Nijverdal een eeuw geleden 3 't Vennechien We vervolgen de artikelenserie, gebaseerd op informatie uit een boekje uit 1899. "De natuur op Duivecate is heerlijk. Hier vindt men de mooiste wandelplekjes uit de omgeving. Jammer dat de bezittingen van Huize Doeskate zo verwaarloosd zijn, een energiek beheer zou het kunnen veranderen in een lusthof." Zo begint de schrijver te vertellen over zijn bezoek aan Duivecate in 1899. Het geeft heel goed weer hoe Duivecate er toen uitzag. "Even ten noorden van Nijverdal (natuurlijk gerekend naar de omvang van 1899!) ligt, omgeven door hoogten, een kleine kom, die gevuld is met veen. Schilderachtig ligt ze daar. Aan de westzijde ten dele omzoomd door dicht akkermaalshout, aan de noord- en oostkant met dennen. De zuidkant is open. Dit plekje heet in de volksmond `t "Goachemans vennechien" of kortweg `t "Vennechien" en behoort aan een paar boeren die er elk jaar nog een gedeelte van hun brandstof (turven voor de haard) uithalen." Veel lezers zal het duidelijk zijn dat het gaat over het zuidelijke deel van Duivecate waar jarenlang de ijsbaan gevestigd was. De zuidkant, de omgeving waar tegenwoordig het mortuarium gelegen is, was toen een weidegebied. De schrijver vervolgt met: "`t Vennechien was vroeger (dus ver voor 1899) en zal dat nog wel zijn een door de jeugd druk bezocht plekje, die er in het voorjaar kievitseieren zocht en in de zomer en nazomer bosbessen en kreuzen." `t Klinkt anno 1997 allemaal wel erg onwaarschijnlijk! Door oprukkende bebouwing, grondwaterstand verlaging, aanleg sportcomplexen en parkeerplaatsen en ander beheer is er veel veranderd. "In de diepe kom verzamelde zich regenwater dat niet weg kon. Hierdoor ontstond er veenvorming. De planten die in `t Vennechien daaraan het meeste bijdroegen waren: Veenmos (Sphagnum), Wollegras met z'n mooie zilverwitte aren van bloemen en het Waterdrieblad". Mooiere plekken met Zonnedauw had de schrijver nog nooit gezien. Twee soorten (kleine en ronde) stonden er massaal, maar de longifolia (Lange Zonnedauw) had hij "trots ijverig zoeken nog niet kunnen vinden". Vervolgens: "Vooral in een vakantie met veel zon en geen regen ontwikkelden de zonnedauwplantjes zich goed en kwamen er veel open bloemen. De "turfgaten" met helder water zijn soms geel van de alleraardigst gemaskerde bloempjes van het Blaasjeskruid. Nog meer dan Zonnedauw een insectenetend plantje. Zonnedauw heeft nog wortels, al zijn ze slecht ontwikkeld, maar het Blaasjeskruid heeft helemaal geen wortels. In eerste instantie rust het plantje op de bodem. Wil `t bloeien, dan wordt `t door opneming van lucht soortelijk lichter dan water en drijft aan het oppervlak, waarbij slechts de bloempjes boven water uitsteken. `t Plantje heeft kleine blaadjes en de stengel is bezet met blaasjes. Elk blaasje heeft als `t ware een deurtje, dat naar binnen opengaat. Een waterinsect drukt `t los en zwemt naar binnen, maar kan er niet meer uit. De val is gesloten. `t sterft, `t verteert en de voedingsstof opgelost in water, wordt opgenomen door `t plantje. In de strijd om het bestaan met Veenmos delft het Blaasjeskruid `t onderspit. Binnen enkele jaren groeit de open plas daarna dicht". Recent bracht ik een bezoek aan `t Vennechien. Alleen de Ronde Zonnedauw vond ik nog in redelijke aantallen, maar slechts op een klein gedeelte. Blaasjeskruid is binnen onze gemeentegrenzen helaas alleen nog in de omgeving van Daarlerveen te vinden. In de volgende aflevering verder met het verhaal over `t "Vennechien". november 1997 Herman Stevens Dzn.