De Renaissance Van ongeveer 1330 tot 1530 waren de Italiaanse stadsstaten hét centrum van cultuur en intellect van renaissancistisch Europa. Van 1490 tot 1530 was de Italiaanse stad Rome dan ook het centrum van de Hoge renaissance, die was met name te danken aan pausen als Julius II. In deze periode zou het verval echter al aanvangen. Vanaf 1494 werd de Italiaanse laars steeds vaker geplaagd door invallen van buiten. De stadsstaten vormden zeer sterke politieke eenheden. Rond 1300 waren er ongeveer 23 steden van meer dan 20.000 inwoners. In deze steden vond de renaissance plaats. Voor een deel ruste de Italiaanse samenleving van deze periode nog op Romeinse fundamenten; de politiek was gebasseerd op Romeinse wetten en ook het Romeinse wegennet tussen de steden werd nog volop gebruikt. De groeiende rijkdom was te danken aan de uitbreiding van handel tijdens de 11e en 12e eeuw. In het Oosten maakte men kennis met allerlei `nieuwe` producten. De Italiaanse steden onderhielden handelsbanden met Centraal Azië, Constantinopel, Rusland etc. Vanaf de 14e eeuw ondersteunde ook het Italiaanse bankwezen de economie; Italiaanse munten waren in heel Europa erg waardevol. Het was in deze periode dat de kooplieden steeds machtiger werden ten opzichte van de adel. Dat wilde niet zeggen dat een grote groep van de samenleving de macht had; alle adel, kooplieden en ambachtslieden samen vormden slechts 5 % van de bevolking. De steden waren dan ook absoluut niet democratisch. In steden als Venetië, Sienna, Luca en Florence waren oligarchische republieken. Andere steden werden vaak door één familie despotisch geregeerd. De Pauselijke Staten werden nauwelijks anders bestuurd dan de overige stadsstaten; de paus had steeds minder te vertellen. Dit begon met de “Babylonische gevangenschap” in Avignon ( 1309-1378). Gedurende de bloeiperiode van de Italiaanse steden werd de bureaucratie steeds verder en verder ontwikkeld. Florence, Milaan, Venetië, Napels en de Pauselijke Staat waren de machtigste staten en domineerden, vaak agressief, de zwakkere gebieden. Als Florence en Venetië niet met elkaar in oorlog waren, werkten ze samen om de macht van het sterke Milaan te beperken tot Lombardije. Florence was dé stad van de Italiaanse renaissance. In 1406 werd Pisa veroverd en had Florence toegang tot zee. De stad stond onder zowel Christelijke als Seculiere invloed. Er was veel aandacht voor onderwijs en de stad trok mede daarom veel getalenteerde mensen aan. Politiek gezien waren de gildes van groot belang. De 7 grote ambachts- en handelsgilden hielden de 14 lagere gilden in een ondergeschikte positie en kozen de regering van de stad. Het oligargische karakter van het bestuur in de stad blijkt wel uit het feit dat huwelijken tussen rijke families van groot belang waren. In 1434 greep een telg van de familie De Medici de macht in Florence. De familie was rijk geworden in het bankwezen en productie en handel van textiel. De meeste adel sputterde nauwelijks tegen, omdat de Medici stabiliteit brachten. Vanaf de 14e kwam er een hernieuwde belangstelling voor klassieke teksten op. Hoewel de klassieke teksten heidens werden bevonden, werden de ideeën toegepast door en voor het Christendom. Vooral dankzij de beroemde Petrarka ( 1304 – 1374). In veel Italiaanse steden werd in deze periode dan ook een bibliotheek gesticht. De term Humanisme verwijst naar de 7 intellectueel bevrijdende studies: grammatica, logica, “arithmetrie, geometrie, muziek, astronomie en retorica. Scholastiek was een denksysteem waarin geestelijken nadachten over filosofische en theologische vraagstukken. Veel universiteiten namen deze vorm aan. De leraren en studenten die overstapten op de Latijnse grammatica, retorica en metaphysica waren “humanisten”. De renaissance humanisten geloofden dat het hele Italiaanse schiereiland één cultuur gemeen had, ondanks verschillende dialecten en politieke fricties. Ze vonden scholastiek zinloos, niet toegepast op het ware leven, op de mens. Een filosoof diende zijn ideeën tot uitvoer te brengen en actief te worden. In de renaissance kwam het individu op de voorgrond. Men ging voor het eerst weer meer uit van de goedheid van de mens, dit in tegenstelling tot wat de kerk de gehele middeleeuwen had verkondigt. Volgens de kerk was de mens zondig en nietig. Met name de humanistische stroming bejubelde de mens, die vrij was om te kiezen, om zichzelf te vormen. De (auto )biografie verscheen; het potret en zelfpotret. Leonarde werd hét voorbeeld van de renaissance man. Hij benaderde vrij nauwkeurig het ideaal van de Homo Universalis; de breed ontwikkelde mens, kundig op vele fronten. Van vrouwenemancipatie kan echter nog nauwelijks sprake zijn; vrouwen blijven ondergeschikt aan mannen. Hun positie is misschien zelfs verslechterd in vergelijking met de middeleeuwen. Kunst Kustenaars genoten erg veel prestige en ontvingen veel steun gedurende de renaissance, dat is waarschijnlijk ook de belangrijkste reden voor het grote aantal topstukken die in deze periode zijn gemaakt. De bloei van de kunsten was onmogelijk zonder de rijke patronen/opdrachtgevers/beschermheren. Volgens klassieke teksten dienden gegoede families een deel van hun tijd te spenderen aan verbetering van de maatschappij. Daarom financierden ze kunst om zo hun leiderschap te bevestigen en het ´recht´ te krijgen om te regeren. Schilders groeiden gedurende de renaissance het sterkst in aanzien. Het was een gedachte in die tijd dat schilders door de “eeuwige platonische schoonheid” af te beelden in aanraking konden komen met God. De grootste revolutie in de schilderkunst in die tijd was het feit dat men voor het eerst perspectief wist aan te brengen. In de hoge renaissance (1490 – 1530) werd de kerk dé patroon van de kunst. De stadsstaten werden minder machtig en kregen te maken met dominantie van Fransen en Spanjaarden. De schilderkunst ging in deze periode minder om de rationele orde en meer om krachtige beelden. Het einde van de renaissance Aan het eind van de 15e eeuw werden de Italiaanse steden steeds kwetsbaarder door de economische en politieke teruggang. De meeste Aziatische handelscontacten verloren ze aan de Turken en de Portugezeen die rond Kaap de Goede Hoop wisten te varen, en zo directe handelscontacten met India verkregen. De zijde- en wolindustrie kreeg nu bovendien concurrentie van Noord-West Europa. De economie in Europa ging zich nu steeds meer richten op de Nieuwe Wereld. Uiteindelijk werd de competitie van de grote schepen van de Engelsen, Hollanders en Portugezen te sterk. Uiteindelijk ook voor Venetië, dat nog een tijd lang het hoofd boven water wist te houden. De vrede van Ludo bracht vanaf 1555 een paar decennia van vrede en voortvarendheid, maar onder meer door het verdwijnen van de rijkdom verslechterde het politieke leven in de stadsstaten. In 1494 viel Charles VIII Italië binnen met een claim op Napels. De Medici van Florence boden de Fransen geld aan in ruil voor hun vertrek. Hiermee haalde de familie De Medici echter de woede op de hals van de republikeinen in Florence, die de familie uiteindelijk afzette. De Fransen werden na verloop van tijd wel verdreven, onder andere door de hulp van de Keizer van het Heilige Roomse Rijk. Maar dit was nog maar het begin. Wat volgde waren jaren van oorlog tussen de stadstaten en met Zwitsers, Fransen, Spanjaarden en Pausen. Michiavelle schreef in 1495 de rumoerige jaren in de stadsstaten. In 1512 kwam de familie De Medici overigens weer aan de macht in Florence, gesteund door Spaanse en Pauselijke troepen. In 1512 schreef Machiavelli, die beschouwd kan worden als de eerste politieke wetenschapper, zijn werk “de Prins”, een pessimistische kijk op de menselijke natuur. Hij geloofde dat een sterke leider uit de strijd zou opstaan en de stabiliteit zou terugbrengen door middel van een angstbewind, zoals dat ook bij de Romeinen was gegaan. Volgens Machiavelli diende leiderschap volledig gebasseerd te zijn op militaire kracht. De eerste dertig jaar van de 16e eeuw werden in Italië beheerst door conflicten tussen buitenlandse mogendheden en verbonden van Italiaanse steden. De meeste Italiaanse stadsstaten werden na verloop van tijd op één op andere manier afhankelijk van Spanje dat vanaf omstreeks 1530 steeds meer macht kreeg over grote delen van Italië. De teneergang is ook op te merken in de kunst. De omvang van de patronage werd minder. Kortom het zwaartepunt verschoof in alle opzichten naar Noord- Europa, waar spoedig een andere omslag van groot belang plaats zou vinden: de reformatie. De twee Reformaties Vanaf het tweede decennium van de 16e eeuw ontstonden er meerdere verschillen van mening binnen de kerk, die haar zou gaan verscheuren. Deels was de beweging beïnvloed door het humanisme uit de renaissance. Calvinisten en Lutheranen kwamen op en de kerk starte hiertegen een Contra-reformatie. Grote delen van Europa bleven katholiek; de meeste inwoners van Spanje, Frankrijk, de Italiaanse staten, Oostenrijk, Polen, Bavaria en andere Zuid-Duitse staten. Een ander groot deel werd echter spoedig protestants; de Noordelijke Nederlanden, Engeland, Zwitserland, de Noord-Duitse staten en Scandinavië. Rond 1600 was de rook gedeeltelijk opgetrokken en was redelijk goed te zien hoe de religieuze verhoudingen in Europa zouden komen te liggen in de toekomst. De Noordelijke reformatie Tot het midden van de 15e eeuw was de renaissance beperkt gebleven tot het Italiaanse schiereiland. Na 1460 veranderde dit en werden de Noordelingen steeds meer beïnvloed door met name de humanistische stroming. De verspreiding van het humanisme verliep geleidelijk, maar langzaam ontstond er een bewustzijn. Als een gevolg daarvan werd men steeds kritischer tegenover de kerk en de geestelijken. In de Nederlanden ontstond, als gevolg van de toenemende rijkdom, een schildertradtitie die los stond van de Italiaanse. Er werd meer realisme gebruikt en religieuze thema’s kwamen minder voor omdat de opdrachtgevers meestal rijke kooplieden en handelaren waren. Univesiteiten namen steeds vaker en meer het onderwijs over van adelijke families en droegen het humanisme breed uit. Latijn was de wetenschappelijke taal, wat de studenten in staat stelden klassieke teksten goed tot zich te nemen. De verspreiding van het humanisme breidde de reformatie voor. Humanisten vielen naast de geestelijkheid, ook de leer van de kerk aan. Deze humanisten waren de aartsvijanden van de scholastieken, het middeleeuwse systeem waarmee kerkelijken de kerkelijke doctrines rechtvaardigden. Door te suggereren dat “niet priesterlijke” individuen de kerkleer konden interpreteren werd het kerkelijk monopolie in gevaar gebracht. Erasmus was, met zijn door de renaissance beïnvloede ideeën, de belangrijkste persoon in het humanisme van Noord-Europa. Hij was vast besloten de kerk haar zuivere karakter terug te geven. Hij was tegen de corruptie, groteske reliekenverering, en grote waarde van sacramenten. Erasmus’ werken werden in vele talen en landen uitgegeven. Verder stimuleerde Erasmus de verspreiding van de klassieken, veel humanisten begonnen naar zijn voorbeeld in het Latijn en Grieks te schrijven. De oorzaken van de reformatie In de grote landen had de paus vrijwel geen macht meer over de kerk. De kerken werden steeds meer genationaliseerd en vielen onder de belasting van de monarchen. Ook door de uitgestrektheid van het Christelijke geloof verloor de paus zijn controle. Door de opkomst van de boekdrukkunst en de toenname van het percentage geletterden begonnen mensen zelf de Bijbel te interpreteren en hun geloof vorm te geven. Men trok zich weinig aan van enige autoriteit van het kerkelijke centrum in Rome ( of Avignon). Tijdens de Avignong periode ( 1309-1378) stonden de pausen onder invloed van de Franse koning. Ze bouwden in die tijd echter wel hun bureaucratie uit en vroegen steeds meer van de gelovigen. Vanaf 1378 zijn er twee pausen; één in Avignon en één in Rome. Frankrijk, Castillië, Navarre en Schotland steunen de Avignon pausen. De meeste Italiaanse staten, Portugal, Engeland en her heilige Roomse Rijk steunden de paus in Rome. In alle chaos wonnen de seculiere vorsten aan invloed over de genationaliseerde kerken. Er bestonden nu ook veel ketterse en spirituele bewegingen. Veel vonden dat geloof iets individueels was en dat het het ware geloof alleen uit het woord van God, de Bijbel, af te leiden was. Velen verwierpen de kerk als bemiddeling tussen de mens en God, men wilde een persoonlijke relatie met God. Vanaf 1414 is de macht voor enkele decennia gelimiteerd, maar rond het midden van de 15e eeuw grijpt de paus weer de absolute macht en verklaard tegenover verschillende concillies bepaalde groepen tot ketters. Maarten Luther was van mening dat de mens alleen gered kon worden door het pure geloof, niet door enkel goed werk. Hij was fel tegen de scholastiek en de bloeiende aflaathandel. Luther wilde de Duitse gemeenschappen verlossen van kerkelijke instituties die steeds verder van de bevolking af was komen te staan. Op 15 juni 1520 werd Luther hierom door paus Leo X geëxcommuniceerd. Karel V van het heilige Roomse Rijk ging mee met de paus tijdens het edict van Worms in 1521. Door dat edict werd de religieuze reformatie een staatsaangelegenheid. Er waren kortom dus steeds meer mensen die de autoriteit van de paus en de kerk in twijfel trokken. Deze vermengenden zich met degenen die radicale hervormingen in de kerk voorstonden. Op deze manier ontstond een krachtige beweging die verandering eiste. De sociale achtergrond van de reformatie in de Duitse staten Na de uitingen van onder andere Luther ontstond in de Duitse gebieden al snel veel onrust op politiek en sociaal vlak, wat overigens niet het doel van Luther was geweest. In Centraal- en Zuid-Duitsland begonnen boeren in opstand te komen tegen hun heren. In veel vrij of gedeeltelijk vrije Duitse steden konden de ideeën van de reformatie zich goed verspreiden. In veel van deze steden konden veel Lutheranen makkelijk priester worden. Luther was een groot voorstander van goed en hecht burgerschap, hij dacht dat met de hervormingen in de steden haar burgers betere burgers zouden worden. In veel steden bleven de conservatieve adel en handelaren katholiek. De reformatiegezinde geestelijken kwamen voornamelijk uit de lage- en middeklasse. Deze reformatiegezinde geestelijken brachten de reformatie bij deze klassen. Op deze manier kreeg de reformatie ook voor een deel in sommige streken het karakter van een sociale opstand van de lagere klassen tegenover de katholieke hogere klassen. De basis hiervan lag verder nog in het feit dat Luther en zijn volgelingen fel tegen de scheiding tussen het geloof en het gewone volk waren. In 1524/1525 braken boerenopstanden op in Zuid- en Midden-Duitsland uit. De ongelijkheid in de wereld was volgens hen tegen Gods wil, en om die reden verbrandden ze kastelen en kloosters. Luther sympathiseerde zeker met de armen, maar was tegen de opstanden van de lagere klassen tegen hun heren. Hij wenste niet dat de reformatie zou verworden tot een opstand, om deze reden vuurde hij de Heren dan ook aan om de opstandelingen te verpletteren. Door de religieuze reformatie werd de politiek in de Duitse staten ook op zijn kop gezet. De scheiding tussen hervormde en katholieke prinsen werd steeds groter. Luther had niet ingezet op een permanente scheiding in het Christendom, maar zijn volgelingen ontwikkelde een nieuwe kerk. Veel humanisten konden zich vinden in deze nieuwe Lutherse kerk. Sommige kloosters werden scholen en de eerste hervormde universiteit ontstond in Marburg in 1527. Erasmus zat tussen de kerk en de hervormers in. In 1525 scheidden Luther en de humanisten zich ook van elkaar. Voor de laatsten was de humanistische kennis een doel op zich, voor de hervormers was het een methode om de geschriften goed te kunnen leren. Veel Lutheraren waren niet bezig met de herontdekkin van de mens, maar met de individuele relatie tussen mens en God. Ze waren ook tegen humanistische invloed in theologische kwesties. Luthers geschriften, vertaald in het Latijn, verspreidden zich snel oostelijk en westelijk over de Duitse grenzen via handelsroutes. De anti-pauselijke tradities van de husseinen werden in Bohemia, Moraria en in de Zuidelijke Alpen bij de Waldensiërs makkelijk weer tot leven gebracht. Door de Turkse overwinningen op de Habsburgse legers in Hongarije kon hier de hervorming makkelijk haar weg vinden. De hervorming bereikte ook Scandinavië, waar in 1527 de eerste hervormde nationale kerk ontstond. In het heilig Roomse Rijk kon de hervorming zich makkelijker verspreidden, doordat de keizer druk was met Frankrijk en van 1521 tot 1530 in Italië verbleef. Door de Turkse dreiging in het oosten en rond de middellandse zee werden door Karel V concessies gedaan aan de hervormde vorsten in ruil voor steun tegen de Turken. In 1531 ontstond toen ook nog eens de Schmalkaldic league die het heilig Roomse Rijk wilde overnemen. Karel V, die het in deze periode ook met Frankrijk aan de stok had versloeg in 1547 de league, maar het protestantisme had zich toen al verspreid over bijna geheel Centraal Europa. Met de Vrede van Augsburg in 1555 werd vastgesteld dat de religie van de leider ook de religie van de staat zou zijn. De instituties van het heilig Roomse Rijk wisten niet te zorgen voor een oplossing voor de verschillende geloven in haar gebied. Deze scheiding op religieus vlak heeft vervolgens de territoriale en politieke geschiedenis van Duitsland bepaald. De herbevestigde onafhankelijkheid van de Duitse staten zou de eenheid niet in de hand werken. Reformatie in Zwitserland en Frankrijk Het dunbevolkte Zwitserland bestond uit 13 onafhankelijke Cantons. Door het ontbreken van territoriale vorsten, hing de verspreiding van de hervorming af van hoogstaande inwoners van de kleine steden. In Zürich werd de hervorming gebracht door Zwingli, die het op het gebied van de eucharistie niet eens was met Luther. Zo werd het karakter van de Zwitserse hervorming gevormd. Op de confessie van Augsburg werden niet-Lutherse hervormers buitengesloten. In 1531 was er een opleving van religieus geweld waar de Katholieken wonnen, na de vredessluiting mag elk Canton echter zijn eigen religie kiezen. De Anabaptisten waren extremer dan Zwingli en vonden dat alleen volwassenen gedoopt mochten worden. Ze zonderdern zich volledig af van de wereld en ontkenden al het wereldlijk gezag en participeerden daarom ook niet in de politiek. Vanaf 1529 werden de anabaptisten vervolgd. Dat zorgde er weer voor dat het aantal Millenarianen, die geloofden dat het einde der tijden voorbij was, toenam. Een groep anabaptisten nam in 1532 Münster over en begonnen al snel katholieken en Lutheranen te vermoorden, waarna ze logischerwijs door andere katholieken en Lutheranen verdreven werden. Frankrijk was traditioneel onafhankelijk van Rome Vanaf 1521 werden Lutherse geschriften verboden, maar protestantse propaganda wist Frankrijk toch te bereiken. Calvijn representeerde de tweede hoofdstroom in het katholicisme. Hij was pessimistisch over de staat van de mens. De gemeenschapszin verdween volgens hem. Hij viel de katholieke kerk aan op de noodzakelijkheid van het doen van goede werken, die zij bepleitte. De mens moest niet, zoals Luther zei, verzoening zoeken met God, maar gehoorzamen aan Zijn wil. In 1536 gaat Calvijn naar Genova en weet een jaar later het zover te krijgen dat iedereen volgens de evangelische wetten en het woord van God moest leven. Hij was ervan overtuigd dat hervorming niet alleen voor het individu, maar voor de hele maatschappij de bedoeling was. Iedereen moest, onderdreiging van zware straffen leven volgens religieuze wetten. De buitenspelgezette raden van Genova waren niet blij met de machtige Fransman en stuurden hem in 1538 weg. In 1540 werd hij weer teruggeroepen. Calvijn maakte nu aparte, van de regering onafhankelijke kerkelijke instituties, in tegenstelling tot die van Luther en Zwingli. In 1564 stierf Calvijn. Calvinisme was de meest aggressieve vorm van hervorming. In de jaren ’30 van de 16e eeuw vond de hervorming zijn ingang in alle lagen van de bevolking. Mensen die niet konden lezen werd in ieder geval de Bijbel voorgelezen. Koning Henry II, koning vanaf 1547, vervolgde de protestanten zeer streng. Maar de hervorming verliep zo snel dat het niet bij te benen was voor de vorst. De Noordelijke Nederlanden werden calvinistisch wat hen in conflict bracht met de Habsburgers. Philips II breidde hierom de inquisitie uit. Deze inquisitie was door de Spaanse troon op gang gebracht nadat in 1492 de Moren en de Joden uit Spanje waren verdreven. Later werd het nog uitgebreid naar de Amerika’s. Nadat de Nederlanden zich onafhankelijk verklaarden van Spanje in 1581 werd het calvinisme al snel een onderdeel van de nationalistische beweging. De reformatie in Engeland In tegenstelling tot die op het continent begon de reformatie in Engeland met een conflict tussen de koning en de kerk. Henry VIII (1509-1547) was een religieuze conservatieve man, die tegen de Lutherse en vóór de katholieke leer was. In de 14e eeuw had de Engelse kerk bovendien al behoorlijke autonomie gekregen van de paus. Weinig reden tot onrust dus. Henry’s vrouw, Catherine van Aragon, had echter vijf kinderen gebaard en slechts één meisje leefde nog. Dat was de reden dat Henry van haar wilde scheiden en een andere vrouw, Anne Boleyn, wilde trouwen. Henry VIII was van mening dat de Engelse kerk het recht had zelf het huwelijk te annuleren, niet Rome. Paus Clement VII ( 1523-1534), die overigens de tweede De Medici paus was, werd toen gevangen gehouden in Rome door Karel V, de keizer van het heilig Roomse Rijk en de neef van Catherine van Aragon. De paus keurde de annulering af, waarop Henry in 1529 een kerkelijke procedure in gang liet zetten. Dit feest ging óok niet door van Henry, want de paus eiste dat de zaak in Rome behandeld zou worden. Henry VIII had echter een oplossing voor zijn probleem, hij trouwde in het geheim met Boleyn en liet het parlement in 1533 alle banden met Rome verbreken. Vervolgens annuleerde de bisschop van Canterbury, het hoofd van de Engelse kerk, het vorige huwelijk. Vanaf 1534 moesten toen alle onderdanen een eed van trouw zweren aan de koning als hoofd van de Engelse kerk. De koning liet daarop allerlei wetten aannemen die hem steeds machtiger maakten als hoofd van de Engelse kerk. Dit stuitte op weinig verzet, mede doordat de paus weinig populair was in Engeland. De Katholieke Reformatie In de 1540’s waren grote delen van Centraal- en Noord-Europa al protestants. In 1560 werd de nationale kerk van Schotland daarop ook nog eens calvinistisch. Negentig procent van de protestanten was Luthers, Calvinistisch of Anglicaans. Maar de katholieke kerk kwam met een antwoord: de tegenreformatie of contrareformatie. De autoriteit van de paus werd herbevestigd en de organisatie versterkt. In 1536 was de paus bereid om hervormingen door te voeren op het gebied van de misdragingen van geestelijken, maar wat betreft het dogma nog niet, dat bleef gehandhaafd. In 1542 beval de paus tot de oprichting van een inquisitie in Rome om het protestantisme uit heel Italië te bannen. Zijn opvolger was nog orthodoxer en aggressiever. Hij voerde een censuur in en richtte de eerste Joodse ghetto’s op, met de reden dat de Joden volgens hem Christus vermoord hadden. De Jezuïten, opgericht door Ignatius van Loyda, werden de meest aggressieve pleiters voor het katholicisme. Ze waren zeer trouw aan de paus. De Jezuïten combineerden de leer van Thomas à Kempis met Loyda’s ideeën en onderzoek naar het bewustzijn. De Jezuïten beweging was zeer invloedrijk in de katholieke reformatie in Oostenrijk, Bavaria en in het Rijnland. Later gingen ze bovendien op missie naar de Amerika’s en Azië. Tussen 1545 en 1563 vond de “Counsil of Trent” plaats, op aanraden van keizer Karel V, om de doctrines van de katholieke kerk vast te stellen. De Italiaanse afgevaardigden domineerden de raad en het draaide uit op een bevestiging van de al reeds bestaande doctrines en de autoriteit van de paus. Wel werden er besluiten genomen over het aantal, en de kwaliteit van de priesters. Dit zou in Zuid-Duitsland en Oostenrijk de invloed van de Roomse kerk waarborgen. De katholieke kerk probeerde haar imago op te poetsen door de meeste luxe en buitensporigheid in Rome aan te pakken. Verder richtte de katholieke reformatie zich op de persoonlijke geloofsbelevenis, naar het voorbeeld van de protestanten. Cultuur tijdens de reformatie De protestantse reformatie begon als een reactie op de misdragingen van de kerk. Maar het weespiegelde ook een veranderderende Europese samenleving. De reformatie kwam na de ontdekking boekdrukkunst en de uitbreiding van de handel, dit is ook één van de reden waardoor hij zo’n grote omvang kon krijgen. De protestantse én katholieke reformatie beïnvloedde de kunst, architectuur, schriftcultuur, het onderwijs, de populaire cultuur en het familieleven. De reformatie profiteerde van én stimuleerde onderwijs. Het percentage van de bevolking dat onderwijs kon volgen steeg en werd aangemoedigd door de Lutheranen en Calvinisten, zij achten het van groot belang dat men zelf de geschriften kon lezen, interpreteren en bekritiseren. In de architectuur vulde de Barok-stijl, met zijn flamboyante theatrale religieuziteit de katholieke reformatie aan. De stijl was vooral populair in Oostenrijk, Zuid-Duitsland en Vlaanderen In Rome was de kerk nog altijd dé patroon van de kunsten, net als in de renaissance. De beroemde beeldhouwer Bernini ( 1598-1680) vertegenwoordigde de Barok het best. De nagedachtenis van de twee reformaties Rond 1600 was meer dan de helft van Europa nog katholiek, waaronder Spanje, Habsburgs Oostenrijk, Italië en Frankrijk. In Centraal Europa kon de reformatie zich gemakkelijker verspreiden in gedecentraliseerde staten, waar in Frankrijk en Spanje de centrale monarchie de controle over de religie in handen hield. Na de vrede van Augsburg in 1555 was er tot 1618 sprake van relatieve vrede, daarna brak de dertig-jarige oorlog uit die veel landen van Europa raakte. In 1572 begonnen de Hugenoten in Frankrijk hun verzet tegen de katholieke dominantie, met alle gevolgen van dien. In dat zelfde jaar begonnen de Hollandese protestanten hun opstand tegen de Spanjaarden. Deze opstand zou tot het midden van de 17e eeuw duren. De oorsprong van veel van deze oorlogen lag in een religieus conflict maar monden meestal uit in een politiek gevecht. De religie-oorlogen in 16e eeuws Frankrijk In de vroege 16e eeuw was Frankrijk op veel gebieden verdeeld. De Valois-monarchie was echter de sterkste van Europa. Koning Francis (1515-1547) was nog wel altijd afhankelijk van de adel. Francis I en zijn opvolgers bleken niet in staat zijn effectief te regeren. Functies werden verkocht aan de adel, maar de macht van de katholieke kerk werd ingeperkt. Vanaf ongeveer 1550 ontstond er een economische crisis. Deze werd veroorzaakt door een alsmaar groeiende populatie en minder snel groeiende landbouwopbrengsten. Henry II (1547-1559) onderdrukte de calvinisten wat een soort van martelaarschap creëerde. Door de vespreiding van het calvinisme besloot Henry II n 1559 het vredesverdrag van Cateau-Cambresis te tekenen met Koning Phillips II van Spanje ( 1556-1598). Zo kregen de Habsburgers de volle controle over Italië en Vlaanderen. Phillips zou de Valois-koningen niet meer lastig vallen. Beide vorsten konden zich nu volledig richten op de strijd tegen het protestantisme. Een opluchting voor de Franse monarchie, die echter wel direct onderdruk kwam te staan door gerommel in adelijke kringen. De adel had genoeg van de oorlogsbelastingen en het katholicisme van de monarchen, van de adel was immers zo’n 40 procent protestants. Nadat Henry II bij een toernooi van zijn paard viel en stierf werd hij opgevolgd door zijn 15jarige zoon Francis II. Catherine de Medici werd regentes en kreeg in die functie direct te maken met de Franse adel. Met name de katholieke Guise familie, de katholieke Montmorency familie en de hugenootse Bourbons daagden de regentes uit. In 1560 werd de broer van Francis II koning; Karel IX (1560-1574), wederom onder het regentesschap van Catherine de Medici. De Guise familie kwam, gesteund door Phillips II en de Jezuïten in opstand tegen Catherine, dit draaide uit op een politieke en religieuze strijd tussen de katholieken en de hugenoten. Gebruikmakend van de chaos aan het hof waren de protestanten steeds brutaler geworden. En geweldadige conflicten tussen de twee geloofsferen bleven dan ook niet uit. Uitmondend in een religieuze oorlog in 1562. Er werden in bepaalde streken hugenoten geëxecuteerd, wat het geweld alleen maar liet oplaaien. In 1563 kregen de hugenoten het recht om in één stad per streek hun religie te bedrijven. De strijd om de troon was inmiddels verhevigf doordat Karel IX en zijn broers kinderloos waren gebleven. Van 1574 tot 1589 zat uiteindelijk de broer van Karel IX: Henry III op de troon. Hij zat opgescheept met enorme religieuze verdeeldheid binnen zijn rijk en, alsof dat nog niet genoeg was, kampte met een fiscale crisis. Op hulp van de adel in de provincies hoefde hij ook niet te rekenen, die hadden genoeg van het corrupte, in luxe levende hof vol Italianen. Koning Henry III verbeterde de omstandigheden van de hugenoten, waar een hevige reactie van katholieke zijde op volgde. Toen de laatste broer van Henry III overleed en een protestant de wettige troonsopvolger was geworden werden de katholieken, gesteund door Phillips II van Spanje aggressiever dan ooit. De katholieken steunden vanaf dat moment de ambitieuze katholieke kardinaal van Bourbon. Een strijd om de troon breekt wederom los waar Koning Henry III nog wel als overwinnaar uit naar voren komt. Hij houd voet bij stuk en zijn protestantse troonopvolger zal hem ook daadwerkelijk opvolgen als koning Henry IV. Na deze periode van oorlogen en conflicten aan het hof was Frankrijk er slecht aan toe. Door slechte oogsten en ziekte-epidemiën was het land in een crisis terecht gekomen. Henry IV is niet populair, maar overleeft alle aanslagen op zijn leven. Henry IV probeerde een compromis te sluiten door het katholicisme als officiële staatsreligie aan te stellen, maar het protestantisme toe te staan. Geen van beide partijen waren hier volledig tevreden mee. Henry IV breidde zijn macht uit en kreeg greep op zijn land, het maakte hem de sterkste macht van het 17e eeuws Europa. Er werd een beter belastingheffingssysteem ontwikkeld en de bureaucratie en boekhouding werd verbeterd. Op deze manier kon Frankrijk zijn schulden afbetalen, waar Spanje bankrupt bleef. Henry IV herstelde de sociale hierarchie, waarbinnen echter wel beweging mogelijk was. Bepaalde nieuwkomers wisten op te klimmen tot boven de “edelen van het zwaard”. Deze personen bekleedden vaak hoge posities in de door de koning opgezette instituten als parlementen, universiteiten en onderdelen van de kerk. Henry IV stelde voor bepaalde taken mensen aan op basis van competenties, niet rang of positie. Verder steunde hij de binnenlandse handel en de ontdekking van de nieuwe wereld. In 1610 werd Henry vermoord. Maria de Medici, zijn weduwe, wordt regentes over de te jonge koning Lodewijk XIII. Onder invloed van de hertog Charles d’Albert verbandde Lodewijk zijn moeder. Hij wist daarop opstanden van edelen en hugenoten af te slaan. Door het werk van Kardinaal Richelieu werd de macht van de kroon vergroot ten opzichte van haar parlement en andere medewerkers. Tijdens de dertigjarige oorlog (1618-1648) sloot Lodewijk op aanraden van Richelieu verbonden met Engeland en de Nederlanden tegen de katholieke Habsburgers en later tegen Spanje zelf. Dit ondanks het fiet dat de Nederlanden en Engeland protestants waren. Lodewijk XIII stierf op 42 jarige leeftijd aan tuberculose. Ondanks zijn onvolwassenheid en onbeheerstheid legde hij, met de hulp van Richelieu, de basis voor de absolute monarchale macht. De Dertig jarige Oorlog (1618 – 1648) Centraal Europa was dertig jaar verwikkeld in een, van oorsprong religieuze, oorlog. Deze oorlog zou Europa religieus en territoriaal indelen tot aan de Franse revolutie. Het heilige Roomse Rijk was op veel punten verdeeld. Alleen tegen de dreiging van de Islamitische Turken traden alle staten gemeenschappelijk op. Zeven kiezers ( 4 prinsen en 3 aartsbisschoppen) kozen in het rijk de keizer. Door de strijd met de pausen in de 13e eeuw was het rijk echter verzwakt. De keizer had slechts nog invloed op seculiere zaken. Keizer Rudolf ( 1576-1612) lanceerde een kruistocht tegen de protestanten. Zijn leger nam Transsylvanië ( in het huidige Roemenië ) in en vocht daar en in Hongarije tegen de protestanten. Toen Rudolf echter in strijd was met de Turken kwamen de protestanten in opstand en dwongen vrede af. Die toen gesloten werd door zijn broer Matthias. Rudolf was daar niet blij mee en kwam in conflict met zijn broer. Matthias won uiteindelijk en kreeg Oostenrijk, Hongarije, Moravië en Bohemen van zijn broer. De autoriteit van de heilig Roomse keizer werd kleiner en kleiner. Aan het eind van de 16e eeuw werden de Duitse staten steeds opstandiger en veel defensieverbonden verdwenen door allerlei conflicten, al of niet religieus van aard. De religieuze conflicten mondden uiteindelijk uit in een Katholieke Unie en een Protestantse Unie. Aartshertog Ferdinant werd in keizer en lanceerde een religieuze oorlog. Ondertussen mobiliseerde ook het protestantse verzet zich, in Bohemen. In Bohemen was de religieuze bewegingsvrijheid van protestanten zeer beperkt. In 1618 gooiden protestanten een paar katholieken uit een raam, wat het begin van de 30-jarige oorlog inluidde. De Bohemen zochten hulp bij de Protestantse Unie en bij Frederick; de belangrijkste protestantse prins van Centraal Europa. De rebellen vochten tegen de kerk én de vijandige wereldlijke machten. Keizer Ferdinant zoekt intussen hulp. Hij krijgt die van Spanje, in ruil voor enkele gebieden en van Maximiliaan van Bavaria. In 1619 valt Wenen in de handen van de protestanten. De protestante Hollanders konden niet te hulp schieten door hun strijd tegen Spanje, maar enkele Duitse protestantse staten evenmin, omdat men bang was voor de katholieken minderheden binnen de staat. De katholieken boeken nu dan ook veel overwinningen op rij en Frederick moet zijn claim op de troon van Bohemen laten varen. De protestanten hoopten op de steun van Engeland, Frankrijk en andere staten die voor een te grote Habsburgse macht vreesden, maar tevergeefs. Uiteindelijk zochten ze hulp in Scandinavië. Christiaan IV was bereid te helpen, vooral om zijn invloed op de Duitse staten te vergroten. Hij vertrok bovendien met de gedachte spoedig steun te krijgen van Frankrijk, Engeland en de Nederlanden. De Denen werden in 1626 verslagen door de katholieke troepen en moeten zelfs troepen binnen de grenzen van Denemarken dulden. In 1629 wordt er vrede gesloten tussen de Denen en de katholieke macht, waarin wordt gesteld dat Denemarken zich niet meer zou mengen in conflicten in het heilig Roomse Rijk. Nu begon Ferdinant op eigen houtje maatregelen te nemen tegen de protestanten. Wat moeilijker was dan hij dacht. Ondertussen hadden de Fransen, Engelsen, Nederlanders en enkele Duitse staten aangedrongen bij de protestantse koning van Zweden Gustavus Adolphus (1611-1632) om in te grijpen in het conflict. Met in het vooruitzicht een uitbreiding van het Zweedse rijk vertrok Gustavus naar Duitsland. De protestantse legers van Gustavus overwonnen keer op keer. In 1631 versloegen gecombineerde Protestanste troepen onder Gustavus Adolphus het katholieke leger bij Leipzig. Het Zweedse leger trok daarop triomferend door Noord Duitsland. Keizer Ferdinant moest nu wat doen, hij vroeg de hulp van een eerder bondgenoot: Wallenstein. Die met zijn leger optrok tegen de protestants/Zweedse troepen en won nipt. De Zweedse koning kwam tijdens deze slag om het leven. Wallensteins’s troepen waren inmiddels ook op het eind van hun latijn en moesten van het land leven wat het leger niet ten goede kwam. Nadat allerlei roddels over Wallenstein naar buiten waren gekomen liet Ferdinant hem vermoorden. Samen met de overblijfselen van de troepen van Wallenstein versloegen de Spanjaarden in 1634 uiteindelijk de overblijfselen van het protestants/Zweedse leger. De dynastieke conflicten ( 1635-1648) Na 1635 verschoof de aard van de oorlog van religieus naar dynastiek. Twee katholieke staten Frankrijk en Habsburg streden om de macht. Frankrijk koos Zweden als bondgenoot en Habsburg Spanje. De twee machten bevochten elkaar op vele terreinen, maar uiteindelijk begon de instabiliteit iedereen op te breken. Spanje kampte met nederlagen in NoordFrankrijk, de Nederlanden en de pyreneeën en binnenlandse opstanden. In Frankrijk ontstond ook onrust, waaronder intriges aan het hof. Intussen werd men in Zweden ook moe van de verre oorlogen, die niets brachten dan het nieuws van slachtoffers en in de Duitse staten kwam de drang naar vrede tot uiting in muziek, theater en de uitingen van vooraanstaande Lutheranen. Uiteindelijk was het dan zo ver in 1648 bij het verdrag van Westfalen. Het verdrag was grootser dan ooit te voren; tweehonderd leiders kwamen samen in Westfalen. Het verdrag hervormde de kaart van Europa. Het onafhankelijke bestaan van de Republiek en Zwitserland werd erkend en de oorlogen tussen en in de Duitse staten werden beeïndigd. De oorlog tussen Frankrijk en Spanje bleef echter voortduren.