Arm en rijk - 1 van 8 ARM en RIJK Vier Werelden? De Eerste Wereld slaat op de geïndustrialiseerde landen van ‘het westen’: West-Europa, NoordAmerika, Japan en blank Oceanië. De Tweede Wereld werd gevormd door de socialistische landen, met een op collectieve leest geschoeide economie: de Sovjet-Unie en haar Oost-Europese satellietstaten en de Volksrepubliek China. De Derde Wereld werd min of meer gevormd door wat overbleef: de arme, onontwikkelde landen van Afrika, Azië en Midden- en Zuid-Amerika. Die landen waren toeschouwers aan de zijlijn in de Koude Oorlog tussen de Eerste en Tweede Wereld, en hadden niet veel in de pap te brokken. De Vierde Wereld werd als term in de jaren ‘70 gelanceerd. Daarmee werden de hardnekkige kansarme milieus in het geïndustrialiseerde Noorden bedoeld, eilandjes Derde Wereld in de Eerste Wereld. De 20 armste landen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Guinee Burkina Faso Afghanistan Sierra Leone Niger Tsjaad Mali Gambia Somalië Guinee-Bissau 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 Djibouti Bhutan Ethiopië Centr.Afrik. Rep. Mozambique Mauritanië Malawi Benin Angola Oeganda De 20 rijkste landen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Canada Zwitserland Japan Zweden Noorwegen Frankrijk Australië Verenigde Staten Nederland Groot-Brittannië 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 Duitsland Oostenrijk België IJsland Denemarken Finland Luxemburg Nieuw-Zeeland Israël Barbados GvA, Ivan Declerq, juni 1995 Arm en rijk - 2 van 8 MOL’s en NIL’s Na het uiteenvallen van het Oostblok aan het eind van de jaren tachtig is de term Derde Wereld eigenlijk achterhaald omdat de Tweede Wereld niet meer bestaat. Toch hebben we het vaak nog uit gewoonte over de Derde Wereld. Al zijn er ondertussen wel wat alternatieve namen. Namen die vaak gebruikt worden zijn de ‘ontwikkelingslanden’, de ‘lage-inkomenslanden’ of gewoon de ‘landen van het Zuiden’. Ook wordt er steeds meer een onderscheid gemaakt binnen die grote groep ‘DerdeWereldlanden’. Zo gebruiken we de afkorting MOL voor Minst Ontwikkelde Landen. Dat is niet zomaar een willekeurig etiket, maar wordt bepaald door precieze criteria ingesteld door de Verenigde Naties. MOL-landen hebben een erg laag bruto nationaal product, en kampen bovendien met bijkomende problemen: geen kustlijn, geen grondstoffen, een moeilijk klimaat of andere factoren die de ontwikkeling belemmeren. Een land dat zich in de weinig benijdenswaardige positie bevindt een MOL te zijn, kan daardoor wel beroep doen op bepaalde voordelen, zoals bijvoorbeeld lage rentetarieven voor leningen bij de Wereldbank. Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich de NIL’s of NIC’s, de Newly Industrialised Countries. Dat zijn voormalig-arme landen die op enkele decennia tijd de westerse landen op economisch vlak hebben bijgebeend - zoniet voorbijgestoken. In eerste instantie ging het om vier landen in Zuidoost-Azië, die spectaculaire economische vooruitgang boekten, de zogenaamde Vier Kleine Tijgers: Singapore, Hong-Kong, Taiwan en Zuid-Korea. Er zijn ondertussen ook al NIC’s van de tweede generatie: Maleisië en bepaalde delen van China in dezelfde regio, maar ook landen als Argentinië, Chili en Mexico. Zelfs bepaalde streken van Indië worden als NIC beschouwd. In al die gevallen kunnen we dus niet meer spreken van ontwikkelingslanden. GvA 1998 Frank Jacobs Ontwikkelingslanden verschillen Tussen de OL of Derde Wereld-landen bestaan enorme verschillen. 1E De armste ontwikkelingslanden: ongeveer 40 landen. Zij hebben geen grondstoffen, en sommige hebben nog een extra handicap omdat ze geen directe toegang tot de zee hebben. Bv. Bangladesh, Soedan, Sri Lanka. 1,6 miljard mensen wonen in de armste gebieden, ongeveer 25% van de wereldbevolking. Inkomen per inwoner per jaar: minder dan 250 EUR. 2E Een grote tussengroep: landen die door de natuur gunstiger bedeeld zijn. Bv. NIC's of NIL’s (Newly Industrialised Countries) zoals Taiwan, Korea, India, Mexico, Brazilië. 3E Grondstofrijke landen: klein aantal landen dat rijk is aan grondstoffen.Maar vaak heeft het merendeel van de inwoners geen deel aan deze rijkdom. Bv. Iran, Irak, Saoedi-Arabië (OPEC-landen) Arm en rijk - 3 van 8 België op de dertiende plaats op de wereldschaal van de VN De welvaartsindex opgemaakt door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) rangschikte de landen op basis van een menselijke ontwikkelingsindex of welvaartsindex, uitgaande van de levensverwachting, opleidingsniveau en koopkracht van de bevolking. Het gaat hier om gemiddelden. Binnen een land kunnen de inkomsten heel ongelijk zijn verdeeld. Brazilië staat b.v. op de 63ste plaats, maar de meest welvarende 20% van de Braziliaanse bevolking verdient wel 32 keer zoveel als de armste 20%. Op het vlak van de inkomensverdeling scoort België goed, met een verhouding van 4,6 tussen de 20% hoogste en 20% laagste inkomens. Zweden haalt eenzelfde verhouding, in Japan is de spanning 4,3. De kloof tussen arm en rijk in de wereld is in dertig jaar verdubbeld. In 1960 had de rijkste 20% van de wereldbevolking een 30 keer groter inkomen dan de armste 20%. In 1991 was dat gegroeid tot 61 keer. Ontwikkelingshulp De rijkste 40% van de OL krijgt twee keer zoveel hulp per hoofd van de bevolking als de armste 40%. Egypte krijgt b.v. 250 EUR hulp per inwoner, India slechts 6 EUR. Toch is Egypte drie keer rijker dan India, gerekend naar inkomen per inwoner. Helft van het wereldinkomen wordt uitgegeven aan wapens. De militaire uitgaven zijn in de OL tussen 1960 en 1987 drie keer zo snel gestegen als in de geïndustrialiseerde wereld (van 20 tot 122 miljard EUR). De 5 permanente leden van de VN-Veiligheidsraad (VS, Rusland, China, Frankrijk en GrootBrittannië) - aan wie de veiligheid in de wereld is toevertrouwd - zijn ook de grootste wapenexporteurs ter wereld! Irak’s wapens komen voor 60% uit de ex-USSR, 15% uit Frankrijk, 10% uit China. Somalië’s wapens komen voor 70% uit de VS, 20% uit Italië, 5% uit Spanje. Soedan’s wapens komen voor 35% uit Egypte, 20% uit Libië, 15% uit China, 10% uit de VS. Zelfs als conflicten nu stoppen zijn de problemen niet opgelost: 62 landen zitten met landmijnen die elke maand het leven kosten aan 800 mensen. Een landmijn kost 2 EUR. Ze opruimen 900 EUR. Feiten: - Het ‘Noorden heeft 20% van de wereldbevolking, maar beschikt over 80% van het wereldinkomen. Het verbruikt 70% van alle energie, 75% van alle metalen, 85% van al het hout ter wereld. - In meer dan 110 landen vindt politieke onderdrukking, foltering, mishandeling of verdwijningenen plaats. - Eén miljard mensen moet het rooien met minder dan 1 dollar per dag. - De VN besteedde in de eerste 48 jaar van haar bestaan 135 mia. aan peacekeeping. In 1993 evenveel. - De arme landen worden vooral geconfronteerd met honger en ziekte, de rijke landen met werkloosheid, drugs en misdaad. - De verkoopwaarde van de jaarlijks verhandelde drugs is groter dan die van de internationale oliehandel. GvA, Ivan Declerq, juni 1995 Arm en rijk - 4 van 8 MENSENRECHTEN 10 december 1998 Vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) De UVRM garandeert aan iedereen een aantal basisrechten zoals recht op leven, recht op gelijke behandeling, recht op arbeid, recht op voeding, recht op onderwijs, recht op cultuur, recht op een vrije mening ... De realisatie is heel moeilijk. De drie rijkste mensen van de wereld bezitten zoveel geld als het BBP van de 48 armste landen van de wereld samen. Om alle mensen te voeden en een huisje met een bad te geven volstaat het geld dat de bewoners van de VS en de EU jaarlijks uitgeven aan parfum. Jaarlijks sterven 30 miljoen mensen van honger. De economische ongelijkheid neemt toe en dat maakt de realisatie van de sociaal-economische rechten op wereldschaal uiterst moeilijk. Positief De UVRM gaf aanleiding tot meerdere ondergeschikte verdragen: de conventie tegen rassendiscriminatie, 1965, het Internationaal Verdrag voor Politieke en Burgerrechten, 1966, het Internationale Convenant over Economische en Sociale Rechten, 1966, de Conventie tegen vrouwendiscriminatie, 1981, het Verdrag tegen foltering, 1987 en de Rechten van het Kind, 1990 (niet ondertekend door de VS en Somalië), het Europees (Hof) Verdrag voor de Rechten van de Mens of Straatsburg. Dit laatste is het enige verdrag ter wereld waar een gewone burger rechtstreeks een staat kan aanklagen. Negatief Nog 156 landen martelen onderdanen. Ook in België neemt het geweld van politiemensen tegen aangehouden burgers toe, zo blijkt uit een rapport van het Comité P. De universaliteit (algemene geldigheid van de rechten voor alle mensen) wordt steeds meer betwist door allerlei fundamentalisten. Foltering van vrouwen wordt gerechtvaardigd met religieuze argumenten. Zo hakten de Taliban in Afghanistan vorig jaar een vrouw een duim af omdat ze nagellak gebruikte. Nog altijd worden vrouwen (130 miljoen) geïnfibuleerd (besnijdenis waarbij soms zelfs de volledige geslachtsorganen worden weggesneden en de vagina dichtgenaaid met een acacianaald) om godsdienstige redenen. Vooral islamitische staten zien de mensenrechten als een nieuwe vorm van westers kolonialisme. Er is na 50 jaar nog altijd geen Internationaal Strafhof. Hoe zit het met de naleving ervan bij ons? Uit het rapport van een aantal NGO’s (Amnesty International, de Liga voor Mensenrechten, Pax Christi, Artsen zonder Grenzen, e.d.): - Gelijke behandeling van vrouwen. De helft van de verkozene moet vrouw zijn. De SZ moet een individueel recht worden. Uitkeringen mogen niet veranderen al naargelang je samenwoont, gehuwd bent of alleenstaat. - Gelijke behandeling van homo’s. Het homo-huwelijk met adoptierecht van kinderen moet worden gerealiseerd. Seksuele voorlichting is nodig vanaf 12 jaar, ook over aids. - Verbod van mensenhandel. Klanten van minderjarige prostituees moeten strafbaar zijn. - Recht op vereniging. Ook voor leerlingen, gevangenen, werklozen. - Recht op een eerlijk proces. Iedereen heeft het recht om in beroep te gaan (ministers). - Rechten voor gevangenen. Voorlopige hechtenis moet uitzonderlijk blijven. - Gelijke behandeling van vreemdelingen. - Rechten van mensen die van een uitkering leven. Vrijwilligerswerk moet algemeen worden toegestaan voor doppers. GvA, John De Wit, 10/12/98 Arm en rijk - 5 van 8 De inkomenskloof tussen arme en rijke landen wordt groter Oorzaken: 1/ Bevolkingsgroei De bevolking in de OL groeit sterker dan bij ons terwijl de economische groei bij ons groter is dan in de OL. 2/ Er is geen technologische vooruitgang in de OL doordat de armoede tot gevolg heeft: a) Geringe scholing Gebrek aan kennis is de grootste hinderpaal in de ontwikkeling. b) Weinig sparen Door het lage inkomen kan er ook niet gespaard en geïnvesteerd worden. Vandaar dat er een gebrek is aan kapitaalgoederen en bijgevolg is de arbeidsproductiveit laag en de werkloosheid hoog. De werkloosheid loopt soms op tot 25 % van de bevolking. c) Weinig vraag De inkomens zijn laag en bijgevolg is er weinig vraag naar producten, zijn de markten klein en is er geen specialisatie. 3/ Verder kampen vele OL met een slecht klimaat en 4/ een zeer ongelijke inkomensverdeling. 5/ Vaak ‘schort er ook wat’ aan het politiek beleid in het land (zie mensenrechten). Waarom geven we hulp aan ontwikkelingslanden? 1E Menselijke kant In de OL is er ondervoeding; in rijke landen overvloed en verspilling. 2E Economisch aspect Rijke landen hebben de grondstoffen uit OL nodig, en steunen de economische opbouw daar om later een afzetgebied te hebben. De vervlechting van economische belangen tussen rijke en arme landen, maakt dat ze steeds meer op elkaar zijn aangewezen. 3E Politiek aspect OL worden steeds meer bewust van hun politieke macht. Bv. binnen de VN en de UNCTAD. Motieven Bij de hulp aan OL spelen vaak motieven een rol die niets te maken hebben met ontwikkelingsbehoeften. In 1985 ging bv. een kwart van de totale hulp van de VS naar Israël. De USSR steunt bijna alleen Vietnam, Cuba en Mongolië. West-Europese landen steunen vooral hun vroegere kolonies. Bv. 45 % van de Belgische hulp gaat naar Congo, Ruanda en Burundi. Vaak wordt ontwikkelingshulp gekoppeld aan uitvoerkredieten of aan de verplichting er producten uit het donorland mee te kopen. Arm en rijk - 6 van 8 Efficiënter Officiële ontwikkelingshulp zou veel efficiënter zijn als hij ging via multinationale ontwikkelingsinstellingen als de Wereldbank. De grootste verantwoordelijkheid ligt echter bij de begunstigde landen zelf. In de mate dat zij aangepaste groeigeoriënteerde maatregelen nemen, kunnen zij een bijdrage leveren tot de ontwikkeling van hun land die veel fundamenteler is dan alle mogelijke financiële en technische hulp vanuit het buitenland. Zie KB-Weekberichten Officiële ontwikkelingshulp (BTC) Met officiële ontwikkelingshulp wordt niet-militaire overheidsbijstand bedoeld, die wordt verstrekt aan OL, hetzij rechtstreeks door officiële instanties in het donorland, hetzij via internationale instellingen zoals de Wereldbank en de Verenigde Naties. In het eerste geval spreekt men van bilaterale, in het andere van multilaterale hulp (2/3e - 1/3e). Na de schandalen binnen het Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking (ABOS) heeft Reginald Moreels de ontwikkelingssamenwerking hervormd. Hij verving in 1999 het ABOS door de BTC. De Belgische Technische Coöperatie moet het beleid en de projecten inzake ontwikkelingssamenwerking op het terrein waarmaken. De raad van bestuur van de BTC bestaat uit 12 afgevaardigden van de 3 grote politieke families. De algemene directeur is onafhankelijk, zijn naam is Luc D’Haese, professor landbouw- en ontwikkelingseconomie aan het RUCA. 93 % van de hulp aan OL komt van officiële bron. NGO’s 7 % komt van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) als Caritas, Oxfam en het Rode Kruis. Donorlanden Het OPEC-aandeel in de totale ontwikkelingshulp steeg in de jaren zeventig van 5 naar 28 %. Sinds 1981 is deze hulp sterk teruggevallen. Momenteel komt 80 % van de totale officiële hulp uit de OESO-landen. De VS. levert binnen deze groep het grootste deel: 26 %, daarachter komt Frankrijk met 11 % en Japan met 10,5 %. Samen met West-Duitsland en het Verenigd Koninkrijk nemen deze 5 grote industrielanden niet minder dan 60 % van de westerse officiële ontwikkelingshulp voor hun rekening. Relatief Wanneer de hulp van elk donorland gerelateerd wordt aan zijn BBP, dan blijkt de grootste inspanning te komen van kleinere landen, met name Noorwegen, Nederland, Zweden en Denemarken. Ook België ligt met zijn O,53 % van het BNP boven het gemiddelde van de DAClanden, nl. O,35 % (Development Assistance Committee, dit is het ontwikkelingscomité van de OESO). De meeste industrielanden (behalve VS en Zwitserland) hadden nochtans de belofte aangegaan tegen 1985 O,7 % van hun BNP te besteden aan ontwikkelingshulp, en nadien de inspanning op te voeren tot 1 % (UNCTAD). De OPEC hulp bedraagt nu nog slechts 9 % van het totaal, en is voor 90 % afkomstig van Saoedi-Arabië en Koeweit. De Comecon hulp is slechts 9 % van het totaal en is voor 80 % afkomstig van de Sovjet-Unie. Deze hulp gaat bijna volledig naar andere communistische landen (Vietnam, Cuba ...). De functionele bestemming Arm en rijk - 7 van 8 van de hulp ziet er als volgt uit: - een kwart naar onderwijs, gezondheidszorgen en andere sociale diensten; - een kwart naar verbetering van de economische infrastructuur (transport, communicatie en energie); - een kwart voor de ontwikkeling van de landbouw en in mindere mate van de industrie; - een kwart niet-projecthulp, vooral financiële en voedselhulp. Resultaten De donorlanden hebben de hulpstroom naar de OL pas na de 2e W.O. goed op gang gebracht. Sindsdien is de gemiddelde levensverwachting in de OL met haast 50 % gestegen, de kindersterfte gehalveerd, de alfabetiseringsgraad verdubbeld. Toch blijft de voedselvoorziening in verscheidene Afrikaanse landen een probleem. Een miljard mensen leven nog in absolute armoede. Ontwikkelingsbeleid Modellen om het ontwikkelingsprobleem op te lossen 1/ Groeimodel steunt op volgende beleidskeuzen: - industriecentrisme: voorrang voor de industrie - exportgerichte economische en industriële groei - via transnationale bedrijven Gevolgen: - verwaarlozing van de voedsellandbouw - laag tewerkstellingseffect en ontstaan van een arbeidersaristocratie - harde centrale staatsmachinerie, staatsapparaat tuk op nationale macht en prestige -vooral gericht op nationale ontwikkeling en een elitaire ontwikkeling Deze visie wordt belichaamd in de strijd voor een N.I.E.O. of in de zgn. Noord-Zuid dialoog, waar sinds 1976 over gepraat wordt in de vergaderingen van de UNCTAD. 2/ Basisbehoeftenmodel - gericht op de basisbehoeften van de ganse bevolking - benadrukt armoedebestrijding door ontwikkeling van de landbouw - geeft voorrang aan initiatieven die de tewerkstelling bevorderen - verdelingsbewuster - waar het kan wordt self-reliance benadrukt Dit model wordt gesteund door de Wereldbank, maar kent weinig navolgers. Waarom? Arm en rijk - 8 van 8 De Nieuwe Internationale Economische Orde Historiek 1955: Conferentie van Bandoeng De bewustwording groeit dat er naast een Eerste (het Westen) en een Tweede (het Oostblok) ook een Derde Wereld bestaat die een nieuwe opkomende macht vertegenwoordigt. Na de 2e W.O. vond de dekolonisatie plaats, maar politieke onafhankelijkheid betekent nog geen economische onafhankelijkheid. Jaren zestig: De ontwikkelingslanden organiseren zich in een groep van 77 landen. Er wordt een speciale conferentie in het leven geroepen die zich zal bezighouden met de problemen van handel en ontwikkeling: UNCTAD (eerste conferentie in Genève - 1964). De 'Groep van 77' groeit uit tot 150 leden (men behoudt wel de uitdrukking). Hun leuze: not aid but trade. 1972: UNCTAD III in Chili Luis Ecchevaria, president van Mexico, doet een voorstel om een 'HANDVEST van de economische rechten en plichten van de naties uit te werken. 1973: Jom Kipoeroorlog Olie-exporterende Arabische landen draaien de oliekraan gedeeltelijk dicht. Begin van de energiecrisis. De 'Zuidlanden' zien een machtsmiddel om met de industrielanden te onderhandelen. 1974: Het 'Handvest' en de 'VERKLARING en actieprogramma inzake de vestiging van een Nieuwe Internationale Economische Orde' worden goedgekeurd door de UNO. 1975: De Franse president Giscard D'Estaing lanceert de Noord-Zuiddialoog. Maar de NoordZuiddialoog wordt doorkruist door een nieuwe tegenstelling: olierijke en oliearme ontwikkelingslanden. Bedoeling van de 'Verklaring' volgens L. Ecchevaria: 'Een rechtvaardige en stabiele wereldorde zal slechts mogelijk zijn wanneer men verplichtingen en rechten creëert die de zwakken beschermen. Laten we de economische samenwerking uit de sfeer van de welwillendheid halen en brengen in de sfeer van het recht.' Net zoals de hulpverlening aan de armen in de rijke industrielanden vanuit de caritatieve instellingen naar een systeem van sociale zekerheid waar iedereen recht op heeft, werd overgeheveld, zo wilde hij op internationaal vlak een bredere rechtssfeer opbouwen om de verdeling van goederen, diensten en arbeid te regelen. Kern van het debat voor een NIEO bestaat in het voorstel van de ontwikkelingslanden om de wereldprijzen en handelstarieven d.m.v. internationale politieke overeenkomsten (in hun voordeel) vast te stellen. Dwz. de internationale markten vervangen door politiek overeengekomen prijszetting door regeringen in internationale conferenties.