Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis Aanbevelingen voor het beleggingsbeleid oktober 2009 Voorwoord De kredietcrisis is op vele plaatsen beschreven. Dit rapport kan zich daarom beperken tot de constatering dat het faillissement van Lehman Brothers leidde tot een vertrouwenscrisis van ongekende omvang. Banken wilden geen geld meer aan elkaar lenen, omdat zij elkaar niet meer vertrouwden. De kredietcrisis, in oorsprong een crisis binnen het financiële systeem, werd hierdoor een crisis van het financiële systeem. En uiteindelijk een economische crisis toen de reële economie werd geraakt. Dat noopte tot ingrijpen door centrale banken en overheden. Aan het einde van het eerste kwartaal van dit jaar leidden deze maatregelen uiteindelijk tot omslag in het sentiment op de financiële markten. Het effect van de kredietcrisis op de financiële positie van pensioenfondsen is enorm geweest. De dekkingsgraden van pensioenfondsen zijn in 2008 sterk verslechterd, vooral in het vierde kwartaal. De verslechtering zette in het eerste kwartaal van 2009 door. De oorzaak van deze verslechtering ligt in de zeer uitzonderlijke combinatie van dalende (beurs)koersen en dalende rente. Met als gevolg een forse daling van de waarde van beleggingen en een gelijktijdige toename van de contante waarde van de verplichtingen. De beleggingen veroorzaakten ongeveer de helft van de daling van de nominale dekkingsgraad. Miljoenen deelnemers vertrouwen voor hun pensioen op hun pensioenfonds. De verslechtering van de financiële positie van pensioenfondsen is daarom hard aangekomen. De Beleggerscommissie van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB) heeft het initiatief genomen om antwoorden te formuleren op veelgestelde vragen van het publiek en te discussiëren over de lessen die we kunnen trekken uit de crisis. Omdat bij ieder fonds sprake is van een eigen beleggingsbeleid en de resultaten per fonds ook sterk kunnen verschillen, ligt de focus van dit rapport niet op wat er in het recente verleden bij de afzonderlijke fondsen is gebeurd. Dat zal ieder fondsbestuur zelf op een rij moeten zetten. Wel hebben de leden van de Beleggerscommissie op diverse punten dezelfde ervaringen opgedaan. Uit die gemeenschappelijke ervaringen kunnen nu lessen worden getrokken. Deze notitie begint met elf aanbevelingen aan de besturen van bedrijfstakpensioenfondsen. Deze aanbevelingen vloeien voort uit de ervaringen in de huidige crisis. Het bestuur van de VB ziet graag dat alle besturen van bedrijfstakpensioenfondsen deze aanbevelingen op de bestuurstafel aan de orde stellen. Ieder fondsbestuur zal aan zijn belanghebbenden moeten kunnen uitleggen hoe het lessen heeft getrokken uit de crisis. Deze aanbevelingen kunnen de besturen behulpzaam zijn bij het trekken van die lessen. De kernboodschap in dit rapport is de oproep aan ieder bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds om stil te staan bij de wijze waarop het zijn verantwoordelijkheid voor het beleggingsbeleid en de uitvoering daarvan draagt. Onmiskenbaar zullen vele bedrijfstakpensioenfondsen op dat punt tot verbetering kunnen komen. De beheersing van de beleggingsrisico’s en het riskmanagement behoren bij ieder bedrijfstakpensioenfonds prominent op de agenda te staan. Een evaluatie van de uitvoeringsovereenkomsten met de fiducaire managers en de vermogensbeheerders is zeker op zijn plaats. Zijn de mandaten helder en dusdanig dat het bestuur nog ‘in control’ kan zijn? Wordt er voldoende gerapporteerd en is het bestuur in staat om te sturen naar aanleiding van die rapportages? De antwoorden op dergelijke vragen kunnen een solide basis zijn van waaruit invulling aan de aanbevelingen uit dit rapport kan worden gegeven. Het VB-Bestuur bedankt alle leden van de Beleggerscommissie voor hun bijdrage aan de totstandkoming van dit rapport. Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis 3 De aanbevelingen aan de besturen van bedrijfstakpensioenfondsen 1. Zorg dat uw governance voor het beleggingsbeleid geheel op orde is. Een pensioenfondsbestuur is altijd verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid en de uitvoering daarvan. Een goede inrichting van het risicobeheer en het riskmanagement is noodzakelijk om die verantwoordelijkheid steeds te kunnen blijven dragen. 2. Maak het in de vormgeving van die governance mogelijk dat de riskmanager of het riskmanagementcomité altijd rechtstreeks toegang heeft tot het bestuur. Riskmanagement is een wezenlijk onderdeel van goede governance als het gaat om beleggingen. De ervaringen van het laatste jaar hebben ons geleerd dat de rol van de riskmanager door de vermogensbeheerder is onderschat. 3. Ga uit van een breed risicobegrip. Er zijn meer risico’s voor pensioenfondsen dan het risico op onderdekking. Het beleid richt zich bij veel fondsen louter op de kans op onderdekking. Dat maakt dat bijvoorbeeld liquiditeitsrisico en tegenpartijrisico worden genegeerd. Door uit te gaan van een breed risicobegrip wordt in het beleid ook rekening gehouden met andere risico’s dan de kans op onderdekking. 4. Wees als pensioenfondsbestuur voorbereid op onverwachte gebeurtenissen. Voor het bepalen van de beleggingsmix wordt gewerkt met mogelijke economische scenario’s. We weten nu dat ook scenario’s die hoogst onwaarschijnlijk lijken, toch voor kunnen komen. De impact van een dergelijk scenario op het pensioenfonds is vaak heel groot. Doordenk als bestuur hoe u zult handelen als een dergelijk scenario zich voordoet. Hoe loopt uw communicatie, onderling en met de vermogensbeheerder? Zijn in een dergelijke situatie de mandaten sluitend? 5.Beoordeel frequent uw beleggingsbeleid. De kredietcrisis heeft laten zien dat economische omstandigheden razendsnel kunnen wijzigen. Zonder de kenmerken van een langetermijnbelegger uit het oog te verliezen zouden beleggingskeuzes daarom onderdeel van een continu proces moeten zijn, in plaats van onderdeel van een periodieke herijking. 6.Modellen zijn niet meer dan hulpmiddelen. Hanteer ze altijd met gezond verstand. 2008 heeft laten zien dat fondsen bij het gebruik van modellen ervoor moeten waken dat ze de modeluitkomsten verabsoluteren en dat ze onvoldoende rekening houden met uitzonderlijke omstandigheden. Modellen mogen niet automatisch worden geïmplementeerd. Ze zijn geen doel maar een hulpmiddel. 4 Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis 7. Stuur op risico’s, daar vloeit de beleggingsmix uit voort. De te kiezen beleggingsmix is voornamelijk een uitvloeisel van de keuzes die worden gemaakt ten aanzien van het renterisico, inflatierisico en het risico op zakelijke waarden in relatie tot de pensioentoezegging. Een pensioenfondsbestuur doet er verstandig aan zich niet primair te richten op de samenstelling van de beleggingsmix, maar eerder op onderliggende risicobronnen. 8. Voer een bewust beleid met betrekking tot actief beheer. Negatieve ervaringen in 2008 kunnen aanleiding vormen om keuzes met betrekking tot actief beheer te heroverwegen. Verder is het zaak om bewust om te gaan met mandaten voor actief beheer en adequate rapportages te ontvangen om inzicht te houden in de gelopen risico’s. 9. Wees u bewust van de instabiliteit van de samenhang tussen de beleggingscategorieën. De diversificatie tussen de beleggingscategorieën is gebaseerd op de veronderstelde samenhang (correlatie) tussen die beleggingscategorieën. Het afgelopen jaar heeft ons geleerd dat die samenhang verandert, afhankelijk van de economische situatie. Dit brengt met zich mee dat er situaties voor kunnen komen waarbij de gekozen diversificatie anders uitpakt dan verondersteld. 10. Wees u bewust van het liquiditeitsrisico. Terugkijkend op 2008 verdient het aanbeveling dat pensioenfondsen in de keuze voor de mate waarin valuta- en andere risico’s worden afgedekt, rekening houden met scenario’s waarin op korte termijn grote bedragen uit hoofde van de hedges moeten worden betaald. Wees bijvoorbeeld voorbereid op grote liquiditeitsbehoeften. Of oriënteer u op andere vormen van onderpand, zoals obligaties. 11. Kijk niet alleen naar het product, maar ook naar de tegenpartij. Een van de belangrijke constateringen van de afgelopen tijd is dat er partijen op de financiële markt onderuit gingen. Dat was soms zeer onverwacht, maar niet altijd. Bij sommige partijen waren er wel degelijk signalen. Het tegenpartijrisico en de noodzaak tot spreiding is zijn twee van de lessen uit de crisis. Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis 5 Vragen en antwoorden over het beleggingsbeleid van pensioenfondsen 1. Hebben pensioenfondsbesturen fouten gemaakt? De vraag is begrijpelijk, maar niet met ja of nee te beantwoorden. Voorop staat dat de pensioensector als een van de weinige in staat is gebleken om geheel op eigen kracht door de financiële crisis heen te komen. Er is geen cent overheidssteun naar de sector gegaan. Ook kent de sector geen bonuscultuur. Zonder uitzondering zijn de besturen van pensioenfondsen slechts met één ding bezig, en dat is een zo goed mogelijke pensioenuitkering voor de deelnemers te realiseren tegen zo laag mogelijke kosten. Dat neemt niet weg dat er op incidenteel niveau door pensioenfondsbesturen beslissingen zijn genomen die niet goed zijn uitgepakt. Onderzoek van De Nederlandsche Bank bevestigt dat. Nu is het besturen van een pensioenfonds mensenwerk en waar mensen werken worden fouten gemaakt. Wat van groot belang is, is dat uit die fouten lering wordt getrokken. Dat ook fondsbesturen die wel de goede beslissingen hebben genomen zich afvragen of bij hen die fouten gemaakt hadden kunnen worden. Juist omdat we in de pensioensector niet gedreven worden door winst of bonussen, is er een vruchtbare bodem om van fouten te leren. 2. Welke les trekken bedrijfstakpensioenfondsen uit de kredietcrisis? De belangrijkste les die we als bedrijfstakpensioenfondsen uit de kredietcrisis kunnen trekken is dat de governance rondom het gehele beleggingsbeleid bij veel fondsen verbeterd kan worden. Het mag bijvoorbeeld niet meer gebeuren dat vermogensbeheerders besluiten nemen die een aanzienlijke invloed hebben op de dekkingsgraad van een pensioenfonds, zonder dat het bestuur van het pensioenfonds dat weet. Kern van een goede governance is dat het pensioenfondsbestuur alle randvoorwaarden heeft gecreëerd om volledig de verantwoording voor het beleggingsbeleid te kunnen dragen. Goede governance houdt in dat het bestuur het beleggingsbeleid bewust formuleert en dat beleid kan uitleggen aan de belanghebbenden. Daarnaast vergt een goede governance dat het bestuur de diverse risico’s, die inherent zijn aan het beleggingsbeleid, op een adequate wijze kan beheersen. Het pensioenfondsbestuur zal de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het beleggingbeleid moeten dragen. Twee componenten zijn te onderscheiden in de governance van het beleggingsbeleid: Beheersing van de risico’s Om een goede risicobeheersing te hebben zal een pensioenfondsbestuur zich eerst bewust moeten zijn van alle risico’s. Voor veel fondsen vormt de dekkingsgraad nu de spil van het beleidskader. Het risico op een lage dekkingsgraad (mismatch-risico) is maatgevend. De recente ontwikkelingen op de financiële markten hebben laten zien dat dit een té eendimensionaal risicobegrip is: er is meer risico dan het mismatch-risico. 6 Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis Het verdient verreweg de voorkeur om uit te gaan van een breed risicobegrip. Dit maakt dat bijvoorbeeld ook het liquiditeitsrisico en het tegenpartijrisico worden meegenomen in de beleidsvorming. Als een pensioenfondsbestuur zich bewust is van de risico’s eist een goede governance dat het bestuur in ‘control’ is over die risico’s. Het mag daarbij niet uitmaken of het vermogensbeheer al dan niet is uitbesteed. Er zullen goede, sluitende afspraken nodig zijn ten aanzien van besluitvorming (mandaat) en informatievoorziening. Het is verstandig om als bestuur bij de oordeelsvorming niet afhankelijk te zijn van één partij. ‘Checks and balances’ zijn een absolute noodzaak. Riskmanagement Een krachtige en onafhankelijke risicobeheerfunctie is een essentieel onderdeel van een goede governance. De riskmanager of het riskmanagementcomité zal steeds direct toegang tot het fondsbestuur moeten hebben. Ook (of beter: juist) in die gevallen waar de riskmanager werkzaam is bij de externe vermogenbeheerder. De informatievoorziening zal zodanig ingericht moeten worden dat risico’s tijdig en adequaat worden gesignaleerd. Een goede governance wil niet zeggen dat het bestuur iedere dag bezig moet zijn met het beleggingsbeleid. Het gaat er om dat de afspraken en de mandaten met de vermogensbeheerders zodanig zijn vormgegeven dat het bestuur zijn verantwoordelijkheid kan dragen. Van belang is dat het pensioenfondsbestuur ervoor zorgt dat de gemaakte afspraken ook worden nagekomen. Een goede governance is de basis voor een goed beleggingsbeleid én voor de uitvoering daarvan. 3. Hoe kan het dat het ene fonds nauwelijks last lijkt te hebben van de kredietcrisis en het andere wel? Geen pensioenfonds is hetzelfde. De fondsen verschillen wat betreft de omvang van hun deelnemersbestand maar (zeker) ook wat betreft de samenstelling van dat bestand. Een pensioenfonds met veel jonge, nog premiebetalende deelnemers kan meer risico nemen dan een pensioenfonds met weinig premiebetalende deelnemers en veel gepensioneerden. Ook verschilt per fonds het vermogen om met behulp van premies eventuele tegenvallers op te vangen. Dat hangt niet alleen samen met de mate van vergrijzing in het fonds, maar ook met wat er in de bedrijfstak nog aan ruimte is om de premies te laten stijgen. De regelingen die de pensioenfondsen uitvoeren verschillen ook. Een pensioenregeling met een stevige indexatieambitie vergt een risicovoller beleggingsbeleid dan dat van een pensioenfonds met een lage indexatieambitie. Daarnaast is het bestuur van het ene pensioenfonds eerder genegen tot het nemen van risico’s dan dat van het andere pensioenfonds. Bij al deze zaken is er geen sprake van goed of fout. Het zijn logisch verklaarbare verschillen tussen de fondsen die maken dat er ook verschillende beleggingstrategieën worden gevolgd. En de ene strategie leidt tot andere uitkomsten dan de andere. Daarbij is het overigens ook goed om in ogenschouw te nemen dat die verschillende resultaten tussen de pensioenfondsen ook zichtbaar zijn in goede tijden. Dan behaalt het ene fonds meer rendement dan het andere. Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis 7 4. Hebben pensioenfondsen te veel in aandelen belegd? Een veel gehoord geluid is dat pensioenfondsen te veel in aandelen zitten. De fondsen zouden daarmee ‘gokken’ op de beurzen met het geld dat voor pensioenen is bestemd. Nu is het nemen van risico’s noodzakelijk om de bestaande pensioencontracten betaalbaar te houden (daar wordt verderop in dit rapport nader op ingegaan). Dat neemt niet weg dat de vraag of het aandelenrisico niet is onderschat (of het rendement overschat) terecht wordt gesteld. Op lange termijn blijken aandelen een aantrekkelijke belegging te zijn. Ter illustratie: in de twintigste eeuw zou een gulden belegd in aandelen 314 gulden waard zijn geworden, rekening houdend met inflatie. Een obligatiebelegging zou maar twee gulden waard zijn geworden. Ook geldt dat met een horizon van dertig jaar de standaarddeviatie van reële aandelenrendementen maar 2,47% is geweest tegenover een praktisch gelijk risico van 2,37% voor obligaties1. Hoewel het dus aantoonbaar is dat aandelen op de lange termijn een gunstig rendement opleveren, kan er sprake zijn van lange perioden zonder positieve rendementen. Of aandelen riskant zijn is daarom in hoge mate een kwestie van de beleggingshorizon. Verder speelt hier in sterke mate de kracht om risico’s te delen mee. Pensioenfondsen verkeren in dat opzicht, dankzij de solidariteit tussen generaties die het defined benefitsysteem kenmerkt2, in een gunstiger positie dan de gemiddelde belegger. Overigens behoeft het beeld dat pensioenfondsen steeds meer in aandelen beleggen nuancering. Binnen de portefeuille ‘zakelijke waarden’ is in veel gevallen het percentage aandelen geslonken. Dit doordat pensioenfondsen meer mogelijkheden hebben dan in het verleden om binnen de portefeuille ‘zakelijke waarde’ te diversifiëren. Fondsen hebben dus niet te veel in aandelen belegd. Maar rendementen kunnen wel langdurig laag zijn. 5. Waarom hebben pensioenfondsen de risico’s niet afgedekt? Bij beleggen gaat het om de afweging tussen het behalen van rendement en het lopen van risico. De niet ongebruikelijke valkuil daarbij is om van twee walletjes te willen eten. Er moeten wel goede rendementen behaald worden, maar er mag geen risico worden gelopen. Dat zou heel mooi zijn, maar is simpelweg onmogelijk. Als je een goed rendement wilt behalen met beleggingen moet je risico’s lopen. Pensioenfondsen hebben ambitieuze, maar op lange termijn haalbare en zeker niet exorbitante rendementseisen. Die rendementen zijn nodig om pensioenen uit te kunnen keren die worden aangepast aan de stijging van de prijzen (inflatie). Daarnaast zijn de rendementen nodig om de premies voor werkgevers en werknemers op betaalbaar niveau te houden. Dat is het dilemma waar bestuurders zich voor geplaatst zien. Zouden pensioenfondsen een beleggingsportefeuille aanhouden die vrijwel geheel risicovrij is, bijvoorbeeld volledig in staatsobligaties, dan is het rendement op die portefeuille meestal onvoldoende om de bovengenoemde doelstellingen te realiseren. Ieder bestuur maakt een keuze over de risico’s die acceptabel zijn, ofwel spiegelbeeldig; de mate van zekerheid die wenselijk is. Meer zekerheid heeft altijd een prijs in de vorm van een lager verwacht rendement en dus een duurder pensioen of een lager pensioen. 1 Eichholtz, Koedijk, Otten: De eeuw van het aandeel in ESB 14 januari 2000 2 Vergelijk Steenkamp en Bauer: Beleggen pensioenfondsen teveel in aandelen ? Netspar Short Notes 2005-011 8 Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis Risico’s aan de vermogenskant Risicomijdende beleggingen geven uitzicht op een lager rendement dan risicovolle beleggingen. Om eenzelfde pensioenresultaat te bereiken is bij een risicomijdend beleggingsbeleid dus een hogere premie vereist. Het is zelfs mogelijk om producten te kopen die het neerwaartse risico van de beleggingen afdekken en waarbij wel geprofiteerd kan worden van de stijging van de waarde van die beleggingen. Maar ook die producten hebben een prijs. Linksom of rechtsom; het mijden van risico kost geld. De afweging die ieder pensioenfondsbestuur maakt is of de prijs die wordt betaald voor het mijden van het risico opweegt tegen de verkregen zekerheid. Risico’s aan de verplichtingenkant Bij het implementeren van (een zekere mate van) afdekking van het renterisico met een korte- of middellangetermijnhorizon speelt een aantal belangrijke praktische afwegingen. We hebben het niet over de gehele markt voor rentederivaten maar over een segment daarvan dat relevant is. Namelijk het deel met een erg lange looptijd: de twintig- en dertigjaarsswapmarkt. Grote transacties op die markt kunnen een sterk prijsverstorend effect hebben. Dat gold zeker tijdens de kredietcrisis toen volumes van enkele tientallen miljoenen al zeer grote bewegingen konden veroorzaken. Belangrijker nog is dat zodra deze derivaten in de min noteren, onderpand moet worden gestort. Bij een rentebeweging van 1% en volledige afdekking zou door de pensioensector al 60 miljard moeten worden opgehoest. Dat is een liquiditeitsoverweging die niet kan worden genegeerd. Zeker niet als men bedenkt dat veel fondsen ook het valutarisico voor bijna honderd procent hebben afgedekt en ook daarvoor gelden onderpandvereisten. Ten slotte geldt dat de sector bij afdekking van het renterisico op lage renteniveaus waarschijnlijk bezig zou zijn de vorige oorlog uit te vechten. Afdekking van renterisico tegen lage rentes maakt ons immers kwetsbaar voor mogelijk oplopende inflatie. Meer dan zonder rentedekking. De doelstelling is echter het betalen van pensioenen in reële termen. Er wordt dus vooral gezocht naar gecombineerde oplossingen waarbij zowel rente- en inflatierisico als de rendementdoelstellingen in ogenschouw genomen worden. 6. Waarom zijn de risico’s niet alsnog afgedekt toen het duidelijk slecht ging? Pensioenfondsen stonden ook tijdens de crisis voor het dilemma dat risicoafdekking met zich meebrengt: het verschil tussen de voordelen vanuit een verzekeringsoogpunt en die vanuit een beleggingsoogpunt. Vanuit het verzekeringsoogpunt was renteafdekking een goede beslissing, omdat meer renteafdekking een verdere verslechtering van de dekkingsgraad voorkomt. Vanuit een beleggingsoogpunt was dit daarentegen niet vanzelfsprekend. Het aangaan van een dertigjaarsswapcontract op een rendement van rond de 4% is historisch laag en beperkt het pensioenfondsrendement op de langere termijn. De uitvoerbaarheid van grote swaptransacties tijdens de laatste maanden van 2008 en de eerste maanden van 2009 was uitermate lastig. De verhandelbaarheid op de financiële markten was zeer laag waardoor alleen tegen slechte prijzen kon worden gehandeld. Ook kon vaak maar een beperkte omvang van de gewenste transacties worden uitgevoerd. Illustratief was de rentebeweging van begin december 2008 waarbij de dertigjaarsswaprente in twee dagen daalde van 3,6% tot 2,7% en een paar dagen later weer op 3,8% stond. Naast de verhandelbaarheid kwam hierbij ook het tegenpartijrisico steeds vaker naar voren. Het aantal tegenpartijen dat voldeed aan de hoogste criteria van kredietwaardigheid daalde door de grote problemen bij financiële instellingen. Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis 9 7. Wat kunnen overheid en toezichthouder bijdragen aan versterking van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen? Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen speelt zich niet af in het luchtledige. Er zijn wettelijke kaders en de financiële markten bepalen de mogelijkheden en beperkingen. Een van die beperkingen is het onvoldoende voorhanden zijn van producten waarmee het inflatierisico kan worden afgedekt. Voor pensioenfondsen zijn dit aantrekkelijke beleggingen. Vooral inflatiegerelateerde overheidsobligaties (‘inflation-linked bonds’) zouden een goed beleggingsinstrument vormen. Maar slechts enkele landen geven dergelijke obligaties uit en de markt is dan ook klein. Dat vormt een belemmering voor het vormgeven van een passend beleggingsbeleid. Voor overheden kan de uitgifte van ‘inflation-linked bonds’ een besparing opleveren: in de rentevergoeding van nominale obligaties is een risicopremie opgenomen. Die biedt houders van deze obligaties een vergoeding voor het feit dat zij niet gecompenseerd worden voor onverwacht hogere inflatie. Met de uitgifte van ‘inflation-linked bonds’ spreekt de overheid ook vertrouwen uit in het beleid van de centrale bank om de inflatie op een stabiel laag niveau te houden van 2% per jaar. De overheid kan/de Europese overheden kunnen dan ook een grote rol spelen in het bijdragen aan de mogelijkheid tot waardevaste pensioenen door de uitgifte van ‘inflation-linked bonds’. Een belangrijk wettelijk kader vormt het Financieel Toetsings Kader (FTK). Dit zet pensioenfondsen met regelmaat in een spagaat. Een pensioenfonds behoort natuurlijk een solide vermogenspositie te hebben. Na de forse marktdaling van 2008 zijn die posities sterk aangetast. Een op het oog voor de hand liggende mogelijkheid om beter rekening te houden met extreme markten is daarom een verlaging van beleggingsrisico’s. Vanuit strategisch oogpunt is dat echter niet altijd wenselijk. Bovendien betekent een lager risicoprofiel ook op korte termijn minder herstelpotentieel. Effectiever is de mogelijkheid om extreme uitkomsten te vertalen in een langere herstelperiode. Terecht is daarom recent de herstelperiode om het dekkingstekort aan te vullen onder bepaalde voorwaarden verlengd van drie naar vijf jaar, voor pensioenfondsen die dat wensen. Omdat tijd, oftewel de beleggingshorizon een cruciale factor is bij het bepalen van het strategisch beleggingsbeleid, verdient het aanbeveling om (voldoende lange) herstelperiodes vooraf te bepalen in de regelgeving. De kredietcrisis heeft nog eens extra laten zien hoe volatiel de dekkingsgraden van pensioenfondsen kunnen zijn door de sterk schommelende (swap)rente. Om die reden gaan stemmen op om op een andere wijze de discontovoet voor verplichtingen te berekenen. De gezamenlijke FTK-werkgroep van de pensioenkoepels werkt op dit moment een aantal voorstellen uit om tot verbetering te komen. 10 Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis Gesprekspunten voor de bestuurstafels 1. Het onwaarschijnlijke kan gebeuren De kredietcrisis leert ons dat de economische scenario’s die we altijd als hoogst onwaarschijnlijk betitelden zich toch kunnen voordoen. Omdat we dergelijke scenario’s als weinig realistisch hebben beschouwd hebben bestuurders in hun afwegingen er nooit rekening mee gehouden. Dit terwijl de ervaring ons nu leert dat de kans dat zo’n scenario zich voordoet weliswaar heel klein is, maar dat de impact van een dergelijk scenario heel groot kan zijn. Natuurlijk kan het beleid van een pensioenfonds zich niet richten op een paar hoogst onwaarschijnlijke scenario’s, maar de les uit de kredietcrisis is dat we die scenario’s niet mogen negeren. Het is verstandig om bij het vaststellen van het beleggingsbeleid verschillende economische scenario’s uit te werken. Het gaat om scenario’s zoals deflatie, inflatie en stagflatie, maar ook om periodes met lage aandelenrendementen. Gekeken moet worden naar de invloed van dergelijke scenario’s op de beleggingsportefeuille. Dit versterkt bestuurlijke afwegingen, hoe onzeker een beschrijving van de toekomst (of meerdere toekomstbeelden) ook mag zijn. 2. Dynamische allocatie Op de vaste beleggingsmix van pensioenfondsen lijkt met de kredietcrisis in het achterhoofd kritiek mogelijk. Maken pensioenfondsen door vast te houden aan hun beleid niet simpelweg alleen maar ups en downs mee, zonder de mogelijkheden om te (ver) kopen te benutten? Een op de lange termijn gericht beleid kan ook in moeilijke perioden een goed resultaat opleveren. De sleutel voor succesvol beleggen op lange termijn ligt in het betalen van redelijke prijzen. Er blijkt namelijk een duidelijk verband te liggen tussen koers-/ winstverhoudingen bij aankoop van aandelen en het behaalde rendement tien jaar later. Het gaat dus niet om aan- en verkopen (‘timen’), maar om het niveau van koersen in relatie tot het winstpotentieel van ondernemingen. Tot op zekere hoogte houden pensioenfondsen daar rekening mee, omdat ze als hun assetmix door koersontwikkeling gaat afwijken, ze herbalanceren om weer uit te komen op de strategische mix (‘buy low, sell high’). In 2008 is echter het gewicht van aandelen fors gedaald, wat het rechtstreekse gevolg was van de koersdalingen van aandelen. Er kunnen goede redenen zijn om als pensioenfonds van de vaste beleggingsmix af te wijken. Bijvoorbeeld als de waarderingsniveaus op de financiële markten fors veranderen, of als de toestand in de wereld een andere is geworden dan toen de beleggingsmix werd vastgesteld. Maar ook een forse verandering in de solvabiliteitspositie van het fonds kan aanleiding zijn om niet langer vast te houden aan de vastgestelde beleggingsmix. Het bestuur van een pensioenfonds doet er verstandig aan bij de invulling van de beleggingsportefeuille expliciet rekening te houden met de waarderingsniveaus op de financiële markten omdat er een duidelijke relatie bestaat tussen deze niveaus en op den duur behaalde rendementen. Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis 11 De gekozen beleggingsmix zou voor het bestuur steeds een vraagpunt moeten zijn. Aan de hand van constante monitoring van de economische ontwikkelingen en frequente ALM-studies zal de vraag of de beleggingsmix moeten worden gehandhaafd beantwoord kunnen worden. Zonder de kenmerken van een langetermijnbelegger uit het oog te verliezen, zouden beleggingskeuzes daarom onderdeel van een continu proces moeten zijn, in plaats van onderdeel van een periodieke herijking. 3. Gebruik van modellen Beleggen bij pensioenfondsen stoelt voor een groot deel op modellen. Dat begint bij de ALM-studie. Een dergelijke studie is een verkenning van de complexe samenhang tussen beleggingscategorieën enerzijds en de ontwikkeling van de verplichtingen anderzijds, met behulp van een model. Modellen zijn echter slechts een gestileerde weergave van de werkelijkheid. De echte werkelijkheid kent hoogst onwaarschijnlijke gebeurtenissen en het zijn juist die gebeurtenissen die de grootste invloed hebben. De afgelopen decennia heeft de financiële wereld, dat wil zeggen financiële instituties, toezichthouders en overheden, zich teveel laten leiden door het idee dat risico meetbaar, in modellen te vangen en beheersbaar was. Na de kredietcrisis weten we één ding zeker: we weten veel minder dan we dachten. De keuze voor bijvoorbeeld het gewicht van aandelen in hun portefeuille, maken fondsen periodiek (vaak eens in de drie jaar) op basis van een ALM-studie. Maar uiteraard is het antwoord op de vraag naar het gewicht van aandelen ook afhankelijk van de mate waarin risico op kortere termijn acceptabel is. Modellen zijn en blijven essentieel voor diverse niveaus van besluitvorming. Maar modellen zijn geen absolute waarheden. Een pensioenfondsbestuur moet bewust met een model omgaan. Modellen moeten worden aangepast aan ervaringen die worden opgedaan. Zaken als correlaties en volatiliteiten blijken anders te liggen dan in het verleden gedacht. Modellen moeten worden gebruikt in het bewustzijn dat: • • k ansberekening alleen mogelijk is als de dynamiek van de wereldeconomie constant zou zijn, en dat is zeker niet het geval. Modellen moeten daarom met gezond verstand worden toegepast. de mens geneigd is om extreme scenario’s te onwaarschijnlijk te achten om een grote rol te spelen in de uiteindelijke keuze. 2008 heeft laten zien dat fondsen bij het gebruik van modellen ervoor moeten waken dat ze uitkomsten verabsoluteren en dat ze onvoldoende rekening houden met uitzonderlijke omstandigheden, de zogenaamde staartrisico’s. Modellen moeten niet automatisch worden geïmplementeerd. Het hanteren van de modellen, de afwegingen die er uit voortvloeien; het zal allemaal steeds met gezond verstand moeten gebeuren. 4. Actief beheer Pensioenfondsen kunnen hun beleggingsportefeuille ‘actief beheren’. Met actief beheer kunnen ze inspelen op marktverwachtingen en daarmee extra rendement genereren. Pensioenfondsen voeren actief beheer op verschillende niveaus, zoals tussen beleggingscategorieën (onder- en overwegen ten opzichte van hun strategische gewichten) en binnen beleggingsportefeuilles (afwijken van de geldende marktindex). Het extra rendement ontstaat door gebruik te maken van verwachtingen, het risico is dat die verwachtingen niet uitkomen. Dat is een ander en in principe kleiner risico dan het risico 12 Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis van algemene koersbewegingen. Fondsen bepalen in diverse vormen restricties om de risico’s van tegenvallende keuzes van portefeuillebeheerders te begrenzen. Een indicatie voor de kwaliteit van actief beheer van bedrijfstakpensioenfondsen wordt gevormd door de zogenoemde z-score. De z-score zet het behaalde rendement af tegen een vooraf vastgestelde benchmark. De z-score over 2008 was voor veel bedrijfstakpensioenfondsen fors negatief. De algemene conclusie dat actief beheer in 2008 over een brede linie niet-lonend was, is dan ook gerechtvaardigd. Actief beheer heeft gemiddeld genomen een extra negatieve bijdrage geleverd aan de negatieve rendementen in 2008. Deze constatering behoeft echter wel een aantal nuanceringen. Op de eerste plaats mogen de resultaten van actief beheer niet beoordeeld worden over een periode van één jaar. Uit de resultaten van actief beheer over 2008 mogen dus op zichzelf geen generieke conclusies worden getrokken over de kwaliteit van actief beheer. Verder moeten de resultaten van 2008 bezien worden tegen het licht van een extreem beleggingsjaar. De marktontwikkelingen in 2008 waren zo uitzonderlijk dat ook passief beheerde portefeuilles hun marktindex vaak niet volledig konden volgen. Ook speelden uiteenlopende rendementsontwikkelingen een rol in de z-score. Zeker in de sfeer van alternatieve investeringen zijn namelijk niet voor alle beleggingen geschikte benchmarks aanwezig. Vaak worden deze beleggingen daarom afgezet tegen een aan de rente gerelateerde benchmark. De beleggingen en de benchmarks vertonen dan echter weinig samenhang. In 2008 gaf dit uitzonderlijke uitslagen; alternatieve beleggingen als hedge funds en private equity daalden significant in waarde terwijl de rente-benchmarks juist een positief verloop lieten zien door een daling van de rente met als gevolg fors negatieve rendementsverschillen en een negatieve invloed op de z-score. Deze nuanceringen nemen niet weg dat 2008 negatieve ervaringen heeft opgeleverd, die voor fondsen aanleiding kunnen vormen om hun keuzes met betrekking tot actief beheer nog eens te overwegen. De ervaringen uit 2008 zouden fondsbesturen verder moeten aanwenden om extra bewust om te gaan met mandaten voor actief beheer en met adequate rapportages om inzicht te houden in de gelopen risico’s. 5. Aandacht voor onderliggende risico’s Pensioenfondsen hebben hun langetermijnhorizon meestal vertaald in een strategische beleggingsmix waarvan slechts in beperkte mate wordt afgeweken. De beleggingsresultaten van het afgelopen crisisjaar zijn dan ook bepaald door de keuzes die in de voorafgaande periode zijn gemaakt. De strategische beleggingsmix is meestal gedefinieerd via de verdeling van het belegd vermogen naar verschillende beleggingscategorieën. De verdeling van het risico binnen de portefeuille wordt op deze manier echter niet zichtbaar. Een grote allocatie is niet noodzakelijk óók het grootste risico. De bijdrage van een beleggingscategorie aan het totale risico wordt bepaald door de omvang van de allocatie en het (verwachte) risico van die categorie en de samenhang met andere categorieën. Zo zullen behalve aandelen ook private equity, beursgenoteerd vastgoed en hoogrentende obligaties geheel of gedeeltelijk worden gedreven door de verwachte ontwikkeling van ondernemingen. De focus op vermogensverdeling kan de aandacht afleiden van de risicoverdeling. Voor alle risicobronnen moet bekeken worden in hoeverre ze relevant zijn in de verschillende beleggingscategorieën. Pas dan kan diversificatie een optimaal effect bereiken. Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis 13 Een beoordeling van het beleggingsrisico op basis van de verdeling over beleggingscategorieën geeft een onvolledig beeld. Uit het oogpunt van risicobeheer is het gewenst om diversificatie (mede) te sturen en beoordelen op de belangrijkste risicobronnen voor een pensioenfonds. 6. Correlaties zijn niet altijd hetzelfde Met name in crisistijden zijn aandelen en rente vrij sterk positief gecorreleerd. Vanuit het perspectief van de dekkingsgraad zijn zowel een rentedaling als een daling op de aandelenmarkten ongunstig. Voor de financiële positie van pensioenfondsen werkt dit dus niet diversifiërend. Zelfs de correlatie tussen grondstoffen- en aandelenrendementen is in de crisis meer dan verdubbeld (tot meer dan 50%) ten opzichte van het niveau van de vorige crisis in 2002. En dat terwijl grondstoffen bij uitstek worden beschouwd als een mogelijkheid tot risicospreiding. Die aanname is niet onterecht, aangezien de correlatie met zowel aandelenrendementen als rentes historisch rond nul schommelt. De risico’s zoals die zich in 2008 hebben voorgedaan zijn groter geweest dan waarop geanticipeerd is in de vorming van beleggingsbuffers. Het risico bestaat dat door deze ervaringen pensioenfondsen en wellicht ook de regelgeving het effect van diversificatie gaan afzwakken, met als gevolg dat minder risico genomen wordt. Dat gaat ten koste van de kwaliteit van de pensioenvoorziening op termijn. Beter is het om onderscheid te maken tussen normale economische omstandigheden, met lagere correlaties en dus meer diversificatiemogelijkheden en crisistijden, met hogere correlaties en minder diversificatie. De correlatiematrices moeten meebewegen met de scenario’s. Daarvoor kunnen tijdsvariërende correlaties worden meegenomen in de modellering van beleggingen en verplichtingen (ALM) en in de constructie van de strategische beleggingsmix. Het gevaar van constante correlaties, zeker in crisistijden, is immers dat diversificatievoordelen te hoog worden ingeschat en daarmee het portefeuillerisico wordt onderschat. 7. Liquiditeitsrisico’s De crisis heeft benadrukt dat risico veel meer is dan volatiliteit: er was sprake van markten die niet meer functioneerden, van tegenpartijen die omvielen, etc. Sommige markten voor financiële producten hielden bijna op te bestaan in de kredietcrisis. Door de opdrogende markten rezen bij veel institutionele beleggers problemen met de te verstrekken onderpanden. Veel pensioenfondsen dekken onder meer hun valutarisico af door middel van derivaten. De appreciatie van de US dollar in de tweede helft van 2008 maakte dat voor die posities meer onderpand moest worden verstrekt. Dat legde een groot beslag op de liquiditeitspositie van fondsen, waardoor tot op bepaalde hoogte liquide beleggingen moesten worden verkocht op ongewenste momenten, om met de vrijgekomen middelen de afdekking in stand te kunnen houden. Terugkijkend op die ervaring verdient het aanbeveling dat pensioenfondsen, in de keuze voor de mate waarin valuta- en andere risico’s worden afgedekt, rekening houden met scenario’s waarin op korte termijn grote bedragen uit hoofde van de hedges moeten worden betaald. Den Haag, Oktober 2009 14 Bedrijfstakpensioenfondsen en de kredietcrisis Zeestraat 65d, 2518 AA Den Haag tel. 070 362 80 08 fax 070 362 80 09 e-mail: [email protected] http://www.vb.nl