft om gezondheidsredenen in Campanië C. PLINIUS CALPURNIAE SUAE S. 1 Numquam sum magis de occupationibus meis questus, quae me non sunt passae aut proficiscentem te valetudinis causa in Campaniam prosequi aut profectam e vestigio subsequi. 2 Nunc enim praecipue simul esse cupiebam, ut oculis meis crederem quid viribus quid corpusculo apparares, ecquid denique secessus voluptates regionisque abundantiam inoffensa transmitteres. 3 Equidem etiam fortem te non sine cura desiderarem; est enim suspensum et anxium de eo quem ardentissime diligas interdum nihil scire. 1 2 3 occupatio, -onis queror, queri patior, pati valetudo, -dinis gen. + causa prosequor, prosequi e vestigio subsequor, subsequi praecipue simul corpusculum apparo, apparare ecquid secessus, -us abundantia inoffensus transmitto, transmittĕre equidem suspensus anxius ardens interdum verplichting: Plinius was toen curator alvei Tiberis et riparum et cloacarum urbis, een zeer drukke werkkring m.b.t. onderhoud van bedding en oevers van de Tiber en het stadsriool zich beklagen over toestaan gezondheid vanwege begeleiden terstond op de voet volgen in het bijzonder tegelijkertijd lichaampje voorbereiden en of … wel afzondering overvloed: Campanië was bekend om het zachte klimaat en de vruchtbare grond, maar ook berucht om de weelde, die de daar voor hun genoegen vertoevende Romeinen ten toon spreidden zonder hindernissen doorlópen wat mij betreft spannend beangstigend vurig een poosje 4 Nunc vero me cum absentiae tum infirmitatis tuae ratio incerta et varia sollicitudine exterret. Vereor omnia, imaginor omnia, quaeque natura metuentium est, ea maxime mihi quae maxime abominor fingo. 5 Quo impensius rogo, ut timori meo cottidie singulis vel etiam binis epistulis consulas. Ero enim securior dum lego, statimque timebo cum legero. Vale. 4 5 cum … tum infirmitas, -tatis ratio, -onis varius sollicitudo, -dinis imaginor, imaginari abominor, abominari quo + comparativus impensus bini, -ae, -a consulo, consulĕre securus niet alleen … maar ook zwakheid gedachte aan wisselend bezorgdheid zich inbeelden verwensen des te vurig twee (bij plurale tantum litterae) zorgen voor gerust Epistula VI,7 Antwoord op een brief van Calpurnia C. PLINIUS CALPURNIAE SUAE S. 1 Scribis te absentia mea non mediocriter affici unumque habere solacium, quod pro me libellos meos teneas, saepe etiam in vestigio meo colloces. 2 Gratum est quod nos requiris, gratum quod his fomentis acquiescis; invicem ego epistulas tuas lectito atque identidem in manus quasi novas sumo. 3 Sed eo magis ad desiderium tui accendor: nam cuius litterae tantum habent suavitatis, huius sermonibus quantum dulcedinis inest! Tu tamen quam frequentissime scribe, licet hoc ita me delectet ut torqueat. Vale. 1 2 3 non mediocriter solacium libellus vestigium meum colloco, collocare gratus requiro, requirĕre fomentum acquiesco, acquiescĕre + abl. invicem lectico, lecticare identidem eo + comparativus accendo, accendĕre suavitas, -tatis dulcedo, -dinis licet + conj. delecto, delectare torqueo, torquēre in hoge mate troost boekje h.l. de plaats waar ik mij gewoonlijk ophoud < voetspoor leggen tot dankbaarheid stemmend missen kalmering, pijnstillend middel rust /troost vinden in op mijn beurt dikwijls lezen herhaaldelijk des te aanvuren aangenaamheid, liefelijkheid bekoorlijkheid hoewel plezier doen folteren Epistula VII,5 Aan zijn afwezige vrouw C. PLINIUS CALPURNIAE SUAE S. 1 Incredibile est quanto desiderio tui tenear. In causa amor primum, deinde quod non consuevimus abesse. Inde est quod magnam noctium partem in imagine tua vigil exigo; inde quod interdiu, quibus horis te visere solebam, ad diaetam tuam ipsi me, ut verissime dicitur, pedes ducunt; quod denique aeger et maestus ac similis excluso a vacuo limine recedo. Unum tempus his tormentis caret, quo in foro et Samicorum litibus conteror. 2 Aestima tu, quae vita mea sit, cui requies in labore, in miseria curisque solacium. Vale. 1 2 in causa est inde est quod in imagine tua vigil, vigilis exigo, exigĕre interdiu diaeta excludo, excludĕre tormentum lis, litis contero, conterĕre solacium is er de schuld van dat is de reden dat denkend aan jou slapeloos doorbrengen over dag kamer buitensluiten foltering proces passief zich afbeulen troost Epistula VIII, 10 De miskraam van Calpurnia Omstreeks het jaar 102 trouwde de toen veertigjarige Plinius met Calpurnia, die toen een meisje van een jaar of twaalf moet zijn geweest; het was zijn derde huwelijk. Uit een aantal brieven blijkt dat Plinius erg op zijn jonge vrouw gesteld was en datzelfde gevoel spreekt uit de twee brieven waarin hij bericht over een miskraam die Calpurnia kort tevoren (ze is dan ongeveer zeventien jaar) gehad heeft. De eerste brief is gericht aan Lucius Calpurnius Fabatus, Calpurnia’s grootvader en, zoals uit andere brieven blijkt, een nogal opvliegend heerschap, de tweede aan Calpurnia Hispulla, een zuster van Calpurnia’s vader, die waarschijnlijk kort voor het huwelijk van zijn dochter overleden is. C. PLINIUS FABATO PROSOCERO SUO S. 1 Quo magis cupis ex nobis pronepotes videre, hoc tristior audies neptem tuam abortum fecisse, dum se praegnantem esse puellariter nescit, ac per hoc quaedam custodienda praegnantibus omittit, facit omittenda. Quem errorem magnis documentis expiavit, in summum periculum adducta. 1 prosocer, -i pronepos, -otis hoc + comparativus neptis, -is abortus, -us dum praegnans, -ntis puellariter custodio, custodire omitto, omittĕre error, -oris documentum expio, expiare + acc. adduco, adducĕre grootvader van zijn vrouw achterkleinzoon des te kleindochter miskraam h.l. doordat zwanger jong als zij is h.l. in acht nemen achterwege laten, nalaten vergissing waarschuwing boeten voor, gestraft worden voor brengen tot 2 Igitur, ut necesse est graviter accipias senectutem tuam quasi paratis posteris destitutam, sic debes agere dis gratias, quod ita tibi in praesentia pronepotes negaverunt, ut servarent neptem, illos reddituri, quorum nobis spem certiorem haec ipsa quamquam parum prospere explorata fecunditas facit. 3 Isdem nunc ego te quibus ipsum me hortor moneo confirmo. Neque enim ardentius tu pronepotes quam ego liberos cupio, quibus videor a meo tuoque latere pronum ad honores iter et audita latius nomina et non subitas imagines relicturus. Nascantur modo et hunc nostrum dolorem gaudio mutent. Vale. 2 3 ut … sic graviter accipio, accipĕre senectus, -tutis paratus posteri destituo, destituĕre + abl. destitutam gratias ago, agĕre ita … ut in praesentia nego, negare reddo quorum certiorem facio, facĕre prosperus exploro, explorare fecunditas, -tatis moneo, monēre confirmo, confirmare ardens quibus videor latus, lateris pronus honores auditus non subitus imago, -ginis nascor, nasci modo hoewel … toch het doet me verdriet ouderdom h.l. gereedstaand nakomelingen beroven van sc. esse dank betuigen weliswaar … maar voor het ogenblik ontzeggen h.l. geven, schenken genitivus obiectivus bij spem inlichten over voorspoedig h.l. beproeven vruchtbaarheid waarschuwen h.l. bemoedigen vurig dativus bij relicturus sc. mihi ik stel mij voor, ik meen kant gemakkelijk ereambten h.l. bekend oud d.w.z. vele generaties teruggaand vooroudermasker: de adellijke families van Rome hadden de gewoonte wassen dodenmaskers van hun voorouders te bewaren geboren worden slechts Epistula VIII, 11 De miskraam van Calpurnia C. PLINIUS HISPULLAE SUAE S. 1 Cum affectum tuum erga fratris filiam cogito etiam materna indulgentia molliorem, intellego prius tibi quod est posterius nuntiandum, ut praesumpta laetitia sollicitudini locum non relinquat. Quamquam vereor ne post gratulationem quoque in metum redeas, atque ita gaudeas periculo liberatam, ut simul quod periclitata sit perhorrescas. 1 adfectus, -us erga + acc. maternus indulgentia materna indulgentia mollis prius (onzijdig / bijwoord) posterius (onzijdig / bijwoord) quod est posterius nuntiandum praesumo, praesumĕre laetitia sollicitudo, -dinis gratulatio, -onis ita … ut liberatam libero, liberare + abl. periclitor, periclitari perhorresco, perhorrescĕre genegenheid jegens van een moeder toegevendheid abl. comparationis zacht eerder later onderwerp van de A.c.I. sc. esse eerder voelen blijdschap bezorgdheid gevoel van vreugde weliswaar … maar sc. eam esse bevrijden van in gevaar verkeren hevig geschokt zijn 2 Iam hilaris, iam sibi iam mihi reddita incipit refici, transmissumque discrimen convalescendo metiri. Fuit alioqui in summo discrimine, — impune dixisse liceat — fuit nulla sua culpa, aetatis aliqua. Inde abortus et ignorati uteri triste experimentum. 3 Proinde etsi non contigit tibi desiderium fratris amissi aut nepote eius aut nepte solari, memento tamen dilatum magis istud quam negatum, cum salva sit ex qua sperari potest. Simul excusa patri tuo casum, cui paratior apud feminas venia. Vale. 2 3 hilaris reficior, refici transmitto, transmittĕre discrimen, -minis convalesco, convalescĕre metior, metiri alioqui impune (bijwoord) nulla sua culpa aliqua abortus, -us ignoro, ignorare uterus experimentum proinde etsi contingo, contingĕre nepos, -potis neptis, neptis solor, solari differo, differre dilatum, negatum salvus excuso, excusare casus, -us cui paratior venia opgewekt intransitief herstellen doorstaan gevaar gezond worden afmeten, beoordelen overigens ongestraft ablativus sc. culpa miskraam niet weten, h.l. onbekend zwangerschap ervaring daarom hoewel ten deel vallen kleinzoon kleindochter troosten, verzachten uitstellen sc. esse nog in leven verontschuldigen ongeval antecedent casum h.l. eerder, gemakkkelijker vergiffenis Plinius en zijn correspondentie met keizer Traianus Epistula X 15-16 Verslag van de zeereis naar Klein-Azie Epistula X 29-30 Hoe op te treden tegen slaven in het leger Epistula X 33-34 Over het vormen van een vrijwillige brandweer Epistula X 37-38 Over het voltooien van een waterleiding Epistula X 94-95 Over het toekennen van het ius trium liberorum aan de kinderloze Suetonius Epistula X 96-97 Hoe tegen de Christenen opgetreden moet worden Recensie van Jona Lendering, Een interim-manager in het Romeinse Rijk. Plinius in Bithynië Epistula X 15 Verslag van de zeereis naar Klein-Azië C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI Quia confido, domine, ad curam tuam pertinere, nuntio tibi me Ephesum cum omnibus meis 'hyper Malean' navigasse quamvis contrariis ventis retentum. Nunc destino partim orariis navibus, partim vehiculis provinciam petere. Nam sicut itineri graues aestus, ita continuae navigationi etesiae reluctantur. Epistula X 16 Het antwoord van Traianus TRAIANUS PLINIO Recte renuntiasti, mi Secunde carissime. Pertinet enim ad animum meum, quali itinere provinciam pervenias. Prudenter autem constituis interim navibus, interim vehiculis uti, prout loca suaserint. 15 pertinēre Ephesus reluctor, reluctari iemand aangaan, tot iets strekken : volgens een vast gebruik moest de stadhouder op weg naar Klein-Azië het eerst in Ephesus landen uJpe;r Malevan d.w.z. om kaap Malea, berucht vanwege de gevaarlijke passage zich vast voornemen kust: Bithynia, een provincie in Klein-Azië, waar Plinius in 103 tot stadhouder was benoemd door Traianus, niet als gewone proconsul, maar als gouverneur met bijzondere volmachten reis over land hitte ejthsivai (a[nemoi) = passaatwinden, in de hondsdagen uit het noordwesten waaiend, beginnend in juli en aanhoudend tot eind augustus, soms midden september, en alleen overdag opstekend tegenwerken renuntio, renuntiare animus prudens interim … interim prout suadeo, suadēre rapporteren aandacht verstandig nu eens … dan weer al naar gelang aanraden hyper Malean destino, destinare orarius provincia iter, itineris aestus, -us etesiae 16 Epistula X 29 Hoe op te treden tegen slaven in het leger? Het beleid van de Romeinen was slaven uit te sluiten van militaire dienst. Als zij zich toch hadden laten recruteren en later ontdekt werd dat zij slaven waren, werden zij ter dood veroordeeld. Alleen als de nood hoog was, werden slaven toegelaten, maar zij werden dan wel eerst vrijgelaten. Na de fatale slag bij Cannae was de nood zo hoog dat zelfs voor vrijlating geen tijd was. Dat slaven niet werden toegelaten tot het leger gebeurde waarschijnlijk om veiligheidsredenen. Ze vormden een te grote groep binnen de samenleving. C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI 1 Sempronius Caelianus, egregius iuvenis, repertos inter tirones duos servos misit ad me; quorum ego supplicium distuli, ut te conditorem disciplinae militaris firmatoremque consulerem de modo poenae. 2 Ipse enim dubito ob hoc maxime quod, ut iam dixerant sacramento, ita nondum distributi in numeros erant. Quid ergo debeam sequi rogo, domine, scribas, praesertim cum pertineat ad exemplum. 1 2 egregius tiro, -onis supplicium conditor, -oris firmator, -oris maxime ut … ita dico, dicĕre sacramento numerus quid t/m scribas praesertim pertinet ad voortreffelijk, uitstekend rekruut terechtstelling grondvester bevestiger vooral hoewel … toch de krijgseed afleggen h.l. afdeling (van soldaten) = rogo ergo (ut) scribas, quid debeam sequi vooral het gaat om Epistula X 30 Het antwoord van Traianus TRAIANUS PLINIO 1 Secundum mandata mea fecit Sempronius Caelianus mittendo ad te eos, de quibus cognosci oportebit, an capitale supplicium meruisse videantur. Refert autem, voluntarii se obtulerint an lecti sint vel etiam vicarii dati. 2 Lecti <si> sunt, inquisitio peccavit; si vicarii dati, penes eos culpa est qui dederunt; si ipsi, cum haberent condicionis suae conscientiam, venerunt, animadvertendum in illos erit. Neque enim multum interest, quod nondum per numeros distributi sunt. Ille enim dies, quo primum probati sunt, veritatem ab iis originis suae exegit. 1 2 secundum + acc cognosco, cognoscĕre capitalis refert voluntarius lego, legĕre vicarius inquisitio, -onis pecco, peccare penes + acc condicio, -onis conscientia animadverto, animadvertĕre interest probo, probare exigo, exigĕre volgens h.l. onderzoeken doodhet is van belang vrijwillig h.l. lichten (werven van soldaten) plaatsvervanger onderzoek, werving fout zijn, falen bij h.l. situatie bewustzijn optreden het doet er toe goedkeuren verlangen van Epistula X 33 Over de vorming van een brandweercorps C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI 1 Cum diversam partem provinciae circumirem, Nicomediae vastissimum incendium multas privatorum domos et duo publica opera, quamquam via interiacente, Gerusian et Iseon absumpsit. 2 Est autem latius sparsum, primum violentia venti, deinde inertia hominum quos satis constat otiosos et immobiles tanti mali spectatores perstitisse; et alioqui nullus usquam in publico sipo, nulla hama, nullum denique instrumentum ad incendia compescenda. Et haec quidem, ut iam praecepi, parabuntur; 1 diversus Nicomedia vastus privatus interiaceo, interiacēre Gerusia Iseon 2 absumo, absumĕre sparsum violentia inertia otiosus immobilis persto, perstare alioqui in publico sipo, -onis hama instrumentum compesco, compescĕre praecipio, praecipĕre h.l. afgelegen : hoofdstad van Bithynië = ontzaglijk: hoewel natuursteen en baksteen de voornaamste bouwmaterialen waren, was brand een voortdurende bedreiging voor de steden van het Romeinse Rijk. Rome zelf was herhaaldelijk afgebrand ondanks het bestaan van een grote, professionele brandweerbrigade (gewoon) burger er tussenin liggen Gerusia: gebouw van de Raad van Ouden Isistempel: Egyptische godin, van wie de cultus een populaire vorm van persoonlijke religie was door het hele Romeinse Rijk heen verwoesten subject: incendium geweld, kracht = traagheid, loomheid: er was grote sociale onrust tussen de rijken en de armen, die niet hard zouden lopen om de huizen van de rijken te beschermen tegen het vuur werkeloos onbeweeglijk erbij blijven staan bovendien, overigens in de stad brandspuit (sivfwn) brandemmer (a[mh) : ladders, stokken en grote lakens, ondergedompeld in water, waren het gereedschap van de brandweer. In Italië waren de vaklieden die dit gereedschap bezaten of maakten, door de steden georganiseerd in vrijwillige brandweerkorpsen bedwingen voorschrijven, bevelen 3 tu, domine, dispice an instituendum putes collegium fabrorum dumtaxat hominum CL. Ego attendam, ne quis nisi faber recipiatur neve iure concesso in aliud utantur; nec erit difficile custodire tam paucos. 3 dispicio, dispicĕre collegium fabrorum dumtaxat attendo, attendĕre recipio, recipĕre concedo, concedĕre in aliud custodio, custodire bekijken = gilde van timmerlieden: volgens de Lex Iulia mocht een dergelijk collegium slechts onder goedkeuring van de senaat en de keizer opgericht worden. In Italië en de westelijke provincies waren de vrijwillige brandweerkorpsen zo georganiseerd. In het Oosten bestonden zulke gilden van handwerkers niet. Bovendien had Traianus Plinius geïnstrueerd alle sociale genoot schappen af te schaffen, omdat zij georganiseerde centra van politiek opstand (factiones) werden. De geheime genootschappen (sodalicia) waren om die reden verboden slechts, niet meer dan letten op opnemen: om subversieve elementen te weren verlenen voor iets anders : dergelijke gilden werden gemakkelijk politieke groeperingen Epistula X 34 Het antwoord van Traianus TRAIANUS PLINIO 1 Tibi quidem secundum exempla complurium in mentem venit posse collegium fabrorum apud Nicomedenses constitui. Sed meminerimus provinciam istam et praecipue eas civitates eius modi factionibus esse vexatas. Quodcumque nomen ex quacumque causa dederimus iis, qui in idem contracti fuerint, hetaeriae eaeque brevi fient. 2 Satius itaque est comparari ea, quae ad coercendos ignes auxilio esse possint, admonerique dominos praediorum, ut et ipsi inhibeant ac, si res poposcerit, accursu populi ad hoc uti. 1 2 mihi venit in mentem complurium Nicomedensis, -is constituo, constituĕre praecipue factio, -onis quodcumque / quacumque in idem contraho, contrahĕre hetairiae brevi satius coerceo, coercēre admoneo, admonēre praedium inhibeo, inhibēre accursus, -us het komt bij mij op sc. aliarum urbium bewoner van Nicomedia vaststellen vooral partij, kliek welke ook maar voor een bepaald doel samentrekken, bijeenbrengen hetairiae: geheime genootschappen / verenigingen met een politiek of religieus doel in korte tijd beter beteugelen aansporen onroerend goed tegenhouden, bedwingen (nl. incendia) toeloop, hulp Epistula X 37 Over het voltooien van een waterleiding Plinius had veel aandacht voor problemen i.v.m. waterbevoorrading en drainering van gronden. Hij had hierin ervaring opgedaan toen hij van 104 tot 107 zetelde in het bestuur van de Water- en Draineringscommissie van de rivier de Tiber in Rome. In Bithynia bleek de stad Nicomedia er maar niet in te slagen zijn waterhuishouding te regelen. C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI 1 In aquae ductum, domine, Nicomedenses impenderunt HS XXX CCCXVIII, qui imperfectus adhuc omissus, destructus etiam est; rursus in alium ductum erogata sunt CC. Hoc quoque relicto novo impendio est opus, ut aquam habeant, qui tantam pecuniam male perdiderunt. 1 aquae ductus, -us Nicomedensis, -is impendo, impendĕre HS XXX CCCXVIII imperfectus adhuc omitto, omittĕre erogo, erogare CC impendium opus est + abl perdo, perdĕre waterleiding bewoner van Nicomedia, de hoofdstad van Bithynië (aanvragen en) besteden sc. (milia) = 3.318.000 sestertiën onvoltooid tot nog toe stilleggen uitgeven, aanbesteden sc. (milia) = 200.000 sestertiën uitgave iets is nodig verkwisten 2 Ipse perveni ad fontem purissimum, ex quo videtur aqua debere perduci, sicut initio temptatum erat, arcuato opere, ne tantum ad plana civitatis et humilia perveniat. Manent adhuc paucissimi arcus: possunt et erigi quidam lapide quadrato, qui ex superiore opere detractus est; aliqua pars, ut mihi videtur, testaceo opere agenda erit, id enim et facilius et vilius. 3 Sed in primis necessarium est mitti a te vel aquilegem vel architectum, ne rursus eveniat quod accidit. Ego illud unum affirmo, et utilitatem operis et pulchritudinem saeculo tuo esse dignissimam. 2 3 perduco, perducĕre arcuatus opus, operis planus humilis arcus, -us erigo, erigĕre lapis quadratus superior detraho, detrahĕre testaceus opus testaceum vilis aquilex, -legis evenio, evenire accido, accidĕre affirmo, affirmare saeculum dignus + abl op de plaats van bestemming brengen boog-: volgens het systeem waarbij de leiding op bogen rust werk, structuur vlak laag liggend boog bouwen, oprichten natuursteen, blokken steen voorgaand, vorig verwijderen gemaakt van baksteen baksteen goedkoop waterbouwkundig ingenieur gebeuren, voorvallen gebeuren benadrukken, verklaren regeerperiode, tijdvak waardig Epistula X 38 Het antwoord van Traianus Trajanus vindt dat Plinius alle lof verdient met zijn bezorgdheid voor de watertoevoer van Nicomedia, maar hij moet dringend actie ondernemen i.v.m. een even zorgwekkend aspect van deze zaak. TRAIANUS PLINIO Curandum est, ut aqua in Nicomedensem civitatem perducatur. Vere credo te ea, qua debebis, diligentia hoc opus aggressurum. Sed medius fidius ad eandem diligentiam tuam pertinet inquirere, quorum vitio ad hoc tempus tantam pecuniam Nicomedenses perdiderint, ne, dum inter se gratificantur, et incohaverint aquae ductus et reliquerint. Quid itaque compereris, perfer in notitiam meam. perduco, perducĕre vere diligentia aggredior, aggredi medius fidius pertinet ad inquiro, inquirĕre vitium inter se gratificor, gratificari incoho, incohare comperio, comperire notitia op de plaats van bestemming brengen werkelijk nauwgezetheid ondernemen, beginnen aan = me Dius Fidius (iuvet) = waarachtig, zo waarlijk helpe mij God! (toe)behoren aan onderzoeken tekortkoming, schuld elkaar een profijtje gunnen beginnen ontdekken aandacht Epistula X 94 Over het toekennen van het ius trium liberorum aan de kinderloze Suetonius Suetonius Tranquillus was geleerde, geschiedschrijver en grammaticus. Hij schreef De Vita Caesarum (levens van de eerste 12 keizers tot en met Domitianus) en De Grammaticis et Rhetoribus (onderdeel van De Viris Illustribus), en andere, verloren gegane werken. Hij was een contubernalis van Plinius, die hem herhaaldelijk diensten bewees. Onder Hadrianus viel hij tegelijk met zijn beschermheer Septicius Clarus in ongenade. C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI 1 Suetonium Tranquillum, probissimum honestissimum eruditissimum virum, et mores eius secutus et studia iam pridem, domine, in contubernium assumpsi, tantoque magis diligere coepi quanto nunc propius inspexi. 2 Huic ius trium liberorum necessarium faciunt duae causae; nam et iudicia amicorum promeretur et parum felix matrimonium expertus est, impetrandumque a bonitate tua per nos habet quod illi fortunae malignitas denegavit. 3 Scio, domine, quantum beneficium petam, sed peto a te cuius in omnibus desideriis meis indulgentiam experior. Potes enim colligere quanto opere cupiam, quod non rogarem absens si mediocriter cuperem. 1 2 probus eruditus mores, -um sequor, sequi iam pridem contubernium assumo, assumĕre diligo, diligĕre propius ius trium liberorum iudicium sc. supremum 3 promereor, promerēri parum felix impetrandum … habet impetro, impetrare malignititas, -tatis denego, denegare indulgentia colligo, colligĕre quanto opere mediocriter rechtschapen geleerd karakter zich interesseren voor, bewonderen al lang (geleden) kameraadschap, vriendschap opnemen waarderen, hoogachten, liefkozen van dichterbij, nader : tot de bepalingen, die Augustus in de Lex Iulia et Papia Poppaea (9 na C.) vaststelde, om het geboortecijfer te doen stijgen, behoorden verschillende voorrechten voor hen die drie of meer kinderen hadden = uiterste wilbeschikking, testament: zij die geen kinderen hadden, mochten slechts van hun naaste verwanten erven verdienen d.w.z. kinderloos: felix = (letterlijk) vruchtbaar = impetrandum ei est door middel van een verzoek verkrijgen wreedheid ontzeggen gunst, goedgunstigheid,genade beoordelen < verzamelen hoe zeer slechts een beetje Epistula X 95 Het antwoord van Traianus TRAIANUS PLINIO Quam parce haec beneficia tribuam, utique, mi Secunde carissime, haeret tibi, cum etiam in senatu affirmare soleam non excessisse me numerum, quem apud amplissimum ordinem suffecturum mihi professus sum. Tuo tamen desiderio subscripsi et dedisse me ius trium liberorum Suetonio Tranquillo ea condicione, qua assuevi, referri in commentarios meos iussi. parcus tribuo, tribuĕre haeret tibi excedo, excedĕre amplissimus amplissimus ordo profiteor, profitēri sufficio, sufficĕre suffecturum subscribo, subscribĕre assuesco, assuescĕre + abl refero. referre commentarius spaarzaam verlenen, toekennen sc. in memoria = heeft zich vastgezet in jouw geheugen overschrijden, te boven gaan edelachtbaar : vaste term voor de senaat openlijk verklaren voldoende zijn sc. esse onderschrijven, steunen zich aan iets wennen registreren, opnemen officieel register, aantekeningen Epistula X,96 Plinius vraagt Trajanus advies inzake de christenen Epistula X,97 Antwoord van Trajanus Afgezien van de beruchte passage bij Tacitus over Nero’s christenvervolging en een bericht over vervolgingen onder Domitianus wordt door profane schrijvers nauwelijks of niet melding gemaakt van het christendom, totdat Plinius in 109 na Chr. als gouverneur van de provincie Bithynia-Pontus met het probleem van deze nieuwe religie wordt geconfronteerd. Een groot aantal christenen is bij Plinius aangeklaagd. Degenen die de offertest weigerden, heeft hij laten terechtstellen, anoniem aangeklaagden heeft hij na de offertest vrijgelaten, maar wat moet hij doen met het grote aantal dat bekend heeft christen te zijn geweest, maar nu bereid is van het geloof af te vallen? Moeten zij gestraft worden of mag hij genade voor recht laten gelden? De brief waarin hij Trajanus om raad vraagt en diens ‘rescript’ zijn belangrijke documenten over de houding van de Romeinse overheid tegenover de christenen in de beginperiode. Hoewel vreemde godsdiensten over het algemeen in het Romeinse Rijk geduld werden, bijvoorbeeld de Isis-dienst, ontmoette het Christendom al in het begin tegenwerking. De diepere inhoud ervan bleef onbekend bij de leidende persoonlijkheden, die slechts oog hadden voor het gevaar, dat het nieuwe geloof opleverde voor de staat, omdat de christenen de keizer niet als godheid wilden erkennen. De filosofisch denkenden beschouwden het als een vorm van bijgeloof , die zij met het Jodendom verwarden. De vervolging onder Nero was niet van principiële aard. Hij wilde de verdenking van zich afschuiven, die wegens de brand van Rome op hem rustte, en koos de weinig populaire christenen als zondebokken. Trajanus blijkt , juist omdat hij zijn taak als heerser zo ernstig opvatte, de verbreiding van het christendom een gevaar voor de staat te achten. Voor hem vielen de christelijke gemeenten onder de geheime ‘hetaeriae’, waar hij tegen gekant was. Niettemin wenste hij, in overeenstemming met zijn edel karakter en de verlichte tijdgeest (zie de laatste woorden van zijn rescript) zachtmoedigheid te betrachten. Epistula X,96 Plinius vraagt Trajanus advies inzake de christenen C. PLINIUS TRAIANO IMPERATORI 1 Sollemne est mihi, domine, omnia de quibus dubito ad te referre. Quis enim potest melius vel cunctationem meam regere vel ignorantiam instruere? Cognitionibus de Christianis interfui numquam: ideo nescio quid et quatenus aut puniri soleat aut quaeri. 2 Nec mediocriter haesitavi, sitne aliquod discrimen aetatum, an quamlibet teneri nihil a robustioribus differant; detur paenitentiae venia, an ei, qui omnino Christianus fuit, desisse non prosit; nomen ipsum, si flagitiis careat, an flagitia cohaerentia nomini puniantur. Interim, <in> iis qui ad me tamquam Christiani deferebantur, hunc sum secutus modum. 3 Interrogavi ipsos an essent Christiani. Confitentes iterum ac tertio interrogavi supplicium minatus; perseverantes duci iussi. Neque enim dubitabam, qualecumque esset quod faterentur, pertinaciam certe et inflexibilem obstinationem debere puniri. 1 sollemnis cunctatio, -onis rego, regĕre ignorantia instruo, instruĕre cognitio, -onis intersum, interesse quatenus quaero, quaerĕre gebruikelijk aarzeling sturen, de juiste weg wijzen onwetendheid onderrichten gerechtelijk onderzoek bijwonen, aanwezig zijn bij in hoeverre (gerechtelijk) onderzoeken 2 mediocriter haesito, haesitare matig aarzelen, twijfelen: hiervan zijn drie tweeledige vragen afhankelijk onderscheid h.l. leeftijdsgroepen hoe … ook jong volwassen verschillen: wat de straf betreft berouw kwijtscheling van straf < vergiffenis zonder meer, nu eenmaal voordelig zijn = desiisse: sc. Christianum esse = etiamsi = zelfs als schanddaad vrij zijn van samenhangen met aanbrengen, aangeven regel bekennen (dood)straf dreigen met hardnekkig volhouden wegleiden: voor de terechtstelling wat ook maar bekennen halsstarrigheid onbuigzaam koppigheid 3 discrimen, -minis aetas, -tatis quamlibet + bijv.nw. tener, teneri robustus differo, differre paenitentia venia omnino prosum, prodesse + dat. desisse si flagitium careo, carēre + abl. cohaereo, cohaerēre + dat. defero, deferre modus confiteor, confitēri supplicium minor, minari + acc. persevero, perseverare duco qualecumque fateor, fatēri pertinacia inflexibilis obstinatio, -onis 4 Fuerunt alii similis amentiae, quos, quia cives Romani erant, adnotavi in urbem remittendos. Mox ipso tractatu, ut fieri solet, diffundente se crimine plures species inciderunt. 5 Propositus est libellus sine auctore multorum nomina continens. Qui negabant esse se Christianos aut fuisse, cum praeeunte me deos appellarent et imagini tuae, quam propter hoc iusseram cum simulacris numinum afferri, ture ac vino supplicarent, praeterea male dicerent Christo, quorum nihil cogi posse dicuntur qui sunt re vera Christiani, dimittendos putavi. 6 Alii ab indice nominati esse se Christianos dixerunt et mox negaverunt; fuisse quidem sed desisse, quidam ante triennium, quidam ante plures annos, non nemo etiam ante viginti. <Hi> quoque omnes et imaginem tuam deorumque simulacra venerati sunt et Christo male dixerunt. 4 5 amentia quia cives Romani erant zonder beroep op het volk terechtgesteld adnoto, adnotare remitto, remittĕre tractatus, -us diffundo, diffundĕre species, -ei incido, incidĕre propono, proponĕre libellus auctor, -is contineo, continēre qui praeeo, praeire appello, appelare imago, -ginis 6 numen, -minis tus, turis supplico, supplicare + dat. maledico, maledicĕre + dat. quorum nihil dimitto, dimittĕre index, indicis nomino, nominare triennium non nemo veneror, venerari waanzin : zij mochten alleen te Rome en niet worden (laten) registreren wegzenden (het in) behandeling (nemen) verbreiden bijzonder geval zich voordoen voorleggen h.l. aanklacht schrijver: sine auctore = anoniem bevatten = eos, qui: verbinden met dimettendos esse putavi voorzeggen (van gebed of formule) aanroepen beeld: de goddelijke verering van de keizers was in het Oosten al lang in gebruik en werd daar ook door het bestuur verlangd; in Rome zelf was dit nog niet het geval god wierook smeken tot vervloeken tot niets waarvan wegsturen aanklager noemen drie jaar een enkeling aanbidden 7 Affirmabant autem hanc fuisse summam vel culpae suae vel erroris, quod essent soliti stato die ante lucem convenire, carmenque Christo quasi deo dicere secum invicem seque sacramento non in scelus aliquod obstringere, sed ne furta ne latrocinia ne adulteria committerent, ne fidem fallerent, ne depositum appellati abnegarent. Quibus peractis morem sibi discedendi fuisse rursusque coeundi ad capiendum cibum, promiscuum tamen et innoxium; quod ipsum facere desisse post edictum meum, quo secundum mandata tua hetaerias esse vetueram. 7 adfirmo, adfirmare summa error, erroris status ante lucem secum invicem sacramentum se obstringo, obstringĕre + acc. furtum latrocinium adulterium fidem fallo, fallĕre depositum nego, negare appello, appellare perago, peragĕre coeo, coire cibus promiscuus innoxius quod ipsum edictum secundum + acc. hetaeria de verklaring afleggen hoofdzaak dwaling vastgesteld: die stato: de zondag : de viering van de vigilia: de nachtwake = om beurten: tussen voorganger en gemeente doopeed: Plinius denkt aan een eed van trouw zoals in het leger en bij geheime politieke groeperingen zich verplichten tot diefstal roofmoord echtbreuk woordbreuk plegen iets wat aan iemand is toevertrouwd (bij terugvordering) weigeren terug te geven aanmanen (tot teruggave), sommeren volbrengen, voltooien samenkomen hier wordt gedoeld op de maaltijd die de armen werd aangeboden door de rijkere gemeenteleden de agapè, het liefdemaal. Dit moet worden onderscheiden van de eucharistieviering, het heilig avondmaal, dat waarschijnlijk in de eerste bijeenkomst plaatsvond en die aanleiding gaf tot gruwelverhalen over rituele moorden, het slachten en opeten van kinderen. De woorden promiscuus en obnoxius willen dit onkennen. gewoon, normaal onschuldig en zelfs dit verordening volgens genootschap, vereniging: met politiek of godsdienstig doel 8 Quo magis necessarium credidi ex duabus ancillis, quae ministrae dicebantur, quid esset veri, et per tormenta quaerere. Nihil aliud inveni quam superstitionem pravam et immodicam. 9 Ideo dilata cognitione ad consulendum te decucurri. Visa est enim mihi res digna consultatione, maxime propter periclitantium numerum. Multi enim omnis aetatis, omnis ordinis, utriusque sexus etiam vocantur in periculum et vocabuntur. Neque civitates tantum, sed vicos etiam atque agros superstitionis istius contagio pervagata est; quae videtur sisti et corrigi posse. 10 Certe satis constat prope iam desolata templa coepisse celebrari, et sacra sollemnia diu intermissa repeti passimque venire <carnem> victimarum, cuius adhuc rarissimus emptor inveniebatur. Ex quo facile est opinari, quae turba hominum emendari possit, si sit paenitentiae locus. 8 9 10 quo ancilla ministra quid esset veri et tormentum quaero, quaerĕre superstitio, -onis pravus immodicus differo, differre cognitio, -onis decurro, decurrĕre consultatio, -onis periclitantes, -ium sexus, -us voco in periculum, vocare vicus agri contagio, -onis pervagor, pervagari + acc. sisto, sistĕre corrigo, corrigĕre desolatus celebro, celebrare sacra sollemnia intermissus repeto, repetĕre veneo, venire < venum ire victimarum emptor, -oris opinor, opinari emendo, emendare paenitentia en daarom (vanwege uw verbod) des te slavin diakones: helpster bij de eredienst wat ervan waar was en wel foltering: een getuigenis van slaven was pas rechtsgeldig als het verhoor onder folteringen plaats vond onderzoeken bijgeloof slecht mateloos, grenzeloos uitstellen gerechtelijk onderzoek er toe overgaan raadpleging degenen die het risico van veroordeling lopen geslacht aanklagen dorp platteland besmetting met zich verspreiden over tot staan brengen, stoppen verbeteren verwaarloosd in groten getale bezoeken offerfeesten in onbruik geraakt h.l. weer opvatten verkocht worden sc. carnem koper h.l. concluderen tot beter inzicht brengen berouw Epistula X,97 Antwoord van Trajanus TRAIANUS PLINIO 1 Actum quem debuisti, mi Secunde, in excutiendis causis eorum, qui Christiani ad te delati fuerant, secutus es. Neque enim in universum aliquid, quod quasi certam formam habeat, constitui potest. 2 Conquirendi non sunt; si deferantur et arguantur, puniendi sunt, ita tamen ut, qui negaverit se Christianum esse idque re ipsa manifestum fecerit, id est supplicando dis nostris, quamvis suspectus in praeteritum, veniam ex paenitentia impetret. Sine auctore vero propositi libelli <in> nullo crimine locum habere debent. Nam et pessimi exempli nec nostri saeculi est. 1 2 actus, -us debuisti mi excutio, excutĕre causa defero, deferre fuerant in universum certam formam habeo, habēre constituo, constituĕre conquiro, conquirĕre arguo, arguĕre manifestus supplico, supplicare + dat. suspectus in praeteritum impetro, impetrare auctor, -oris propono, proponĕre libellus locum habeo in, habēre est + gen. pessimi exempli exemplum saeculum handelwijze sc. sequi vocativius van meus onderzoeken zaak, motief (waarom zij voor de verboden religie gekozen hadden) aanbrengen = erant in het algemeen, voor iedereen geldend een vaste regel bevatten vaststellen opsporen schuldig verklaren duidelijk smeken tot verdacht ten aanzien van het verleden verkrijgen schrijver: sine auctore = anoniem voorleggen schriftelike aanklacht een geldige grond vormen voor het hoort bij, het is eigen aan = pessimum exemplum h.l. precedent h.l. tijd Een interim-manager in het Romeinse Rijk. Plinius in Bithynië Jona Lendering, Een interim-manager in het Romeinse Rijk. Plinius in Bithynië (1998 De Roo interim; 90.802729.2.2). Bespreking in Hermeneus 71 (1999) Omstreeks 110 n.Chr. verbleef Plinius Minor een aantal jaren in Bithynië-Pontus. Hij moest orde op zaken stellen in deze Romeinse provincie (gelegen in wat nu Turkije heet), en wel in opdracht van keizer Trajanus, met wie hij, zo blijkt uit de van Plinius bewaard gebleven brieven, in geregeld contact stond. Bekend is vooral de correspondentie met de keizer over de vraag hoe moest worden opgetreden tegen Christenen in het door Plinius bestuurde gebied. Plinius was naar Bithynië-Pontus gestuurd 'krachtens een besluit van de senaat'. Dat lezen we in een ter ere van hem in de thermen van zijn geboorteplaats Novum Comum aangebrachte inscriptie (Corpus Inscription Latinarum V.5262). Het bewuste senaatsbesluit was genomen op instigatie van Trajanus. Plinius werd immers, zo blijkt uit de al genoemde inscriptie, naar Bithynië gezonden als legatus Augusti pro praetore consulari potestate, dat wil zeggen, als gevolmachtigde des Keizers met de rang van praetor en de bevoegdheid van consul. Legatus Augusti, zo legt Jona Lendering uit in zijn Een interim-manager in het Romeinse rijk, was niet de gewone benaming voor de gouverneur van Bithynië. Normaliter heette zo iemand proconsul. Bithynië was namelijk geen keizerlijke, maar een senatoriale provincie - het onderscheid tussen beide soorten provincies bestond al sinds de tijd van keizer Augustus en werd onder andere tot uitdrukking gebracht in de titulatuur van de gouverneur. Dat Trajanus het nodig vond Plinius als keizerlijk gevolmachtigde naar de senatoriale provincie Bithynië te sturen, wijst op het bestaan van een crisis in het betreffende gebied. Men had daar, aldus Lendering, behoefte aan een 'interimmanager avant la lettre'. Lenderings voor een algemeen publiek bestemde boekje over Plinius in Bithynië is de uitgewerkte tekst van een lezing die hij in februari 1998 heeft gehouden op verzoek van een bureau dat interim-management verzorgt voor organisaties als de overheid, het verzekeringswezen en de banken. Dit laatste verklaart het veelvuldig gebruik van de termen 'manager' en 'management' in de tweeënnegentig bladzijden die het boekje telt (meer dan dertig keer, met bijvoorbeeld op p.41: 'Het proces tegen Jezus is een voorbeeld van crisismanagement'.) Dit had best wat minder gekund. Over Plinius' doen en laten in Bithynië komt Lendering pas op p.70 te spreken. In de bladzijden daarvoor behandelt hij de verschillende aspecten van de Romeinse cultuur die noodzakelijk zijn om Plinius' optreden in het verre Bithynië te begrijpen. De aandacht gaat vooral uit naar de praktijk van het rijksbestuur. De auteur gaat soms wat kort door de bocht, maar alles bijeengenomen is het een aardig, vlot geschreven boekje. Niet alleen managers kunnen er het een en ander uit leren. H.C. Teitler Hoe werd het Romeinse Rijk bestuurd? Daarmee bedoel ik niet de formele structuur van de staatsinstellingen, maar de dagelijkse praktijk van hoor- en rechtszittingen, bemiddeling en interventie in lokaal bestuur, de afhandeling van correspondentie, de praktijk van de belastinginning en de vervulling van ceremoniële verplichtingen door bestuurders en machthebbers. De geschiedschrijver Cassius Dio (± 164-na 229) klaagde erover dat met het einde van de Republiek en de vestiging van het keizerrijk door Augustus de besluitvorming door en in de omgeving van de keizer in het geheim plaats vond en zo ook aan het zicht van de latere geschiedvorser onttrokken was. Helemaal gelijk had hij niet. De brieven van Plinius de Jongere (± 61-na 112) die in de eerste plaats om hun literaire betekenis gepubliceerd en bewaard gebleven zijn, laten iets zien van de dagelijkse beslommeringen van een hoge Romeinse bestuurder en hoe en waarover hij zijn keizer raadpleegde. Plinius werd door keizer Traianus (97-117) als gouverneur met zeer bijzondere volmachten -formeel waren zij gelijk aan die van de keizer zelf- naar de provincie Bithynië, in het noordwesten van het huidige Turkije, gezonden. Hier moest hij als 'interimmanager', zoals wij tegenwoordig zouden zeggen, het puin ruimen van jarenlang corrupt bestuur en financieel wanbeheer. Hij bleef er misschien achttien maanden en stelde er, vooral op financieel gebied, krachtig orde op zaken. Het boekje dat Jona Lendering hierover geschreven heeft, Een interim-manager in her Romeinse Rijk. Plinius in Bithynië, is bijzonder aardig. Het is voortgekomen uit een lezing die de auteur voor een bureau voor interim-management hield en is dus op een breed publiek gericht. Het is goed opgebouwd. In een reeks korte hoofdstukjes wordt de lezer vertrouwd gemaakt met de agrarische bestaansbasis en de renteniersmentaliteit van de Romeinse samenleving, de positie van de keizer ('eenzaam aan de top' is een mooie karakterisering), de taken die hij uitvoerde (veel luisteren en reageren op correspondentie en verzoekschriften) en de tegengestelde kringen van senatoren en keizerlijke vrijgelatenen waaruit de keizer zijn bestuurders en ambtenaren koos. Ook het bestuur op het niveau van de provincie komt aan de orde. Centraal staat het proces dat Pontius Pilatus als stadhouder van Judaea tegen Jezus van Nazareth moest voeren. Verder wordt de lokale elite geportretteerd waarmee de gouverneur te maken had ('management by speech' is weer een mooie karakterisering, evenals: 'zij waren elkaars gevangene') om ten slotte uit te komen bij de bijzondere situatie in Bithynië en Plinius' optreden aldaar en de correspondentie die hij met de keizer voerde over de te nemen maatregelen. Daaruit blijkt weer hoe een vertrouwd bestuurder toch ook voorzichtig met deze machtige persoon moest omgaan. Daarnaast wijst Lendering er terecht steeds op hoe belangrijk het gesproken woord in de communicatie was en wat de rol was van het optreden van beroemde 'concertredenaars'. Ed van der Vliet Plinius’ landhuis / landhuizen Epistula II 17 Plinius’ landhuis aan zee - plattegrond en afbeelding bij de tekst van Epistula II 17 - ‘Beste Plinius’: brief van Stan aan Plinius (incl. spelfouten) Epistula IX,7 De landhuizen van Plinius aan het meer van Como Epistula II 17 Plinius’ landhuis aan zee Al in de oudheid bezaten vele Romeinen, die het zich konden veroorloven, buitenhuizen en zomerverblijven o.a. op de kust van de Tyrrheense zee. In deze brief beschrijft Plinius zijn op ongeveer 25 km van Rome iets ten zuiden van Ostia gelegen villa, Laurentinum of Laurens genoemd naar het nabij gelegen dorpje Laurentum. De beschrijving is zo levendig dat het is alsof Plinius ons zelf in zijn huis rondleidt . Als niet alle technische details, met name van de centrale verwarming, even duidelijk zijn, moet je bedenken dat het ook niet Plinius’ bedoeling was een technische uiteenzetting te geven en dat bovendien vele dingen die voor ons duister zijn bij zijn lezers bekend verondersteld mogen worden. C. PLINIUS GALLO SUO S. 1 Miraris cur me Laurentinum vel - si ita mavis -, Laurens meum tanto opere delectet; desines mirari, cum cognoveris gratiam villae, opportunitatem loci, litoris spatium. 2 Decem septem milibus passuum ab urbe secessit, ut peractis quae agenda fuerint salvo iam et composito die possis ibi manere. Aditur non una via; nam et Laurentina et Ostiensis eodem ferunt, sed Laurentina a quarto decimo lapide, Ostiensis ab undecimo relinquenda est. Utrimque excipit iter aliqua ex parte harenosum, iunctis paulo gravius et longius, equo breve et molle. 1 2 Laurentinum Laurens tanto opere delecto, delectare opportunitas, -tatis spatium secedo, secedĕre perago, peragĕre salvo iam et composito die fero, ferre lapis, -pidis excipio, excipĕre harenosus aliqua ex parte iunctis iungo, iungĕre paulo mollis landgoed bij Laurentum sc. praedium = landgoed zozeer vermaken, verblijden gunstige ligging uitgestrektheid perf. verwijderd zijn volbrengen na de dag goed en volledig benut te hebben leiden (onderwerp viae) mijlsteen aansluiten op zandig voor een (of ander) deel sc. equis inspannen (voor een wagen) een beetje, wat aangenaam 3 Varia hinc atque inde facies; nam modo occurrentibus silvis via coartatur, modo latissimis pratis diffunditur et patescit; multi greges ovium, multa ibi equorum boum armenta, quae montibus hieme depulsa herbis et tepore verno nitescunt. Villa usibus capax, non sumptuosa tutela. 4 Cuius in prima parte atrium frugi, nec tamen sordidum; deinde porticus in D litterae similitudinem circumactae, quibus parvola sed festiva area includitur. Egregium hac adversus tempestates receptaculum; nam specularibus ac multo magis imminentibus rectis muniuntur. 3 4 occurro, occurrĕre coarto, coartare diffundo, diffundĕre patesco, patescĕre armentum tepor vernus nitesco, nitescĕre usus, usus capax + dat. sumptuosus tutela atrium frugi sordidus porticus, -us (vrl) similitudo, -dinis circumago, circumagĕre festivus area egregius hae tempestas, -tatis receptaculum specular, -is immineo, imminēre tectum munio, munire in de weg staan versmallen passief zich verbreden zich uitbreiden kudde (van grote dieren) zachte lentelucht er welgedaan uit gaan zien gebruik omvangrijk (in) kostbaar, duur onderhoud voorzaal, hal (omgeven door een overdekte gaanderij) degelijk, eenvoudig < dat.finalis van frux, frugis = tot nut sjofel zuilengang vorm < nabootsing (in een kring) ronddraaien genoegelijk binnenplaats uitstekend sc. porticus storm toevlucht(soord) onder lapis specularis verstonden de Romeinen een soort natuurlijk glas erboven uitsteken dak versterken 5 Est contra medias cavaedium hilare, mox triclinium satis pulchrum, quod in litus excurrit ac si quando Africo mare impulsum est, fractis iam et novissimis fluctibus leviter alluitur. Undique valvas aut fenestras non minores valvis habet atque ita a lateribus a fronte quasi tria maria prospectat; a tergo cavaedium porticum aream porticum rursus, mox atrium silvas et longinquos respicit montes. 6 Huius a laeva retractius paulo cubiculum est amplum, deinde aliud minus quod altera fenestra admittit orientem, occidentem altera retinet; hac et subiacens mare longius quidem sed securius intuetur. 5 6 cavaedium hilaris excurro, excurrĕre Africo impello, impellĕre alluo, alluĕre valvae latus, -eris frons, -ntis prospecto, prospectare tergum longinquus respicio, respicĕre laevus retractius (comparativus) orientem, occidentem subiaceo, subiacēre securus binnenplaats vrolijk uitlopen sc. vento = Zuidenwind in beweging brengen bespoelen dubbele deuren zijkant voorkant uitkijken op achterkant ver afgelegen de blik richten op links meer naar achteren gelegen sc. solem: de zon bij haar opkomst /de zon bij haar ondergang onder iets liggen rustig, veilig 7 Huius cubiculi et triclinii illius obiectu includitur angulus, qui purissimum solem continet et accendit. Hoc hibernaculum, hoc etiam gymnasium meorum est; ibi omnes silent venti, exceptis qui nubilum inducunt, et serenum ante quam usum loci eripiunt. 8 Annectitur angulo cubiculum in hapsida curvatum, quod ambitum solis fenestris omnibus sequitur. Parieti eius in bibliothecae speciem armarium insertum est, quod non legendos libros sed lectitandos capit. 7 8 intueor, intueri obiectus, -us purus accendo, accendĕre hibernaculum excipio, excipĕre nubilus induco, inducĕre serenus usus, -us annecto, annectĕre hapsis = absis curvo, curvare ambitus, -us paries, parietis in speciem + gen. armarium insero, inserĕre lectito, lectitare capio, capĕre uitkijken op het er vóór liggen vol < helder doen gloeien winterverblijf uitzonderen bewolkt, sc. caelum aanvoeren helder, sc. caelum nut, bruikbaarheid, voordeel verbinden halve cirkel krommen, buigen baan muur lijkend op kast invoegen dikwijls lezen bevatten 9 Adhaeret dormitorium membrum transitu interiacente, qui suspensus et tubulatus conceptum vaporem salubri temperamento huc illuc digerit et ministrat. Reliqua pars lateris huius servorum libertorumque usibus detinetur, plerisque tam mundis, ut accipere hospites possint. 10 Ex alio latere cubiculum est politissimum; deinde vel cubiculum grande vel modica cenatio, quae plurimo sole, plurimo mari lucet; post hanc cubiculum cum procoetone, altitudine aestivum, munimentis hibernum; est enim subductum omnibus ventis. Huic cubiculo aliud et procoeton communi pariete iunguntur. 9 10 adhaereo, adhaerēre dormitorium membrum transitus, -us interiaceo, interiacēre suspensus tubulatus concipio, concipĕre vapor, -oris salubris temperamentum digero, digerĕre ministro, ministrare detineo, detinēre plerisque mundus politus grandis modicus cenatio, -onis luceo, lucēre procoeto, -onis aestivus munimentum hibernus subductus grenzen aan slaapvertrek overloop: deze was centraal verwarmd, zowel onder de op lage zuiltjes gebouwde vloer (suspensus) als door pijpen in de wanden (tubulatus), waardoorheen de warme lucht (vapor) uit de benedenruimte optrok liggen tussen zwevend van buizen voorzien opvangen hete lucht gezond verhouding verspreiden verschaffen in beslag nemen, bestemmen sc. cubiculis net smaakvol ingericht groot, omvangrijk niet te groot eetkamer schitteren voorkamer (voor personeel) geschikt voor de zomer beschutting geschikt voor de winter beschut tegen 11 Inde balinei cella frigidaria spatiosa et effusa, cuius in contrariis parietibus duo baptisteria velut eiecta sinuantur, abunde capacia si mare in proximo cogites. Adiacet unctorium, hypocauston, adiacet propnigeon balinei, mox duae cellae magis elegantes quam sumptuosae; cohaeret calida piscina mirifica, ex qua natantes mare aspiciunt, 12 nec procul sphaeristerium quod calidissimo soli inclinato iam die occurrit. Hic turris erigitur, sub qua diaetae duae, totidem in ipsa, praeterea Chianti quae latissimum mare longissimum litus villas amoenissimas possidet. 11 12 balneum cella spatiosus effusus baptisterium velut eiecta sinuantur abunde capax, -acis adiaceo, adiacēre unctorium hypocauston propnigeon elegans sumptuosus cohaereo, cohaerēre calidus piscina mirificus sphaeristerium inclino, inclinare occurro, occurrĕre turris, -is erigo, erigĕre diaeta amoenus post (bijwoord) badinrichting kamer ruim uitgestrekt badkuip met een bocht als het ware naar voren springen meer dan genoeg ruim erbij liggen zalfkamer vertrek met hete/luchtverwarming stookplaats smaakvol, keurig kostbaar, weelderig samenhangen met warm zwembad buitengewoon, bewonderenswaardig baan voor balspel ten einde lopen ontmoeten toren passief zich verheffen appartement lieflijk, bekoorlijk erachter, achteraan 13 Est et alia turris; in hac cubiculum, in quo sol nascitur conditurque; lata post apotheca et horreum, sub hoc triclinium, quod turbati maris non nisi fragorem et sonum patitur, eumque iam languidum ac desinentem; hortum et gestationem videt, qua hortus includitur. 14 Gestatio buxo aut rore marino, ubi deficit buxus, ambitur; nam buxus, qua parte defenditur tectis, abunde viret; aperto caelo apertoque vento et quamquam longinqua aspergine maris inarescit. 13 apotheca horreum turbo, turbare non nisi fragor, -is patior, pati languidus gestatio, -onis 14 buxus ros marinus deficio, deficĕre abunde vireo, virēre aspergo, -ginis inaresco, inarescĕre wijnkelder provisiekamer onstuimig maken alleen geraas toelaten zacht kabbelend laan (waar men in draagstoelen gedragen een luchtje schepte) buksboom zeedauw < rozemarijn beginnen te ontbreken meer dan genoeg groen zijn het spatten verdorren 15 Adiacet gestationi interiore circumitu vinea tenera et umbrosa, nudisque etiam pedibus mollis et cedens. Hortum morus et ficus frequens vestit, quarum arborum illa vel maxime ferax terra est, malignior ceteris. Hac non deteriore quam maris facie Chianti remota a mari fruitur, cingitur diaetis duabus a tergo, quarum fenestris subiacet vestibulum villae et hortus alius pinguis et rusticus. 16 Hinc cryptoporticus prope publici operis extenditur. Utrimque fenestrae, a mari plures, ab horto singulae sed alternis pauciores. Hae cum serenus dies et immotus, omnes, cum hinc vel inde ventis inquietus, qua venti quiescunt sine iniuria patent. 15 interior circumitus, -us vinea tenera umbrosus cedens morus ficus vel 16 ferax malignus hac vestibulum pinguis rusticus cryptoporticus, -us publici operis extendo, extendĕre scilicet alternis singulae immotus inquietus quiesco, quiescĕre iniuria pateo, patēre meer naar binnen gelegen omloop bedoeld wordt: een met wijnranken begroeide pergola schaduwrijk begaanbaar moerbeiboom vijgeboom zeker wel (ter versterking van een superlativus) vruchtbaar schraal sc. facie = aanblik ingang vruchtbaar landelijk overdekte gang (hybridisch woord, samengesteld uit kruvpto~ en porticus) gen. qualitatis van de afmetingen van een … passief zich uitstrekken namelijk één op de twee: d.w.z. tegen telkens twee ramen aan de zeezijde is er telkens één aan de kant van de tuin zonder wind onrustig rustig zijn h.l. beschadiging open staan 17 Ante cryptoporticum xystus violis odoratus. Teporem solis infusi repercussu cryptoporticus auget, quae ut tenet solem sic aquilonem inhibet summovetque, quantumque caloris ante tantum retro frigoris; similiter africum sistit, atque ita diversissimos ventos alium alio latere frangit et finit. Haec iucunditas eius hieme, maior aestate. 18 Nam ante meridiem xystum, post meridiem gestationis hortique proximam partem umbra sua temperat, quae, ut dies crevit decrevitve, modo brevior modo longior hac vel illa cadit. 19 Ipsa vero cryptoporticus tum maxime caret sole, cum ardentissimus culmini eius insistit. Ad hoc patentibus fenestris favonios accipit transmittitque nec umquam aere pigro et manente ingravescit. 17 18 19 xystus viola odoratus tepor, -oris infundo, infundĕre repercussus, -us aquilo, -onis inhibeo, inhibēre submoveo, submovēre retro Africus sisto, sistĕre tempero, temperare ut decresco, decrescĕre culmen, -minis insisto, insistĕre Favonius piger ingravesco, ingravescĕre terras met bloembedden violier geurig, welriekend zachte warmte passief binnenvallen weerkaatsing noordenwind tegenhouden verwijderd houden aan de achterzijde zuidwestenwind tot staan brengen in de juiste temperatuur brengen al naargelang ten einde lopen hoogste punt op iets gaan staan (zoele) zuidwestenwind bedompt, muf zwaar worden 20 In capite xysti, deinceps cryptoporticus horti, diaeta est amores mei, re vera amores: ipse posui. In hac heliocaminus quidem alia xystum, alia mare, utraque solem, cubiculum autem valvis cryptoporticum, fenestra prospicit mare. 21 Contra parietem medium zotheca perquam eleganter recedit, quae specularibus et velis obductis reductisve modo adicitur cubiculo modo aufertur. Lectum et duas cathedras capit; a pedibus mare, a tergo villae, a capite silvae: tot facies locorum totidem fenestris et distinguit et miscet. 20 21 caput, capitis deinceps diaeta amor, -oris re vera heliocaminus alia utraque valvae zotheca perquam specular, -is velum obduco, obducĕre reduco, reducĕre adicio, adicĕre lectus kathedra capio, capĕre a pedibus totidem kop, bovenkant in aansluiting met dat van appartement h.l.. lievelingsvertrek werkelijk zonnebad sc. parte sc. parte dubbele deuren serre, erker zeer onder lapis specularis verstonden de Romeinen een soort natuurlijk glas gordijn iets voor iets schuiven wegtrekken toevoegen bed (gemakkelijke) leunstoel bevatten sc. iacentis evenveel 22 Iunctum est cubiculum noctis et somni. Non illud voces servolorum, non maris murmur, non tempestatum motus non fulgurum lumen, ac ne diem quidem sentit, nisi fenestris apertis. Tam alti abdicitque secreti illa ratio, quod interiacens andron parietem cubiculi hortique distinguit atque ita omnem sonum media inanitate consumit. 23 Applicitum est cubiculo hypocauston perexiguum, quod angusta fenestra suppositum calorem, ut ratio exigit, aut effundit aut retinet. Procoeton inde et cubiculum porrigitur in solem, quem orientem statim exceptum ultra meridiem oblicum quidem sed tamen servat. 22 23 servulus murmur, -uris tempestas, -tatis fulgur, -is abdo, abdĕre secretum ratio, -onis andron inanitas, -tatis consumo, consumĕre applico, applicare, PPP applicitum hypocauston perexiguus calor, -oris exigo, exigĕre effundo, effundĕre procoeton porrigo, porrigĕre orior, oriri excipio, excipĕre ultra meridies, -ei obliquus slaafje geruis storm bliksem verbergen afzondering reden mannenvertrek lege ruimte h.l. smoren toevoegen vertrek met hete-lucht-verwarming zeer klein hitte eisen, verlangen loslaten voorvertrek (voor personeel) passief-reflexief zich uitstrekken opkomen opvangen langer dan middag schuin 24 In hanc ego diaetam cum me recepi, abesse mihi etiam a villa mea videor, magnamque eius voluptatem praecipue Saturnalibus capio, cum reliqua pars tecti licentia dierum festisque clamoribus personat; nam nec ipse meorum lusibus nec illi studiis meis obstrepunt. 25 Haec utilitas haec amoenitas deficitur aqua salienti, sed puteos ac potius fontes habet; sunt enim in summo. Et omnino litoris illius mira natura: quacumque loco moveris humum, obvius et paratus umor occurrit, isque sincerus ac ne leviter quidem tanta maris vicinitate corruptus. 24 25 me recipio, se recipĕre praecipue Saturnalia capio, capĕre licentia persono, personare lusus, -us obstrepo, obstrepĕre utilitas, -tatis amoenitas, -tatis deficio, deficĕre salio, salire puteus ac potius in summo omnino natura obvius occurro, occurrĕre sincerus vicinitas, -tatis corrumpo, corrumpĕre zich terugtrekken in het bijzonder feest ter ere van Saturnus van 17-24 december waarop de slaven vrij waren ter herinnnering aan de algemene gelijkheid van de mensen onder Saturnus krijgen, ondervinden vrijheid weerklinken van spel, scherts storen voordeel bekoring in de steek gelaten worden door iets spuiten, opspringen, klateren put of eerder, of liever aan de oppervlakte geheel en al natuurlijke gesteldheid tegemoet (tegemoet) komen zuiver nabijheid bederven 26 Suggerunt affatim ligna proximae silvae; ceteras copias ostiensis colonia ministrat. Frugi quidem homini sufficit etiam vicus, quem una villa discernit. In hoc balinea meritoria tria, magna commoditas, si forte balineum domi vel subitus adventus vel brevior mora calfacere dissuadeat. 27 Litus ornant varietate gratissima nunc continua nunc intermissa tecta villarum, quae praestant multarum urbium faciem, sive mari sive ipso litore utare; quod non numquam longa tranquillitas mollit, saepius frequens et contrarius fluctus indurat. 26 suggero, suggerĕre affatim copia colonia Ostiensis ministro, ministrare frugi 27 quidem sufficio, sufficĕre discerno, discernĕre meritorius balneum adventus, -us mora calfacio, calfacĕre dissuadeo, dissuadēre varietas, -tatis gratus continuus intermissus praesto, praestare facies, -ei utare tranquillitas, -tatis mollio, mollire contrarius induro, indurare leveren voldoende mv. voorraden : Ostia was iets noordelijker aan de Tibermonding gelegen en door Claudius en Trajanus van grote havenwerken voorzien verschaffen degelijk, eenvoudig < dat.finalis van frux, frugis = tot nut althans: benadrukt homini voldoende zijn scheiden openbaar < voor entrée toegankelijke bad komst verblijf warm maken afraden verscheidenheid aangenaam, bevallig onafgebroken onderbroken verschaffen aanblik = utaris windstilte glad maken ongunstig tot een onaangename verblijfplaats maken 28 Mare non sane pretiosis piscibus abundat, soleas tamen et squillas optimas egerit. Villa vero nostra etiam mediterraneas copias praestat, lac in primis; nam illuc e pascuis pecora conveniunt, si quando aquam umbramve sectantur. 29 Iustisne de causis iam tibi videor incolere inhabitare diligere secessum? quem tu nimis urbanus es nisi concupiscis. Atque utinam concupiscas! ut tot tantisque dotibus villulae nostrae maxima commendatio ex tuo contubernio accedat. Vale. 28 29 non sane pretiosus piscis, -is abundo, abundare solea squilla egero, egerĕre mediterraneus copiae in primis lac, lactis pascua, -orum pecora sector, sectari incolo, incolĕre inhabito, inhabitare diligo, diligĕre secessus, -us urbanus concupisco, concupiscĕre dos, dotis villula commendatio, -onis contubernium accedo, accedĕre niet bijzonder kostbaar vis overvloed hebben tong kreeft voortbrengen binnenlands (i.t.t. maritimus) levensmiddelen vooral, in het bijzonder melk weide vee streven naar bewonen, leven in bewonen, wonen in liefhebben eenzaam oord, afzondering steeds, stedelijk hevig verlangen naar voortreffelijkheid klein landgoed aantrekkelijkheid gezelschap, omgang toenemen, er nog bijkomen Epistula IX,7 De landhuizen van Plinius aan het meer van Como Kenmerkend voor de verkwisting van de rijke Romeinen was hun onbeteugelde bouwwoede. Nauwelijks was een landhuis opgetrokken, of het voldeed niet meer en werd door een nieuw vervangen. Cicero bezat wel acht grote landhuizen! C. PLINIUS ROMANO SUO S. 1 Aedificare te scribis. Bene est, inveni patrocinium; aedifico enim iam ratione quia tecum. Nam hoc quoque non dissimile quod ad mare tu, ego ad Larium lacum. 2 Huius in litore plures meae villae, sed duae maxime ut delectant ita exercent. 3 Altera imposita saxis more Baiano lacum prospicit, altera aeque more Baiano lacum tangit. Itaque illam tragoediam, hanc appellare comoediam soleo, illam quod quasi cothurnis, hanc quod quasi socculis sustinetur. Sua utrique amoenitas, et utraque possidenti ipsa diversitate iucundior. 1 2 3 patrocinium ratio ratione Larius lacus ut …, ita … exerceo, exercēre more Baiano cothurnus, socculus sustineo, sustinēre utrique amoenitas, -tatis diversitas, -tatis iucundus bescherming, rechtvaardiging overleg weloverwogen Lago di Como zoals …, zo … /weliswaar …, maar … bezighouden : van de villa’s bij Baiae aan de golf bij Napels waren sommige gedeeltelijk in zee uitgebouwd, andere daarentegen lagen hoog op de rotsen de toneelspelers bedienden zich bij de opvoering van een tragedie van hoge laarzen (cothurni), die hun gestalte groter deden schijnen, bij een komedie hoorden lage schoenen (socci) dragen, steunen, staande houden dativus possessivus sc. est bekoorlijkheid verscheidenheid aangenaam, prettig 4 Haec lacu propius, illa latius utitur; haec unum sinum molli curvamine amplectitur, illa editissimo dorso duos dirimit; illic recta gestatio longo limite super litus extenditur, hic spatiosissimo xysto leviter inflectitur; illa fluctus non sentit haec frangit; ex illa possis despicere piscantes, ex hac ipse piscari, hamumque de cubiculo ac paene etiam de lectulo ut e naucula iacere. Hae mihi causae utrique quae desunt astruendi ob ea quae supersunt. 5 Etsi quid ego rationem tibi? apud quem pro ratione erit idem facere. Vale. 4 utor, uti sinus, sinus curvamen, -inis editus dorsum dirimo, dirimĕre gestatio, -onis 5 limes, -itis extendo (passief-reflexief) spatiosus xystus (xustov~) inflecto, inflectĕre despicio, despicĕre piscor, piscari hamus lectulus navicula utrique desum, deesse astruo, astruĕre + dat. etsi quid ego rationem ratio, -onis pro ratione h.l. profijt trekken van baai kromming, ronding hoog, uitstekend bergkam scheiden laan (waar men in een draagstoel gedragen een luchtje schepte) afstand, baan zich uitstrekken van grote omvang terras met bloembedden buigen op iets neerzien vissen vishaak (aanlig)bed bootje sc. villae ontbreken bijbouwen sc. afferam (coniunctivus): aanvoeren, voorleggen argument ? 1 vestibulum. 2 atrium. 3 porticus 4 area. 5 cavaedium. 6 triclinium. 7 cubiculum amplum. 8 cubiculum minus. 9 gymnasium. 10 cubiculum in hapsida. 11 dormitorium membrum. 12 transitus. 13 cubiculi servorum libertorumque. 14 cubiculum politissimum. 15 cubiculum grande vel cenatio. 16-17 cubiculum cum procoetone. 18-19 aliud cublculum cum procoetone 20 cella frigidaria. 21 baptisteria. 22 unctorium. 23 hypocauston. 24 propnigeon. 25-26 cellae. 27 piscina. 28 sphaeristerium. 29 -30 diaetae sub turri priore. 31-32 diaeta in turrl priore. 33 cenatio. 34 cubiculum in turri altera. 35 apotheca. 36 horreum. 37 triclinium sub turri altera. 38 gestatio. 39 vinea tenera. 40-41 diaetae a tergo trlclinii 42 hortus rusticus. 43 cryptoporticus. 44 xystus 45 heliocaminus 46 cubiculum. 47 zotheca. 48 lectus. 49 cubiculum noctis. 50 andron. 51 hypocauston. 52-53 cubiculum et procoeton. Plinius Privé (verschillende onderwerpen) Epistula I,9 Ontvlucht de drukte van de stad, zoek de rust van het platteland - P. Lauwers, Leven in een drukke stad of op de rustige buiten? Hermeneus 43, 5-6 (1972), 229-241 Epistula I,19 Plinius helpt een oude vriend hogerop Epistula IV,6 De oogst van het veld kan mislukken, de oogst van de geest nooit Epistula IX, 36 Plinius’dagindeling in de zomer - P. Lauwers, Leven in een drukke stad of op de rustige buiten? Hermeneus 43, 5-6 (1972), 229-241 Epistula IX,40 Plinius’dagindeling in de winter - P. Lauwers, Leven in een drukke stad of op de rustige buiten? Hermeneus 43, 5-6 (1972), 229-241 Epistula VIII, 16 Plinius’ verhouding tot zijn slaven Epistula I,9 Ontvlucht de drukte van de stad, zoek de rust van het platteland Tegenover de talloze sociale verplichtingen van het leven in de stad stelt Plinius de rust van het leven op zijn buitenverblijf. De brief is gericht aan Gaius Minucius Fundanus, een filosofiestudent en junior-senator. Thema is hoe drukkend het dagelijkse stadsleven kan zijn . C. PLINIUS MINICIO FUNDANO SUO S. 1 Mirum est quam singulis diebus in urbe ratio aut constet aut constare videatur, pluribus iunctisque non constet. 2 Nam si quem interroges 'Hodie quid egisti?', respondeat: 'Officio togae virilis interfui, sponsalia aut nuptias frequentavi, ille me ad signandum testamentum, ille in advocationem, ille in consilium rogavit.' 1 ratio constat 2 iungo, iungĕre officium sponsalia (mv) nuptiae (mv) frequento, frequentare + acc. signo, signare advocatio, -onis consilium = de rekening klopt, m.a.w. het is in de haak: de rekening van het leven wordt bedoeld, waarvan de balans in orde moet zijn zoals in real business verbinden, h.l. samennemen plechtigheid op hun 14e werden Romeinse jongens meerderjarig en kregen ze de toga virilis, een geheel witte toga, terwijl de jongenstoga die ze daarvoor droegen een purperen zoom had verloving bruiloft aanwezig zijn bij, vieren bezegelen (als getuige) juridische bijstand h.l. jury: senatoren met juridische kennis werden vaak als assessor gevraagd door magistraten, die omdat ze voor een jaar gekozen werden, niet veel van de wet afwisten. In het consilium amicorum besprak men gewichtige particuliere aangelegenheden 3 Haec quo die feceris, necessaria, eadem, si cotidie fecisse te reputes, inania videntur, multo magis cum secesseris. Tunc enim subit recordatio: 'Quot dies quam frigidis rebus absumpsi!' 4 Quod evenit mihi, postquam in Laurentino meo aut lego aliquid aut scribo aut etiam corpori vaco, cuius fulturis animus sustinetur. 5 Nihil audio quod audisse, nihil dico quod dixisse paeniteat; nemo apud me quemquam sinistris sermonibus carpit, neminem ipse reprehendo, nisi tamen me cum parum commode scribo; nulla spe nullo timore sollicitor, nullis rumoribus inquietor: mecum tantum et cum libellis loquor. 3 4 5 quo die necessaria reputo, reputare inanis secedo, secedĕre subeo, subire recordatio, -onis frigidus absumo, absumĕre postquam + praesens Laurentinum vaco, vacare + dat. corpus fultura sustineo, sustinēre audisse paenitet me sinister carpo, carpĕre + acc. reprehendo, reprehendĕre parum commode sollicito, sollicitare inquieto, inquietare libellus = eo die quo sc. videntur bedenken nutteloos zich terugtrekken (op het platteland) opkomen herinnering onbenullig, geestdodend verbruiken sinds, wanneer = landgoed (van Plinius) bij Laurentum; in Latium, aan zee, 18 km van Rome bij Ostia tijd hebben voor lichaam, h.l. oefening steun in stand houden = audivisse ik heb spijt ongunstig afgeven op, kwaad spreken over berispen te weinig behoorlijk, goed verontrusten ongerust maken boekje 6 O rectam sinceramque vitam! O dulce otium honestumque ac paene omni negotio pulchrius! O mare, o litus, verum secretumque 'mûseion', quam multa invenitis, quam multa dictatis! 7 Proinde tu quoque strepitum istum inanemque discursum et multum ineptos labores, ut primum fuerit occasio, relinque teque studiis vel otio trade. 8 Satius est enim, ut Atilius noster eruditissime simul et facetissime dixit, otiosum esse quam nihil agere. Vale. 6 7 8 rectus sincerus dulcis otium paene negotium secretus mouseion dicto, dictare proinde discursus, -us ineptus occasio, -onis trado, tradĕre satius eruditus facetus otiosus esse nihil juist oprecht, zuiver aangenaam vrije tijd bijna bezigheid afgelegen h.l. bibliotheek, studeervertrek: heiligdom der Muzen: bibliotheek in Alexandrië dicteren daarom ronddraven, geren dwaas gelegenheid overgeven beter geleerd geestig niets te doen hebben niets (van belang) Epistula I,19 Plinius helpt een oude vriend hogerop Als vermogend Romein ontkomt Plinius er niet aan de rol van ‘patronus’ op zich te nemen. In deze brief is sprake van financiële steun aan Romatius Firmus, een stadgenoot en schoolkameraad. Firmus is ‘decurio’, gemeenteraadslid van Comum, maar blijkbaar is zijn vermogen ontoereikend om op te klimmen tot de hogere stand van de ‘equites’. Plinius stelt nu, door het ontbrekende bedrag te schenken, Firmus in de gelegenheid hoger op de maatschappelijke ladder te komen. C. PLINIUS ROMATIO FIRMO SUO S. 1 Municeps tu meus et condiscipulus et ab ineunte aetate contubernalis, pater tuus et matri et avunculo meo, mihi etiam quantum aetatis diversitas passa est, familiaris: magnae et graves causae, cur suscipere augere dignitatem tuam debeam. 2 Esse autem tibi centum milium censum, satis indicat quod apud nos decurio es. Igitur ut te non decurione solum verum etiam equite Romano perfruamur, offero tibi ad implendas equestres facultates trecenta milia nummum. 3 Te memorem huius muneris amicitiae nostrae diuturnitas spondet: ego ne illud quidem admoneo, quod admonere deberem, nisi scirem sponte facturum, ut dignitate a me data quam modestissime ut a me data utare. 4 Nam sollicitius custodiendus est honor, in quo etiam beneficium amici tuendum est. Vale. 1 2 3 4 municeps, -cipis condiscipulus iniens, ineuntis contubernalis, -is avunculus quantum diversitas, -atis patior, pati familaris, -is suscipio, suscipĕre mille, mv milia census, -us indico, indicare quod …. es decurio, -onis decurione … equite Romano perfruo, perfrui + abl. offero, offerre impleo, implēre equester, -tris facultates, -um nummum memor, memoris + gen. te memorem munus, muneris diuturnitas, -atis spondeo, spondēre admoneo, admonēre sponte sponte facturum modestus quam + superlativus ut (a me data) utare sollicitus tueor, tuēri stadgenoot (dus inwoner van Comum) medeleerling jeugdig kameraad oom h.l. voorzover verschil toestaan vriend, bekende h.l. ondersteunen duizend geschat vermogen aantonen subject van indicat raadslid predicatief bij ´te´ genieten van aanbieden volledig maken van een ridder h.l. vermogen = nummorum (gen.mv) = sestertium (gen.mv) denkend aan sc. futurum esse geschenk lange duur instaan voor iemand aan iets herinneren uit eigen beweging = sponte (te id) facturum (esse) bescheiden zo … mogelijk h.l. juist omdat = utaris zorgvuldig h.l. intact laten, respecteren, rekening houden met Epistula IV,6 De oogst van het veld kan mislukken, de oogst van de geest nooit De brief is gericht aan Julius Naso, een jongeman die aan het begin van zijn carrière staat. De oude rot Plinius heeft nog wel een wijze raad voor hem. C. PLINIUS IULIO NASONI SUO S. 1 Tusci grandine excussi, in regione Transpadana summa abundantia, sed par vilitas nuntiatur: solum mihi Laurentinum meum in reditu. 2 Nihil quidem ibi possideo praeter tectum et hortum statimque harenas, solum tamen mihi in reditu. Ibi enim plurimum scribo, nec agrum quem non habeo sed ipsum me studiis excolo; ac iam possum tibi ut aliis in locis horreum plenum, sic ibi scrinium ostendere. 3 Igitur tu quoque, si certa et fructuosa praedia concupiscis, aliquid in hoc litore para. Vale. 1 2 3 Tusci (mv) grando, -inis excutio, excutĕre Transpadanus abundantia par, paris vilitas, -atis Laurentinum in reditu esse tectum statim harena excolo, excolĕre horreum scrinium fructuosus praedium paro, parare landgoed in Etrurië hagel teisteren aan de overzijde van de Po overvloed h.l. gelijk op, daarmee gepaard gaande lage prijzen landgoed bij Laurentum iets opleveren huis h.l. verder alleen zand bewerken graanschuur boekenkist vruchtdragend landgoed zich verschaffen Epistula IX, 36 Plinius’dagindeling in de zomer In twee brieven aan zijn jongere vriend Gnaeus Pedanius Fuscus Salinator vertelt Plinius met welke bezigheden hij gewoonlijk de dag doorbrengt op zijn landgoederen. Aangezien Plinius voor Fuscus als begeleider optreedt bij zijn carrière als advocaat en politicus, heeft Fuscus zijn grote voorbeeld kennelijk gevraagd hoe hij zijn dagen besteedt, wanneer hij zich heeft teruggetrokken op het platteland: het is daar immers dat Plinius zich volledig kan wijden aan zijn literaire en retorische arbeid. C. PLINIUS FUSCO SUO S. 1 Quaeris, quemadmodum in Tuscis diem aestate disponam. Evigilo cum libuit, plerumque circa horam primam, saepe ante, tardius raro. Clausae fenestrae manent; mire enim silentio et tenebris ab iis quae avocant abductus et liber et mihi relictus, non oculos animo sed animum oculis sequor, qui eadem quae mens vident, quotiens non vident alia. 1 quemadmodum Tusci (mv) aestas, -tatis dispono, disponĕre evigilo, evigilare circa primam horam libet (me) mire avoco, avocare abduco, abducĕre + abl animum oculis sequor hoe = landgoed in Etrurië zomer indelen de dag is onderverdeeld in twee delen: § 1-3 ochtendactiviteiten § 4-6 siesta, exercitio, cena wakker worden : het uur na zonsopkomst ik heb zin op wonderlijke wijze de aandacht afleiden afsnijden van, afsluiten voor : hij visualiseert zijn gedachten 2 Cogito, si quid in manibus, cogito ad verbum scribenti emendantique similis, nunc pauciora nunc plura, ut vel difficile vel facile componi tenerive potuerunt. Notarium voco et die admisso quae formaveram dicto; abit rursusque revocatur rursusque dimittitur. 3 Ubi hora quarta vel quinta — neque enim certum dimensumque tempus -, ut dies suasit, in xystum me vel cryptoporticum confero, reliqua meditor et dicto. Vehiculum ascendo. Ibi quoque idem quod ambulans aut iacens; durat intentio mutatione ipsa refecta. Paulum redormio, dein ambulo, mox orationem Graecam Latinamve clare et intente non tam vocis causa quam stomachi lego; pariter tamen et illa firmatur. 2 in manibus esse ad verbum 3 emendo, emendare ut teneo, tenēre -ve notarius formo, formare dicto, dictare ubi ubi hora … certus dimetior, dimetiri ut dies suasit xystus cryptoporticus me confero, se conferre meditor, meditari vehiculum ibi quoque idem quod duro, durare intentio, -onis reficio, reficĕre redormio, redormire clarus intentus + gen. causa illa firma, firmare sc. mihi est: onder handen hebben, bezig zijn met woord voor woord (alsof hij het opschrijft en verbetert) verbeteren h.l. naargelang sc. memoria: onthouden of, of ook secretaris: slaaf bekend met stenografie in gedachten vormen dicteren wanneer sc. est vast afmeten : afhankelijk van het weer terras (overdekte) galerij (half ondergrondse gang) zich begeven bedenken rijtuig sc. ago/facio sc. egi/feci standhouden concentratie, aandacht herstellen refecta congrueert met intentio weer slapen (siesta) duidelijk: men las hardop zorgvuldig ter wille van nl. vox versterken 4 Iterum ambulo ungor exerceor lavor. Cenanti mihi, si cum uxore vel paucis, liber legitur; post cenam comoedia aut lyristes; mox cum meis ambulo, quorum in numero sunt eruditi. Ita variis sermonibus vespera extenditur, et quamquam longissimus dies bene conditur. 5 Non numquam ex hoc ordine aliqua mutantur; nam, si diu iacui vel ambulavi, post somnum demum lectionemque non vehiculo sed, quod brevius quia velocius, equo gestor. Interveniunt amici ex proximis oppidis, partemque diei ad se trahunt interdumque lasso mihi opportuna interpellatione subveniunt. 6 Venor aliquando, sed non sine pugillaribus, ut quamvis nihil ceperim non nihil referam. Datur et colonis, ut videtur ipsis, non satis temporis, quorum mihi agrestes querelae litteras nostras et haec urbana opera commendant. Vale. 4 5 6 ungor, ungi exerceor, lavor comoedus lyristes, -ae mei eruditus extendo, extendĕre condo, condĕre velox, -ocis gestor, gestari intervenio lassus opportunus interpellatio, -onis subvenio, subvenire venor, venari aliquando pugillares (mv) quamvis + coni. nonnihil refero, referre datur colonus agrestis querela litterae urbanus commendo, commendare zich inwrijven (met olijfolie) reflexief vertalen toneelspeler lierspeler : familiaribus: slaven en vrijgelatenen ontwikkeld uitrekken, verstrijken afsluiten snel, vlug rijden wel eens langskomen vermoeid gunstig, geschikt onderbreking te hulp komen op jacht gaan soms notitieboekje: uit plankjes, met was bestreken, samengesteld ook al, hoewel iets mee terugbrengen sc. a me pachter plattelands, boers, boerenruzie, klacht literatuur stads-, bij de stad horend (in Rome) beschaafd bemind maken Epistula IX,40 Plinius’dagindeling in de winter C. PLINIUS FUSCO SUO S. 1 Scribis pergratas tibi fuisse litteras meas, quibus cognovisti quemadmodum in Tuscis otium aestatis exigerem; requiris quid ex hoc in Laurentino hieme permutem. 2 Nihil, nisi quod meridianus somnus eximitur multumque de nocte vel ante vel post diem sumitur, et, si agendi necessitas instat, quae frequens hieme, non iam comoedo vel lyristae post cenam locus, sed illa, quae dictavi, identidem retractantur, ac simul memoriae frequenti emendatione proficitur. 3 Habes aestate hieme consuetudinem; addas huc licet ver et autumnum, quae inter hiemem aestatemque media, ut nihil de die perdunt, de nocte parvolum acquirunt. Vale. 1 2 3 pergratus quem ad modum exigo, exigĕre requiro, requirĕre Laurentinum permuto, permutare meridianus eximo, eximĕre sumo, sumĕre ago. agĕre insto, instare comoedus lyristes, -ae identidem retracto, retractare proficitur + dat. emendatio, -onis frequenti emendatione huc licet de nocte parvulum adquiro, adquirĕre zeer aangenaam hoe doorbrengen naar iets vragen, willen weten landgoed bij Laurentum veranderen middagschrappen nemen h.l. voor de rechtbank optreden aandringen komediespeler lierspeler herhaaldelijk weer doornemen het is goed voor verbetering : ablativus hier als subject vertalen h.l. hieraan het is geoorloofd, het mag h.l. ita de nocte slechts zeer weinig erbij winnen Epistula VIII, 16 Plinius’ verhouding tot zijn slaven Voor iedere Romein was het bestaan van slavernij de gewoonste zaak van de wereld en de rechtmatigheid ervan is gedurende de oudheid nooit in twijfel getrokken. Slaven golden als bezit, zoals goederen of vee, en de leefomstandigheden van sommigen van hen, vooral degenen die zwaar werk verrichtten, bijvoorbeeld op het land of in de mijnen, waren daar dan ook naar. Toch werden ook veel slaven goed behandeld; daar konden economische motieven aan ten grondslag liggen, in het geval van goed opgeleide, dus dure slaven, bijvoorbeeld artsen of schrijvers, maar ook kon een dergelijke behandeling voortkomen uit de persoonlijke overtuiging van de meester, zoals in het geval van Plinius of van Seneca. Plinius richt deze brief aan Plinius Paternus, waarschijnlijk afkomstig uit Comum, van wie verder weinig bekend is. C. PLINIUS PATERNO SUO S. 1 Confecerunt me infirmitates meorum, mortes etiam, et quidem iuvenum. Solacia duo nequaquam paria tanto dolori, solacia tamen: unum facilitas manumittendi — videor enim non omnino immaturos perdidisse, quos iam liberos perdidi -, alterum quod permitto servis quoque quasi testamenta facere, eaque ut legitima custodio. 1 conficio, conficĕre infirmitas, -atis meorum mors, mortis et quidem solacium solacia duo par, paris facilitas, -atis manumitto, manumittĕre videor omnino immaturus legitimus custodio, custodire h.l. diep treffen ziekte sc. servorum et libertorum h.l. sterfgeval en dat nog wel (reden tot) troost sc. sunt opgewassen tegen gemak vrijlaten (van slaven) sc. mihi: = ik heb het idee, ik vind geheel en al te vroeg wettig h.l. in acht nemen 2 Mandant rogantque quod visum; pareo ut iussus. Dividunt donant relinquunt, dumtaxat intra domum; nam servis res publica quaedam et quasi civitas domus est. 3 Sed quamquam his solaciis acquiescam, debilitor et frangor eadem illa humanitate, quae me ut hoc ipsum permitterem induxit. Non ideo tamen velim durior fieri. Nec ignoro alios eius modi casus nihil amplius vocare quam damnum, eoque sibi magnos homines et sapientes videri. Qui an magni sapientesque sint, nescio; homines non sunt. 4 Hominis est enim affici dolore sentire, resistere tamen et solacia admittere, non solaciis non egere. 5 Verum de his plura fortasse quam debui; sed pauciora quam volui. Est enim quaedam etiam dolendi voluptas, praesertim si in amici sinu defleas, apud quem lacrimis tuis vel laus sit parata vel venia. Vale. 2 3 4 5 mando, mandare mandant rogantque quod visum dumtaxat acquiesco, acquiescĕre debilito, debilitare induco, inducĕre alios amplius (bijwoord) damnum eo an est + gen. egeo, egēre+ abl. plura voluptas, -atis in sinu defleo, deflēre laus, laudis venia h.l. beschikken : hun instructies, zoals geformuleerd in hun testament, bijvoorbeeld de bouw van een graftombe, de stichting van een liefdadigheidsfonds, een schenking aan een tempel, alles op kosten van de erfgenamen sc. est eis: naar eigen goeddunken wel te verstaan tot rust komen, gerustgesteld worden verzwakt worden brengen tot sc. homines meer schade, geldelijk verlies daardoor of het is eigen aan nodig hebben sc. scripsi genot aan de borst, in de armen uithuilen goedkeuring sympathie, vriendelijkheid Plinius Varia (verschillende onderwerpen) Epistula III,16 Arria, een heldhaftige Romeinse vrouw Epistula IV,13 Op zoek naar een leraar - Secundaire literatuur bij Epistula IV,13.doc Quintilianus, Institutio Oratoria 2.2 Martialis Epigr. 9.68 luvenalis, Satiren 7.150-177 Iuvenalis, Satiren 7.215-243 Epistula IX,6 Wagenrennen Epistula IX,33 Een tamme dolfijn Epistula VII, 27 Spoken Epistula III,16 Arria, een heldhaftige Romeinse vrouw C. PLINIUS NEPOTI SUO S. 1 Adnotasse videor facta dictaque virorum feminarumque alia clariora esse alia maiora. 2 Confirmata est opinio mea hesterno Fanniae sermone. Neptis haec Arriae illius, quae marito et solacium mortis et exemplum fuit. Multa referebat aviae suae non minora hoc sed obscuriora; quae tibi existimo tam mirabilia legenti fore, quam mihi audienti fuerunt. 3 Aegrotabat Caecina Paetus maritus eius, aegrotabat et filius, uterque mortifere, ut videbatur. Filius decessit eximia pulchritudine pari verecundia, et parentibus non minus ob alia carus quam quod filius erat. Nepoti onbekende senator: Maecilius Nepos De brief vertelt drie anekdoten om één thema te illustreren volgens de lex scholastica 1 2 adnoto, adnotare adnotasse videor hesternus hesterno (bijwoord) Fanniae neptis haec neptis Arria solacium multa referebat avia hoc 3 obscuriora fore aegroto, aegrotare mortifere (bijw.) decedo, decedĕre eximia pulchritudine pari verecundia eximius verecundia non minus ob alia opmerken = adnotavisse : sc. mihi; mihi videor = ik meen van gisteren gisteren : dochter van Thrasea Paetus en Arria sc. est kleindochter : echtgenote van Caecina Paetus, gaf haar man het voorbeeld, toen deze aarzelde zich van het leven te beroven, na aan de mislukte opstand van Scribonianus te hebben deelgenomen (42 n.C.) troost, verlichting zij vertelde vele (daden) grootmoeder : abl. comparationis nl. het verhaal dat nu volgt minder bekend = futura esse ziek zijn dodelijk overlijden : abl. qualitatis buitengewoon bescheidenheid evenzeer om andere redenen 4 Huic illa ita funus paravit, ita duxit exsequias, ut ignoraret maritus; quin immo quotiens cubiculum eius intraret, vivere filium atque etiam commodiorem esse simulabat, ac persaepe interroganti, quid ageret puer, respondebat; 'Bene quievit, libenter cibum sumpsit.' 5 Deinde, cum diu cohibitae lacrimae vincerent prorumperentque, egrediebatur; tunc se dolori dabat; satiata siccis oculis composito vultu redibat, tamquam orbitatem foris reliquisset. 6 Praeclarum quidem illud eiusdem, ferrum stringere, perfodere pectus, extrahere pugionem, porrigere marito, addere vocem immortalem ac paene divinam: 'Paete, non dolet.' Sed tamen ista facienti, ista dicenti, gloria et aeternitas ante oculos erant; quo maius est sine praemio aeternitatis, sine praemio gloriae, abdere lacrimas operire luctum, amissoque filio matrem adhuc agere. 4 5 6 exequias duco, ducĕre quin immo quotiens cubiculum commodior (comparativus) quid ageret quiesco, quiescĕre cohibeo, cohibēre perrumpo, perrumpĕre egredior, egredi satio, satiare composito vultu orbitas,-atis foris praeclarum quidem illud ferrum stringo, stringĕre perfodio, perfodĕre pugio,-onis porrigo, porrigĕre quo maius abdo, abdĕre operio, operire luctus,-us matrem adhuc ago, agĕre de uitvaart regelen ja zelfs zo dikwijls als slaapkamer wat beter hoe hij het maakte rusten, slapen bedwingen doorbreken, h.l. opwellen naar buiten gaan, uit de kamer gaan verzadigen, h.l. als ze uitgehuild was met kalm gelaat verlies, kinderloosheid buiten ja, dat was wel een schitterende daad. Hiermee anticipeert Plinius op het einde van het verhaal, de zelfmoord van Arria en Paetus, die volgde op de gebeurtenissen in 7 t/m 12 het zwaard trekken doorboren dolk toereiken quo + comparativus = des te verborgen houden bedekken rouw, verdriet zich nog als moeder voordoen 7 Scribonianus arma in Illyrico contra Claudium moverat; fuerat Paetus in partibus, et occiso Scriboniano Romam trahebatur. 8 Erat ascensurus navem; Arria milites orabat, ut simul imponeretur. 'Nempe enim' inquit 'daturi estis consulari viro servolos aliquos, quorum e manu cibum capiat, a quibus vestiatur, a quibus calcietur; omnia sola praestabo.' 9 Non impetravit: conduxit piscatoriam nauculam, ingensque navigium minimo secuta est. Eadem apud Claudium uxori Scriboniani, cum illa profiteretur indicium, 'Ego' inquit 'te audiam, cuius in gremio Scribonianus occisus est, et vivis?' Ex quo manifestum est ei consilium pulcherrimae mortis non subitum fuisse. 7 8 9 Sribonianus arma moveo, movēre Claudius in partibus sum, esse impono, imponĕre nempe enim … consularis vir servulus vestio, vestire calcio, calciare praesto, praestare conduco, conducĕre piscatoria naucula minimo apud Claudium indicium profiteor, profitēri audiam gremium vivis non subitum : consul in 32, kwam in 42 als legatus in Dalmatatië tegen Claudius in opstand, maar werd door zijn troepen in de steek gelaten en door een soldaat gedood in opstand komen : keizer van 41-54 zich bij zijn partij aansluiten inschepen jullie zullen toch zeker wel … oud-consul : verkleinwoord, met enige minachting kleden iemand de schoenen aantrekken verrichten huren vissersbootje sc. navigio : in de senaat, Claudius was aanwezig, maar de consuls waren voorzitter aangifte doen (van Scribonianus’ medeplichtigen): zij was bij haar man, werd beschuldigd van medeplichtigheid, bood informatie aan over haar vrienden, maar werd verbannen con. deliberativus/dubitativus schoot lees: quae vivis niet spontaan d.w.z. te voren overdacht 10 Quin etiam, cum Thrasea gener eius deprecaretur, ne mori pergeret, interque alia dixisset: 'Vis ergo filiam tuam, si mihi pereundum fuerit, mori mecum?', respondit: 'Si tam diu tantaque concordia vixerit tecum quam ego cum Paeto, volo.' 11 Auxerat hoc responso curam suorum; attentius custodiebatur; sensit et 'Nihil agitis' inquit; 'potestis enim efficere ut male moriar, ut non moriar non potestis.' 12 Dum haec dicit, exsiluit cathedra adversoque parieti caput ingenti impetu impegit et corruit. Focilata 'Dixeram' inquit 'vobis inventuram me quamlibet duram ad mortem viam, si vos facilem negassetis.' 13 Videnturne haec tibi maiora illo 'Paete, non dolet', ad quod per haec perventum est? cum interim illud quidem ingens fama, haec nulla circumfert. Unde colligitur, quod initio dixi, alia esse clariora alia maiora. Vale. 10 quin etiam deprecor, deprecari mori pergo, pergĕre si mihi pereundum fuerit 11 cura nihil ago, agĕre exsilio, exsilire cathedra adversus paries 12 13 impetus, -us impingo, impingĕre corruo, corruĕre focillo, focillare quilibet negassetis tibi videntur illo per haec perventum est illud quidem haec nulla colligo ja zelfs bezweren, trachten over te halen blijven bij haar besluit zich te doden als ik eens zal moet sterven: deze situatie deed zich voor in 66 toen Thrasea Paetus werd veroordeeld wegens verzet tegen Nero en hij Arria, de dochter van Arria, ervan overtuigde omwille van Fannia, niet met hem de dood in te gaan bezorgdheid niets bereiken opspringen leuningstoel de muur waar ze voor stond, de tegenoverliggende muur vaart tegen iets aanslaan, stoten ineenstorten opwarmen, h.l. bijbrengen hoe (duram) ook = negavissetis vind jij … dat woord (nl. Paete, non dolet) langs deze weg men is gekomen, h.l. zij is gekomen dat woord wel deze daden sc. fama opmaken, een gevolgtrekking maken Epistula IV,13 Op zoek naar een leraar Plinius legt aan zijn literaire vriend Tacitus (hij kan het dan ook niet laten even over zijn 'opusculum', een gedichtenbundel, te spreken) een probleem voor: hij heeft gemerkt dat zijn vaderstad Comum het zonder hoger onderwijs moet stellen. Als vooraanstaand burger van Comum acht Plinius het zijn plicht in dat gemis te voorzien en ervoor te zorgen dat er een retor aangesteld kan worden. Weet Tacitus misschien een geschikte kandidaat? C. PLINIUS CORNELIO TACITO SUO S. 1 Salvum in urbem venisse gaudeo; venisti autem, si quando alias, nunc maxime mihi desideratus. Ipse pauculis adhuc diebus in Tusculano commorabor, ut opusculum quod est in manibus absolvam. 2 Vereor enim ne, si hanc intentionem iam in fine laxavero, aegre resumam. Interim ne quid festinationi meae pereat, quod sum praesens petiturus, hac quasi praecursoria epistula rogo. Sed prius accipe causas rogandi, deinde ipsum quod peto. 1 2 salvus venisse si quando alias mihi pauculi pl. pauculis diebus Tusculanum commoror, commorari opusculum in manibus absolvo, absolvĕre intentio, -onis iam laxo, laxare resumo, resumĕre ne quid festinationi meae pereat quod ... petiturus sum + PFA praesens praecursorius veilig en wel sc. te zo ooit bij andere gelegenheden : dat. auctoris = pauci : abl. van tijdsduur (meestal acc) = de villa in Tusculum, in de heuvels buiten Rome (waarschijnlijk van een vriend van Plinius) verblijven werkje (gedichten) onder handen voltooien concentratie h.l. bijna laten verslappen hervinden om geen tijd verloren te laten gaan : object van rogo 1 ik ben van plan te 2 ik sta op het punt te 3 ik ben voorbestemd te h.l. in eigen persoon in de rol van voorbode 3 Proxime cum in patria mea fui, venit ad me salutandum municipis mei filius praetextatus. Huic ego 'Studes?' inquam. Respondit: 'Etiam.' 'Ubi?' 'Mediolani.' 'Cur non hic?' Et pater eius - erat enim una atque etiam ipse adduxerat puerum -: 'Quia nullos hic praeceptores habemus.' 4 'Quare nullos? Nam vehementer intererat vestra, qui patres estis' - et opportune complures patres audiebant - 'liberos vestros hic potissimum discere. Ubi enim aut iucundius morarentur quam in patria aut pudicius continerentur quam sub oculis parentum aut minore sumptu quam domi? 3 proxime (bijwoord) patria municeps, -cipis praetextatus studes etiam Mediolanum 4 una (bijwoord) praeceptor, -oris vehementer (bijwoord) interest vestra opportune (bijwoord) potissimum (bijwoord) iucundus moror, morari pudicus contineo, continēre sumptus,-us onlangs, laatst geboorteplaats stadgenoot gekleed in de toga praetexta: jongens tot 15 à 17 jaar uit de betere kringen droegen de toga praetexta, een toga met een brede purperen rand Plinius informeert naar de schoolfase waarin door een rhetor Latinus retorica werd onderwezen. Plinius had zelf in Comum bij een grammaticus lessen in Latijn, Grieks en literatuur gevolgd. De retorica-cursus die getrainde advocaten moest afleveren ontbrak op dit moment in Comum. h.l. ja Milaan: de belangrijkste stad in het westen van Gallia Cisalpina in Noord Italië h.l. erbij leraar ten zeerste het zou in jullie belang zijn (indicativus, maar als irrealis vertalen) ablativus: vestra (re) i.p.v. vobis gelukkig het liefst prettig, aangenaam vertoeven fatsoenlijk h.l. in het gareel houden: (in ep.III,5 maakt Plinius zich zorgen over het gedrag op de retorenscholen in Rome en beveelt een strenge directeur aan. (on)kosten 5 Quantulum est ergo collata pecunia conducere praeceptores, quodque nunc in habitationes, in viatica, in ea quae peregre emuntur - omnia autem peregre emuntur - impenditis, adicere mercedibus? Atque adeo ego, qui nondum liberos habeo, paratus sum pro re publica nostra, quasi pro filia vel parente, tertiam partem eius quod conferre vobis placebit dare. 6 Totum etiam pollicerer, nisi timerem ne hoc munus meum quandoque ambitu corrumperetur, ut accidere multis in locis video, in quibus praeceptores publice conducuntur. 5 quantulum conduco, conducĕre habitatio, -onis viaticum peregre (bijwoord) impendo in, impendĕre + acc merces, -edis 6 atque adeo pro re publica nostra quandoque ambitus, -us publice (bijwoord) hoe weinig (moeite) h.l. in dienst nemen; een school was niet meer dan een kamer of een stukje van een zuilengalerij waar een leraar voor een bepaald bedrag per hoofd les gaf. Soms huurde een stadsbestuur een leraar in, maar particulier initiatief was de regel woning, onderdak reisgeld in den vreemde besteden aan loon; door het salaris te verhogen kon een betere leraar worden aangetrokken. Een beroemde professor kon in Rome 2000 sestertiën per persoon vragen en zo 40.000 sestertiën per jaar verdienen. sterker nog : d.w.z. voor mijn stad, vergelijk patria eens, ooit vriendjespolitiek van gemeentewege (d.w.z. zonder dat de ouders er in gekend worden). Plinius vreest vriendjespolitiek, als de keuze van de leraren wordt overgelaten aan het stadsbestuur en een faillissement van zijn fonds, als de stad het beheer erover krijgt. 7 Huic vitio occurri uno remedio potest, si parentibus solis ius conducendi relinquatur, isdemque religio recte iudicandi necessitate collationis addatur. 8 Nam qui fortasse de alieno neglegentes, certe de suo diligentes erunt dabuntque operam, ne a me pecuniam non nisi dignus accipiat, si accepturus et ab ipsis erit. 9 Proinde consentite conspirate maioremque animum ex meo sumite, qui cupio esse quam plurimum, quod debeam conferre. Nihil honestius praestare liberis vestris, nihil gratius patriae potestis. Educentur hic qui hic nascuntur, statimque ab infantia natale solum amare frequentare consuescant. Atque utinam tam claros praeceptores inducatis, ut in finitimis oppidis studia hinc petantur, utque nunc liberi vestri aliena in loca ita mox alieni in hunc locum confluant!' 7 8 9 occurro, occurrĕre + dat. remedium religio, -onis collatio, -onis neglegens, -ntis non nisi accepturus sit proinde consentio, consentire conspiro, conspirare animus ex meo sumo e(x), sumĕre + abl. quam + superlativus praesto, praestare educo, educare infantia natalis,-is frequento, frequentare consuesco, consuĕscere utque loca alieni confluo, confluĕre tegengaan middel h.l. gewetensplicht bijdrage nonchalant slechts; non versterkt de eerste ontkenning ne : omschrijving van con.fut. daarom tot overeenstemming komen afspraken maken h.l. geestdrift = ex meo animo ontlenen aan zo .. mogelijk iem. iets bewijzen opleiden kindertijd geboorteregelmatig bezoeken gewend zijn en zoals : plur. van locus alieni (liberi) samenvloeien 10 Haec putavi altius et quasi a fonte repetenda, quo magis scires, quam gratum mihi foret si susciperes quod iniungo. Iniungo autem et pro rei magnitudine rogo, ut ex copia studiosorum, quae ad te ex admiratione ingenii tui convenit, circumspicias praeceptores, quos sollicitare possimus, sub ea tamen condicione ne cui fidem meam obstringam. Omnia enim libera parentibus servo: illi iudicent illi eligant, ego mihi curam tantum et impendium vindico. 11 Proinde si quis fuerit repertus, qui ingenio suo fidat, eat illuc ea lege ut hinc nihil aliud certum quam fiduciam suam ferat. Vale. 10 11 fons, fontis repeto, repetĕre quo foret iniungo, iniungĕre pro + abl. copia studiosus admiratio, -onis circumspicio, circumspicĕre sollicito, sollicitare cui fidem meam obstringo, obstringĕre aliquid liberum servo, servare impendium vindico, vindicare fido, fidĕre + dat. lex, legis fuerit repertus fiducia bron ophalen = ut eo; eo + comparativus = des te …. = esset op de schouders leggen h.l. in verband met h.l. menigte ontwikkeld, geletterd: voorname advocaten, zoals Tacitus, gaven geen lessen, maar hadden een schare volgelingen, die in rechtszaken het nodige opstaken en van informele discussies met de advocaten leerden. bewondering rondkijken h.l. uitnodigen = (ali)cui zijn woord geven (de zaak) overlaten kosten voor zijn rekening nemen op iets vertrouwen voorwaarde = sit repertus zelfvertrouwen Epistula IX,6 Wagenrennen Calvisius is een rijke vriend uit Comum en ontvangt meerdere brieven van Plinius C. PLINIUS CALVISIO SUO S. 1 Omne hoc tempus inter pugillares ac libellos iucundissima quiete transmisi. 'Quemadmodum' inquis 'in urbe potuisti?' Circenses erant, quo genere spectaculi ne levissime quidem teneor. Nihil novum nihil varium, nihil quod non semel spectasse sufficiat. 1 pugillares, -ium (tabulae) libellus inter pugillares ac libellos iucundus transmitto, transmittĕre quemadmodum Circenses (ludi) genus, -eris teneo, tenēre nihil novum nihil varium semel spectasse sufficio, sufficĕre schrijftafeltjes boekje : d.w.z. in mijn studeerkamer aangenaam doorbrengen (van tijd) hoe? Circusspelen: paardenraces De Circus Maximus kon 200.000 toeschouwers bevatten. Hij lag in het dal tussen de Palatinus en de Aventinus en is nu niet meer herkenbaar soort boeien : d.w.z. snobisme van de intellectueel eenmaal = spectavisse voldoende zijn 2 Quo magis miror tot milia virorum tam pueriliter identidem cupere currentes equos, insistentes curribus homines videre. Si tamen aut velocitate equorum aut hominum arte traherentur, esset ratio non nulla; nunc favent panno, pannum amant, et si in ipso cursu medioque certamine hic color illuc ille huc transferatur, studium favorque transibit, et repente agitatores illos equos illos, quos procul noscitant, quorum clamitant nomina relinquent. 3 Tanta gratia tanta auctoritas in una vilissima tunica, mitto apud vulgus, quod vilius tunica, sed apud quosdam graves homines; quos ego cum recordor, in re inani frigida assidua, tam insatiabiliter desidere, capio aliquam voluptatem, quod hac voluptate non capior. 4 Ac per hos dies libentissime otium meum in litteris colloco, quos alii otiosissimis occupationibus perdunt. Vale. 2 3 4 quo + comparativus puerilis identidem insisto, insistĕre currus, -us velocitas, -tatis ars, artis traho, trahĕre ratio, -onis faveo, favēre pannus cursus, -us studium favor, -is agitator, -is noscito, noscitare clamito, clamitare gratia auctoritas, -tatis vilis mitto, mittĕre vilius tunica recordor, recordari inanis frigidus assiduus insatiabilis desideo, desidēre voluptas, -tatis libenter otium litterae colloco, collocare otiosus occupatio, -onis otiosis occupationibus des te kinderachtig herhaaldelijk (gaan) staan in / op renwagen snelheid vaardigheid, behendigheid aantrekken reden, grond steunen, toejuichen lap: de wagenmenners (agitatores) droegen tunica’s van verschillende kleuren (wit, blauw, rood en groen) en werden zo in groepen (factiones) onderscheiden wedren, koers enthousiasme steun wagenmenner herkennen luid roepen invloed gezag waardeloos niet willen spreken van, overslaan (het gewone volk daar gelaten) = vilius quam tunica aan iets denken nutteloos h.l. geestdodend eindeloos onverzadigbaar, enthousiast werkeloos neerzitten genoegen graag vrije tijd literatuur doorbrengen nutteloos bezigheid: stijlmiddel: oxymoron: bezigheden die helemaal geen bezigheden zijn Epistula IX,33 Een tamme dolfijn Plinius biedt een poëtisch onderwerp aan aan zijn literaire vriend Caninius uit Como, die hij al langer had aangespoord eens een compositie te schrijven, inclusief een dichterlijke weergave van de Dacische oorlogen van Trajanus. C. PLINIUS CANINIO SUO S. 1 Incidi in materiam veram sed simillimam fictae, dignamque isto laetissimo altissimo planeque poetico ingenio; incidi autem, dum super cenam varia miracula hinc inde referuntur. Magna auctori fides: tametsi quid poetae cum fide? Is tamen auctor, cui bene vel historiam scripturus credidisses. Dit verhaal staat in verkorte vorm bij Plinius Maior (N.H. IX,8.28). Hij vertelt ook van een tamme dolfijn, die ten tijde van Augustus zich vertoonde in de Lacus Lucrinus bij Puteoli. Al bij Herodotus (I,23 vv.) is te lezen over de dolfijn die de zanger Arion over zee droeg. Pausanias (ten tijde van Hadrianus) beweert dat hij zelf een dolfijn had gezien, die naar een jongen luisterde en hem op zijn rug nam, als dank voor het feit dat de jongen hem genezen had van wonden die hem waren toegebracht door vissers (III,26,7). In de jaren dertig van de 20e eeuw werd bericht in de Indische Courant dat te Tandjong Loear een doejong (zeezoogdier) door vissers was grootgebracht en zo tam was dat de badende kinderen erop gingen zitten (NRC 17 jan. 1934) 1 incido, incidĕre materia fictus isto … ingenio laetus altus plane laetissimo, altissimo, planeque poetico super cenam hinc inde refero, referre auctor, -is tametsi tametsi quid poëtae cum fide is …, cui … credidisses vel scripturus credo, credĕre + dat. toevallig komen op onderwerp gefantaseerd sc. materiae dat talent van u: d.w.z. een man van uw talent. Caninius Rufus staat als dichter bekend h.l. creatief verheven volkomen tricolon de nadruk waarmee Plinius het poëtische talent van zijn vriend bejubelt doet wat overdreven aan; het is wat ál te nadrukkelijk om nog gemeend over te komen. aan tafel van hier en daar vertellen bron, zegsman sc est; auctori is dativus possessivus hoewel, en toch … van de andere kant m.a.w. de dichterlijke fantasie wordt door wetenschappelijke nauwkeurigheid geschaad sc. est; poëtae is dativus possessivus de bron / zegsman is iemand, die ook al zou je … schrijven, zelfs als je van plan zou zijn … te schrijven irrealis 2 Est in Africa Hipponensis colonia mari proxima. Adiacet navigabile stagnum; ex hoc in modum fluminis aestuarium emergit, quod vice alterna, prout aestus aut repressit aut impulit, nunc infertur mari, nunc redditur stagno. 3 Omnis hic aetas piscandi navigandi atque etiam natandi studio tenetur, maxime pueri, quos otium lususque sollicitat. His gloria et virtus altissime provehi: victor ille, qui longissime ut litus ita simul natantes reliquit. 2 Hipponensis colonia adiaceo, adiacēre stagnum in modum fluminis aestuarium emergo, emergĕre vice alterna prout aestus, -us reprimo, reprimĕre impello, impellĕre infertur mari redditur stagno 3 omnis hic aetas piscor, piscari piscandi, navigandi atque etiam natandi otium lusus, -us sollicito, sollicitare altissime provehor, provehi ut … ita : de nederzetting Hippo ten noordwesten van Carthago in de buurt liggen kreek, lagune als een rivier vaargeul (tussen het meer en de zee) te voorschijn komen beurtelings naar mate branding, golfslag, tij terugdringen : dus de situatie bij eb, wanneer de zee de vaargeul terug naar de lagune dringt en ze (een tijdlang) ontoegankelijk maakt opstuwen : dat is het tegengestelde: de situatie bij vloed, want dan drijft de zee de vaargeul weer naar de zee, ze maakt de geul weer toegankelijk omdat ze meer diepgang krijgt : als de vaargeul weer in zee wordt geleid, moet dat wel bij vloed zijn : en ook hier is duidelijk de toestand bij eb bedoeld: de geul wordt opnieuw aan de lagune gegeven, dus is ze niet toegankelijk mensen van elke leeftijd vissen : tricolon met climax vrije tijd spel, spelen ertoe opwekken zo ver mogelijk in het diepe te gaan zowel … als 4 Hoc certamine puer quidam audentior ceteris in ulteriora tendebat. Delphinus occurrit, et nunc praecedere puerum nunc sequi nunc circumire, postremo subire deponere iterum subire, trepidantemque perferre primum in altum, mox flectit ad litus, redditque terrae et aequalibus. 5 Serpit per coloniam fama; concurrere omnes, ipsum puerum tamquam miraculum aspicere, interrogare audire narrare. Postero die obsident litus, prospectant mare et si quid est mari simile. Natant pueri, inter hos ille, sed cautius. Delphinus rursus ad tempus, rursus ad puerum. Fugit ille cum ceteris. Delphinus, quasi invitet et revocet, exsilit mergitur, variosque orbes implicat expeditque. 4 audentior (comparativus) ulterior tendo, tendĕre occurro, occurrĕre praecedere … perferre praecedo, praecedĕre subeo, subire depono, deponĕre trepido, trepidare altum flectit 5 aequalis, -is serpo, serpĕre concurrĕrre etc. tamquam obsideo, obsidēre siquid est mari simile caute (bijwoord) ad tempus quasi + coni. exsilio, exsilire mergo, mergĕre orbes implico, implicare expedio, expedire meer durvend dan verder gaan, komen imperfectum de conatu, te vertalen met ‘proberen’ tegemoet komen allemaal infinitivi historici: vertalen als imperfectum vóórgaan onder (hem) duiken afzetten (van zijn rug) verschrikt zijn volle zee na zeven historische infinitieven nu plots een breuk in de constructie, om de bevrijdende ommekeer te suggereren: eindelijk raakt het avontuur en het gevaar gedaan! leeftijdgenoot zich verbreiden < kruipen infinitivus historicus als een … geheel vullen bijvoorbeeld het aestuarium (vaargeul) voorzichtig voor een korte tijd, op het juiste ogenblik net alsof omhoog springen passief onderduiken in elkaar grijpende kringen beschrijven ontwarren 6 Hoc altero die, hoc tertio, hoc pluribus, donec homines innutritos mari subiret timendi pudor. Accedunt et alludunt et appellant, tangunt etiam pertrectantque praebentem. Crescit audacia experimento. Maxime puer, qui primus expertus est, adnatat nanti, insilit tergo, fertur referturque, agnosci se amari putat, amat ipse; neuter timet, neuter timetur; huius fiducia, mansuetudo illius augetur. 7 Nec non alii pueri dextra laevaque simul eunt hortantes monentesque. Ibat una — id quoque mirum — delphinus alius, tantum spectator et comes. Nihil enim simile aut faciebat aut patiebatur, sed alterum illum ducebat reducebat, ut puerum ceteri pueri. 8 Incredibile, tam verum tamen quam priora, delphinum gestatorem collusoremque puerorum in terram quoque extrahi solitum, harenisque siccatum, ubi incaluisset in mare revolvi. 6 7 8 hoc innutritus subeo, subire adludo, adludĕre pertracto, pertractare praebentem experior, experiri annato, annatare nanti insilio, insilire fertur referturque fiducia mansuetudo, -dinis necnon dextra laevaque una incredibile tam … quam gestator, -is collusor, -is gestatorem, collusoremque extraho, extrahĕre soleo, solēre harena sicco, siccare incalesco, incalescĕre revolvo, revolvĕre sc. fit vertrouwd met bij iemand opkomen plagen aaien hem (die daartoe gelegenheid) geeft kennismaken met ergens heen zwemmen = natanti springen op laat zich dragen en nog eens dragen zelfvertrouwen vriendelijkheid ook links en rechts samen (met het dier ) sc. est even … als drager medespeler bijstelling bij delphinum passief-reflexief zich laten trekken gewoon zijn zand opdrogen zich warmen terugrollen 9 Constat Octavium Avitum, legatum proconsulis, in litus educto religione prava superfudisse unguentum, cuius illum novitatem odoremque in altum refugisse, nec nisi post multos dies visum languidum et maestum, mox redditis viribus priorem lasciviam et solita ministeria repetisse. 10 Confluebant omnes ad spectaculum magistratus, quorum adventu et mora modica res publica novis sumptibus atterebatur. Postremo locus ipse quietem suam secretumque perdebat: placuit occulte interfici, ad quod coibatur. 11 Haec tu qua miseratione, qua copia deflebis ornabis attolles! Quamquam non est opus affingas aliquid aut astruas; sufficit ne ea quae sunt vera minuantur. Vale. 9 10 11 constat legatus proconsulis educto (in litus) religione prava unguentum cuius novitas, -tatis altum refugio, refugĕre languidus lascivia solitus ministerium mora modicus sumptus, -us attero. atterĕre secretum mihi placet copia defleo, deflēre attollo, attollĕre quamquam non est opus adfingo, adfingĕre adstruo, adstruĕre sufficit minuo, minuĕre het is bekend dat plaatsvervangend stadhouder toen het (dier op het strand) was gebracht uit bijgeloof < uit misplaatste eerbied heilige olie relatieve aansluiting: slaat op unguentum terug nieuwheid, ongewone volle zee vluchten voor zwak dartelheid gewoon kunststukje < bezigheid verblijf bescheiden onkosten, uitgaven uitputten afzondering ervoor stemmen rijke taal bewenen verheffen trouwens het is niet nodig erbij fantaseren toevoegen het is voldoende afbreuk doen aan Epistula VII, 27 Spoken Deze brief is geschreven aan Licinius Sura, consul in 102 en onderbevelhebber van keizer Traianus in de strijd tegen de Daciërs. Het thema van de brief is:'...ik zou heel graag willen weten, of je denkt dat spoken bestaan en een eigen uiterlijk en een soort goddelijke macht hebben, of dat ze, leeg en ijl, hun voorstelling aannemen op grond van onze angst' C. PLINIUS SURAE SUO S. 1 Et mihi discendi et tibi docendi facultatem otium praebet. Igitur perquam velim scire, esse phantasmata et habere propriam figuram numenque aliquod putes an inania et vana ex metu nostro imaginem accipere. 1 disco, discere discendi, docendi facultas, -tatis otium perquam velim scire (utrum) putes phantasma, -matis figura numen, numinis inanis vanus inania et vana imago, -ginis leren (als leerling) gerundia, afhankelijk van facultatem gelegenheid, mogelijkheid vrije tijd, nietsdoen heel graag de a.c.i.'s esse phantasmata enz. zijn afhankelijk van putes spook gestalte, vorm, uiterlijk goddelijke macht, - wil, "bovenaardse macht" leeg, ijdel, vergeefs ijdel, hol, inhoudsloos predicatief bij het subject van accipere construeer : an putes phantasmata (subj.) inania et vana (predicatief) ... imaginem (obj.) accipere beeld, verschijning, gedaante 2 Ego ut esse credam in primis eo ducor, quod audio accidisse Curtio Rufo. Tenuis adhuc et obscurus, obtinenti Africam comes haeserat. Inclinato die spatiabatur in porticu; offertur ei mulieris figura humana grandior pulchriorque. Perterrito Africam se futurorum praenuntiam dixit: iturum enim Romam honoresque gesturum, atque etiam cum summo imperio in eandem provinciam reversurum, ibique moriturum. 2 ego ut esse... in primis accido, accidĕre Curtius Rufus tenuis obscurus obtinenti Africam comes, comitis comes haereo, haerēre + dat. inclinor, inclinari spatior, spatiari porticus, -us offero, offerre humana grandis perterrito futurum praenuntius dixit iturum honorem gero, gerĕre revertor,reverti morior, mori construeer : ego ducor (word er toe gebracht) ut credam (phantasmata) esse in primis ex eo (op grond van dat), quod … in de eerste plaats, vooral overkomen, gebeuren : consul in 45, later proconsul van Africa h.l. onaanzienlijk h.l. onbekend : de magistraat die Africa bestuurde metgezel, begeleider : predicatief bij het subject van haeserat h.l. zich aansluiten bij, ten einde lopen wandelen zuilengang passief zich vertonen sc. figura: abl. comparationis groot, enorm dativus, afhankelijk van dixit perterrito kan worden beschouwd als een gesubstantiveerd participium, of als een predicatief participium bij een weggelaten ei: “ze zei tegen de dodelijk verschrikte man” of “ze zei tegen hem, nadat hij zich doodgeschrokken was...” betekent nooit, maar hier wel: = toekomst voorbode subject: figura van figura dixit hangt een a.ci. af: Africam (predikaatsnomen) se (subject) bij weggelaten esse sc. esse, dan heb je de inf. fut. act. van ire een ereambt bekleden terugkeren sterven 3 Facta sunt omnia. Praeterea accedenti Carthaginem egredientique nave eadem figura in litore occurrisse narratur. Ipse certe implicitus morbo futura praeteritis, adversa secundis auguratus, spem salutis nullo suorum desperante proiecit. 4 Iam illud nonne et magis terribile et non minus mirum est quod exponam ut accepi? 3 fio, factus sum, fieri praeterea accedo, accedĕre accedenti egredior, egredi occurro, occurrĕre narratur certe implicor, implicari morbo praetereo, praeterire 4 auguror, augurari aliquid ex spem proicio, proicĕre iam illud expono, exponĕre gebeuren bovendien gaan naar sc. ei: Rufo, dativus afhankelijk van occurrisse van boord (nave) gaan tegemoet komen, verschijnen N.c.I. : nominativus cum infinitivo hoe het ook zij: in tegenstelling tot het voorafgaande is dat wat nu komt in ieder geval gebeurd ziek worden < in iets verwikkeld worden voorbijgaan praeterita = het verleden iets voorspellen op grond van iets de hoop opgeven en verder … verwijst naar het volgende verhaal uiteenzetten, vertellen 5 Erat Athenis spatiosa et capax domus sed infamis et pestilens. Per silentium noctis sonus ferri, et si attenderes acrius, strepitus vinculorum longius primo, deinde e proximo reddebatur: mox apparebat idolon, senex macie et squalore confectus, promissa barba horrenti capillo; cruribus compedes, manibus catenas gerebat quatiebatque. 6 Inde inhabitantibus tristes diraeque noctes per metum vigilabantur; vigiliam morbus et crescente formidine mors sequebatur. Nam interdiu quoque, quamquam abscesserat imago, memoria imaginis oculis inerrabat, longiorque causis timoris timor erat. Deserta inde et damnata solitudine domus totaque illi monstro relicta; proscribebatur tamen, seu quis emere seu quis conducere ignarus tanti mali vellet. 5 6 spatiosus capax infamis pestilens sonus ferrum attendo, attendĕre acer reddo, reddĕre idolon macies, -ei squalor, -oris confico, conficĕre promissa barba capillus horreo, horrēre crus, cruris compes, compedis catena quatio, quatĕre inde inhabitantibus dirus vigilo, vigilare vigilia formido, -dinis interdiu abscedo, abscedĕre imago , imaginis inerro, inerrare causis desero, deserĕre damno, damnare + abl. deserta & damnata solitudo, solitudinis monstrum proscribo, proscribĕre seu ... seu quis conduco, conducĕre ignarus + gen. malum ruim omvangrijk met een slechte reputatie, berucht verpest, besmet klank, geluid ijzer opletten scherp voortbrengen spook, spookverschijning magerheid, uitgemergeldheid vervuiling h.l. verteren een lange baard hoofdhaar ruig zijn, overeind staan, huiveren been voetboei keten, ketting schudden, rammelen daarna dativus auctoris afgrijselijk waken, wakend doorbrengen het waken, de slapeloosheid angst overdag weggaan beeld, verschijning ronddwalen in, rondspoken in ablativus comparationis verlaten veroordelen tot, “gedoemd tot” sc. est eenzaamheid monster, gedrochtelijk wezen h.l. te koop/huur aanbieden hetzij dat ... hetzij dat … om te zien of … of … = aliquis huren onbekend met, niet wetend van gesubstantiveerd: ongeluk, ellende 7 Venit Athenas philosophus Athenodorus, legit titulum auditoque pretio, quia suspecta vilitas, percunctatus omnia docetur ac nihilo minus, immo tanto magis conducit. Ubi coepit advesperascere, iubet sterni sibi in prima domus parte, poscit pugillares stilum lumen, suos omnes in interiora dimittit; ipse ad scribendum animum oculos manum intendit, ne vacua mens audita simulacra et inanes sibi metus fingeret. 8 Initio, quale ubique, silentium noctis; dein concuti ferrum, vincula moveri. Ille non tollere oculos, non remittere stilum, sed offirmare animum auribusque praetendere. Tum crebrescere fragor, adventare et iam ut in limine, iam ut intra limen audiri. Respicit, videt agnoscitque narratam sibi effigiem. 7 titulus vilitas, -tatis percunctor, percunctari doceo, docēre aliquem aliquid nihilo minus immo immo tanto magis advesperascĕre sterno, sternĕre 8 pugillares, -ium stilus interior (animum) intendo, intendĕre vacuus audita simulacra mihi fingo, sibi fingĕre initium quale ubique silentium noctis concutio, concutĕre concuti remitto, remittĕre animum offirmo, offirmare praetendere animum auribus crebrescĕre fragor, -ores advento, adventare ut limen, limina respicio, respicĕre agnosco, agnoscĕre effigies, -ei sibi narratam opschrift: d.w.z. het bordje "TE KOOP" lage prijs, goedkoopheid navragen, navraag doen iemand van iets op de hoogte stellen niettemin, desondanks ja zelfs, nee integendeel (verbetering van het voorafgaande) ja zelfs met meer enthousiasme avond worden uitspreiden, opmaken sc. lectum = bed (met was bestreken) schrijftafeltje schrijfstift, pen meer naar binnen gelegen, binnenste (de aandacht) richten op h.l. inactief, zonder met iets bezig te zijn “de spoken waarover hij gehoord had” zich inbeelden begin zoals overal sc. erat schudden, schokken, tegen elkaar slaan en volgende infinitivi : infinitivi historici loslaten zich vermannen sc. hij sloot zijn oren af door te denken talrijker worden, toenemen rumoer, geraas naderen sc. alsof, als drempel omkijken herkennen verschijning, schim waarover hem verteld was 9 Stabat innuebatque digito similis vocanti. Hic contra ut paulum exspectaret manu significat rursusque ceris et stilo incumbit. Illa scribentis capiti catenis insonabat. Respicit rursus idem quod prius innuentem, nec moratus tollit lumen et sequitur. 10 Ibat illa lento gradu quasi gravis vinculis. Postquam deflexit in aream domus, repente dilapsa deserit comitem. Desertus herbas et folia concerpta signum loco ponit. 9 10 innuo, innuĕre digitus similis + dat contra bijwoord ut paulum ... paulum significare cera incumbo, incumbĕre + dat. insono, insonare + dat. respicit … moror, morari nec moratus lentus gradus, -us deflecto, deflectĕre area repente dilabor, dilabi folium concerpo, concerpĕre signum wenken vinger gelijk aan, gelijkend op daarentegen afhankelijk van significat een weinig, eventjes een teken geven, beduiden was (waarmee het schrijftafeltje bestreken is) zich toeleggen op rammelen boven iets/iemand construeer : respicit (Athenodorus) rursus (illam effigiem) idem (object), quod prius (innuebat), innuentem. talmen, wachten participium + ontkenning = zonder ... langzaam tred, stap afbuigen binnenplaats plotseling uiteenvallen, oplossen blad bijeen plukken predicatief 11 Postero die adit magistratus, monet ut illum locum effodi iubeant. Inveniuntur ossa inserta catenis et implicita, quae corpus aevo terraque putrefactum nuda et exesa reliquerat vinculis; collecta publice sepeliuntur. Domus postea rite conditis manibus caruit. 12 Et haec quidem affirmantibus credo; illud affirmare aliis possum. Est libertus mihi non illitteratus. Cum hoc minor frater eodem lecto quiescebat. Is visus est sibi cernere quendam in toro residentem, admoventemque capiti suo cultros, atque etiam ex ipso vertice amputantem capillos. Ubi illuxit, ipse circa verticem tonsus, capilli iacentes reperiuntur. 11 12 magistratus, -us moneo, monēre effodio, effodĕre os, ossis insero, inserĕre implico, implicare aevum putrefacio, putrefacĕre exedo, exedĕre reliquerat colligo, colligĕre publice (bijwoord) sepelio, sepelire sepeliuntur rite condo, condere manes (plurale tantum) careo, carēre + abl. haec affirmo, affirmare credo, credĕre alicui illud libertus mihi illitteratus cum hoc minor (natu) visus est sibi cernere torus resido, residĕre admoveo, admovēre + dat. culter, cultri vertex, -icis amputo, amputare capillus illucescit tondeo, tondēre tonsus overheidspersoon, magistraat, ambtenaar herinneren aan, waarschuwen, aansporen uitgraven bot invoegen, invlechten, “vastmaken in” in iets vouwen, verstrikken de (onbegrensde) tijd verteren, doen verrotten uitvreten, wegvreten subject is corpus ; vinculis is dativus verzamelen officieel, van staatswege begraven subject : ossa volgens de godsdienstige gebruiken, plechtig opbergen, “begraven” schimmen van de gestorvenen missen, zonder zijn :verwijst naar het voorgaande en het is object bij adfirmantibus: wat déze dingen betreft vertrouw ik op mensen die het mij verzekeren bevestigen, verzekeren iemand geloven : slaat weer op het volgende verhaal vrijgelatene (diende dus eerder als slaaf) dat. possessivus onontwikkeld cum is hier een voorzetsel (met de abl.) jonger hij droomde dat bij zag ... bed, divan gaan zitten bewegen/brengen naar iets/iemand mes kruin (rondom) afsnijden haar het wordt dag scheren sc. erat 13 Exiguum temporis medium, et rursus simile aliud priori fidem fecit. Puer in paedagogio mixtus pluribus dormiebat. Venerunt per fenestras — ita narrat — in tunicis albis duo cubantemque detonderunt et qua venerant recesserunt. Hunc quoque tonsum sparsosque circa capillos dies ostendit. 14 Nihil notabile secutum, nisi forte quod non fui reus, futurus, si Domitianus sub quo haec acciderunt diutius vixisset. Nam in scrinio eius datus a Caro de me libellus inventus est; ex quo coniectari potest, quia reis moris est summittere capillum, recisos meorum capillos depulsi quod imminebat periculi signum fuisse. 13 14 exiguum exiguum tempus medium fidem facere + dat. paedagogium misceo, miscēre fenestra tunica albus cubare detondeo, detondēre qua spargo, spargĕre circa (bijwoordelijk) notabilis nisi forte reus futurus si Domitianus scrinium datus Caro libellus coniecto, coniectare reis moris est summitto, summittĕre recido, recidĕre depello, depellĕre depulsi periculi klein, gering, weinig enige tijd (was) er tussenin, enige tijd verliep geloofwaardigheid verlenen, geloofwaardig maken opleidingsschool, -barak (voor jonge slaven) mengen, verenigen venster, raam tunica, wollen onderkleed wit liggen, slapen scheren (via de route) waarlangs verstrooien, verspreiden rondom, in het rond opmerkelijk tenzij wellicht, of het moest zijn aangeklaagde wat ik geweest zou zijn, als….. : tijdens het bewind van Domitianus (81-96) liep men bij het minste geringste de kans om te worden aangeklaagd; de meest gebruikte aanklacht was 'majesteitsschennis' ; Domitianus' opvolgers Nerva (96-98) en Trajanus (98-117) betekenden in dit opzicht een verademing voor de Romeinen brievenkist “ingediend” : Mettius Carus was een berucht beroepsaanklager die tijdens het terreurbewind van Domitianus deze keizer hielp bij het uit de weg ruimen van politiek verdachte personen aanklacht vermoeden, gissen, opmaken van reus het behoort tot de gewoonte laten groeien afsnijden verdrijven, afwenden depulsi is hier een dominant participium 15 Proinde rogo, eruditionem tuam intendas. Digna res est quam diu multumque consideres; ne ego quidem indignus, cui copiam scientiae tuae facias. 16 Licet etiam utramque in partem — ut soles — disputes, ex altera tamen fortius, ne me suspensum incertumque dimittas, cum mihi consulendi causa fuerit, ut dubitare desinerem. Vale. 15 16 proinde rogo intendas eruditio, -onis intendere dignus esse qui + con. considero, considerare indignus esse qui + con. copiam facio, facĕre + gen. scientia licet + con. utramque in partem disputo, disputare ex altera alter suspensus dimitto, dimittĕre consulo, consulĕre consulendi causa daarom sc. (rogo) ut (intendas) geleerdheid inspannen, inzetten het waard zijn dat … beschouwen, onderzoeken het onwaardig zijn dat … iemand ter beschikking stellen kennis, wijsheid het is geoorloofd om in elk van beide richtingen (dus zowel voor als tegen het bestaan van spoken) betogen, redeneren sc. parte één van beide in spanning, onzeker heen sturen, laten gaan raadplegen, om raad vragen gerundium bij causa reden, motief Ter vergelijking ... Quintilianus, die zelf Plinius en Tacitus onder zijn leerlingen heeft geteld, zet in het volgende fragment zijn ideeën over een goede retor uiteen. Wanneer een jongen zover is gevorderd dat hij wat ik de eerste retorische lessen noemde aan kan, moet hij worden toevertrouwd aan leraren in dat vak. Van hen moeten we in de eerste plaats het karakter onderzoeken. Dat ik daar nu pas over begin, betekent niet dat ik vind dat dat bij de andere leraren 5 niet hoeft te gebeuren - het tegendeel blijkt trouwens al uit mijn eerste boek - maar omdat de leeftijd van de leerlingen vermelding van dit punt hier wel bijzonder noodzakelijk maakt. Want niet alleen zijn de jongens al bijna volgroeid, als ze aan deze leraren worden toevertrouwd, maar ze blijven ook hierna nog een tijd bij hen; daarom moet nog meer dan anders erop gelet 10 worden dat de eerbaarheid van de docent hen beschermt tegen bederf, zolang ze nog jong zijn, en zijn strengheid hen weerhoudt van uitspattingen, zodra ze wat brutaler geworden zijn. Het is beslist niet voldoende, als hij zelf de grootste zelfbeheersing in acht neemt, hij dient ook het gedrag van zijn leerlingen door strenge discipline te leiden. 15 Dus bovenal moet hij zich tegenover zijn leerlingen opstellen als een vader, hij moet zich de plaatsvervanger voelen van hen die hun kinderen aan hem toevertrouwen. Zelf mag hij geen fouten bezitten en ze ook niet toestaan bij anderen. Maar zijn strengheid moet niet drukkend zijn en zijn vriendelijkheid niet joviaal: het ene leidt anders tot haat en het andere tot minachting. 20 Laat hij het vooral hebben over het eerzame en het goede: want hoe vaker hij waarschuwt, hoe minder hij hoeft te straffen. Hij mag zeker nooit kwaad worden; dat wil echter niet zeggen dat hij dingen die niet door de beugel kunnen, moet negeren. Hij moet duidelijk zijn in zijn uitleg, bestand tegen werkdruk, ijverig maar niet buitensporig. Leerlingen die vragen stellen, 25 moet hij graag te woord staan; tot leerlingen die zich stil houden, moet hij zelf vragen richten. Hij moet niet karig zijn in zijn lof bij spreekbeurten, maar ook weer niet te overdreven: het een maakt afkerig van werken, het ander nonchalant. Bij het corrigeren van fouten mag hij niet sarcastisch zijn en zeker niet krenkend; want dat sommigen fouten afstraffen, alsof zij de 30 maker ervan haten, beneemt velen de lust om nog verder te studeren. Zelf moet hij elke dag een aantal (zeker niet te weinig) uitspraken doen, die zijn toehoorders mee naar huis kunnen nemen. Want al biedt de behandelde lectuur voldoende voorbeelden ter navolging, toch blijft de viva vox, zoals dat heet, hen meer bij, met name van die leraar, voor wie de leerlingen, als 35 zij maar goed onderricht hebben gekregen, genegenheid en ontzag voelen. Wij proberen immers het allerliefst hen na te volgen, die ons idool zijn. Wat wij zeker afkeuren is de praktijk die langzamerhand gaat overheersen, dat de leerlingen mogen opstaan en juichen ten teken van bijval; de reacties van de toehorende leerlingen moeten juist binnen de perken blijven. Dan zal 40 de leerling die de voordracht houdt, aangewezen zijn op het oordeel van de leraar; dan zal hij geloven dat van wat bij gezegd heeft alleen datgene geslaagd is, dat diens goedkeuring wegdraagt. Maar het allerergste is de praktijk, ze wordt zelfs al humanitas genoemd, om beurtelings van elkaar alles zonder onderscheid te prijzen. Dit is niet alleen ongepast, theatergedoe, 45 onverenigbaar met een serieus ingestelde school, maar bovendien de ergste vijand van alle studie. Want zorg en inspanning lijken dan onnodig, omdat, wat je ook uitkraamt, bijval verzekerd is. De toehoorders moeten dus, net zo goed als de spreker, letten op het gezicht van de leraar; want zo leren ze te onderscheiden tussen wat goed is en wat 50 afgekeurd moet worden. Zo zullen ze door te schrijven hun vaardigheid ontwikkelen en door te luisteren hun oordeel. Maar nu staan ze, gespitst op elke slotzin, niet alleen op van hun zitplaats, maar lopen ook op de spreker toe en barsten los in onbeheerst gejuich. Dit gebeurt wederzijds; daarvan hangt het succes af van de voordracht. En het 55 gevolg is: verwaandheid en opgeblazen eigendunk, zozeer dat zij, overmoedig geworden door de bijval van hun medeleerlingen, het hun leraar zelfs kwalijk nemen, als die hen te weinig prijst. De leraar moet echter eisen dat ook naar hem aandachtig en ingetogen wordt geluisterd; want bij moet zijn voordracht niet aanpassen aan de smaak van 60 zijn leerlingen, maar de leerlingen aan die van hem. Ja zelfs moet een leraar, voorzover mogelijk, proberen te ontdekken, wat iedere leerling afzonderlijk aanspreekt en hoe hij dat uit; heeft hij succes met een goede uitspraak, dan moet hij niet zozeer blij zijn voor zichzelf als voor degenen, die blijk geven van het juiste inzicht. 65 Ik vind het niet goed, als jong en oud door elkaar heen zitten. Want al is de leraar die op zijn taak is berekend, in staat om ook de oudere jeugd in de hand te houden, toch moeten de zwakkeren apart blijven van de sterkeren: men dient ook de verdenking van oneerbaarheid te vermijden, niet alleen de beschuldiging. 70 Dit meende ik in het kort te moeten opmerken. Want dat de leraar zelf en zijn school vrij moeten zijn van ernstige wantoestanden, ik geloof niet dat dat nog gezegd hoeft te worden. En is er iemand die bij de keuze van een leraar voor zijn zoon voor onmiskenbare wandaden de ogen sluit, laat hij dan weten dat ook al het andere dat wij hier in het belang van onze jeugd 75 proberen op te schrijven, verloren moeite zal zijn, als bij dat aspect verwaarloost. Quintilianus, Institutio Oratoria 2.2 Opdracht Karakteriseer in het kort de vijf delen van dit betoog: r. 1-36, 37-57, 58-64, 65-69, 70-75. In het onderstaande gedicht geeft Martialis een karikatuur van een Romeinse schoolmeester. Schoolmeester, Wat moet jij eigenlijk van ons, mislukte pedagoog, elke knaap en jonge dame een doorn in het oog? De ochtendstilte is nog niet voor 't haangekraai gevlucht, 5 of jouw karwats en bulderstem donderen door de lucht. Even zwaar weergalmt het aambeeld door de slagen van de smid, totdat de advocaat van brons recht op z'n rijpaard zit2. Minder oorverdovend tiert het grote Colosseum, wanneer supporters hun idool naar de zege schreeuwen. 10 Wij buren3 vragen om wat slaap, niet eens de hele nacht; een tijdje waken is niet erg, wèl de hele nacht. Laat jij je leerlingen toch gaan. Wil jij soms van ons krijgen, wat jij met je geschreeuw verdient, maar dan wel om te zwijgen? Iuvenalis, de laatste grote Romeinse satiricus, leefde van ca. 55-130. Over zijn leven is weinig bekend. Er bestaat een verhaal dat hij eerst zijn brood verdiende als declamator, maar door Domitianus werd verbannen vanwege een spotschrift op een keizerlijke gunsteling. In de tijd van Trajanus en Hadrianus publiceerde hij 16 lange satiren. Daarin schildert hij in felle kleuren het morele verval van het keizerlijke Rome. Vooral Domitianus en zijn hofhouding moeten het ontgelden. In onderstaande twee fragmenten pakt hij het onderwijs aan. U, Vettius4, bent leraar retoriek? Dan is uw hart van staal. Een volle klas oefent zich in het redeneren tegen wrede tirannen. Wat ze eerst nog zittend 5 hardop gelezen hebben, wordt herhaald terwijl ze staan, en dan hetzelfde liedje, dezelfde regels nog eens. Arme leraar, almaar dezelfde kooi, om dood te gaan! Ze moeten juiste toon, genre en thema 10 precies bepalen; welke tegenwapens wellicht te wachten staan - de hele klas leert plichtsgetrouw, maar niemand komt betalen! 'U wilt uw loon? Wat heeft mijn zoon geleerd?' en 't is de schuld - natuurlijk - van de leraar 15 als bij een boerenzoon geen vonk gaat gloren in 't lichaamsdeel onder de linkertepel. 'Toch vult hij elke week mijn arme oren met Hannibal5, verweert zich de docent tegen de vader, 'wat die schurk bedenkt, 20 of hij van Cannae6 door moet gaan naar Rome, of na veel nood- en onweer beter maar naar elders zwenkt met zijn verwaaide leger -, meneer, ik geef u wat, noem maar een prijs, als u als vader even vaak als ik 2 Succesvolle advocaten lieten vaak ruiterstandbeelden voor zich oprichten 3 Er werd les gegeven op straat, in de open lucht 4 Verder onbekend 5 Carthaags veldheer in de Tweede Punische Oorlog. 6 Plaats waar Hannibal de Romeinen een zware nederlaag had toegebracht 25 uw kind wilt overhoren. 'Zulke woorden roepen die professoren eensgezind, wanneer ze met hun zessen of wel meer nog echte in plaats van schijnprocessen voeren - nu zonder gif of lui die meisjes roven, 30 boze verwaande echtgenoten, poeders die blinde stakkers een nieuw zicht beloven ... Zo'n leraar, als hij luistert naar mijn raad, moet gauw zichzelf ontslaan en andere wegen zien op te gaan in plaats van in een duister 35 leraarsbestaan te vechten voor zijn loon, dat schertsbedrag, waarvan je net één portie derderangs koren koopt, want ach, dat is hun topsalaris! Vergelijk dat eens met wat een citerleraar vraagt voor lessen 40 aan rijke jongelui. Dan scheur je toch jouw Oefenboek voor Retoriek aan flarden? luvenalis, Satiren 7.150-177; vert. M. d'Hane-Scheltema 5 10 15 20 25 30 35 En onderwijzers dan! Wie vult de buidel van zo'n wijze meester met wat hem toekomt voor zijn taalgeduld? En van dat beetje - en dat is nog minder dan van die leraar in de retoriek knabbelt de begeleider van de kinderen ook nog wat af, zo'n asociale Griek, en ook de uitbetaler. Maar, Palaemon7, daar wen je aan, dus laat je prijs maar dalen net als een stoffenventer met zijn wollen wintertextiel, als je maar niet voor niets les zit te geven vanaf drie uur 's nachts, een uur waarop geen werkman werkt, geen wever je uitlegt boe je met een scheve kam de wol moet kaarden; en zolang je niet voor niets de walm van al die lampepitten van zoveel jongetjes, waardoor de tekst van Horatius volstrekt verpietert en Vergilius8 onder het roet gaat zitten, hebt opgesnoven. 't Onderwijzersgeld wordt zelden zonder rechterstribunaal aan jou voldaan, maar ondertussen stelt men wel strenge eisen: meester moet van taal elk woordje kennen, van geschiedenis kunnen vertellen, alle schrijvers kennen gelijk de nagels aan zijn eigen hand, zodat hij zelfs op straat, op weg naar 't badhuis, als iemand erom vraagt, direct de naam van de voedster van de vader van Aeneas9 of naam èn afkomst van de tweede moeder van Joost-mag-weten-wie plus van Acestes10 de leeftijd en het aantal vaten wijn die de Trojanen van hem kregen, opnoemt; en dat hij al die tere zieltjes kneedt zoals men met een duim een kop van was maakt, een vader voor zijn klas, die elk obsceen 7 Bekende Romeinse grammaticus 8 Op school veel gelezen schrijvers 9 Hoofdpersoon van de Aeneis van Vergilius 10 Koning op Sicilië, die bij Vergilius Aeneas en zijn Trojaanse volgelingen gastvrij ontvangt jongensgedoe verbiedt en zorgt dat dit zich niet herhaalt. 'Maar 'k kan van zoveel knapen niet alle handen zien, niet elke knipoog!' 40 'Dat is uw zorg,' is 't antwoord, 'en misschien dat u aan 't eind van 't jaar voor uw publiek een soort van held bent en wat geld verdient. . . Iuvenalis, Satiren 7.215-243; vert. M. dHane-Scheltema Vragen 1 2 Over welke twee onderwijsfasen heeft Iuvenalis het? Wie wordt/worden in het eerste fragment gehekeld, wie in het tweede? 3 Waarom koestert Iuvenalis voor de ene leraar geen sympathie en voor de andere wel, denk je?