Uploaded by eliannevg

Eindwerkstuk Elianne van Ginkel - Hun in subjectpositie

advertisement
Hun vinden van wel, zij van niet
Taalkundigen en docenten VO over hun in subjectpositie
Elianne van Ginkel
3782883
BA eindwerkstuk (cursuscode NE3VD11017)
7,5 ECTS
Begeleider: dr. Marko Simonovic
Tweede lezer: dr. Marjo van Koppen
Datum: 11 maart 2016
Blok 3, 2015/2016
Inhoudsopgave
1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 2
2.
Theoretisch kader ............................................................................................................................ 3
3. Vraagstelling ........................................................................................................................................ 5
4. Analysevergelijking en resultaten ....................................................................................................... 6
4.1 Hun is efficiënt ............................................................................................................................... 6
4.2 Hun verwijst alleen naar levende wezens ..................................................................................... 7
4.3 Criteria voor standaardtaal ......................................................................................................... 10
4.4 Hun in dialecten........................................................................................................................... 13
4.5 Vergelijking .................................................................................................................................. 14
4.6 Vervangen of aanvullen? ............................................................................................................. 15
4.7 Resultaten.................................................................................................................................... 15
5. Praktijkonderzoek.............................................................................................................................. 17
5.1 Proefpersonen ............................................................................................................................. 17
5.2 Materiaal ..................................................................................................................................... 17
6. Resultaten en interpretatie ............................................................................................................... 18
6.1 Resultaten.................................................................................................................................... 18
8.2 Interpretatie en discussie ............................................................................................................ 27
9. Conclusie ........................................................................................................................................... 29
11. Literatuurlijst ................................................................................................................................... 30
Bijlage 1 - Enquête ................................................................................................................................. 32
Bijlage 2 - Resultaten ............................................................................................................................. 35
1
1. Inleiding
“Grammaticaal gezien is er helemaal niks fout aan hun hebben”, zegt taalkundige Helen de Hoop bij
De Wereld Draait Door. Op het moment dat ze dat zegt, begint een andere gast aan tafel te grinniken.
Het is in het algemeen niet geaccepteerd om te zeggen dat hun hebben niet fout is. Hierbij moet wel
worden bedacht dat een taalkundige die zegt dat iets grammaticaal correct is, daarmee niet zegt dat
iets wel of niet fout is. De gemiddelde Nederlander ziet waarschijnlijk geen onderscheid tussen
grammaticaal correct en correct in de spreektaal. Genootschap Onze Taal (2007) geeft als advies om
een constructie als hun hebben te vermijden, omdat het in het algemeen wordt afgekeurd en veel
mensen het zelfs verschrikkelijk vinden.
Hoewel de mening van de gemiddelde Nederlander duidelijk is (“Hun hebben kan echt niet”),
is er geen taalkundige die zal zeggen dat hun in subjectpositie grammaticaal gezien incorrect is. De
opvattingen van taalkundigen over de rol van hun in subjectpositie zijn verdeeld. Waarom wordt,
hoewel afgekeurd door veel Nederlanders, hun toch zo vaak gebruikt als onderwerp? Een deel van dit
onderzoek zal daar over gaan.
De mening van de gemiddelde Nederlander is voor dit onderzoek niet van belang. Er zal hier
worden gekeken naar de mening van de docent in het voortgezet onderwijs. Wel zal de mening van de
gemiddelde Nederlander worden gebruikt, onder andere in hoofdstuk 3. Volgens een onderzoek van
Hacquebord (2003) hechten vrijwel alle docenten, ongeacht hun vak, veel waarde aan de
taalvaardigheid van hun leerlingen. Geldt dit ook voor grammatica, en op welke manier? Hoe denken
docenten die het vak Nederlands geven in het voortgezet onderwijs over hun in subjectpositie?
Beide delen van dit onderzoek komen samen in de centrale vraag: Sluiten de opvattingen van
taalkundigen over hun als onderwerp aan bij het onderwijs dat gegeven wordt in het voortgezet
onderwijs? Om het eerste deel van deze vraag te kunnen beantwoorden, worden analyses van
taalkundigen vergeleken. Om het tweede deel te kunnen beantwoorden, worden enquêtes gehouden
onder docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs.
Dit eindwerkstuk is als volgt opgebouwd: na de inleiding wordt een theoretisch kader
geschetst. Daarna worden in hoofdstuk 3 de onderzoeksvraag en de twee deelvragen gepresenteerd,
met daarbij hypotheses. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 analyses besproken en vergeleken, waarna
de resultaten worden behandeld. In hoofdstuk 5 en 6 komen de methode en resultaten van het
empirisch onderzoek aan bod. In hoofdstuk 7 wordt afgesloten met de discussie en de conclusie,
waarin de onderzoeksvraag wordt beantwoord.
2
2. Theoretisch kader
Niet alleen in het Nederlands wordt van een voorwerpsvorm (lijdend of meewerkend voorwerp) een
onderwerpsvorm gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan de vormen nous (wij) en vous (jullie) in het Frans
(Hout 2003, 2006), en dom (zij/hun) in het Zweeds (Hout, 2006). Het Zweedse woord voor de derde
persoon meervoud was oorspronkelijk de, maar al in de loop van de achttiende eeuw werd in de
spreektaal steeds vaker de voorwerpsvorm gebruikt: dom. Inmiddels is er, in de spreektaal, geen
onderscheid meer tussen de en dom. Op papier wordt alleen de als onderwerpsvorm geaccepteerd.
Deze overgang lijkt veel op de situatie van het Nederlandse hun, met als verschil dat hun als onderwerp
(nog?) niet algemeen wordt geaccepteerd in het Nederlands. In dialecten daarentegen lijkt het
gebruikelijker te zijn om voorwerpsvormen te gebruiken in subjectpositie. Hoewel hun niet wordt
gezien als onderdeel van de standaardtaal, wordt het toch veelvuldig gebruikt in de Nederlandse
(spreek)taal. Het zal door veel Nederlanders de meest gehate taalverandering worden gevonden en
zelfs worden gezien als verloedering van de taal. Dit is opmerkelijk; het ligt voor de hand dat een
taalverandering ook een taalverbetering is, aangezien de mens zijn taal waarschijnlijk niet zal
verslechteren (Stroop, 2010). Wat is de reden dat Nederlanders massaal tegen het gebruik van hun in
subjectpositie lijken te zijn? En hoe wordt hier mee omgegaan op school?
Hun is zeker niet de enige vorm die wordt ‘gepromoveerd’ van voorwerpsvorm naar
onderwerpsvorm: in het Westvlaams, Brabants en Antwerps wordt hem ook gebruikt als onderwerp
van een zin. Hetzelfde geldt voor hum in het Culemborgs (Bree, 2012). Hoe het komt dat onder andere
het voornaamwoord hun in subjectpositie werkt in dialecten, wordt in hoofdstuk 4 behandeld.
In 2007 publiceerde Genootschap Onze Taal het boekje De toekomst van het Nederlands. Onze
taal over 75 jaar. In dit boekje staat (natuurlijk) ook een hoofdstuk over hun hebben. De schrijvers
geven daarin duidelijk de mening van veel Nederlanders weer: “Wie ‘hun hebben’ zegt in plaats van
‘zij hebben’ kan volgens veel mensen nooit veel kaas gegeten hebben van het Nederlands (en
misschien ook niet van een heleboel andere dingen).”(p.66). Daarnaast merken ze op dat hoewel al
decennia wordt voorspeld dat hun hebben snel ‘goed Nederlands’ zal zijn, ze het de koningin voorlopig
nog niet in haar Troonrede horen zeggen. De reacties van bezoekers van de website maken ook
duidelijk dat hun in subjectpositie niet iets is waarnaar uit wordt gekeken. Toch wordt er al gezegd dat
hun als onderwerp waarschijnlijk de strijd gaat winnen, waar met “Grrrrr & brrrr” op wordt gereageerd
(Onze Taal, 2007, p.66). En uit de toekomsttaalenquête op de website van Onze Taal, met de vraag
“Hoe groot is de kans dat hun hebben standaardtaal is geworden [over 75 jaar, E.G.]?”, komt het
volgende resultaat: grote kans 19%, zou kunnen 41%, kleine kans 40% (Onze Taal, 2007, p.67). Er mag
dan met afschuw worden gereageerd op deze taalverandering, de meerderheid denkt toch dat hun als
onderwerp over 75 jaar tot de standaardtaal behoort.
3
Op dit moment ziet Onze Taal nog dat hun als onderwerp (nog) niet tot de standaardtaal
behoort. Op de eerder aangehaalde website van Genootschap Onze Taal staat het volgende advies ten
opzichte van het gebruik van hun als onderwerp:
Veel mensen vinden een zin als 'Hun hebben dat gedaan' zelfs verschrikkelijk, niet alleen in de
schrijftaal, maar ook in de spreektaal. Het is daarom het best het gebruik van hun als
onderwerp te vermijden, en zij of ze te gebruiken: 'Zij hebben dat gedaan.' (2014, 22 mei).
Taalkundigen zeggen niet of een taalverschijnsel goed of fout is, zij onderzoeken alleen. Veel
taalkundigen hebben zich uitgebreid gebogen over hun als onderwerp. Welke oorzaken hebben zij
gevonden voor het veelvuldig gebruik van hun in de Nederlandse taal?
4
3. Vraagstelling
Naar aanleiding van het theoretisch kader, luidt de vraag van dit eindwerkstuk als volgt: Sluiten de
opvattingen van taalkundigen over hun als onderwerp aan bij het onderwijs dat gegeven wordt in het
voortgezet onderwijs? Bij deze vraag horen de volgende deelvragen:
1. Welke verschijnselen die bijdragen aan het succes van hun als onderwerp, worden er door
taalkundigen gesignaleerd?
2. Welke argumenten hebben docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs om voor of
tegen hun als onderwerp te zijn?
De hypothese bij de onderzoeksvraag is als volgt: het onderwijs sluit niet aan bij de opvattingen van
taalkundigen. De verwachting is dat docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs fel tegen hun
als onderwerp zijn. Dit is gebaseerd op de huidige opvatting van de gemiddelde Nederlander, die niet
vindt dat hun als onderwerp gebruikt hoort te worden. De verwachting is dat ook docenten Nederlands
er zo over zullen denken. Van de taalkundigen wordt verwacht dat vinden dat hun naast zij en ze als
onderwerp zal bestaan dan wel zij en ze zal vervangen als onderwerp. Een argument van de docenten
waaraan gedacht kan worden, is bijvoorbeeld dat hun in subjectpositie niet tot de standaardtaal
behoort, of dat het dom wordt gevonden als iemand het zegt (Hout, 2006). Een argument van de
taalkundigen kan zijn dat niks in taal fout is, en dat het gebruik in de maatschappij datgene is wat telt.
5
4. Analysevergelijking en resultaten
In dit hoofdstuk worden analyses van verschillende taalkundigen over de redenen van taalverandering
uiteengezet, waarna ze vergeleken worden. Ten slotte zal er aan de hand van de resultaten een
antwoord gegeven worden op de eerste deelvraag: Welke verschijnselen die bijdragen aan het succes
van hun als onderwerp worden er door taalkundigen gesignaleerd?
4.1 Hun is efficiënt
In deze paragraaf wordt de efficiëntie van het voornaamwoord hun in subjectpositie bekeken. Van
Hout laat zien dat het gebruik van hun getuigt van efficiëntie. Dit doet hij aan de hand van
onderstaande tabellen, waarin naar verschillende vormen en overlappingen wordt gekeken.
Tabel 1. Drie voornaamwoorden voor de derde persoon (Hout, 2006).
In Tabel 1 staan de voornaamwoorden voor de derde persoon enkelvoud en meervoud, zoals ze
gebruikelijk zijn in de standaardtaal. Te zien is dat er zes verschillende vormen zijn: hij, zijn, hem, haar,
hun en zij. Achter de vormen staan de overlappingen. De verticale overlapping is de overlapping van
zij – enkelvoud en zij – meervoud. De horizontale overlapping is de overlapping van haar als bezitsvorm
en voorwerpsvorm en van hun als bezitsvorm en voorwerpsvorm. De gekruiste overlappingen zijn de
bezitsvorm zijn met zowel de onderwerpsvorm zij – enkelvoud als zij – meervoud, oftewel de
overlappingen tussen vormen die in de tabel op geen manier met elkaar verbonden zijn.
Er zijn verschillende manieren om naar de efficiëntie in een taal te kijken. Zijn er veel
verschillende vormen (maximaal negen), dan is het voor de hoorder makkelijk om te bepalen waar de
spreker het over heeft. Maar zijn er zo min mogelijk vormen (minimaal drie), dan kan de spreker sneller
produceren, omdat er maar weinig vormen zijn om uit te kiezen. Naast het aantal vormen is het ook
6
mogelijk om naar het aantal overlappingen te kijken. In de bovenstaande tabel zijn er acht
overlappingen.
Volgens Van Hout (2006) zijn er, kijkend naar bovenstaande tabel, drie mogelijkheden om het
aantal overlappingen terug te dringen: vervang hij door hem-se (naar de kindertaal: jou-se, mij-se),
vervang zij – enkelvoud door haar of vervang zij – meervoud door hun. De eerste optie is niet efficiënt,
want dan komt er een extra vorm bij. Van Hout haalt de taalkundige Van Marle aan, die beweert dat
het meervoud meer gemarkeerd is dan het enkelvoud en dus minder behoefte heeft aan
vormonderscheidingen. Dan blijft hun als vervanger van zij – meervoud over:
Tabel 2. Hun als onderwerpsvorm in de derde persoon meervoud (Hout, 2006).
In de bovenstaande tabel is zij – meervoud vervangen door hun. Het aantal vormen blijft gelijk,
namelijk zes, maar het aantal overlappingen gaat van acht naar zes. De verticale overlappingen zijn
verdwenen, omdat zij niet meer voor zowel enkelvoud als meervoud wordt gebruikt. Horizontaal zijn
er twee overlappingen bijgekomen; hun overlapt nu drie keer in plaats van een keer. Er zijn twee
gekruiste overlappingen verdwenen, omdat zijn en zij nog maar een keer overlappen. Het gebruik van
hun is, aldus Van Hout, een kwestie van efficiëntie.
4.2 Hun verwijst alleen naar levende wezens
In het artikel Leve hun! Waarom hun nog steeds hun zeggen (Bergen, Stoop, Vogels, & de Hoop, 2011)
beweren de auteurs dat hun slechts naar levende wezens kan verwijzen. Dit onderscheidt het
voornaamwoord van zij en ze, omdat die woorden zowel naar levende als niet-levende wezens kunnen
verwijzen. In de volgende voorbeeldzin is direct duidelijk dat het om mensen gaat: “Hun liggen op de
bank.”. Dit kan geen antwoord zijn op de vraag “Waar zijn mijn boeken?”; volgens Van Bergen et al. is
het, zelfs voor de Nederlander die nooit hun als onderwerp zou gebruiken, onmogelijk om met hun
naar bijvoorbeeld boeken te verwijzen.
7
In Van Bergen et al. komt ook de oorsprong van hun als onderwerp aan bod. Zij baseren zich
hier op de taalkundigen Kooiman en Willems, die in 1969 en 1970 beweerden dat hun door
dienstbodes in de Hollandse steden werd ingevoerd in subjectpositie. Oorspronkelijk gebruikten zij in
hun dialecten hullie: als subject, object en bezittelijk voornaamwoord. Hun werkgevers gebruikten hun
als object en bezittelijk voornaamwoord. Omdat de dienstbodes van het “schreeuwerige” hullie af
wilden, besloten zij ook over te gaan op hun. Maar dat werd nu, in plaats van alleen voor het object en
het bezittelijk voornaamwoord, ook als onderwerp gebruikt.
Ook De Rooij sluit zich hierbij aan. Hullie zou daarnaast alleen naar levende wezens kunnen
verwijzen; het –lie van hullie zou staan voor lieden, of lui. Hun is dus, naast dat het de beschaafde
variant is van hullie, net als hullie een voornaamwoord dat alleen naar levende wezens kan verwijzen.
Hiermee kan hun in minder situaties gebruikt worden dan ze, waardoor De Rooij ook beweert dat het
onwaarschijnlijk is dat hun in plaats van ze wordt gebruikt. Van Bergen et al. denken juist dat dat een
voordeel is van hun, niet alleen voor oorspronkelijke hullie-zeggers, maar zelfs voor ze-zeggers: het is
voordelig om een vorm te gebruiken die beperkt geschikt is.
Uiteindelijk maakt het niet uit, aldus Van Bergen et al., wat de reden is dat hun gebruikt werd
in subjectpositie. Wat belangrijk is, is de functie, namelijk het uitsluitend kunnen verwijzen naar
levende wezens. Dit hebben zij onderzocht aan de hand van het Corpus Gesproken Nederlands. Zij
hebben ongeveer 1000 uur verschillende soorten spraak, wat neerkomt op ongeveer 9 miljoen
woorden, gebruikt. Hun is daarin op vijf verschillende manier voorgekomen: als onderwerp,
meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, bezittelijk voornaamwoord en als complement van een
prepositie. Overigens werd in België slechts één keer hun als onderwerp uitgesproken, namelijk tijdens
een voetbalwedstrijd. In België is hun als onderwerp niet zo veelvoorkomend als in Nederland. Wel
bestaat in Antwerpen en omgeving het persoonlijk voornaamwoord zun, dat eigenlijk de ultieme
combinatie is van zij en hun en ook alleen naar levende wezens kan verwijzen (Bergen et al., 2012). De
tellingen van Van Bergen et al. zijn hieronder weergegeven.
Figuur 1. Hun in het Corpus Gesproken Nederlands (Bergen et al., 2012).
8
In de figuur is te zien dat hun voornamelijk voorkomt als bezittelijk voornaamwoord. Alleen als
bezittelijk voornaamwoord wordt er met hun wel eens verwezen naar niet-levende wezens. In alle
andere gevallen wordt er met hun slechts naar levende wezens verwezen.
Maar hoe zit het dan met ze en zij? Waar verwijzen die voornaamwoorden naar? Om dat te
onderzoeken bij ze, hebben Van Bergen et al. een steekproef genomen van 1000 zinnen waarin ze
voorkwam. Daaruit bleek dat ze voornamelijk voorkomt als onderwerp en daarbij ook regelmatig naar
niet-levende wezens verwijst. Als lijdend voorwerp verwijst ze zelfs vaker naar niet-levende wezens
dan naar levende wezens. In het geval van ze geldt dus niet dat er alleen naar levende wezens mee
verwezen kan worden. Ten opzichte van ze heeft hun het voordeel dat er slechts naar levende wezens
verwezen kan worden.
Uit een steekproef van 500 zinnen bleek dat zij, op drie gevallen na, ook alleen naar levende
wezens verwijst. Betekent dit dat het voordeel van alleen naar levende wezens kunnen verwijzen niet
alleen is toebedeeld aan het voornaamwoord hun? Nee, zeggen Van Bergen et al. (2012). Het lijkt erop
dat in het Corpus Gesproken Nederlands zij alleen is getranscribeerd als zij, als het voornaamwoord
ook uitdrukkelijk zo werd uitgesproken, dus met een duidelijke klemtoon op zij. In dat geval is het niet
vreemd dat zij slechts naar levende wezens lijkt te verwijzen in de steekproef; niemand zal bij het
voorlezen van de zin Zij hangen aan de kapstok het eerste woord beklemtonen als het om jassen gaat.
In dat geval wordt zij getranscribeerd als ze, wat dus eigenlijk niet klopt. Of zij nu wel of niet naar
levende wezens kan verwijzen, maakt eigenlijk niet uit, volgens Van Bergen et al.: hun concurreert in
de spreektaal met ze en niet met zij.
Als laatste kijken Van Bergen et al. nog naar de geschreven taal. In Tabel 3 staan de uitkomsten
van ze, zij en hun in geschreven taal op het web, in de constructie “ze/zij/hun worden gebruikt om…”.
Tabel 3. Referenten van zij, ze en hun in de passieve constructie “zij/ze/hun worden gebruikt om …”
(Bergen et al., 2012).
9
Wat opvalt, is dat de constructie “hun worden gebruikt om…” geen enkele keer voorkomt. Dezelfde
constructie, maar dan met zij of ze, komt meer dan 300.000 keer voor. Van de eerste 100 hits verwijst
in meer dan 90% van de gevallen het voornaamwoord naar niet-levende wezens. Dit verklaart volgens
Van Bergen et al. ook waarom hun dus niet voorkomt in deze constructie: hun verwijst alleen naar
levende wezens. Hiermee is bewezen dat zij, althans in geschreven taal, wel degelijk naar niet-levende
wezens kan verwijzen, in tegenstelling tot hun.
Om uit te sluiten dat hun als subject in geschreven taal helemaal niet voorkomt, is daarna
gezocht op de constructie “hun gebruikten…”. Dit leverde 86 hits op, waarvan weer geen enkele keer
naar niet-levende wezens werd verwezen. Dit bewijst voor Van Bergen et al. nogmaals dat hun het
enige voornaamwoord is dat enkel naar levende wezens kan verwijzen. Er is nog wel een tegengeluid:
Van Bree (2012) vindt dat ook zij alleen naar levende wezens kan verwijzen. Naar dingen verwijst hij in
zijn eigen taalgebruik alleen met zwakke vormen als ze. Voor Van Bergen et al. is het echter duidelijk:
hun is zo populair, omdat het als enige voornaamwoord slechts naar levende wezens verwijst.
4.3 Criteria voor standaardtaal
In deze paragraaf wordt besproken of hun in subjectpositie tot de standaardtaal behoort. Hun als
onderwerp kan beschouwd worden als een “afzonderlijk variabel taalverschijnsel” (KU Leuven, 2015)
en dus als een taalvariant. Hans Bennis maakt gebruik van een lijst met vijf criteria, waaraan getoetst
kan worden “of een specifieke taalvariëteit van het Nederlands behoort tot de standaardtaal […]”
(Bennis, 2003, p.28):
Gebruik: de mate waarin een taalvariëteit van het Nederlands gebruikt wordt in het publieke domein
(overheid, zakenleven, onderwijs, media);
Attitude: de mate waarin een taalvariëteit van het Nederlands beschouwd wordt als behorende tot de
standaardtaal;
Geografische spreiding: de spreiding die een taalvariëteit van het Nederlands heeft over het
Nederlandstalige gebied;
Sociale spreiding: de spreiding die een taalvariëteit van het Nederlands vertoont over verschillende
sociale groepen in het Nederlandstalige gebied;
Frequentie: de frequentie waarin een taalvariëteit van het Nederlands wordt gebruikt binnen het
Nederlandstalige gebied.
Alle variëteiten die binnen het Nederlandstalige gebied worden gesproken, kunnen Nederlands
genoemd worden. Dit is dan onder te verdelen in Standaardnederlands en niet-Standaardnederlands,
afhankelijk van bovenstaande criteria. Er wordt vanuit gegaan dat deze criteria ook geschikt zijn om te
10
controleren of een taalvariant tot het Standaardnederlands behoort. Of hun in subjectpositie behoort
tot het Standaardnederlands, is dan te toetsen aan de eerder genoemde criteria. Hieronder wordt elk
punt toegelicht om te zien of hun in subjectpositie tot de standaardtaal behoort.
Gebruik: in het publieke domein lijkt hun als subject (nog) geen vaste plek te hebben verworven.
Vooral voetballers, met name Johan Cruijff, lijken vaak hun in subjectpositie te gebruiken. En in 2003
gebruikte toenmalige miss World Azra Akim, Nederlands-Turks, hun als onderwerp in Barend en Van
Dorp (Hout, 2003). Volgens Van Hout wordt hun als onderwerp regelmatig gehoord op radio en tv. Of
hun als onderwerp in het onderwijs wordt geaccepteerd, komt in hoofdstuk 6 aan bod.
Attitude: er zijn talloze voorbeelden te vinden van de afkeer van de gemiddelde Nederlander tegen
het gebruik van hun in subjectpositie. De website van Genootschap Onze Taal werd al eerder
aangehaald, net als een aflevering van De Wereld Draait Door waarin taalkundige Helen de Hoop te
gast is. Zij gaat in die uitzending in discussie met Ronald Plasterk, toenmalig minister van Onderwijs en
voorzitter van de Nederlandse Taalunie. Een gevleugelde uitspraak van hem wordt in dat gesprek
aangehaald: “Hun zijn laat ik mooi niet toe”. En in een interview met De Telegraaf zegt Hans Bennis,
als directeur van de Koninklijk Nederlandse Akademie van Wetenschappen, dat hij verwacht dat hun
hebben het niet gaat redden bij het gros van de Nederlanders, omdat het “irritatiepunt nummer 1” is
(De Telegraaf, 2010). Er bestaat kortom een negatieve attitude tegenover hun als onderwerp.
Geografische spreiding: Van Hout (2003) laat zien dat hun als onderwerp voornamelijk rondom het
gebied Arnhem-Nijmegen voorkomt. Om de geografische spreiding van hun te onderzoeken, heeft Van
Hout een onderzoek gedaan onder voetbalsupporters. Hij heeft op forums van verschillende
voetbalclubs naar hun in geschreven taal gekeken. Hierbij heeft hij ervoor gezorgd dat alle provincies
vertegenwoordigd waren. Hoewel hun als onderwerp slechts 23 keer voorkwam, tegenover 122 keer
zij en meer dan 2000 keer ze, heeft hun als onderwerp volgens Van Hout in hevige mate ingang
gevonden bij de voetbalsupporters. Wat tevens uit het onderzoek kwam, is dat ook Groningen hun
‘heeft’, en “ […] zo ver noordelijk is deze onderwerpsvorm nog niet eerder gevonden.” (Hout, 2003).
Overigens hoeft niet elke supporter van een voetbalclub uit Groningen ook in Groningen te wonen. Of
hun dus inderdaad zo ver noordelijk is gevonden nu, is nog maar de vraag.
Een heel stuk zuidelijker, in Heerlen, is hun onderdeel geworden van de gesproken
standaardtaal. Cornips (2000) heeft daar twee verklaringen voor: er zijn “ […] veelvuldige, langdurige
en intensieve contactsituaties tussen sprekers van de standaardtaal dan wel van andere dialecten”
geweest, of hun heeft zij bijna volledig vervangen en is door heel Nederland verspreid. Volgens Cornips
(2000), wier informanten uit verschillende streken en provincies met een dialect komen, “[…]
11
gebruiken alle informanten hun als subject ongeacht de provincie waar hun wieg gestaan heeft.”, met
uitzondering van de Drenthenaren. De geografische spreiding is volgens Cornips dus zeer groot.
Sociale spreiding: over de sociale spreiding van hun als onderwerp zijn verschillende geluiden te horen.
Een algemeen beeld is toch wel dat hun in subjectpositie het meest voorkomt bij lager opgeleiden
(Bree, 2012; Cornips, 2000; Hout, 2003). Maar verder verschillen de opvattingen. Van Bree (2012) zegt
bijvoorbeeld dat hun oorspronkelijk meer bij vrouwen voorkwam dan bij mannen, bijvoorbeeld onder
hospita’s en hulpen in de huishouding. Tegenwoordig geldt het vooral voor prostituees en voetballers,
maar toch ook onder toekomstige intellectuelen (Bree, 2012). Een enkele intellectueel zegt het zelfs
wel eens, per ongeluk. Waar Van Hout in 2003 nog zei dat voornamelijk jongeren met een lagere
opleiding, oftewel jonge mannen, oftewel profvoetballers, hun als onderwerp gebruikten, komt hij in
2006 met een andere bewering. Dan zegt hij dat er geluiden zijn dat leerkrachten en kinderen
veelvuldig hun zeggen. Daarnaast heeft hij het vooral over dialectsprekers. Algemeen kan worden
aangenomen dat een lager opleidingsniveau zorgt voor een hoger gebruik van hun als onderwerp.
Cornips (2000) sluit zich daarbij aan. Volgens haar komt hun vooral voor bij mensen met een laag
opleidingsniveau. Ook de meisjes in Nijmegen en de vrouwen in de IJsselmeerpolders maken veelvuldig
gebruik van hun in subjectpositie.
Frequentie: de frequentie van het gebruik van hun varieert sterk. Van Bergen et al. (2012) hoorden het
217 keer in 1000 uur spraak. Van Hout (2003) kwam het 23 keer tegen in 50.000 woorden. Of dat veel
is of weinig, is lastig te bepalen. In het laatste geval lijkt het, tegenover meer dan 2000 keer zij in
hetzelfde aantal woorden, erg weinig. Maar om de hoeveel seconden, minuten of woorden gebruik je
normaal gesproken een variant van de persoonlijk voornaamwoorden in derde persoon meervoud?
Cornips (2000) heeft het aantal informanten dat hun gebruikt als onderwerp in percentages
weergegeven. Het gaat hier om informanten uit Heerlen, Nijmegen en de IJsselmeerpolders, inwoners
dus van plaatsen waarvan eerder al is vastgesteld dat hun als onderwerp er vaak voorkomt. Ongeveer
18% van de onderzochte informanten uit Heerlen gebruikt hun in subjectpositie. In Nijmegen is dat
percentage gemiddeld 30,9% en in de IJsselmeerpolders is het 22,9%. Voor de drie plaatsen waar hun
regelmatig voorkomt, geldt dat ongeveer een kwart van de informanten hun gebruikt in subjectpositie.
Echt een uitspraak doen over de frequentie is behoorlijk lastig.
Behoort hun, als taalvariant in het Nederlands, nu tot de standaardtaal? Wat betreft geografische en
sociale spreiding zou hun tot de standaardtaal behoren. Daar staat tegenover dat er een zeer negatieve
attitude heerst tegen het gebruik van hun als onderwerp. Het gebruik in het publieke domein en de
frequentie van hun wijzen niet duidelijk een bepaalde kant op.
12
Het rijtje aflopen en controleren of hun aan de eisen voldoet, geeft echter geen bevredigend
resultaat: hun in subjectpositie voldoet slechts aan een deel van de eisen. Volgens Bennis (2003)
hoeven we niet te streven naar een standaardtaal, want: “De standaardtaal dient aan te sluiten bij de
werkelijkheid, in plaats van andersom.” En of hun aan de eisen voldoet of niet, taalkundig gezien is er
weinig reden om groter als of hun hebben te bestempelen als fout Nederlands (Bennis, 2003).
4.4 Hun in dialecten
In paragraaf 2.2 is er al kort gesproken over dialecten. In deze paragraaf wordt vooral gekeken naar
het ontstaan van hun en naar het huidige gebruik in dialecten. Volgens Van Bree (2012) kan
aangenomen worden dat hun in subjectpositie is ontstaan in het Randstedelijk gebied. Hij verwijst
hierbij naar een kaart in De Rooij (1990). Daarop zou te zien zijn dat hun in zeven plaatsen voorkomt,
allen in dat Randstedelijk gebied, waar ook hullie voorkomt. Hullie-sprekers gingen, zoals al eerder
aangehaald uit Van Bergen et al. (2012), hun gebruiken in een poging om over te gaan op de
standaardtaal. Vanwege overgeneralisatie werd hun nu ook als subject gebruikt. Maar waarom werd
juist hun en niet zij overgegeneraliseerd? Volgens Van Bree (2012) heeft dit te maken met de neiging
tot sekse-onderscheid: zij duidt in enkelvoud immers het vrouwelijk geslacht aan.
Dan rijst de vraag waarom de objectsvorm hullie, en later hun, wel als subject is gebruikt, en
niet zullie ook als objectsvorm. Van Bree (2012) constateert dat er twee ontwikkelingslijnen zijn:
1) Sterke vormen volgen de richting possessivum (P) en/of objectsvorm (O) > subjectsvorm (S);
2) Zwakke vormen volgen de richting subjectsvorm (S) > objectsvorm (O) en/of possessivum (P).
Hullie/hun volgen de eerste ontwikkelingslijn: een sterke vorm die van objectsvorm naar subjectsvorm
gaat. Veel vormen hebben die lijn gevolgd in dialecten, onder andere het Zaanse húm, dat iets als ‘die
van hem’ betekent. Van Bree beschouwt het als een algemene trend dat hullie en hun worden
gegeneraliseerd i.p.v. zullie en zij. De vraag is nu waarom objectsvormen zo makkelijk worden
gepromoveerd tot subjectsvormen. De oorzaak wordt gezocht in iconiciteit: “Sterke vormen willen zo
sterk mogelijk zijn” (Bree, 2012). Een semantisch sterke vorm vraagt om een fonologisch sterke vorm.
Dit lijkt te kloppen: de objectsvormen bevatten meer of een gelijk aantal fonemen vergeleken met de
(verdrongen) subjectsvormen (zie Tabel 4). Dit geldt ook voor hun en zij: hun bevat drie fonemen,
terwijl zij er maar twee bevat.
13
Tabel 4. Vergelijking gepromoveerde subjectsvorm met oude subjectsvorm (Bree, 2012).
Iconiciteit maakt het niet noodzakelijk om aan andere verklaringen voor de opmars van hun als subject
te denken. Maar de dialectachtergrond van hun lijkt net zo goed een belangrijke oorzaak. Die
achtergrond kan alleen niet bij de hun-sprekers van nu worden aangenomen, aangezien het gebruik
ervan zo uitgebreid is. Een goed liggende vorm wordt makkelijk van elkaar overgenomen, ongeacht de
achtergrond (Bree, 2012). Hoe zit het in de praktijk?
Om naar het voorkomen van hun als subject in dialecten te kijken, onderzochten Nijmeegse
studenten in 2006 welke onderwerpsvoornaamwoorden in lokale dialecten voorkwamen. Dit deden
ze door op straat interviews af te nemen in verschillende provincies. Van de veertien plaatsen waarin
onderzoek werd gedaan, werd er in twee plaatsen spontaan gezegd dat hun de onderwerpsvorm in de
derde persoon meervoud was. Op één plaats na werd in alle plaatsen aangegeven dat, in het lokale
dialect, hun als onderwerpsvorm werd gebruikt. Dit varieerde van 12,5% tot 87,5% van de
ondervraagde personen (Hout, 2006). Hierdoor lijkt het nog aannemelijker dat hun in subjectpositie
afkomstig is uit dialecten.
4.5 Vergelijking
In deze paragraaf worden de analyses vergeleken. Het succes van hun in subjectpositie wordt op
uiteenlopende manieren verklaard. De belangrijkste redenen lijken toch wel de efficiëntie van hun, het
slechts kunnen verwijzen naar levende wezens en het voldoen aan een aantal criteria van de
standaardtaal. Er is wel een aantal verschillende opvattingen over bepaalde punten. Zo beweren Van
Bergen et al. (2012) dat zij ook naar niet-levende wezens kan verwijzen, terwijl Van Bree (2012) denkt
dat zowel zij als hun alleen naar levende wezens kunnen verwijzen. Aangezien Van Bergen et al. zeer
overtuigend zijn in hun relaas en Van Bree in zijn artikel al terugkomt op zijn attitude ten opzichte van
zij, ‘wint’ de analyse van Van Bergen et al. hier. De efficiëntie van hun als subject is zeer helder en
overtuigend beschreven door Van Hout (2006). Het lijkt haast logisch dat zoveel mensen hun in
subjectpositie gebruiken: het is immers efficiënter dan zij. Door alle aangehaalde taalkundigen wordt
14
aangenomen dat het dialect een belangrijke rol speelt in het ontstaan en de verspreiding van hun in
subjectpositie, terwijl Van Bree (2012) het vooral probeert te zoeken in iconiciteit.
4.6 Vervangen of aanvullen?
Over een ding zijn de meeste taalkundigen het eens: hun doet het goed als voornaamwoord in
subjectpositie. De opvattingen lopen uiteen wat betreft de status van hun: zal het de subjectpositie
overnemen van zij of deze slechts aanvullen? Er zijn drie theorieën te onderscheiden: hun zou kunnen
‘winnen’, hun zal nooit ‘winnen’, en hun heeft al bijna ‘gewonnen’.
Dat hun wel eens als ‘winnaar’ uit de bus kan komen, komt vooral van Van Hout (2003, 2006).
In 2003 verkondigde hij stellig dat hun zal winnen in het Standaardnederlands (Hout, 2003). Drie jaar
later zei hij dat hun de wind in de zeilen heeft en dat we geduld moeten hebben (Hout, 2006). Volgens
Van Hout ziet de toekomst van hun in subjectpositie er dus rooskleurig uit. De bezoekers van de
website van Genootschap Onze Taal denken daar hetzelfde over, hoewel ze er niet blij mee zijn. Uit
een kleine enquête, bestaande uit de vraag “Hoe groot is de kans dat hun hebben standaardtaal is
geworden [over 75 jaar, red.]?” (Onze Taal, 2007, p.67), antwoordt 60% dat dat in elk geval zou kunnen,
of zelfs dat er een grote kans bestaat. Slechts 40% van de stemmers denkt dat er een kleine kans is dat
hun hebben binnen een eeuw tot het Standaardnederlands zal behoren.
Van Bergen et al. (2012) denken hier anders over. Aangezien zij beweren dat alleen hun, en
dus niet zij, slechts naar levende wezens kan verwijzen, zal hun zij in subjectpositie ook nooit kunnen
vervangen. Er zou dan immers niet meer naar niet-levende wezens verwezen kunnen worden. Ook
Bennis denkt niet dat hun zal winnen; hij denkt zelfs dat hun het helemaal niet zal gaan redden, omdat
het zo’n groot irritatiepunt is voor veel Nederlanders (De Telegraaf, 2010). Ook Cornips (2000) heeft
een andere theorie. Zij denkt dat hun al is toegetreden tot de standaardtaal, omdat volgens haar
onderzoek in zo goed als elke provincie hun in subjectpositie voorkomt. Van Bree waagt zich helemaal
niet aan een voorspelling (2012).
4.7 Resultaten
Zoals in de vorige paragraaf besproken, volgen de verschillende taalkundigen grotendeels dezelfde lijn.
Ze denken stuk voor stuk dat hun in subjectpositie op een logische manier te verklaren is. Uiteraard
bepalen taalkundigen niet wat ‘correct’ Nederlands is, maar tegen hun als subject is niet veel in te
brengen.
Aan de hand van het eerste deel van het onderzoek, kan er een antwoord geformuleerd
worden op de eerste deelvraag. Die vraag luidde: Welke verschijnselen die bijdragen aan het succes
15
van hun als onderwerp worden er door taalkundigen gesignaleerd? Aangezien die verschijnselen in de
vorige twee hoofdstukken al ruim aan bod zijn geweest, worden ze hier nog kort samengevat.
De verschijnselen die door taalkundigen zijn gesignaleerd, zijn dat hun efficiënt is (en dus niet
getuigt van domheid), dat hun alleen naar levende wezens kan verwijzen en door die eigenschap uniek
is, de iconiciteit van hun, en dat hun een opmars maakt vanuit dialecten. Daarnaast voldoet hun aan
de (meeste) criteria waaraan getoetst kan worden of onderdeel van een taalvariëteit behoort tot de
standaardtaal. Deze verschijnselen maken hun tot een succesvol voornaamwoord in subjectpositie.
16
5. Praktijkonderzoek
5.1 Proefpersonen
De enquête is afgenomen bij 33 docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs. Er is geprobeerd
om een zo breed mogelijke groep proefpersonen te enquêteren, zowel op opleidingsniveau van de
persoon zelf als het niveau van de leerlingen aan wie les wordt gegeven. Dit is gedaan om naar
eventuele verschillen tussen opleidingsniveau te kunnen kijken.
5.2 Materiaal
De enquête bestond uit 17 stellingen, die in principe allemaal met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord konden
worden. Aan het begin van de enquête is specifiek gevraagd om een toelichting te geven bij ieder
antwoord. In de enquête is gevraagd naar attitudes ten opzichte van het gebruik van hun in
subjectpositie, zoals bijvoorbeeld in de volgende stelling: “Als iemand hun in subjectpositie gebruikt in
gesproken taal, vind ik dat niet zo erg, maar in geschreven taal wel.” Daarnaast is een aantal van de
beweringen van taalkundigen voorgelegd, bijvoorbeeld in de volgende stelling: “Hun kan alleen
verwijzen naar levende wezens.” De enquête is afgenomen via de website www.thesistools.com,
waarop iedereen via de link http://www.thesistools.com/web/?id=499036 kon komen.
De volledige enquête is te vinden in bijlage 1.
17
6. Resultaten en interpretatie
6.1 Resultaten
De resultaten worden weergegeven in dezelfde volgorde als in de enquête. Waar nodig worden de
antwoorden toegelicht en eventueel worden respondenten geciteerd, omdat ze antwoorden gaven
die de moeite waard zijn om te bespreken. Dit houdt concreet in dat voornamelijk de antwoorden die
meer informatie bevatten dan alleen een reactie op de stelling, worden besproken.
Figuur 2. Voor de klas gebruik ik nooit hun in subjectpositie.
1
3
29
Nooit
Misschien per ongeluk
Anders
Op de eerste stelling werd door 29 personen geantwoord dat ze voor de klas nooit hun in subjectpositie
gebruiken. Twee opvallende uitspraken daarbij waren: “Het is fout en ik geef Nederlands.” en “Klopt,
vind ik pertinent onjuist. Geen standaardtaal.”. De antwoorden die vallen onder ‘anders’ vallen
eigenlijk ook onder ‘nooit’: ik hoop het niet, ik probeer het te vermijden en ik doe het in elk geval nooit
bewust.
Figuur 3. In mijn vrije tijd gebruik ik hun nooit in subjectpositie.
1
6
26
Nooit
Wel eens
Nooit bewust
Op de tweede stelling antwoordde een iets kleinere groep dat ze hun nooit in hun vrije tijd in
subjectpositie gebruiken. Van de zes personen die aangeven het wel eens te zeggen, zeggen drie
18
personen dat het door hun omgeving en/of dialect komt. Het West-Fries en het Limburgs worden
genoemd, net als de omgeving van Rotterdam. Een andere persoon die aangeeft dat het wel eens
gebeurt, verbetert zichzelf wel als het gebeurt.
Figuur 4. Ik verbeter leerlingen als zij hun gebruiken in subjectpositie, in gesproken taal.
2
7
2
22
Ja
Nee
Soms
Anders
22 respondenten gaven aan dat zij de leerlingen consequent verbeteren als ze het ze horen zeggen.
Zeven personen verbeteren soms. De meest genoemde reden om het niet altijd te doen, is omdat de
inhoud op dat moment belangrijker is dan hoe het gezegd wordt. Onder ‘anders’ vallen de antwoorden
“Alleen als ze een opdracht uitvoeren waarin gebruik van normatief Nederlands een vereiste is.” en
“Enkel passief omdat het een gevoelige doelgroep is. Ik bespreek het wel uitgebreid en meermalen per
jaar in de les.”.
Figuur 5. Ik verbeter leerlingen als zij hun gebruiken in subjectpositie, in schrijftaal.
33
Ja
19
Alle respondenten gaven aan dat ze de leerling schriftelijk verbeteren. De gegeven antwoorden zijn
onder andere “Uiteraard.”, “Juist, omdat het fout is” en “Dat helemaal!”.
Figuur 6. Het gebruik van hun in subjectpositie behoort niet tot het Standaardnederlands.
1
2
30
Klopt
Discutabel
Klopt, behalve in spreektaal
De overgrote meerderheid vindt dat hun in subjectpositie niet tot het Standaardnederlands behoort.
Enkele voorbeelden: “Zeker niet, we zeggen toch ook niet Haar heeft dat gezegd, hem loopt daar.” en
“nog niet”. Twee personen vinden het discutabel, om verschillende redenen: “Er is in de 17e eeuw al
opgemerkt dat \'hun\' steeds vaker als onderwerp wordt gebruikt. Het is echter tot op heden nooit \'
goedgekeurd\' door de taalinstanties.” en “Dat hangt af van de interpretatie van standaardnederlands.
Nu hoort het niet in geschreven taal, maar het komt in informele gesproken taal veel voor. Daardoor
vind ik niet dat ik kan zeggen dat al die taalgebruikers het fout hebben.”. Eén persoon geeft aan dat,
volgens de ANS, hun in subjectpositie wel tot het Standaardnederlands behoort.
Figuur 7. Ik hoop dat hun in subjectpositie nooit tot het Standaardnederlands zal behoren.
2
3
3
2
23
Klopt
Oneens
Twijfel
Prima
Het zal gebeuren, ik heb niks te hopen
20
Het grootste deel van de respondenten hoopt dat hun in subjectpositie nooit tot het
Standaardnederlands zal behoren. “Het klinkt ordinair”, “Etymologisch is hun geen nominatief, dus het
kan gewoon geen onderwerp zijn.” en “Zeker weten!!” zijn reacties van de respondenten. Maar hier
zijn er wat tegengeluiden. “Oneens, taal verandert dus het zou logisch zijn als dit gebeurt. Daar lig ik
niet wakker van.” “Ik zou het prima vinden als 'hun' als onderwerp geaccepteerd zou worden als
Standaardnederlands. Ik vind de emotionele reacties erop nogal pedant.”. De personen die twijfelen,
geven aan dat ze het persoonlijk misschien niet mooi vinden, maar dat het goed is als een taal groeit
en verandert.
Figuur 8. Ik vind het vervelend als ik anderen hun in subjectpositie hoor gebruiken.
1 2
9
21
Nee
Ja
Niet meer
Soms
Van de personen die met ‘ja’ antwoordden, was de reden onder andere dat het dom of lelijk klinkt.
Eén respondent vindt het van onjuist taalgebruik getuigen. Door veel personen wordt gezegd dat het
niet vervelend is, maar het wel opvalt. ‘Soms’ betekent bij één persoon dat het ervan afhangt wie het
zegt: bij schoonvader maakt het niet uit, maar een beroepsspreker zou het niet moeten doen.
Figuur 9. Ik verbeter collega’s als zij hun gebruiken in subjectpositie, in gesproken taal.
2
8
15
8
Nee
Ja
Meestal/soms
Meestal niet
21
Het verbeteren van collega’s wordt door meer personen niet dan wel gedaan. Acht personen gaven
aan hun collega’s te verbeteren. Een reden daarvoor: “Ja. Docenten hebben een voorbeeldfunctie ook
als zij niet het vak Nederlands geven.”. Reacties van de personen die het niet doen: “Onjuist, dat gaat
me te ver”, “Nop, ben net werkzaam op deze school.” en “Doen ze niet.”. Degenen die het meestal
(niet) of soms doen, geven aan dat het gevoelig ligt, dat ze het lastig vinden en dat het van de situatie
afhangt.
Figuur 10. Vooral lager opgeleiden gebruiken hun in subjectpositie.
8
15
10
Nee
Ja
Anders
Over de bewering dat vooral lager opgeleiden hun gebruiken in subjectpositie, zijn de meningen
verdeeld. Vijftien personen denken dat het niet zo is, tegenover tien personen die denken dat het wel
zo is. De groep ‘anders’ bestaat uit acht personen die de volgende reacties gaven: “Nee, vooral
streektaal sprekenden.”, “Dit is generalisatie. Dit komt ook veel voor bij studenten op het hbo en wo.”,
“Weet ik niet. Je hoort het tegenwoordig zoveel, dat ik niet meer het idee heb, dat dit alleen bij
laagopgeleiden gebeurt.”, “ben geneigd het hiermee eens te zijn, maar ik ken ook wel voorbeelden
waarin dat niet opgaat. moeilijk te beantwoorden stelling.”.
Figuur 11. Ik denk dat hun en zij inwisselbaar zijn in subjectpositie.
5
1
27
Nee
Ja
Anders
22
Deze stelling deed veel stof opwaaien. De meeste respondenten leken deze stelling te beschouwen als
een ‘goedkeuring’ van hun in subjectpositie, getuige de volgende reacties: “hun in de subjectspositie
schept geen onduidelijkheid, maar het is nou eenmaal niet grammaticaal, dus in die zin zou ik niet
zeggen dat hun en zij inwisselbaar zijn”, “Nee!!!!”, “Nee, dat denk ik niet. Wellicht in de toekomst
wel.”. Eén persoon reageerde als volgt: “Dat is niet helemaal waar. 'Hun' wordt exclusief voor levende
wezens gebruikt, terwijl 'zij' ook naar abstracta kan verwijzen.”. Uitspraken die vallen onder ‘anders’,
zijn dat ze in de toekomst wellicht wel inwisselbaar zijn of dat iemand het er redelijk mee eens is.
Aangezien er op deze stelling anders werd gereageerd dan vooraf gehoopt en gedacht, wordt hier in
de discussie nog eens aandacht aan besteed.
Figuur 12. Ik denk dat hun en ze inwisselbaar zijn in subjectpositie.
1 1
31
Nee
Voor veel mensen wel
Nog niet
Ook deze stelling werd anders opgevat dan bedoeld, met het duidelijkste voorbeeld: “Neen, want hun
kan geen subject zijn!”. Deze stelling werd door 31 personen met ‘nee’ beantwoord. Eén persoon gaf
aan dat hun en ze blijkbaar voor veel mensen wel inwisselbaar zijn, een ander denkt dat ze nog niet
inwisselbaar zijn. Ook op deze stelling wordt in de discussie nog eens teruggekomen.
Figuur 13. Hun kan alleen verwijzen naar levende wezens.
5
3
25
Ja
Nee
Anders
23
Er zijn 25 personen die met ‘ja’ antwoordden. Drie personen zeggen ‘nee’, zonder uitleg. Onder
‘anders’ vallen twee personen die aangeven dat het alleen een bezittelijk of persoonlijk
voornaamwoord is, twee personen die zeggen de vraag niet te snappen en een persoon die zegt dat
hun in subjectpositie bijna altijd zo gebruikt wordt.
Figuur 14. Als iemand hun in subjectpositie gebruikt in gesproken taal, vind ik dat niet zo erg, maar in
geschreven taal wel.
3
3
6
21
Allebei erg
Klopt
Nee
Anders
Op deze stelling reageerde de meerderheid met “Ik vind het allebei even erg.” of een reactie in die
trant. Zes personen vinden hun in subjectpositie inderdaad niet zo erg in gesproken taal. Drie personen
antwoordden met “nee” zonder daar verdere uitleg bij te geven. Van die personen is dus niet duidelijk
of ze het ook allebei even erg vinden of allebei niet erg of iets anders. Hierop wordt in de discussie nog
teruggekomen. Een persoon gaf aan het helemaal niet erg te vinden als het gebeurt, een andere
persoon zei dat er wel ergere dingen zijn en de laatste persoon die onder ‘anders’ valt, ondervindt
geen emotionele afkeer, wat de stelling wel suggereert door ‘erg’ te gebruiken.
Figuur 15. Ik merk dat leerlingen de laatste jaren steeds vaker hun in subjectpositie gebruiken.
3
1
10
Ja
Nee
Geen antwoord
19
Alleen in spreektaal
24
De meerderheid zegt dat leerlingen steeds vaker hun in subjectpositie gebruiken. Eén persoon
nuanceert het: “In spreektaal wel; in schrijftaal minder! Het wordt hun zo vaak verteld dat dit fout is,
dat ze inmiddels beter weten:)”. Eén van de respondenten vindt het meevallen, maar denkt dat het
aan het niveau van de leerlingen ligt (gymnasium). Tien personen denken dat het niet zo is: “Nee, ik
heb de indruk dat het al zolang als ik leef heel gebruikelijk is.”. De personen die geen antwoord geven,
vinden dat ze te kort voor de klas staan om erover te oordelen.
Figuur 16. Hun in subjectpositie is gewoon fout, zowel in geschreven als in gesproken taal.
3 1
4
25
Ja
Nee
Nog wel
Normatief
Volgens 25 respondenten is hun in subjectpositie gewoon fout: “Dit is nogal retorisch. Natuurlijk, want
anders zouden we de regels omtrent hen/hun/zij niet hebben.”. Vier personen vinden het niet fout,
bijvoorbeeld om de volgende reden: “Niet mee eens. Zie boven: iets dat zo vaak gebruikt wordt, heeft
naar mijn idee bestaansrecht.”. Drie personen vinden het nu nog fout, maar denken dat het in de
toekomst anders wordt: “Nu nog wel, maar het is ook heel efficient om aan te geven dat je het over
levende wezens hebt.”. Een respondent zegt dat de stelling normatief waar is, maar descriptief niet.
Figuur 17. Als Genootschap Onze Taal hun in subjectpositie adviseert, ga ik daar in mee.
4
10
14
5
Ja
Met tegenzin
Nee
Anders
25
De reacties op deze stelling zijn verdeeld. Tien respondenten zeggen er inderdaad in mee te gaan. Wel
wordt er onder andere gezegd dat de persoon dan zelf niet hun in subjectpositie zou gaan gebruiken.
Vijf personen gaan er wel in mee, maar met tegenzin. De meerderheid zegt ‘nee’ op deze stelling.
Onder ‘anders’ vallen reacties als “Ik denk niet dat dat snel gaat gebeuren.”, “Lastig. Mijn gevoel zegt
dat het fout is. Dus waarschijnlijk zal ik ook uitleggen waarom hun als subject eigenlijk niet zou moeten
kunnen.” en “Weet ik niet, ligt aan de massa.”.
Figuur 18. In het volgende geval/de volgende gevallen zal ik hun accepteren in subjectpositie (vb. als
de leerling dyslectisch is, of als iedereen het accepteert):
6
12
4
11
Nooit
Als een autoriteit het zegt
Als iedereen het accepteert
Anders
Twaalf personen zullen hun in subjectpositie nooit accepteren: “Nee, ik accepteer het niet. Fout is
fout.”. Elf personen gaan akkoord als een autoriteit als Onze Taal het goedkeurt: “In gesproken taal als
inhoud belangrijker is; in geschreven taal als er een formele wijziging komt, zoals een advies van de
Taalunie.”. Voor vier personen is het goed als iedereen het accepteert. Drie personen accepteren hun
in subjectpositie als het officieel wordt goedgekeurd en als iedereen het accepteert: “Als het algemeen
geaccepteerd is én officieel beschreven staat bij een degelijk taalinstituut”.
Naast de antwoorden die op de stellingen zijn gegeven, zijn ook de persoonlijke gegevens van de
respondenten van belang. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het aantal jaren voor de klas niet samenhangt met
het oordeel over hun in subjectpositie. Ook qua niveau van de leerlingen lijkt er voor docenten geen
onderscheid te zijn tussen het wel of niet accepteren van hun in subjectpositie. Idem voor de eigen
opleiding; of de opleiding aan een hogeschool of een universiteit is gevolgd, lijkt geen verschil te
maken. Op het eerste gezicht lijkt het wel of niet gebruiken en/of accepteren van hun als onderwerp
niet afhankelijk van factoren als opleidingsniveau of ervaring voor de klas.
26
8.2 Interpretatie en discussie
Doordat er geen duidelijk onderscheid lijkt te zijn tussen de docenten die hebben meegewerkt aan dit
onderzoek, kunnen de resultaten gegeneraliseerd worden. Aan de hand van de resultaten kan er dan
antwoord worden gegeven op de deelvraag. De deelvraag die hoort bij het tweede deel van dit
werkstuk, luidde als volgt: Welke argumenten hebben docenten Nederlands in het voortgezet
onderwijs om voor of tegen hun als onderwerp te zijn? De hypothese die daarbij werd opgesteld, was
dat docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs fel tegen hun als onderwerp zijn. Een argument
daarbij zou kunnen zijn dat hun in subjectpositie niet tot de standaardtaal behoort. De reacties van
een aantal docenten waren inderdaad redelijk fel, maar daar stond tegenover dat een aantal docenten
ook wel open staat voor de verandering van hun als voorwerpsvorm naar onderwerpsvorm. De
meerderheid van de docenten vond dat hun in subjectpositie niet tot de standaardtaal behoort. Een
aantal docenten dacht wel dat dit op den duur wel zo zal zijn. Deze beweringen komen overeen met
de toekomstenquête van Onze Taal (2007), waarin ook naar voren kwam dat hun hebben over enkele
tientallen jaren waarschijnlijk wel tot de standaardtaal zal behoren. Enkele docenten gaven aan in hun
vrije tijd wel eens hun als onderwerp van een zin te gebruiken, maar zeiden voornamelijk dat dat aan
hun omgeving of dialect ligt. Dit sluit aan bij de opvattingen van Van Bree (2012) en Van Hout (2006),
namelijk dat hun in subjectpositie in dialecten tot de standaardtaal lijkt te behoren. Hoewel
verschillende talen, bijvoorbeeld het Frans en het Zweeds, en dialecten laten zien dat het wel degelijk
mogelijk is om van voorwerpsvorm naar onderwerpsvorm te ‘promoveren’ (Hout 2003, 2006), dacht
een van de docenten daar anders over: “Etymologisch is hun geen nominatief, dus het kan gewoon
geen onderwerp zijn.”. Het antwoord op deelvraag is tweeledig. Aan de ene kant zijn docenten tegen
hun in subjectpositie, omdat het niet tot de standaardtaal behoort, het niet goed klinkt, het dom
overkomt en hun gewoon geen onderwerp kan zijn. Aan de andere kant hebben andere docenten geen
problemen met hun in subjectpositie, als anderen dat ook niet hebben, en aangezien een taal nu
eenmaal verandert, hoort dit er ook bij.
In eerste instantie was het de bedoeling om zowel docenten Nederlands als docenten die
andere vakken geven op de middelbare school te bevragen, om ook een eventueel onderscheid tussen
de twee groepen te kunnen onderzoeken. Helaas bleek het lastiger dan gedacht om eenzelfde aantal
docenten Nederlands als docenten van andere vakken te bevragen. Op Facebook is er een groep
waarin docenten Nederlands verenigd zijn en waarin ik zelf ook zit. De link naar de enquête plaatsen
met daarbij het verzoek om de enquête in te vullen, was genoeg om binnen een dag meer dan 30
respondenten te krijgen. Docenten van andere vakken hebben niet zo’n actieve groep. Om een
betrouwbaar resultaat te krijgen, zou ongeveer hetzelfde aantal docenten van andere vakken de
enquête moeten invullen. Ik heb besloten om alleen te kijken naar de opvattingen van docenten
27
Nederlands. Een grootschaliger onderzoek zou kunnen uitwijzen of er een verschil is tussen de
opvattingen van docenten die Nederlands geven en docenten van andere vakken.
Ook het invullen van de enquête zou beter zijn op een andere manier. Via een link op het
internet is een makkelijke manier om veel mensen een enquête te laten invullen, maar het is niet
optimaal. Hoewel ik aan het begin van de enquête specifiek heb gevraagd om niet alleen met ‘ja’ of
‘nee’ te antwoorden, is dat wel veelvuldig gedaan. Hierdoor is een aantal reacties niet te interpreteren,
omdat er bijvoorbeeld op een samengestelde vraag met ‘oneens’ is geantwoord. Bij een volgend
onderzoek zou het beter zijn om de enquêtes niet digitaal af te nemen. Doordat er op sommige
stellingen andere reacties kwamen dan vooraf verwacht, is er wel wat te zeggen over de houding van
docenten tegenover hun als onderwerp. Een aantal docenten kan niet op descriptief niveau praten
over een eventuele taalverandering. Als er in de stelling iets stond dat leek op een ‘goedkeuring’ van
hun als onderwerp, werd er fel gereageerd. De gemiddelde docent vindt hun als onderwerp zo
verschrikkelijk, dat er niet eens over gepraat kan worden.
In een van de stellingen wordt Genootschap Onze Taal als voorbeeld gebruikt van een
autoriteit. Dit is gedaan om een aansluiting met het theoretisch kader te maken.
De onderzoeksvraag lijkt te suggereren dat er is gekeken naar het gehele onderwijs. Dit is
uiteraard niet het geval. Er is alleen gekeken naar wat docenten Nederlands doen met de opkomst van
hun in subjectpositie. Daarnaast is er, mede vanwege de tijd, naar de opvattingen van een beperkt
aantal taalkundigen gekeken. Het zou kunnen dat er nog meer opvattingen over hun in subjectpositie
te vinden zijn, maar dat zou in een ander onderzoek bekeken moeten worden.
28
9. Conclusie
Nu de antwoorden op beide deelvragen zijn geformuleerd, kan er ook antwoord gegeven worden op
de onderzoeksvraag: Sluiten de opvattingen van taalkundigen over hun als onderwerp aan bij het
onderwijs dat gegeven wordt in het voortgezet onderwijs? De opvattingen van de aangehaalde
taalkundigen zijn helder: hun in subjectpositie behoort misschien (nog) niet tot de standaardtaal, maar
is zeer geschikt om die positie te vervullen. Zo is het efficiënt en kan het alleen naar levende wezens
verwijzen. Hun is een succesvol voornaamwoord en in subjectpositie beschikt het over eigenschappen
die zij en ze niet hebben. Docenten die Nederlands geven in het voortgezet onderwijs zijn grotendeels
tegen het gebruik van hun in subjectpositie. Het klinkt dom, ordinair en slordig, het wordt zowel in
gesproken als in geschreven taal afgekeurd en verbeterd, en de meeste docenten zouden het niet eens
accepteren als het door bijvoorbeeld Onze Taal wordt ‘goedgekeurd’. Hoewel er ook genoeg docenten
zijn die zeggen geen moeite te hebben met hun in subjectpositie, wordt het in geschreven taal door
iedereen afgekeurd en in gesproken taal door de grote meerderheid. De aangehaalde taalkundigen
hebben eigenlijk geen bezwaren tegen het gebruik van hun in subjectpositie, maar laten juist zien
waarom het een succesvolle onderwerpsvorm is. De meeste docenten zijn zeer tegen het gebruik van
hun als onderwerp en keuren dit niet goed als het wordt gebruikt op school. Hierdoor is voorzichtig te
zeggen dat het onderwijs dat gegeven wordt in het voortgezet onderwijs niet aansluit bij de
opvattingen van taalkundigen. Zelfs de docenten die aangeven dat ze in hun vrije tijd wel eens hun in
subjectpositie gebruiken, zeggen dit nooit te doen voor de klas en het af te keuren als het wel gebeurt.
Daarnaast worden de leerlingen die hun als onderwerp gebruiken, in de meeste gevallen verbeterd.
Dit kleine onderzoek toont aan dat taalkundigen niks tegen hun in subjectpositie hebben, maar
docenten Nederlands denken daar heel anders over. Als het gaat om de besproken taalkundigen en de
ondervraagde docenten, geldt: hun vinden dat het kan, maar zij niet.
29
11. Literatuurlijst
Bennis, H. (2003). Hoeveel talen telt het Nederlands? Over taalvariatie en taalbeleid. In: Stroop, J. (ed.),
Waar gaat het Nederlands naartoe? Panorama van een taal (pp. 25-34). Amsterdam: Bakker.
Bergen, G. van, Stoop, W., Vogels, J., & Hoop, H. de (2011). Leve hun! Waarom hun nog steeds hun
zeggen. Nederlandse taalkunde, 16 (1), 2-29.
Bree, C. van (2012). Hun als subject in een grammaticaal en dialectologisch kader. Nederlandse
Taalkunde, 17(2), 229-249.
Cornips, L. (2000). Inherente normen binnen de eigen groep. “Hun doen allemaal van die rare
woorden, weet je”. Taal en Tongval, 52 (1), 47-60.
Genootschap Onze Taal. (2007). De toekomst van het Nederlands. ’s Hertogenbosch: Adr.Heinen
Uitgevers.
Hacquebord, H. (2003). Taalproblemen en taalbehoeften in het voortgezet onderwijs. Leerlingen- en
docentenvragenlijsten als instrumenten voor taalbeleid. Levende Talen Tijdschrift, 5(2), 17-28.
Hout, R. van (2003). Hun zijn jongens. Ontstaan en verspreiding van het onderwerp 'hun'. In: Stroop, J.
(ed.), Waar gaat het Nederlands naartoe? Panorama van een taal (pp. 277-286). Amsterdam: Bakker.
Hout, R. van (2006). Onstuitbaar en onuitstaanbaar: de toekomst van een omstreden taalverandering.
In: Sijs, N. van der, Stroop, J. , Weerman, F. [et al.] (ed.), Wat iedereen van het Nederlands moet weten
en waarom (pp. 42-54). Amsterdam: Bert Bakker.
Hun
hebben
het
fout
of
niet?.
(2010,
22
februari).
Geraadpleegd:
http://www.telegraaf.nl/binnenland/20406805/__Hun_hebben_het_fout_of_niet___.html
Hun hebben/zij hebben. (2014, 22 mei). Geraadpleegd: https://onzetaal.nl/taaladvies/advies/hunhebben-zij-hebben
30
Lesmateriaal Nanja Vos. (2012, 30 mei). Ronald Plasterk en Helen de Hoop De Wereld Draait Door
[Videobestand]. Geraadpleegd op 15 februari 2015, van
https://www.youtube.com/watch?v=ahERo5iuel4
Stroop, J. (2010). Hun hebben de taal verkwanseld: over Poldernederlands, fout Nederlands en ABN.
Amsterdam: Singel Uitgeverijen.
Taalvariëteiten
en
taalvarianten
(2015,
15
juli).
Geraadpleegd:
https://onderwijsaanbod.kuleuven.be/syllabi/n/F0VH3AN.htm#activetab=doelstellingen_idm331620
8
31
Bijlage 1 - Enquête
Bedankt dat u deelneemt aan dit onderzoek. Graag zou ik de volgende informatie van u hebben:
Aantal jaren voor de klas:
Ik geef het vak:
Ik geef (voornamelijk) les aan leerjaar ………. op het niveau ………………
Eigen opleiding en onderwijsinstelling:
Hieronder vindt u een aantal stellingen. De stellingen hebben betrekking op het gebruik van hun in
subjectpositie, zoals in de volgende zin:
(1) Hun hebben gisteren wat lekkers gekocht.
Maar ook aan de volgende zin kan gedacht worden, waarin zij vervangen is door hun:
(2) Ik werd net zo verdrietig als hun.
Beantwoord de stellingen niet alleen met ja of nee, maar probeer ook een toelichting te geven. Geen
enkel antwoord is fout. Succes!
Voor de klas gebruik ik hun nooit in subjectpositie.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
In mijn vrije tijd gebruik ik hun nooit in subjectpositie.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik verbeter leerlingen als zij hun gebruiken in subjectpositie, in gesproken taal.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik verbeter leerlingen als zij hun gebruiken in subjectpositie, in schrijftaal.
32
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Het gebruik van hun in subjectpositie behoort niet tot het Standaardnederlands.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik hoop dat hun in subjectpositie nooit tot het Standaardnederlands zal behoren.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik vind het vervelend als ik anderen hun in subjectpositie hoor gebruiken.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik verbeter collega’s als zij hun gebruiken in subjectpositie, in gesproken taal.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Vooral lager opgeleiden gebruiken hun in subjectpositie.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik denk dat hun en zij inwisselbaar zijn in subjectpositie.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik denk dat hun en ze inwisselbaar zijn in subjectpositie.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Hun kan alleen verwijzen naar levende wezens.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
33
Als iemand hun in subjectpositie gebruikt in gesproken taal, vind ik dat niet zo erg, maar in
geschreven taal wel.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik merk dat leerlingen de laatste jaren steeds vaker hun in subjectpositie gebruiken.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Hun in subjectpositie is gewoon fout, zowel in geschreven als in gesproken taal.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Als Genootschap Onze Taal hun in subjectpositie adviseert, ga ik daar in mee.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
In het volgende geval/de volgende gevallen zal ik hun accepteren in subjectpositie
(vb. als de leerling dyslectisch is, of als iedereen het accepteert):
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Dit waren de stellingen. Hartelijk dank voor uw deelname!
Elianne van Ginkel
Eindwerkstuk Bachelor Nederlandse taal en cultuur
Universiteit Utrecht
34
Bijlage 2 - Resultaten
35
36
37
38
Download