EXAMENVRAGEN STERKTELEER © R.C. Hibbeler “Sterkteleer” © Lincy Pyl, Jan Helsen OPEN VRAGEN THEORIE 1) Licht de inwendige belastingen toe van het lichaam dat hieronder weergegeven is. (H1) Om de inwendige belastingen te bepalen die in een in bepaald oppervlak in het lichaam werken is het nodig om een denkbeeldige snede (EN: mental cut) te maken door het gebied waar de inwendige belastingen moeten worden bepaald (zie a). Vervolgens worden de delen van het lichaam gescheiden en van één van de twee delen wordt het vrijlichaamsschema getekend. (zie b) Vervolgens gaan we de evenwichtsvergelijkingen gebruiken om de uitwendige krachten op het lichaam te relateren aan de resulterende kracht en het resulterend moment, Fr en Mro, die door deze verdeling op een bepaald punt O in het oppervlak van de doorsnede worden uitgeoefend (zie c) Het punt O wordt vaak gekozen in het zwaartepunt van het oppervlak van de doorsnede. We kiezen dus altijd deze plaats voor punt O. We zullen de de componenten van Fr en Mro bekijken die RAKEND en LOODRECHT op het vlak van de doorsnede werken; in andere woorden in drie richtingen! In deze drie richtingen zullen er VIER RESULTERENDE BELASTINGEN inwerken op het punt O. 1) Normaalkracht N te bepalen met ∑ πΉπ₯ = 0 2) Dwarskracht V te bepalen met ∑ πΉπ¦ = 0 3) Buigmoment M te bepalen met ∑ ππ = 0 4) Wringmoment T 2) Leid de formule voor spanning af (H1) Spanning is een term voor de intensiteit van de inwendige kracht die werkt op een bepaald oppervlak door een punt. Spanning wordt uitgedrukt in N/m² (=1Pa). We starten met het verdelen van het doorsnedeoppervlak in KLEINERE oppervlaktes. Als we ΔA steeds kleiner maken, moeten we 2 veronderstellingen doen ivm de materiaaleigenschappen: * materiaal moet continu zijn (zonder lege ruimtes) * materiaal moet coherent zijn (geen breuken of spleten) Indien we een kracht hebben die inwerkt op het doorsnedeoppervlak dan kunnen we die opsplitsen in drie componenten: ΔFx, ΔFy, en ΔFz. Aangezien het punt waarin we de spanning definiëren ééndimensionaal is, zullen we de oppervlakte ΔA naar nul laten naderen (een punt dus). Indien de oppervlakte dit doet, zullen de krachtcomponenten dat ook doen. De verhouding van de krachtcomponent en de oppervlakte zal zodoende een EINDIGE GRENS bereiken die we kunnen definiëren als SPANNING. In formulevorm is dit: βπΉ βπ΄ βπ΄→0 π = lim Er bestaan verschillende soorten spanningen: 1) Normaalspanning σ De intensiteit van de kracht die haaks op ΔA werkt (ΔFz), wordt gedefinieerd als de normaalspanning σ. 2) Schuifspanning π De intensiteit van de kracht die in het vlak van ΔA werkt (ΔFx voor zx vlak of ΔFy voor zy vlak), wordt gedefinieerd als de schuifspanning π. 3) Bespreek rek en de afschuifhoek op een lichaam. (H2) Om de vervorming van een lichaam te kunnen beschrijven voeren we de begrippen rek en afschuifhoek in. We bestuderen hierbij de verandering van lengte van lijnstukken en veranderingen in de hoek tussen deze lijnstukken. De rek en de afschuifhoek worden meestal experimenteel gemeten en zodra ze bepaald zijn kunnen we ze relateren aan de spanningen in het lichaam. 1) Rek De rek is de lengteverandering van een lijn per eenheid van lengte. Het is een dimensieloze grootheid. Stel een lijn AB voor in een lichaam dat vervormd wordt. De afstand tussen A en B in het onvervormde lichaam is Δs terwijl de afstand tussen A en B in het vervormde lichaam Δs’ is. De gemiddelde rek over de lijn AB kunnen we dan definiëren als: ππππ = βπ ′ − βπ βπ Indien we (net zoals bij de spanningen) de rek in een punt willen weten (ééndimensionaal), zullen we de punten A en B naar mekaar toe moeten laten komen. Δs zal naar 0 naderen en bijgevolg ook Δs’. Bijgevolg kunnen we de rek in een punt dan beschrijven als: βπ ′ − βπ βπ π΅→π΄ π = lim 2) Afschuifhoek Door vervormingen worden lijnsegmenten niet alleen korter of langer, ook de oriëntatie waarin ze liggen zal veranderen. Bekijken we twee lijnsegmenten die in eerste instantie loodrecht op mekaar staan, dan wordt de verandering van de hoek tussen deze twee als gevolg van vervorming de afschuifhoek genoemd. We kunnen de afschuifhoek in punt A tov de n- en t-as dan beschrijven als: π 2 πΎππ‘ = − lim π′ π΅→π΄ πΆ→π΄ Met behulp van deze gegevens kunnen we de lengtes van de zijdes berekenen en de verandering in volume (zie p69 Hibbeler voor meer detail hieromtrent). 4) Bespreek het spannings-rekgedrag van taaie en brosse materialen. (H3) Materialen kunnen ingedeeld worden in taai en bros, afhankelijk van de kenmerken van hun spannings-rekdiagram. 1) Taai materiaal Een materiaal dat aanzienlijk vervormd alvorens het breekt is een taai materiaal. Deze materialen kunnen vaak schokken of energie opnemen en bij overbelastingen zullen ze aanzienlijk vervormen alvorens ze gaan bezwijken. Als we spreken over taaie materialen kunnen we de procentuele verlenging van het materiaal omschrijven als: πππππππ‘π’πππ π£πππππππππ = πΏππππ’π − πΏ0 πΏ0 (100%) Een andere manier om de taaiheid aan te geven is de procentuele oppervlakteverkleining (gelijkaardig in notatie, zie p 88 theorie). Een taai materiaal zal doorgaans: * elastisch spanning-rek gedrag vertonen * vloeien bij constante spanning * verstevigen * insnoeren en breken Taaie materialen hebben meestal geen constante vloeiing en geen goed gedefinieerd vloeipunt. Als gevolg hiervan wordt er een vloeigrens bepaald. 2) Bros materiaal Een materiaal dat weinig of niet vloeit alvorens het bezwijkt is een bros materiaal. Een gekend aantal brosse materialen zijn gietijzer en beton, die door onvolkomenheden of microscopische scheurtjes zullen bezwijken. Een bros materiaal zal echter beter tegen axiale druk kunnen. Het is ook om die reden dat er bvb wapeningsstaven zitten in beton, omdat er altijd ongewenst trek kan optreden in het beton, waarbij het kan afbrokkelen. Een materiaal kan ook zowel eigenschappen van bros én taai materiaal hebben. Zo heeft staal een bros gedrag wanneer het een hoog koolstofgehalte heeft en een taai gedrag als het weinig koolstof bevat. 5) Bespreek het gedrag van materiaal adhv een spanning-rek diagram. (H3) Proportionaliteitsgrens (πππππ ): Hieronder is het lineair elastisch gebied en is de wet van Hooke geldig (σ = E * ε ) Elasticiteitsgrens (πππππ π‘ ): Verder gaan geeft blijvende vervorming en we komen in het plastisch vervormgebied. Vloeispanning (ππ£ ): Bij staalsoorten met lage koolstofgehalte of warmgewalste profielen is er een hoogte- en laagte vloeipunt. Na het laagste vloeipunt valt het vermogen om belasting te dragen weg en verlengt het materiaal verder zonder dat de kracht toeneemt. Na het vloeien is er de versteviging. Vloeien stopt hier. Maximale spanning (ππ‘πππ πππ₯ ): Tot aan dit punt is er een lengteverandering en vermindering van de dwarsdoorsnede over de gehele lengte. Pas daarna ontstaat er een lokale insnoering wat uiteindelijk leid tot een breuk. Breukspanning (πππππ’π ): Richting de breukspanning gaande neemt de spanning af omdat we blijven rekenen met de originele oppervlakte van de doorsnede terwijl die in de werkelijkheid steeds kleiner wordt door de insnoering. Ook wordt steeds de originele lengte gebruikt terwijl deze langer wordt. Typische taaie breuk is conisch. Werkelijke breukspanning (πππππ’π ): Houdt wel rekening met het veranderde oppervlak van de dwarsdoorsnede. 6) Bespreek de wet van Hooke en leg uit wanneer deze geldig is adhv een spanningrekdiagram. (H3) Voor de meeste constructiematerialen tonen de spannings-rek diagramma’s een LINEAIR VERBAND tussen spanning en rek. Een toename van spanning zal dus een evenredige toename in rek veroorzaken. Dit is de wet van Hooke, die geldig is in het lineair elastisch gebied: π=πΈ∗ π met σ = spanning [ N/m² ] ε = rek E = elasticiteitsmodulus [ MPa of GPa] De wet van Hooke mag ENKEL maar gebruikt worden in het lineair elastisch gebied, en NIET meer als de proportionaliteitsgrens overschreden is! 7) Bespreek vervorrmingsenergie van een materiaal. Geef volgende zaken: specifieke herstelenergie, breuktaaiheidsmodulus. (H3) Een materiaal dat door een uitwendige belasting wordt vervormd, wil inwendig in het hele volume energie opslaan. Aangezien deze energie verband houdt met de vervorming van het materiaal, wordt deze energie vervormingsenergie genoemd. Om deze vervormingsenergie te bepalen bekijken we een volume element materiaal van een trekproefstuk. Het wordt in één richting belast. 1) Spanning veroorzaakt een kracht op boven en onderzijde van het element nadat het element een verplaatsing ε . Δz heeft ondergaan: βπΉ = π ∗ βπ΄ = π ∗ (βπ₯ ∗ βπ¦) 2) Kracht is gelijk aan de gemiddelde grootte van de kracht (ΔF/2) vermenigvuldigd met de verplaatsing ε . Δz 3) De ‘uitwendige energie’ op element = vervormingsenergie in element 4) Daardoor geldt: 1 1 βπ = (2 ∗ βπΉ) ∗ π ∗ βπ§ = (2 ∗ π ∗ βπ₯ ∗ βπ¦) ∗ π ∗ βπ§ 5) Als het volume βπ = βπ₯ ∗ βπ¦ ∗ βπ§ is, 1 2 dan is βπ = ∗ π ∗ π ∗ βπ βπ 6) Je krijgt de dichtheid van vervormingsenergie u ( = βπ ) De specifieke herstelenergie is de waarde van de dichtheid van vervormingsenergie u wanneer de spanning σ de proportionaliteitsgrens bereikt. 1 1 π’β = 2 ∗ πππππ ∗ πππππ = 2 ∗ π 2 ππππ πΈ 8) Bespreek de dwarscontractiecoëfficiënt en leg uit mbv een figuur. (H3) Wanneer een vervormbaar lichaam wordt belast door een trekkracht in axiale richting, wordt dat lichaam niet alleen verlengt, maar bovendien treedt er dwarscontractie op. Een goed voorbeeld is een plat elastiekje dat uitgerekt wordt: het zal minder dik en minder breed worden. Op eenzelfde manier heeft een drukkracht op een lichaam verkorting tot gevolg in de krachtrichting terwijl de zijden in dwarsrichting expanderen. De vervormingen in axiale richting en dwarsrichting zijn respectievelijk: πππ₯ππππ = πΏ πΏ πππ€πππ πππβπ‘πππ = πΏ′ π De verhouding tussen deze vervormingen in axiale richting en dwarsrichting is CONSTANT aangezien de vervormingen δ en δ’ evenredig zijn. Deze constante noemen we de dwarscontractiecoëfficiënt (ook wel de coëfficiënt van Poisson genoemd). π=− πππ€πππ πππβπ‘πππ πππ₯ππππ 9) Bespreek het schuifspanning-afschuifhoekdiagram. Geef het verband tussen de drie materiaalconstanten E, ν en G. (H3) We beschouwen een klein element dat zuivere afschuiving ondervindt (zie figuur). Om voor evenwicht te zorgen liggen de spanningen naar of vanaf twee tegenover elkaar liggende hoekpunten van het element. De schuifspanning zal uniform vervormen als het materiaal homogeen is. Verder zal het materiaal ook vervormen met een afschuifhoek πΎ. Net zoals we vooraf al besproken hebben zullen de meeste constructiematerialen een elastisch gedrag vertonen dat lineair is. In dit lineair elastisch gebied is de wet van Hooke geldig. We kunnen dus schrijven: met π =πΊ∗πΎ met π πΊ = πΎππππ ππππ π = schuifspanning [ Pa, MPa, GPa] G = glijdingsmodulus (helling van de lijn in π − πΎ diagram) πΎ = de afschuifhoek [ Pa, MPa, GPa ] Het volgende verband tussen de drie materiaalconstanten bestaat: πΊ= πΈ 2 ∗ (1 + π) Een voordeel van dit verband is het feit dat we nu ν kunnen berekenen mits we G en E weten, terwijl dit vroeger experimenteel gemeten diende te worden. 10) Bespreek axiale belasting en de elastische vervorming van een axiaal belast onderdeel. (H4) Voorwaarden: 1) Lineair elastisch gebied -> wet van Hooke toepasbaar 2) Verwaarlozen van lokale vervormingen 3) Gelijkmatige vervorming (ππ = ππ‘π) tekening: axiaal belaste staaf, voor en na de belasting We beschouwen een differentiaalelement (links figuur). π= π(π₯) π΄(π₯) en π =πΈ∗π en π= βπ ′ − βπ βπ = ππΏ ππ₯ Zolang de spanning de de proportionaliteitsgrens niet overschrijdt, mogen we de wet van Hooke toepassen: wet van Hooke π =πΈ∗π π(π₯) π΄(π₯) ππΏ combinatie van formule voor rek, spanning, Hooke = πΈ ∗ ππ₯ ππΏ = π(π₯)∗ππ₯ π΄(π₯)∗πΈ de verlenging van het differentiaal element afzonderen πΏ π(π₯)∗ππ₯ integratie over hele lengte L van de staaf πΏ = ∫0 π΄(π₯)∗πΈ Indien π∗πΏ πΏ = ∑ (πΈ∗π΄) E = cte en A(x) = cte dan : Abrupte veranderingen in variabelen? Segment per segment rekenen! 11) Leg het principe van Barré de Saint Venant uit. (H4) Het principe van Barré de Saint Venant stelt dat de spanning en rek in punten van een lichaam die voldoende ver verwijderd zijn van het gebied waar de kracht aangrijpt, dezelfde zijn als de spanning en rek als gevolg van belastingen die dezelfde statische equivalente resultante hebben en in hetzelfde gebied op het lichaam werken. 12) Geef het idee achter het principe van superpositie. (H4) Het superpositieprincipe wordt vaak gebruikt om spanning of verplaatsing in een punt in een lichaam te bepalen wanneer het lichaam een complexe belasting ondervindt. Door de belasting in COMPONENTEN te verdelen, geeft het superpositieprincipe aan dat de resulterende spanning of verplaatsing in het punt kan worden bepaald door eerst de spanning of verplaatsing als gevolg van de afzonderlijke belastingscomponenten te bepalen en die vervolgens algebraïsch bij elkaar op te tellen. Twee voorwaarden: * Lineair verband tussen belasting en te bepalen spanning/verplaatsing! * Belasting mag geen belangrijke veranderingen aanbrengen in geometrie. Bijkomend mogen we superpositie ENKEL toepassen als de wet van Hooke geldig is. Voorbeeld: 13) Leg de krachtenmethode bij axiaal belaste onderdelen uit. (H4) De krachtenmethode is een manier om STATISCH ONBEPAALDE problemen op te lossen (aka er zijn te weinig gegevens voor de evenwichtsvergelijkingen op te stellen) door de compatibiliteitsvergelijking op te stellen en het superpositieprincipe toe te passen. STAP 1: COMPATIBILITEIT Maak één van de ondersteuningen overbodig/redundant en stel de compatibiliteitsvergelijking op. Om dit te doen wordt de bekende verplaatsing in de overbodige/redundante ondersteuning, die meestal gelijk is aan nul, gelijkgesteld aan de verplaatsing in de ondersteuning die uitsluitend veroorzaakt wordt door de externe belastingen op het constructieonderdeel plus (vectorieel) de verplaatsing in deze ondersteuning uitsluitend veroorzaakt door de overbodige/redundante reactie op het constructieonderdeel. • • Druk de externe belasting en de overbodige/redundante verplaatsingen uit als functie van de belastingen met behulp van een belastingππΏ verplaatsingrelatie zoals πΏ = π΄πΈ Daarna kan de compatibiliteitsvergelijking worden opgelost voor de grootte van de reduntante/overbodige kracht.µ STAP 2: EVENWICHT Teken een vrijlichaamsschema en stel de betreffende evenwichtsvergelijkingen op voor het constructieonderdeel met behulp van het berekende resultaat voor de redundante kracht. Los deze vergelijkingen op voor eventuele andere reacties. Voorbeeld ter illustratie: 14) Leg thermische spanning uit en geef de formule. (H4) Een verandering in temperatuur kan tot gevolg hebben dat de afmetingen van een lichaam veranderen en dat het dus zal uitzetten of krimpen. Dit gebeurt bij de meeste materialen. Normaal gezien staat deze uitzetting of krimp in lineaire verhouding met de temperatuurstoename of afname. Indien het materiaal daarbovenop ook homogeen en isotroop is, dan is de experimenteel aangetoond dat de verplaatsing van een onderdeel met de lengte L kan worden berekend met de vergelijking: πΏπ = πΌ ∗ βπ ∗ πΏ met πΌ = lineaire thermische uitzettingscoëfficiënt (materiaaleigenschap) ΔT = de temperatuursverandering L = de beginlengte van het constructieonderdeel πΏπ = de lengteverandering van het constructieonderdeel In STATISCH BEPAALDE constructieonderdelen is de lengteverandering gemakkelijk te berekenen met deze formule. In STATISCH ONBEPAALDE constructieonderdelen zullen de thermische verplaatsingen echter door de ondersteuningen beperkt worden. Hierdoor ontstaan er thermische spanningen in het lichaam, waarbij men bij de berekening rekening mee moet houden (bvb bij treinsporen, zie figuur). Een bekend statisch onbepaald constructieonderdeel is treinsporen. Indien met niet (genoeg) rekening houdt met thermische belastingen in de rails kunnen ze gaan knikken en de volgende situatie veroorzaken. De NMBS wenst verontschuldigen. zich alvast te De eiffeltoren zet in de zomer ongeveer 20 centimeter uit door de temperatuurstoename. 15) Geef het belang van spanningsconcentraties op een structuur weer. Leg volgende zaken uit: spanningsconcentratiefactor K. (H4) Spanningsconcentraties zijn van uiterst belang voor constructies. We weten dat een spanning een ingewikkelde spanningsverdeling veroorzaakt in het lokale gebied rondom het punt waar de belasting wordt aangebracht. Ingewikkelde spanningsverdelingen ontstaan niet alleen precies onder een puntbelasting, maar kunnen ook ontstaan op plaatsen waar de dwarsdoorsnede van het constructieonderdeel verandert. Het materiaal bevindt zich in lineair elastisch gebied en de wet van Hooke is dus geldig. Als we naar de onderstaande figuren kijken merken we dat de spanningsconcentratie sterk afhangt van de vorm van de constructie en het type discontinuïteit aanwezig (bvb gaten in een balk). De spanningsconcentratiefactor: π πΎ = ππππ₯ πππ grote spanningsconcentraties lage spanningsconcentraties Een belangrijk voorbeeld van hoe belangrijk spanningsconcentraties zijn op structuren is de Dehaviland Comet, een straalvliegtuig uit de jaren zestig waarvan er een heleboel neergestort zijn. Dit kwam door metaalmoeheid veroorzaakt door de grote spanningsconcentraties veroorzaakt door de vierkante venstertjes. 16) Bespreek torsievorming van een ronde as en geef bijhorende figuren ter uitleg. (H5) Als gevolg van torsie of wringing zal een onderdeel om zijn lengteas willen verdraaien. Het effect daarvan is van bijzonder belang voor aandrijfassen en draagassen van voertuigen en machines. π We weten dat de afschuifhoek πΎ = 2 − π ′ is. De afschuifhoek kan gerelateerd worden aan lengte Δx en de hoek Δφ tussen de gearceerde vlakken door lengte BD te beschouwen: π΅π· = π ∗ βπ = βπ₯ ∗ πΎ Δx laten we naderen tot dx en Δφ naar dφ: πΎ =π∗ ππ ππ₯ = cte dus ππ ππ₯ je kan πΎ enkel veranderen door ρ te veranderen. De afschuifhoek binnen de as varieert lineair langs elke radiale lijn, van nul ter plaatse van de hartlijn tot een maximum πΎπππ₯ aan het oppervlak. Aangezien ππ ππ₯ πΎ =π= πΎπππ₯ π geldt πΎ=( π ) ∗ πΎπππ₯ π 17) Leid de torsieformule af en geef bijhorende figuren ter uitleg. (H5) De torsieformule relateert de inwendige torsie aan de schuifspanningsverdeling op de dwarsdoorsnede! Aannames: * Lineaire elastische vervorming, wet van Hooke geldig * vlak van de dwarsdoorsnede blijft vlak * cirkelvormige assen Gevolg van de wet van Hooke: π π = ( π ) ∗ ππππ₯ de lineaire verandering van de afschuifhoek πΎ leidt tot een overeenkomstige lineaire verandering van de schuifspanning π. (*) ππΉ = π ∗ ππ΄ Elk oppervlak ondervindt door de afgelegde kracht dF een ππ = π ∗ (π ∗ ππ΄) torsiebeweging/spanning. dT is dus het veroorzaakt wringmoment. π = ∫π΄ π ∗ (π ∗ ππ΄) π = ∫ π ∗ ( ) ∗ ππππ₯ ∗ ππ΄ π π΄ = ππππ₯ π ∫ π2 ππ΄ = polair traagheidsmoment J ∗ ∫ π2 ππ΄ (alleen afhankelijk van de geometrie van de as) (*) omvormen ππππ₯ = π∗πΆ π½ → π= π∗π π½ Voor een massieve as: combinatie formules 18) Wat is de torsiehoek? Leid de formule af en geef bijhorende figuren ter uitleg. (H5) Aannamen: * Torsiehoek φ (phi) * ronde doorsnede * ΔA kan licht variëren * homogeen en isotroop materiaal * lineair elastisch gebied (wet van Hooke geldig) * verwaarlozen van de plaatselijke vervormingen isoleer een oneindig dun schijfje van je as T(x) is je inwendig wringmoment, T(x) zorgt dat je schijfje tordeert. relatieve rotatie dφ Een stukje materiaal op willekeurige afstand ρ in de schijf met afschuifhoek πΎ ππ = πΎ ∗ ππ₯ π Wet van Hooke van toepassing (lineair elastisch) met π = ππ = π(π₯) π½(π₯)∗πΊ π(π₯) ∗ π π½(π₯) ∗ ππ₯ integratie over lengte L πΏ π=∫ 0 π(π₯) ∗ ππ₯ π½(π₯) ∗ πΊ integraal oplossen π= π∗πΏ πΊ∗π½ π =πΊ∗πΎ π ↔ πΎ=πΊ 19) Hoe zal een massieve, niet cirkelvormige as vervormen bij het aanleggen van een wringmoment? In welke mate verschilt dit van cirkelvormige assen? (H5) * De dwarsdoorsneden zullen holtrekken of bollen Niet cirkelvormige assen zijn niet axisymmetrisch (symmetrie rond alle assen) waardoor de afschuifhoek in alle punten anders kan zijn. * De dwarsdoorsnede zal welven De variatie van de schuifspanningsverdeling bij niet cirkelvormige assen is ingewikkeld 20) Geef de buigingsvervorming van een recht element en leid de formule af. Geef tevens bijhorende figuren ter uitleg. (H6) Aannames: * Het vlak van de dwarsdoorsnede blijft vlak * De lengte van de lengteas blijft gelijk * Een vlakke dwarsdoorsnede blijft loodrecht op de lengteas * De vervorming in het vlak van de dwarsdoorsnede is verwaarloosbaar Figuren: Formules: π = lim ( βπ →0 βπ ′ − βπ ) βπ βπ₯ = βπ = π ∗ βπ (π−π¦)∗βπ−π∗βπ π = lim ( π∗βπ βπ→0 π ππππ₯ )= −π¦ π en βπ ′ = (π − π¦) ∗ βπ toont aan dat rek afhankelijk is van: 1) locatie y in de balk 2) de kromtestraal r π¦ ⁄π = − (π ) ⁄π π¦ π = − ( ) ∗ ππππ₯ π lineaire variatie met y tot de neutrale lijn 21) Geef de afleiding van de buigformule en geef bijhorende figuren ter uitleg. (H6) Aannames: * Lineaire elastische vervorming, dus de wet van Hooke geldt. * Lineaire variatie van de rek veroorzaakt lineaire variatie van de spanning. Formules: met de wet van Hooke kunnen we schrijven: π¦ π = − ( ) ∗ ππππ₯ π π¦ spanningverdeling over het oppervlak van de dwarsdoorsnede π = − ( π ) ∗ ππππ₯ ; πΉπ = ∑ πΉπ₯ 0 = ∫π΄ ππΉ = ∫π΄ π ∗ ππ΄ π¦ = ∫π΄ − ( ) ∗ ππππ₯ ∗ ππ΄ π = −ππππ₯ ∗ ∫π΄ π¦ π ∗ ππ΄ ≠ nul ! = ∫π΄ π¦ ∗ ππ΄ (ππ )π§ = ∑ ππ§ ; M is moment door de spanningen om de neutrale lijn π = ∫π΄ π¦ ∗ ππΉ = ∫π΄ π¦ ∗ (π ∗ ππ΄) π¦ = ∫π΄ π¦ ∗ ( π ∗ ππππ₯ ) ∗ ππ΄ = DUS ππππ₯ = π∗π πΌ ππππ₯ π ∗ ∫π΄ π¦ 2 ∗ ππ΄ traagheidsmoment van dwarsdoorsnede (=I) voor maximale buigspanning samen worden deze de π=− π∗π¦ πΌ voor buigspanning bij tussenafstand y de buigformule genoemd 22) Leg assymetrische buiging uit. (H6) We weten dat de buigformule enkel maar toepasbaar is wanneer de dwarsdoorsnede symmetrisch is ten opzichte van een as, loodrecht op de neutrale lijn. Bovendien moet het resulterende inwendige moment M om de neutrale lijn werken (zoals bij T of U profielen). Indien hier niet aan voldaan wordt moeten we een aangepaste versie van de buigformule gebruiken die ook kan toegepast worden op assymetrische en willekeurige vormen. Moment om de hoofdas Beschouw volgende balk met asymmetrische doorsnede: voorwaarden: voldaan (z-as door zwpt) ππππ ππππππ ππππππ substitueer hierin + integreren geeft ππππ = 0= −ππππ₯ π ∗ ∫π΄ π¦π§ ∗ ππ΄ π΄∗π π° z-as valt samen met neutrale lijn → lineaire toename normaalspanning van 0 tot y=c (zie figuur linksboven) π¦ de spanningsverdeling is dus als volgt: π = − ( π ) ∗ ππππ₯ vereiste: traagheidsproduct van het oppervlak = 0 Moment om een willekeurige as Soms is een onderdeel zodanig belast dat het moment M niet om één van de hoofdassen van de dwarsdoorsnede werkt. Wanneer dat het geval is, moet het moment eerst worden ontbonden in componenten langs de hoofdassen. Vervolgens kan de buigformule worden toegepast om de normaalspanning als gevolg van elke afzonderlijke momentcomponent te bepalen. Ten slotte kan de resulterende normaalspanning in het punt worden bepaald met behulp van superpositie. 22) Leg buiging uit bij samengestelde balken. (H6) Balken die uit twee of meer verschillende materialen bestaan, worden samengestelde balken genoemd. Omdat de buigformule alleen maar geldt voor balken van een homogeen materiaal, kan deze niet direct toegepast worden om de normaalspanning in een samengestelde balk vast te stellen. Oplossing? transformatiemethode: We gaan de dwarsdoorsnede van de samengestelde balk laten transformeren in een dwarsdoorsnede van een balk die uit één materiaal bestaat. We gaan het minst stijve materiaal dat deel uitmaakt van de samengestelde balk transformeren met een zogenaamde transformatiefactor n die de balk terug van homogeen materiaal maakt. Hierdoor zal het minst stijve materiaal natuurlijk in afmetingen veranderen (bvb de afmetingen van een staaf aluminium zullen groter zijn dan die van een staaf staal om een bepaalde kracht aan te kunnen). πΈ π = πΈ1 2 of πΈ1 ∗ π ∗ ππ§ ∗ ππ¦ = πΈ2 ∗ π ∗ π ∗ ππ§ ∗ ππ¦ Om de afmetingen van het deel met het minst stijve materiaal te veranderen zullen we bvb doen: π2 = π ∗ π Op deze manier zal je de breedte van dit deel veranderen zodat de verdeling van de normaalspanning over de getransformeerde dwarsdoorsnede lineair is. Voor gedetailleerde uitleg over dit onderwerp: zie Hibbeler p329 of oefeningen. 24) Bespreek afschuiving in rechte constructie-elementen. (H7) Aannames: * De ligger is onderworpen aan niet uniforme buiging → resultaat: 1) Buigende momenten in doorsneden 2) Dwarskrachten in doorsneden ππ = − π∗π¦ πΌ Gevolgen: buigspanningen dwarsdoorsnede blijft niet vlak (aangezien er zowel buiging als dwarskrachten inwerken op de balk) welving door hoekvervorming (komt door ongelijkmatige afschuifhoekverdeling) vooral bij dikke balken! Bij slanke balken verwaarloosbaar! 25) Bespreek schuifspanning en leid de schuifspanningsformule af. Geef ook de beperkingen bij het gebruik van de schuifspanningsformule. (H7) Aangezien de rekverdeling voor dwarskrachten niet zoals bij axiale belastingen (torsie en buiging) eenvoudig kan worden gedefinieerd, zullen we de schuifspanningsformule op een indirecte manier afleiden. Doordat je met +dM zit rechts, zal je niet kunnen voldoen aan je krachtenevenwicht (∑ πΉπ₯ = 0)! TENZIJ axiale schuifspanning π op onderzijde van element aanname: π = ππ‘π over hele breedte t we weten dat ∑ πΉπ₯ = 0 ∑ πΉπ₯ = 0 ; horizontaal krachtenevenwicht + buigingsformule toepassen ∫ π ′ ∗ ππ΄′ − ∫ π ∗ ππ΄′ − π ∗ (π‘ ∗ ππ₯) = 0 π΄′ π΄′ buigformule ∫ ( π΄′ π + ππ π ) ∗ π¦ ∗ ππ΄′ − ∫ ( ) ∗ π¦ ∗ ππ΄′ − π ∗ (π‘ ∗ ππ₯) = 0 πΌ π΄′ πΌ ππ ( ) ∗ ∫ π¦ ∗ ππ΄′ = π ∗ (π‘ ∗ ππ₯) πΌ π΄′ Opgelost naar π vinden we: beschouw π = ππ ππ₯ en 1 ππ π = πΌ∗π‘ ∗ ( ππ₯ ) ∗ ∫π΄′ π¦ ∗ ππ΄′ π = ∫π΄′ π¦ ∗ ππ΄ = π¦Μ ′ ∗ π΄′ DUS π= π∗π πΌ∗π‘ 26) Bespreek de schuifstroom in samengestelde onderdelen. (H7) In praktijk worden onderdelen soms vaak samengesteld uit meerdere delen zodat ze zwaarder belast kunnen worden. Om deze delen aan mekaar te bevestigen dienen we bevestigingsmiddelen te gebruiken, en om te bepalen welke we moeten gebruiken en op welke onderlinge afstand deze moeten aangebracht worden, is het nodig om te weten welke dwarskracht ze moeten opnemen. Deze belasting wordt, wanneer die wordt uitgedrukt als kracht per lengte-eenheid van de balk, de schuifstroom q genoemd. ππ ∗ π¦ ∗ ππ΄′ = π ∗ π‘ ∗ ππ₯ πΌ π΄′ ∫ ππ πΌ = ππ₯ ; ∫π΄′ π¦ ∗ ππ΄′ = π ; π ∗ π‘ ∗ ππ₯ = ππΉ ππ ∗ π = ππΉ πΌ beide leden delen door dx π ππ ππΉ ∗ = πΌ ππ₯ ππ₯ herleiden π∗π πΌ =π Voorbeeld: met π = π¦Μ ′ ∗ π΄′ waarin A’ de oppervlakte van de dwarsdoorsnede is van het segment dat op de balk bevestigd is ter plaatse van de aanhechting waar de schuifstroom moet worden bepaald. 27) Bespreek de schuifstroom in dunwandige constructie-elementen. (H7) q varieert altijd lineair langs de segmenten die LOODRECHT op de richting van V staan. q varieert altijd paraboolvormig langs de delen die scheef staan ten opzichte V of evenwijdig zijn ten opzichte van V. Voor extra informatie betreffende schuifstroom in dunwandige constructie-elementen, zie p406. 28) Bespreek de schuifstroom in open dunwandige constructie-elementen. Bespreek ook het dwarskrachtmiddelpunt bij assymmetrische profielen. (H7) Als je kracht P aangrijpt zoals hierboven zal het U-profiel buigen en torderen. Dit gebeurt als de werklijn van de kracht P samenvalt met de eerder verticale, assymmetrische as die door de hartlijn C van de dwarsdoorsnede gaat. Dit zie je duidelijk wanneer je de momenten veroorzaakt door πΉπππππ , V = P en πΉπππππ optelt rond punt A. Dan krijg je duidelijk torsie. Men kan deze ongewenste torsie vermijden door de kracht P op een punt O op een excentrische afstand e van de lijfplaat van het U-profiel worden uitgeoefend. We stellen als voorwaarde: ∑ ππ΄ = πΉπππππ ∗ π = π ∗ π oftewel π= πΉπππππ ∗ π π Dit punt O wordt het dwarskrachtmiddelpunt of elastisch middelpunt genoemd. Als de werklijn van P door het dwarskrachtmiddelpunt gaat, zal de balk buigen zonder te torderen. Het dwarskrachtmiddelpunt ligt ALTIJD op een symmetrieas van de dwarsdoorsnede! 29) Bespreek cilindrische vaten. (H8) ∑ πΉπ₯ = 0 π1 = ∑ πΉπ¦ = 0 π2 = met ; 2 ∗ [π1 ∗ (π‘ ∗ ππ¦)] − π ∗ (2 ∗ π ∗ ππ¦) = 0 π∗π π‘ ; π2 ∗ (2π ∗ π ∗ π‘) − π ∗ (π ∗ π 2 ) = 0 π∗π 2∗π‘ t = wanddikte r = straal π1 = tangentiële of omtreksrichting spanning π2 = axiale of lengterichting spanning 30) Bespreek bolvormige vaten. (H8) ∑ πΉπ¦ = 0 π2 = met ; π2 ∗ (2π ∗ π ∗ π‘) − π ∗ (π ∗ π 2 ) = 0 π∗π 2∗π‘ t = wanddikte r = straal π2 = axiale of lengterichting spanning 31) Hoe dimensioneer je een prismatische balk (profielen e.d.). (H11) De meeste balken zijn gemaakt van taaie materialen en in dat geval is het over het algemeen niet nodig om de spanningstrajectoria voor de balk te tekenen. Het is afdoende om te controleren of de buig- en schuifspanningen in de balk niet groter worden dan de toelaatbare buig- en schuifspanning voor het materiaal, die te vinden zijn in de contstructienormen. In het merendeel van de gevallen zal de overspanning van de balk relatief lang zijn, waardoor de inwendige momenten groot worden. Wanneer dat het geval is, zal de constructeur de constructie eerst dimensioneren voor de buigbelasting en vervolgens controleren of de gevonden oplossing ook voldoet voor afschuiving. Bij een ontwerp op buiging moet het weerstandsmoment van de balk worden bepaald. Dit is een geometrische eigenschap die de verhouding tussen I en c uitdrukt; π = πΌ⁄π. Toepassen van de buigingsformule ( π = π∗π πΌ ) levert dus: πππππππππ = ππππ₯ ππ‘πππ Hier wordt M bepaald uit de momentenlijn van de balk, en de toelaatbare buigspanning ππ‘πππ wordt voorgeschreven in een constructienorm. Indien: * Prismatische balk = simpele vorm (vierkant, cirkel, rechthoek) → afmetingen direct uit πππππππππ bepalen ( π = πΌ⁄π ) * Prismatische balk = meerdere vormen (I-profiel, U-profiel, T-profiel, ...) → oneindig aantal combinaties van lijfplaat- en flensafmetingen met waarde die hoger is dan πππππππππ . Realiteit: kiezen uit een handboek met verschillende dwarsdoorsnedes maar hetzelfde weerstandsmoment. De volgende stap is controleren of het gekozen profiel de toelaatbare schuifspanning niet overtreed. Er is een onderverdeling voor: 1) Staalprofielen 2) Houtprofielen 3) Samengestelde profielen meer info op p576-577 Hibbeler 32) Hoe dimensioneer je assen? (H11) Assen met cirkelvormige doorsneden worden vaak toegepast in het ontwerp van mechanische apparatuur en machines. Dat betekent dat ze vaak aan cyclische belasting en vermoeiing worden blootgesteld als gevolg van de gecombineerde buig- en torsiebelastingen die ze moeten overbrengen of opnemen. Naast deze belastingen kunnen er ook spanningsconcentraties aanwezig zijn in spiebanen, koppelingen en plotselinge veranderingen van het oppervlak van de doorsnede. Om een as goed te kunnen dimensioneren, is het dus van belang om met al deze effecten rekening te houden. In deze paragraaf worden enkele van de belangrijkste aspecten van het dimensioneren van assen bespreken die vermogen moeten overbrengen. Door de verschillende belastingen die inwerken op de as zal er een wringmoment optreden langs de as. Deze kunnen we uittekenen op een wringmomentlijn. Wanneer we de wringmomentlijn weten, kunnen we te toelaatbare spanning berekenen met behulp van de spanningstransformatievergelijking. Zie Hibbeler p596 voor meer details. 33) Bespreek de elastische lijn en geef de afleiding ervan (differentiaalvergelijking). Geef ook het verband tussen moment en kromming. (H12) De elastische lijn is soms moeilijk te bepalen, en daarom is het soms beter om eerst de buigmomentenlijn te tekenen. Het is m.a.w. heel simpel om de elastische lijn te berekenen als je de momentlijn kent. Een positief inwendig moment zal namelijk het profiel hol naar boven maken en een negatief inwendig moment zal het profiel hol naar onder maken. Verband tussen moment en kromming: * Daar waar de helling van de elastische lijn = 0 zal het moment MAXIMAAL zijn. * In het buigpunt van de elastische lijn zal het moment NUL zijn. We zullen nu een belangrijke relatie afleiden tussen het inwendige moment in de balk in een bepaald punt en de kromtestraal π van de elastische lijn. We bekijken een segment met breedte dx. ρ = kromtestraal (afstand van O’ tot neutrale lijn) ds = lengte voor vervorming ds’= lengte na vervorming O’ = punt waarrond balk draait dθ = hoek tussen doorsnedes van de balk dx = breedte elementje de rek in dit segment, op afstand y van de neutrale lijn: π= ππ ′ −ππ ππ waarbij ds = dx = ρ . dθ ππ ′ = (π − π¦) ∗ ππ zodoende wordt dit: π= en dus: 1 π (π−π¦−π)∗ππ π∗ππ π = −π¦ π¦ = −π π vervolgens combinatie: 1) Wet van Hooke ( π = πΈ ) → lineair elastisch + homogeen mat. 2) Buigingsformule ( π = − π∗π¦ πΌ ) dit geeft 1 π π OF = πΈ∗πΌ (E.I = buigstijfheid) 1 π π VERBAND GELEGD! = − πΈ∗π¦ (opgelet voor teken!) Berekening van de helling en verplaatsing met behulp van integratie De vergelijking van de elastische lijn van een balk kan wiskundig voorgesteld worden als v=f(x). Om deze vergelijking te vinden moeten we eerst de kromming (1/ρ) uitdrukken als functie van v en x. Deze heeft de volgende vorm: 1 = π π²π£⁄ ππ£² 2 3/2 [1 + (ππ£⁄ππ₯ ) ] 1 π substitueer dit in de relatie tussen kromming en moment ( π = πΈ∗πΌ ) π 1 = = πΈ∗πΌ π π²π£⁄ ππ£² 2 3/2 [1 + (ππ£⁄ππ₯ ) ] ≈ π2 π£ ππ₯ 2 ππππ‘ ππππππππ πππππππππ‘πππππ£πππππππππππ (2ππ ππππ) De oplossing van deze vergelijking geeft levert de exacte vorm van de elastische lijn. Hou rekening met de ontwerpvoorschriften die een beperking in doorbuiging vermelden (ivm toleranties of esthetisch). Hierdoor vormen de elastische doorbuigingen bij de meeste balken maar een zéér lichte kromme, waardoor de helling van de elastische lijn maar zéér klein zal zijn en we het kwadraat bij (dv/dx) kunnen weglaten! π²π£ π = ππ₯² πΈ ∗ πΌ ππππππππ πππ ππππππππ π€πππππ πππ 1 π²π£ = ππππππ§πππ ππ€ππππππ‘ π€πππ£πππ‘ π ππ₯² π π2 π£ ∗ (πΈπΌ ∗ 2 ) = π(π₯) ππ₯ ππ₯ πππππ π‘πππππ πππππππππ‘πëπππ ππππ π₯ ππ π = π² π2 π£ ∗ (πΈπΌ ∗ 2 ) = π(π₯) ππ₯ ππ₯² ππππππππ πππππππππ‘πëπππ, πππ‘ π = ππ π π’ππ π‘ππ‘π’ππππ ππ₯ ππ ππ₯ Bij veel gevallen is de buigstijfheid EI = cte over de lengte van de balk. In dat geval krijgen we volgende drie vergelijkingen: 35) Leid de formule voor knik af. Doe dit voor ideale kolommen en kolommen met verschillende soorten ondersteuning. Te vermelden: gyrostraal, slankheid, effectieve slankheid (H13) Knik is het plots doorbuigen in dwarsrichting en bezwijken van een balk/kolom/as die axiaal belast wordt. De maximale axiale belasting die een kolom kan dragen wanneer deze op het punt staat te gaan knikken, wordt de kritische belasting πππππ‘ππ πβ genoemd. Er zijn drie mogelijke situaties voor structuren die knik kunnen ondergaan, en we hebben ze even vergeleken met het rollen van knikkers: * stabiel evenwicht ( π < π∗πΏ 4 ) Als je de knikker een duw geeft, zal deze terug naar zijn oorspronkelijke locatie rollen. Hetzelfde bij balken. Als de balk knikt bij last P zal deze de neiging hebben terug te veren naar zijn oorspronkelijke situatie. * labiel evenwicht ( π > π∗πΏ 4 ) Als je de knikker een duw geeft, zal deze naar beneden rollen en niet meer naar zijn oorspronkelijke locatie rollen. Hetzelfde bij balken. Als de balk knikt bij last P zal deze de neiging hebben om uit evenwicht te raken en niet meer naar de oorspronkelijke situatie terug te keren. * onverschillig evenwicht ( π = π∗πΏ 4 ) Bij een lichte aanraking zal de balk niet verder uit evenwicht geraken en in geknikte positie blijven, net zoals een knikker die je over een horizontaal oppervlak duwt. Bij het afleiden van de formule voor knik moeten we een onderscheid maken in: * ideale kolommen met scharnierende ondersteuningen * Kolommen met verschillende soorten ondersteuningen Ideale kolommen met scharnierende ondersteuning Voor het aanbrengen van de belasting is de kolom PERFECT recht en uit homogeen materiaal gemaakt. Zoals we daarnet gezien hebben moeten we bepalen of de kolom stabiel of labiel wordt wanneer er een kracht axiaal aangebracht wordt. Dit is afhankelijk van de mate waarin de kolom zichzelf kan herstellen, wat op zich gebaseerd is op de weerstand tegen buiging. We passen daarom volgende formule toe (zie p611). πΈπΌ ∗ π2 π£ =π ππ₯ 2 πππππ π‘πππππ ππππ πππ ππππππ βππππππππ (ππ€ππππππ‘ ππ π€πππππππ‘ππ) πΈπΌ ∗ π2 π£ = −π ∗ π£ ππ₯ 2 π ππππ‘ ππππππ π§πππ πππ − π ∗ π£ π£πππ ππ£πππ€ππβπ‘! (π§ππ ππππ’π’π) π2 π£ π +( )∗π£ = 0 2 ππ₯ πΈπΌ βπππππππ, π‘π€ππππ ππππ, ππππππππ πππππππππ‘πππππ£πππππππππππ πππ‘ ππππ π‘πππ‘π ππëπππππëππ‘ππ π π π£ = πΆ1 ∗ π ππ (√ ∗ π₯) + πΆ2 ∗ πππ (√ ∗ π₯) πΈπΌ πΈπΌ πππππππ π‘π πππππππππ‘πππππ£πππππππππππ De twee integratieconstanten worden bepaald uit de randvoorwaarden in de uiteinden van de kolom. Aangezien v=0 in x=0 → πΆ2 = 0 Aangezien v=0 als x=L geld er: π πΆ1 ∗ π ππ (√πΈπΌ ∗ πΏ) = 0 hieraan wordt voldaan als πΆ1 = 0 → π£ ππ ππβπ‘ππ 0 TRIVIALE OPLOSING! (kolom moet altijd recht blijven, ondanks instabiliteit tgv belasting. Er is echter een andere mogelijkheid: π π ππ (√πΈπΌ ∗ πΏ) = 0 hieraan wordt voldaan als: π √ ∗πΏ = π∗π πΈπΌ of π= π2 ∗ π 2 ∗ πΈ ∗ πΌ πΏ2 π = 1,2,3, … de kleinste waarde van P treed op als n = 1 dan is de kritische belasting voor de kolom: πππππ‘ππ πβ = πππππ‘ππ πβ π2 ∗πΈ∗πΌ πΏ2 π 2 ∗ πΈ ∗ (π΄ ∗ π 2 ) = πΏ2 Deze vgl kan ook voor ontwerpdoeleinden in meer bruikbare vorm worden geschreven: πΌ = π΄ ∗ π 2 met A = oppervlakte van de dwarsdoorsnede en r = gyrostraal van de dwarsdoorsnede π π2 ∗ πΈ → ( ) = π΄ ππππ‘ππ πβ (πΏ⁄ )2 π π΄πΉπΊπΈπΏπΈπΌπ·! De verhouding L / r wordt de slankheid genoemd. Het is een maat voor de buigbaarheid en dient voor het indelen van kolommen in lang, gemiddeld en kort. Kolommen met verschillende soorten ondersteuningen We hebben de kniklast van Euler afgeleid voor een kolom die aan de uiteinden scharnierend wordt ondersteund. Kolommen worden echter vaak op andere manieren ondersteund. Beschouw een kolom waarvan de onderkant ingeklemd is en de bovenkant vrij is. Als de kolom knikt zal de belasting zich verplaatsen over een afstand πΏ en is de verplaatsing in x gelijk aan v. Het inwendig moment in een willekeurige doorsnede is π = π ∗ (πΏ − π£) π2 π£ πΈπΌ ∗ 2 = π ∗ (πΏ − π£) ππ₯ differentiaalvergelijking van de π2 π£ ππ₯ 2 π π + πΈπΌ ∗ π£ = πΈπΌ ∗ πΏ elastische lijn in tegenstelling tot ideale kolommen is deze vergelijking niet homogeen (want term rechts ≠ 0). De oplossing bestaat dus uit een homogene en particuliere oplossing: π π π£ = πΆ1 ∗ π ππ (√ ∗ π₯) + πΆ2 ∗ πππ (√ ∗ π₯) + πΏ πΈπΌ πΈπΌ Constanten worden bepaald uit de randvoorwaarden. Bij x = 0 → v = 0 zodat πΆ2 = −πΏ ππ£ π π π π = πΆ1 ∗ √ ∗ πππ (√ ∗ π₯) − πΆ2 ∗ √ ∗ π ππ (√ ∗ π₯) ππ₯ πΈπΌ πΈπΌ πΈπΌ πΈπΌ Bij x = 0 → dv/dx = 0 De elastische lijn is dus: π π£ = πΏ ∗ [1 − πππ (√ ∗ π₯)] πΈπΌ zodat πΆ1 = 0 Uitwijking is aan bovenkant van kolom = πΏ dus in x = L → v = πΏ moet je dit doen: π πΏ ∗ cos (√ ∗ πΏ) = 0 πΈπΌ De triviale oplossing πΏ = 0 betekend dat er geen knik optreed, ongeacht de belasting P. In plaats daarvan: π πΈπΌ cos (√ ∗ πΏ) = 0 of π πΈπΌ √ ∗πΏ = π∗π 2 , π = 1,3,5, … De kleinste kritische belasting treed op als n = 1 zodat: πππππ‘ππ πβ = π2 ∗ πΈ ∗ πΌ 4 ∗ πΏ2 π΄πΉπΊπΈπΏπΈπΌπ·! Zoals eerder aangegeven is de formule van Euler ontwikkeld voor kolommen waarvan de uiteinden met scharnieren verbonden zijn (en dus vrij kunnen draaien). Met andere woorden: L in de vergelijking is de niet-ondersteunde afstand tussen de punten waar het inwendig moment nul is. Deze formule kan worden toegepast om de kritische belasting te bepalen van kolommen met andere soorten ondersteuningen, op voorwaarde dat ‘L’ de afstand is tussen de punten waar het inwendig moment nul is. Deze afstand wordt de effectieve lengte πΏπππ van de kolom genoemd. πΏπππ = πΎ ∗ πΏ met K = effectieve lengtefactor met: πΎ∗πΏ π = ππππππ‘πππ£π π ππππβπππ πππππ 36) Bespreek vervorming door een normaalkracht. Geef volgende drie zaken: verlenging door normaalkracht (= (N*L) / (E*A) ) , de dwarscontractiecoëfficiënt van Poisson en de knik van een lange slanke kolom. (H13) Combinatie van vraag 8, 10 en 35 Normaalkracht: Dwarscontractiecoëfficiënt: Knik: MULTIPLE CHOICE 1) Wat is de maximale spanningsconcentratiefactor K van een rond gat? a) 1,25 b) 3 c) 1 d) 0,5 2) Bij een ronde staaf op torsie, welke bewering is onjuist? a) blijft recht b) dwarsdoorsneden blijven vlak c) dwarsdoorsneden blijven recht d) uiteinden kunnen welven 3) Wat is de eenheid van weerstandsmoment? a) mm³ b) m² c) MPa d) N/mm² 4) De elasticiteitsmodulus E is een maat voor de lineaire relatie tussen spanning en rek. De gebruikelijke eenheid is: a) kN/mm² b) MPa c) GPa d) Alle antwoorden zijn correct 5) De dwarscontractiecoëfficiënt υ van veelvuldig toegepaste constructiematerialen ligt in het bereik: a) 0 ≤ ν ≤ 1 b) 0 ≤ ν ≤ 0,5 c) -1 ≤ ν ≤ 1 d) -0.5 ≤ ν ≤ 0.5 6) De spanningsverdeling in verschillende doorsneden zijn verschillend. Op plaatsen die echter voldoende ver verwijderd zijn van de ondersteuning en de aangebrachte belasting, wordt de spanningsverdeling gelijkmatig. Dit is het gevolg van: a) het principe van superpositie b) de niet-elastische eigenschap c) het dwarscontractie-effect d) het principe van Barré de Saint Venant 7) Het superpositieprincipe is geldig, op voorwaarde dat: a) er een lineair verband bestaat tussen de belasting en de spanning of verplaatsing b) de belasting de oorspronkelijke geometrie van het onderdeel niet significant verandert c) de dwarscontractiecoëfficiënt ν ≤ 0,45 is d) de elasticiteitsmodulus klein is 8) De constructie bestaat uit 2 steunen met een dwarsdoorsnede A1 van materiaal 1 dat een elasticiteitsmodulus E1 heeft, en een steun met een dwarsdoorsnede A2 van materiaal 2 met elasticiteitsmodulus E2. Op de onvervormbare ligger (boven) wordt een centrale belasting P uitgeoefend. Bepaal de normaalspanning in elke steun. De onderstel ligger is ook onvervormbaar. definieer π = πΈ1∗π΄1 πΈ2∗π΄2 π a) π1 = (2π+1) ∗ π 1 π2 = (2π+1) ∗ π 1 c) π1 = (2π +1) ∗ π π )∗π 2π+1 π2 = ( b) π1 = π ∗ π π2 = (2π − 1) ∗ π d) π1 = π ∗ (π + 1) ∗ π π2 = (π + 1) ∗ π 9) De eenheid van de lineaire thermische uitzettingscoëfficiënt is in het SI-systeem: a) per °C b) per °F c) per K d) alle antwoorden zijn correct 10) Bij het construeren worden spanningsconcentraties belangrijk als: a) het materiaal bros is b) het materiaal taai is maar op vermoeiing belast wordt c) het materiaal op vermoeiing bij dynamische belastingen wordt belast d) alle antwoorden zijn correct 11) Het superpositieprincipe kan toegepast worden bij: a) niet elastische axiale vervorming b) het bepalen van restspanningen c) grote vervormingen d) geen van de antwoorden is correct 12) De waarde van de spanningsconcentratiefactor hangt af van de geometrie. Wat is waar? a) Ka > Kb > Kc b) Ka > Kb > Kd c) antwoord a en b d) geen van de antwoorden is correct 13) De hoekverdraaiing is klein en de materialen gedragen zich lineair elastisch. Welke bewering is in dat geval onjuist voor het gedrag van een lange rechte ronde as die op torsie belast wordt? a) de vorm van de dwarsdoorsnede blijft ongewijzigd b) een recht onderdeel blijft recht c) het vlak van de dwarsdoorsnede blijft vlak d) het uiteinde van het onderdeel kan welven 14) De eenheid van het polair traagheidsmoment J van een as is: a) kPa b) π4 c) m² d) m³ 15) De staaf wordt belast met wringmoment T. De lengte L: a) blijft gelijk b) wordt korter c) wordt langer d) geen van de antwoorden is correct 16) De vervorming als gevolg van buiging van een recht onderdeel is klein en binnen het elastisch bereik. Wat is onjuist? a) het vlak van de dwarsdoorsnede blijft vlak b) de dwarsdoorsnede blijft recht c) de lengte van de lengteas blijft gelijk d) De vervorming in het vlak van de dwarsdoorsnede ter plaatse van de lengteas is niet verwaarloosbaar 17) Wat is niet juist? a) Schuifspanningen veroorzaken welven van de dwarsdoorsnede b) Welven is verwaarloosbaar bij slanke balken c) “Het vlak van de dwarsdoorsnede blijft vlak” is geldig voor buiging van diepe balken. d) Afschuifkrachten in balken veroorzaken niet-lineaire afschuifhoekverdelingen over de doorsnede 18) Wat is onjuist? De schuifspanningsformule mag niet gebruikt worden om de schuifspanning te bepalen: a) in dwarsdoorsneden die kort of vlak zijn b) op punten waar de oppervlakte van de dwarsdoorsnede plotseling veranderd c) op een punt op een hellende begrenzing d) geen van de antwoorden is correct 19) Wanneer een lange slanke kolom wordt belast op een axiale drukkracht gelijk aan de kritische belasting, dan is er sprake van: a) stabiel evenwicht b) labiel evenwicht c) onverschillig evenwicht d) slechts één mogelijke doorbuigingsvorm mogelijk 20) Geef de eenheid van de buigstijfheid (= E * I): a) N/mm² b) Nmm² b) Nmm 21) Volgens het principe van Barré de Saint Venant blijft de dwarsdoorsnede loodrecht en onvervormd. a) juist b) fout 22) De glijdingsmodulus G is altijd positief a) juist b) fout 23) De eenheid van het ogenblikkelijk vermogen op een as is: a) Nm/s b) Nm/s² c) kgm/s³ 24) Geef de eenheid van de gyrostraal / traagheidsstraal / gyratiestraal. a) m b) m³ c) Nm 25) Geef het aantal onafhankelijke grootheden die sterkte bepalen: a) E en G b) E, G en ν c) ... 26) Geef het verband tussen dwarskracht en verplaatsing a) kwadratisch b) kubisch c) lineair (zolang je onder de proportionaliteitsgrens blijft; wet van Hooke) 27) Het dwarskrachtmiddelpunt bij een symmetrisch onderdeel valt samen met het zwaartepunt. a) juist ( bij niet-symmetrische onderdelen valt het niet samen!) b) fout 28) Wat is de eenheid van de effectieve lengtefactor K? a) m b) dimensieloos c) Nm 29) Wat is de eenheid van de effectieve slankheid van een kolom? a) m b) dimensieloos c) Nm 30) Wat is de formule voor het traagheidsmoment van een cirkelvormig profiel? a) πΌ = π∗π· 4 64 b) πΌ = π∗π· 4 32 c) πΌ = π∗π· 3 64 d) πΌ = π∗π· 3 32