B&W.nr. 09.0110., d.d. 10 februari 2009 B&W-Aanbiedingsformulier Onderwerp Beantwoording van de schriftelijke vragen aan het College van Burgemeester en Wethouders van de raadsleden H. VAN EGDOM(GL) en D. IKEN (PvdA) inzake de financiële positie van de gemeente Leiden en de mogelijkheden van duurzaam sparen en beleggen (ingekomen 22 december 2008) BESLUITEN Behoudens advies van de commissie 1. De beantwoording van de schriftelijke vragen van de raadsleden H. VAN EGDOM(GL) en D. IKEN (PvdA) inzake de financiële positie van de gemeente Leiden en de mogelijkheden van duurzaam sparen en beleggen vast te stellen; 2. Dit besluit te zenden aan de vragenstellers en overige leden van de gemeenteraad Samenvatting Op grond van artikel 43 van het Reglement van Orde hebben de fracties van GroenLinks en van de PvdA vragen gesteld inzake de financiële positie van de gemeente Leiden en de mogelijkheden van duurzaam sparen en beleggen. In bijgaande beantwoording geeft het College hierop een reactie. 317493308 1 21-7-2017 Schriftelijke vragen aan het College van Burgemeester en Wethouders van de raadsleden H. VAN EGDOM(GL) en D. IKEN (PvdA) inzake de financiële positie van de gemeente Leiden en de mogelijkheden van duurzaam sparen en beleggen (ingekomen 22 december 2008) Het financieel beleid van gemeenten in Nederland staat op dit moment volop in de aandacht. Recent bleek dat verschillende lokale en provinciale overheden hun geld hadden weggezet bij banken zoals Icesave in IJsland waardoor ze als gevolg van de kredietcrisis in de problemen zijn gekomen. Op 14 oktober kon wethouder Van den Berg de gemeenteraad geruststellen dat de gemeente Leiden een streng financieel beleid heeft, waardoor de gelden worden uitgezet op rekeningen van banken met minimaal een zogenaamde AA rating in één van de Eurozone landen. Voor GroenLinks en de PvdA is duidelijk dat de kredietcrisis heeft aangetoond dat het korte termijn denken in de bankenwereld zijn langste termijn gehad heeft en dat we door schade en schande wijs lijken te worden. Ook op financieel terrein lijkt een keuze voor duurzaamheid onontkoombaar. De gemeente Leiden zou bij zijn eigen financieel beleid een voorbeeldfunctie kunnen vervullen. Daarom willen de fracties van GroenLinks en de PvdA gezien artikel 43 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de Gemeenteraad aan het college een aantal vragen stellen. De financiële positie van de Gemeente Leiden kenmerkt zich tot op heden door het feit dat er geen sprake is van omvangrijke overtollige financiële middelen. In de begroting van 2008 valt echter te lezen dat de financieringsbehoefte sterk terugloopt. Hierdoor zou de situatie in de toekomst wel eens kunnen veranderen. In de begroting van 2007 werd een totaalanalyse aangekondigd van de aard en oorzaken van de gesignaleerde trendbreuk. Tot op heden heeft de gemeenteraad deze nog niet ontvangen. In het treasurystatuut is in art. E3 sprake van een jaarlijkse liquiditeitsprognose van 1 en 4 jaar om te bepalen hoe te handelen op de geld- en kapitaalmarkt. In de begroting van 2009 valt echter te lezen dat de gemeente niet beschikt over een gedetailleerde liquiditeitsbegroting maar zich baseert op een terugkerend patroon van de financieringsbehoefte aangevuld met specifieke informatie over grote investeringswerken en/of geldstromen. Antwoord van burgemeester en wethouders (ingezonden 10 februari 2009) De inleidende tekst en de vragen zijn in te delen naar: Het optimaliseren van renteresultaten bij de financiering van de gemeente door meer inzicht te verkrijgen in de financieringsbehoefte van de gemeente aan de hand van liquiditeitsbegrotingen. Het introduceren van duurzaamheid als criterium voor het beleggen van overtollige middelen voor het geval de gemeente structureel met overtollige middelen te maken krijgt. Aan de beantwoording van de vragen gaat een meer algemene uiteenzetting over de twee genoemde onderwerpen vooraf teneinde de beantwoording van de vragen in een bredere context te kunnen beoordelen. Algemene toelichting over het optimaliseren renteresultaat Inrichting van de treasuryfunctie In 100.000+ gemeenten is een formatie voor de centrale treasury organisatie van 2 á 3 Fte niet ongebruikelijk. Die treasuryfunctie is binnen de gemeente Leiden met 0,5 Fte minimaal ingevuld. Dat is een keuze die na de dienstvorming in de jaren ’90 expliciet is gemaakt. Dit gegeven is wel bepalend voor de wijze waarop aan deze functie uitvoering wordt gegeven. Bij deze formatie is geen rekening gehouden met activiteiten die binnen afdelingen voor de treasuryfunctie worden uitgevoerd. Balans in risico en rendement De treasuryfunctie is faciliterend aan de uitvoering van de gemeentelijke activiteiten. De invulling van de functie ziet conform het statuut op het aantrekken en uitzetten van liquiditeiten tegen zo laag mogelijke kosten en tegen een aanvaardbaar risico. 317493308 2 21-7-2017 Vermijding tegengestelde posities Eén van de risico’s bij de uitvoering van de treasuryfunctie is het ontstaan van tegengestelde posities. Dat wil zeggen dat de gemeente enerzijds geld leent en tegelijkertijd een overschot aan geld heeft dat moet worden uitgezet. Aangezien de rente op geleend geld altijd hoger is dan de rente die je krijgt kost het bestaan van tegengestelde posities normaal gesproken geld. Liever kort dan lang lenen In het algemeen is het lenen van geld voor één of meerdere dagen goedkoper dan een langlopende geldlening. Als het kan leent de gemeente het geld dat zij nodig heeft dus voor een korte tijd. Bijkomend voordeel is dat als het geld de volgende dag niet meer nodig is, kan worden terugbetaald. Het risico van kort lenen is echter dat de rente ineens omhoog kan schieten. Als de gemeente alles kort zou lenen dan kunnen de rentelasten dus ineens flink hoger uitvallen. Gulden financieringsregel De gulden financieringsregel zegt dat de gemeente het geld dat zij voor langere tijd nodig heeft, bijvoorbeeld voor het doen van investeringen die over 40 jaar worden terugverdiend, ook voor langere tijd moet lenen. Omdat de gemeente alleen geld leent als het nodig is, kan deze regel niet één op één worden toegepast. De geldgevers lenen bovendien hun geld liever niet zo lang uit. Om het principe van de gulden financieringsregel toch zo goed mogelijk te benaderen heeft de gemeente Leiden meestal leningen aangetrokken met een looptijd van 20 jaar. Dit verhoogt wel weer het risico van tegengestelde posities omdat de gemeente bij hogere inkomsten niet zomaar kan aflossen. Kasgeldlimiet Om te bevorderen dat gemeente het geld dat zij lang nodig heeft ook lang leent heeft de wetgever een limiet gesteld aan het bedrag wat de gemeente kort mag lenen. Volgens die regel mag de gemeente Leiden voor 2009 gemiddeld € 48 miljoen per dag lenen. Die speelruimte heeft de gemeente ook nodig omdat de hoeveelheid geld die de gemeente per dag nodig heeft sterk fluctueert. Verschillen van € 20 miljoen binnen een maand zijn heel gewoon. Daar komt bij dat er bij de gemeente in sommige maanden meer geld binnenkomt dan er uitgaat en in sommige maanden is dat net andersom. De wisselingen (verschil tussen de hoogste en de laagste korte schuld) door het jaar heen belopen al snel een omvang van € 40 miljoen. Aantrekken langlopende geldlening Omdat we liever kort dan lang lenen proberen we in Leiden zoveel als mogelijk gebruik te maken van de kasgeldlimiet. Dat geeft ook meer flexibiliteit. Elke dag registeren wij de korte schuld en houden zo de ontwikkeling in de gaten. Alle inkomende en uitgaande geldstromen van de gemeente bepalen die ontwikkeling. Een aantal van die ontwikkelingen zijn trendmatig en daarmee voorspelbaar. In de praktijk blijkt echter dat niet voorzienbare incidenten toch veelal het eindresultaat bepalen. Als de werkelijk stand van de korte schuld de kasgeldlimiet benaderd of te boven gaat wordt een inschatting gemaakt voor de komende maanden. Is de inschatting dat wij voor een langere periode geld nodig hebben dan wordt een langlopende geldlening aangetrokken. Dit geld wordt bijgeschreven op de rekening van de gemeente en daarmee wordt de korte schuld afgelost. Liquiditeitenbegroting De liquiditeitsbegroting die de gemeente jaarlijks opstelt is zeer globaal van opzet en dient om het patroon van het benodigde geld voor het komende jaar in beeld te brengen. Die begroting wordt alleen gebruikt als de korte schuld de kasgeldlimiet benaderd om de omvang en de noodzaak en timing voor het aantrekken van een langlopende geldlening te bepalen. De begroting bevat daarom slechts een beperkt aantal geldstromen waarbij opgemerkt dat de inschatting van geldstromen voortvloeiend uit grote projecten in de afgelopen jaren nauwelijks heeft plaatsgevonden. Aangezien de gemeente het geld dat zij nodig had makkelijk per dag kon lenen en er geen langlopende lening nodig was, ontbrak het feitelijk aan de noodzaak van een meer nauwkeurige begroting. Ontwikkeling korte schuld In de begroting wordt jaarlijks inzicht gegeven in de ontwikkeling van de korte schuld. In het tweede halfjaar van 2007 is er tijdelijk sprake geweest van een overschot aan (kortlopend) geld. Dit geld is per dag uitgezet bij de BNG tegen daggeldrente. In de begroting 2008 (van sept. 2007) is daarover het volgende gemeld: 317493308 3 21-7-2017 De dagelijkse schuld loopt gemiddeld gezien in de jaren 2004-2006 heel geleidelijk op. Dat is ook het beeld in het eerste kwartaal 2007 maar in het tweede kwartaal loopt de behoefte aan kortlopende middelen sterk terug en slaat in het derde kwartaal 2007 zelfs om in een overschot aan liquiditeiten. Als we dan bedenken dat de gemeente voor het laatst een langlopende lening heeft aangetrokken in maart 2006 dan wordt zichtbaar dat de totale financieringsbehoefte sterk terugloopt. Een totaalanalyse van deze ontwikkeling zal bij de jaarrekening 2007 meer zicht moeten geven in de aard en oorzaken van deze trendbreuk. Wel is duidelijk dat het beleid om vooraf te reserveren voor verplichtingen in de toekomst debet is aan deze ontwikkelingen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de reserves voor de bijdrage W4-project en het investeringsfonds Holland Rijnland. De onderliggende inkomende kasstromen voor de opbouw van deze reserves zien we in 2006 en 2007 in de positie verwerkt terwijl de uitgaande kasstromen in de toekomst zijn voorzien. In welke mate sprake is van een tijdelijke tegoedsituatie is nog niet helder. Wij verwachten dat de netto vlottende schuld eind 2007 rond de nullijn zal uitkomen. Die verwachting is ook uitgekomen. In de begroting 2009 (van sept. 2008) is het volgende weergegeven: Nadat in 2007 de schuld eerst nog iets oploopt zien we dat de behoefte aan kortlopende middelen sterk terugloopt en in het derde en vierde kwartaal 2007 zelfs omslaat in een overschot aan liquiditeiten. Als vervolgens rond de jaarwisseling het nulpunt is bereikt loopt de schuld in de periode tot mei weer op. Daarna zien we opnieuw een sterke afname tijdens de zomerperiode. Wat opvalt is dat de kortlopende schuld sterker dan voorheen fluctueert. Aangezien gelijktijdig de omvang van de langlopende schuld behoorlijk afneemt (wij hebben voor het laatst een langlopende lening aangetrokken in maart 2006) kan worden vastgesteld dat de financieringsbehoefte aan vreemd vermogen terugloopt terwijl de gemeente jaarlijks investeert. De voornaamste oorzaak is dat het eigen vermogen fors toeneemt. De reserves zijn in 2007 met € 47 miljoen toegenomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de reserves voor de bijdrage W4-project en het investeringsfonds Holland Rijnland. Wij verwachten dat de netto vlottende schuld in het laatste kwartaal 2008 weer zal oplopen. Inmiddels zijn de cijfers tot heden (zie bijlage 1) bekend. Volgens verwachting is de schuld eind 2008 weer opgelopen en beweegt zich in januari 2009 op een niveau boven de € 25 miljoen. Op grond van de kasstromen volgens de liquiditeitenbegroting zal die schuld nog verder oplopen om vervolgens in het tweede kwartaal weer af te nemen. Dat is een vrij gebruikelijk beeld. Uiteraard wordt de werkelijke ontwikkeling van de korte schuld bepaald door de werkelijke kasstromen. Algemene toelichting over duurzaamheid als criterium voor het beleggen van overtollige middelen. Duurzaamheid Het begrip duurzaamheid kent veel definities en interpretaties. Dat maakt de weging van duurzaamheid als criterium moeilijk. Op de eerste plaats vergt het gebruik van duurzaamheid als criterium voor het beleggen van overtollige middelen dan ook een heldere en hanteerbare omschrijving. Rating In het treasury-overleg 100.000+ gemeenten is dit onderwerp aan de orde geweest. In een presentatie van het grootste pensioenfonds van Nederland bleken er meerdere bureau’s een “rating” te bestaan van internationale bedrijven t.a.v. duurzaamheid. Het gaat dan veelal om de vraag of bedrijven risico’s met betrekking tot morele, ethische, sociale en milieutechnische vraagstukken aantoonbaar adresseren. De bedrijfsvoering moet zich, in ieder geval t.o.v. haar concurrenten, onderscheiden door aan duurzaamheidaspecten binnen maatschappelijk aanvaardbare grenzen invulling te geven. Het beleggen in ondernemingen die duurzaamheid hoog in het vaandel hebben staan bleek voor die belegger een dubbel belang te dienen. De belegger wordt daarmee nl. ook als partij gezien die duurzaamheid bevorderd. Verder geven bedrijven, die zich onderscheiden door duurzaamheid als onderdeel van de bedrijfsvoering op te pakken, in het algemeen blijk van goed risicomanagement. Juist deze bedrijven presteren ook in financiële zin doorgaans beter dan branchegenoten. De vergelijkbaarheid en de beschikbaarheid van de ratings is wel een punt van zorg. Bovendien veronderstellen wij dezelfde werkwijze als bij financiële ratings, nl. dat een onderneming vrij is een dergelijke rating aan te vragen.Niet iedere onderneming beschikt dus over een rating. 317493308 4 21-7-2017 Belegging als instrument voor duurzaamheidsbevordering De treasuryfunctie is faciliterend aan de gemeentelijke activiteiten. Het is verboden om geld te lenen en/of te beleggen met een winstoogmerk. De financiering is indirect dienstbaar aan de publieke taak. Risicobeperking en lage financieringskosten of hoge opbrengsten gaan daarbij hand in hand. De financiering of belegging worden niet gedreven door gelijktijdig met deze activiteit een inhoudelijk doel te ondersteunen. In dat geval komt de treasurer in een conflictsituatie. Mag hij bijvoorbeeld een lagere renteopbrengst accepteren omdat bij een ‘duurzame’ bank of onderneming wordt belegd? En zo ja, tot welk bedrag. En is dat bedrag wel te bepalen of loopt dat vervolgens weg in het totale financieringsresultaat? Het lijkt ons voor een goede uitvoering van de treasuryfunctie niet voor de hand liggend om de doelstelling van een goede balans tussen prijs en risico te vermengen met een inhoudelijk doel. Een zekere functiescheiding heeft hier onze voorkeur. Beperkingen treasurystatuut De vereiste ratings voor het beleggen van overtollige middelen beperken de keuzemogelijkheden van partijen. In de huidige situatie wint het belang van zekerheid over de terugbetaling van de hoofdsom bij voorkeur met een redelijk rendement. Om die reden bestaat eerder de neiging om de beleggingen te beperken tot partijen zonder solvabiliteitseis (rijksoverheid) of met een triple A rating. Strikt genomen hebben we het dan over enkele partijen zoals de BNG of de Rabobank. De duurzaamheid van dergelijke partijen is nauwelijks te beoordelen omdat die waarschijnlijk wordt afgemeten aan de klanten bij wie deze banken hun diensten en producten afzetten. Beperkingen wetgeving Het ministerie van BZK heeft naar aanleiding van de kredietcrisis op 17 november 2008 gerapporteerd aan de Tweede Kamer over het uitzetten van middelen door decentrale overheden. Het kabinet stelt daarin voor om de mogelijkheden van schatkistbankieren door decentrale overheden nader te onderzoeken. Teneinde mogelijke risico’s in de toekomst verder in te perken is het kabinet verder voornemens de Ministeriële regeling: “Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden” (Ruddo) aan te scherpen. In de brief worden medeoverheden opgeroepen het bestaande treasury-statuut tegen het licht te houden. Wij hebben het statuut inmiddels beoordeeld en vastgesteld dat deze op onderdelen al tegemoet komt aan de voorgestelde aanscherpingen. Op dit moment zien wij dan ook geen aanleiding voor aanpassing. Zodra de nadere voorstellen, die in de brief van de staatssecretaris BZK, zijn toegezegd, beschikbaar zijn beoordelen wij het treasurystatuut opnieuw. Hopelijk zijn dan ook de uitkomsten van de beleidsdoorlichting schatkistbankieren bekend. Gelet op het voorgaande is het dus afwachten welke vrijheid de gemeenten straks nog hebben bij het beleggen van overtollige middelen. Antwoorden 1. Graag ontvangen we de aangekondigde totaalanalyse. In de paragraaf financiering van de begroting 2009 is, zij het beknopt, ingegaan op de oorzaak van het tijdelijke overschot aan liquide middelen. De aangekondigde totaalanalyse is gemaakt maar als zodanig niet uitgewerkt en gepresenteerd. In de bij deze beantwoording gevoegde bijlage 2 is de meerjarige balansontwikkeling van de gemeente Leiden in beeld gebracht. Zichtbaar is dat de omvang van langlopende geldleningen in de periode 2002-2007 afneemt met € 55 miljoen. De waarde van de activa neemt in die periode juist toe met € 57 miljoen. De financiering van die hogere waarde en de aflossing van de geldleningen komen samen uit op € 112 miljoen. Dat was mogelijk omdat het eigen vermogen is toegenomen met € 128 miljoen.In het bijzonder valt op de toename van het eigen vermogen in 2007 met € 55 miljoen in één jaar. De toename wordt veroorzaakt door hogere baten als gevolg van dividenden en grondverkopen, voordelige rekeningsresultaten en de daarmee samenhangende kasstromen. 2. Bent u met ons van mening dat het instrument van een kwalitatief goede liquiditeitsbegroting er toe kan bijdragen dat de inkomsten van de gemeente Leiden hoger worden door het verkrijgen van een beter renteresultaat? 317493308 5 21-7-2017 Theoretisch gezien klopt deze stelling. Om meerdere redenen zijn bij deze stelling echter nuanceringen op zijn plaats. De stelling veronderstelt op de eerste plaats de beschikbaarheid van een “kwalitatief goede liquiditeitsbegroting”. Dat is eenvoudig gezegd maar blijkt in de praktijk nog een bijzonder lastige en arbeidsintensieve opgave. Ervaringen in andere gemeenten met zeer gedetailleerde liquiditeitsbegrotingen bevestigen de beperkingen in de voorspelbaarheid van de geldstromen in een gemeentelijke omgeving. Dat komt omdat een gemeente bestaat uit tientallen ‘winkeltjes’ met ieder hun eigen ritme t.a.v. de geldstromen en ook ieder met de eigen uitzonderingen. De optelsom van al deze geldstromen geeft alleen een globale trend. Voorts zien we ook dat tussentijdse besluitvorming, procedures en toevalligheden de bestedingen en investeringen beïnvloeden. De uitvoering van investeringsplannen en grondexploitaties is van veel factoren afhankelijk en daarmee moeilijk in de tijd te plannen. Anders gezegd: een kwalitatief goede liquiditeitsbegroting in een gemeentelijke omgeving als een adequate basis voor het nemen van financieringsbeslissingen is een utopie. De stelling zegt verder dat bij een goede liquiditeitsbegroting het renteresultaat kan bijdragen aan hogere inkomsten (resp. lagere lasten). Het realiseren van een beter renteresultaat door kennis van de financieringsbehoefte in de toekomst vereist wel dat de gemeente beschikt over een renteverwachting voor de middellange termijn. Bovendien zal de marktrente zich in de toekomst ook volgens die renteverwachting moeten ontwikkelen. Voorbeeld: De gemeente heeft over 3 jaar € 50 miljoen nodig. Als de gemeente verwacht dat de rente zal stijgen zal zij de lening alvast kunnen aantrekken (en bij de geldgever weer in depot zetten tot de gemeente het geld nodig heeft) tegen de huidige marktrente. De gemeente heeft de zekerheid van de huidige marktrente en betaald daarvoor een prijs, nl. het verschil tussen de betaalde rente op de lening en de ontvangen rente op het deposito. De gemeente kan zich via een future rate agreement (FRA) ook verzekeren tegen een hoger marktrente. Als de rente inderdaad stijgt dan heeft de gemeente een voordeel gerealiseerd, als de rente gelijk blijft heeft de gemeente een nadeel voor het bedrag van de verzekeringspremie en als de rente is gedaald dan heeft de gemeente een nadeel gerealiseerd voor het renteverschil + de verzekeringspremie. Door de anticiperen op de toekomstige financieringsbehoefte kan risicomijdend worden opgetreden (rentezekerheid tegen een bepaalde prijs) maar of het resultaat beter wordt of niet hangt af van de werkelijke renteontwikkeling. 3. Bent u met ons van mening dat door het ontbreken van een liquiditeitsbegroting er gehandeld wordt in strijd met het treasurystatuut? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u daar verandering in aanbrengen? Nee. De liquiditeitsbegroting is één van de instrumenten om de financieringsvraag van de gemeente zo optimaal mogelijk in te vullen. Gegeven de onzekerheden t.a.v. voorspelbaarheid van de financieringsbehoefte is een liquiditeitsbegroting slechts een hulpmiddel en in een gemeentelijke omgeving zelden van doorslaggevende betekenis voor het nemen van financieringsbeslissingen. De mate van detail kan variëren waarbij wij voor een zeer globale inschatting kiezen. Daarmee wordt naar ons oordeel in de geest van het statuut uitvoering gegeven aan de treasuryfunctie. Het ligt voor de hand dat wij het betreffende artikel in het treasurystatuut bij de eerstvolgende actualisatie aanpassen in lijn met deze opvatting. 4. Graag ontvangen we de aanwezige (beperkte) prognoses en de analyses van de toekomstige financieringsbehoefte. De globale liquiditeitsbegrotingen 2008 en 2009 zijn bij deze beantwoording als bijlagen 3 en 4 meegezonden. Zoals eerder gememoreerd geven deze begrotingen het patroon in de financieringsbehoefte weer. In de begroting 2009 zelf is een inschatting gegeven van de toekomstige financieringsbehoefte. Die inschatting gaat uit van een min of meer gelijkblijvende financieringsbehoefte van de gemeente over de jaren heen. Wij prognosticeren de rentelasten in het meerjarenbeeld op basis van een financiering met een looptijd van 20 jaar, lineair en rentevast. Wij gaan daarbij uit van een gelijkblijvende rente op de kapitaalmarkt volgens de gegeven renteverwachting. In de gemeente Den Haag zijn het afgelopen jaar concrete stappen gezet om overtollige gelden duurzaam te beleggen. Daarmee heeft deze gemeente aangegeven dat ook op financieel terrein duurzaamheid een belangrijk criterium kan en moet zijn. 317493308 6 21-7-2017 De fracties van GroenLinks en de PvdA zijn van mening dat de gemeente Leiden haar (tijdelijk overtollige) liquide middelen op een zo’n duurzaam mogelijke manier dient weg te zetten. De landelijke regelgeving verzet zich daartegen niet. Uit de beantwoording van de vragen van wethouder Van den Berg tijdens de raadsvergadering van 14 oktober 2008 en de lezing van het treasury-statuut hebben wij geconcludeerd dat de gemeente Leiden daar geen beleid op voert. 5. Is het college met ons van mening dat bij het wegzetten van overtollige middelen bij de keuze van de bankinstelling behalve de reeds genoemde criteria in het treasury statuut ook aspecten van duurzaamheid meegenomen dienen te worden? 6. Zo ja, bent u bereid hiertoe het treasurystatuut in het jaar 2009 aan te passen? 7. Zo ja, op welke wijze denkt u de beleidskeuze concreet te implementeren, mede in relatie tot uw antwoorden op de vragen 1 tot en met 4? 8. Zo nee, waarom niet? Wij zijn, gelet op de beperking in de keuzemogelijkheden die het huidige treasurystatuut op dit moment al geeft, geen voorstander van een koppeling tussen de huidige doelstelling van de treasuryfunctie en een inhoudelijk doelstelling t.a.v. duurzaamheid. Voorts betwijfelen wij het effect van toepassing van een dergelijk criterium aangezien partijen alleen indirect via banken op duurzaamheid wordt beoordeeld en gewogen bij financieringsbeslissingen waar de gemeente zelf geen partij is. . Duurzaamheidbevordering moet bij voorkeur via de vakinhoudelijke afdelingen invulling krijgen. Wij toetsen bij de keuze van de bankinstelling op zekerheid en dat de bank die daaraan voldoet tevens maatschappelijk verantwoord is. Of de betreffende partij ten aanzien van het ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ voldoet kan blijken uit een daartoe beschikbare rating of uit een recent jaarverslag. 317493308 7 21-7-2017 Bijlage 1 Kortlopende schuld vanaf 01-01-2005 x € 1 mln 60 50 40 30 20 10 0 -10 -40 317493308 8 21-7-2017 1-1-2009 1-1-2008 1-1-2007 1-1-2006 -30 1-1-2005 -20 Bijlage 2 Meerjarige balansontwikkeling gemeente Leiden Jaar 1990 1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 387 387 8 395 520 -26 494 520 -7 513 535 2 537 545 -3 542 546 -4 542 559 2 561 569 3 572 576 18 594 29 45 22 67 187 13 200 206 14 220 195 15 210 168 71 239 187 63 250 200 69 269 217 66 283 264 74 338 Netto financieringsbehoefte 358 328 294 293 327 303 292 292 289 256 Langlopende geldleningen 325 299 276 269 276 264 240 252 241 221 Netto vlottende schuld 33 29 18 24 51 39 52 40 48 35 Opgenomen callgeld per balansdatum 15 16 13 14 32 15 32 31 37 5 Netto werkkapitaal 18 13 5 10 19 24 20 9 11 30 Vaste Activa Bouwgronden Financieringsbehoefte meerjarig 387 Reserves Voorzieningen Financiering met 'eigen vermogen' 29 317493308 9 21-7-2017 317493308 10 21-7-2017