1. Gotiek Wanneer? Deze bouwkunst ontwikkelt zich in de 12de eeuw in het Île-de-France. Globaal van ongeveer de 13de eeuw tot rond 1500. nieuw is de toepassing van een combinatie van reeds bestaande technische vindingen : het kruisribgewelf (uitgevonden in het door de Normandiërs veroverde Engeland en dan in Frankrijk toegepast) en de SPITSBOOG in combinatie met steunberen en luchtbogen, de doorbreking van het muuroppervlak. Het bouwwerk krijgt het uitzicht van een stenen geraamte van pijlers en bundelpijlers = skeletbouw! 1 2 Een kruisgewelf ontstaat bij de rechthoekige kruising van 2 tongewelven; het gewicht van de gewelfkappen rust hierbij op de muren van de overwelfde ruimte; door de toepassing van ribben in plaats van bij de kruising ontstane graten, gaat de dragende functie van de gewelfkappen over op deze ribben, die de druk afleiden naar de hoeken; zo wordt het gewicht van het gewelf verdeeld over 4 steunpunten, die versterkt moeten worden, terwijl de rest van de muur niet belast wordt. De arcade, scheibogen op zuilen of bundelpijlers geven toegang tot de zijbeuken; de schalken van de bundelpijlers worden als ribben voortgezet in het kruisribgewelf daarboven een in de muur uitgespaarde loopgang die door een bogenrij uitkijkt op het schip, het triforium de tribune de door de skeletbouw grotendeels overbodig geworden muren van de zijbeuken en lichtbeuken worden gevuld met glasramen. Er zijn 1 of 2 torens aan de westgevel en een vieringtoren. Gebouwd werd met natuur- of baksteen 3 het beeldhouwwerk Dit neemt enorm toe, bevindt zich nog steeds in, op, aan of bij de kerk maar evolueert toch naar een grotere onafhankelijkheid t.o.v. de bouwkunst. Kenmerken:verticaal, statisch, uitgelengd / langgerekt (de zuil!), gestileerd; beweging wordt enkel gesuggereerd door het hoofd dat achterwaarts of zijwaarts buigt, de meeste vrouwelijke beelden steunen op een standbeen waarbij het bovenlichaam naar achteren helt en hoofd en buik naar voren komen, zo ontstaat een lichte golfbeweging in het beeld, een voorzichtige S-vorm de kleding valt langzamerhand natuurlijker en doet stoffelijker aan door de toepassing van diepteverschillen, de plooien zijn niet meer gegraveerd maar plastisch gevormd individualiteit is ver zoek en onder de kleding is bijna niets te zien van het lichaam, de beeldhouwer lijkt geen weet te hebben van botten, spieren en vlees er is een benadering van de natuurlijke verhoudingen, de opstelling is vlotter, levendiger en er is meer verstandhouding tussen de figuren in de regel worden ze beschilderd in de 14de eeuw ontstaat een gemaniëreerde stijl, men verliest aan originele scheppingskracht en er ontstaat een vaststaande wijze van doen, een manier; vnl. te zien in de madonna's die niet meer ernstig en waardig zijn maar bevallig en gracievol : een tenger lichaam in S-vorm met heupbeweging (hanchement), een stereotiepe glimlach, een breed gelaat met hoog voorhoofd en hoog opgetrokken wenkbrauwen, een met een punt opgetrokken mantel die neervalt in ronde plooien met slingerende zomen en een speels 2-jarig kindje Jezus op haar arm Inde 15de eeuw toont men weelderige, zwaar vallende kledij, heeft men aandacht voor het lichaam : de vrouw krijgt borsten en een altijd hoge taille, uit men gevoelens en karakteriseert men de figuren de steeds groter wordende ramen worden verdeeld in geometrische velden, die afwisselend met figuratieve voorstellingen of ornamentmotieven worden beschilderd; de tekeningen worden dik omlijnd met loodbanden en de harmonische schikking van diepe blauwe, hoogrode en groene kleurvlekken zorgt voor het rijke kleureneffect; in de 14de eeuw worden de kleuren helder en lichter. 4