De vlucht - Nieuw

advertisement
De vlucht
Het verhaal met in rood achtergondinformatie
In Israël woonde een stamoudste; een echte pater familias.
Hij leefde er als vreemdeling van de 3e generatie.
Zijn grootvader was hiernaartoe gekomen.
Hij wist zich geroepen door God die hem had beloofd dat dit land ooit zijn land zou worden.
Deze stamoudste heef dit geloof van ‘het beloofde land’ van zijn voorvaderen meegekregen.
We spreken over ongeveer de 17e eeuw voor Chr.
Jacob, zo heette deze stamoudste, had kinderen bij meerdere vrouwen.
Twaalf zonen en één dochter worden met name genoemd.
Eén van de zonen, Jozef, wordt door de vader voorgetrokken vanwege zijn bijzondere liefde voor de
moeder. Dit zet kwaad bloed bij de anderen. Op enig moment verkopen die hun broer als slaaf. Ze
laten hun vader geloven dat een wild dier hem heeft verslonden.
Door hongersnood gedreven komt deze volksstam in Egypte terecht. De dood gewaande zoon blijkt
hier de positie van onderkoning te bekleden. Zij worden door hem opgevangen. De stam groeit uit tot
een volk dat gaandeweg door de Egyptenaren als een bedreiging wordt ervaren.
We spreken over ongeveer de 13e eeuw voor Chr.
De verhalen zijn te lezen in het Bijbelboek Exodus
[H1]
8 Er kwam in Egypte een nieuwe koning aan de macht, die Jozef niet gekend had. 9 Hij zei tegen zijn
volk: ‘De Israëlieten zijn te sterk voor ons en te talrijk. 10 Laten we verstandig handelen en voorkomen
dat dit volk nog groter wordt. Want stel dat er oorlog uitbreekt en zij zich aansluiten bij onze vijanden,
de strijd tegen ons aanbinden en uit het land wegtrekken!’ 11 Er werden slavendrijvers aangesteld die
de Israëlieten tot zware arbeid dwongen. Ze moesten voor de farao de voorraadsteden Pitom en
Raämses bouwen. 12 Maar hoe meer de Israëlieten onderdrukt werden, des te talrijker werden ze. Ze
breidden zich zo sterk uit dat de Egyptenaren een afkeer van hen kregen. 13-14 Daarom beulden ze
hen af en maakten ze hun het leven ondraaglijk met zwaar werk: ze moesten stenen maken van klei
en op het land werken, en ze werden voortdurend mishandeld.
Vroedvrouwen kregen de opdracht de jongens die geboren werden te doden; dat zij weigeren….
22 Toen gaf de farao aan heel zijn volk het bevel om alle Hebreeuwse jongens die geboren werden in
de Nijl te gooien; de meisjes mochten in leven blijven.
Eén wordt er echter op wonderbaarlijke wijze gered en geadopteerd door een Egyptische prinses.
Mozes wordt zijn naam. Aan het hof krijgt hij een goede opleiding. Na een uit de hand gelopen
geweldsdelict vlucht hij naar het buitenland. Daar slijt hij zijn dagen als schaapherder.
Op een dag weet hij zich door God geroepen om zijn geboortevolk uit de slavernij te bevrijden. Er
ontstaat een machtsspel tussen de Farao en Mozes die gemarkeerd wordt door de “10 plagen van
Egypte”. Bij de laatste de meest heftige sterven alle eerstgeborenen in de nacht….
[H12]
31 Die nacht nog ontbood de farao Mozes en Aäron. ‘Ga onmiddellijk bij mijn volk weg,’ zei hij, ‘u en
alle Israëlieten! Ga de HEER maar vereren, zoals u hebt gevraagd. 32 Neem uw schapen, geiten en
runderen mee, zoals u gevraagd hebt, en verdwijn! Maar bid dan ook voor mij om zegen.’ 33 De
1
Egyptenaren drongen er bij het volk op aan zo snel mogelijk uit hun land weg te gaan. ‘Anders sterven
we allemaal nog!’ zeiden ze. 34 Toen pakten de Israëlieten hun baktroggen, met daarin het nog
ongedesemde deeg, wikkelden die in kleren en namen ze op de schouders. 35 Ze hadden gedaan
wat Mozes had opgedragen en de Egyptenaren om zilveren en gouden sieraden en om kleren
gevraagd. 36 En de HEER had ervoor gezorgd dat de Egyptenaren hun goedgezind waren, zodat ze
op hun verzoek ingingen. Zo beroofden ze de Egyptenaren.
37 De Israëlieten trokken te voet van Rameses naar Sukkot; hun aantal bedroeg ongeveer
zeshonderdduizend, vrouwen en kinderen niet meegerekend, 38 terwijl er bovendien een grote groep
mensen van allerlei herkomst met hen meetrok. Ze voerden enorme kudden schapen, geiten en
runderen mee. 39 Van het deeg dat ze uit Egypte hadden meegenomen bakten ze ongedesemde
broden. Doordat ze uit Egypte waren weggejaagd, was er geen tijd geweest om zuurdesem toe te
voegen of voor andere proviand te zorgen.
40 Vierhonderddertig jaar hadden de Israëlieten in Egypte gewoond; 41 na precies vierhonderddertig
jaar – geen dag eerder of later – trok het volk van de HEER, in groepen geordend, uit Egypte weg. 42
Die nacht waakte de HEER om hen uit Egypte weg te leiden. Daarom waken de Israëlieten nog altijd
in deze nacht ter ere van de HEER, elke generatie opnieuw.
(…)
51 Op diezelfde dag leidde de HEER de Israëlieten, in groepen geordend, uit Egypte.
[H13]
17
Toen de farao het volk had laten vertrekken, leidde God hen niet langs de weg die door het gebied
van de Filistijnen loopt, ook al was dat de kortste route. God dacht namelijk: Als ze strijd zouden
18
moeten leveren, konden ze wel eens spijt krijgen en teruggaan naar Egypte. Daarom liet hij het volk
een omweg maken en door de woestijn naar de Rietzee trekken.
19
De Israëlieten waren als een geordend leger uit Egypte weggetrokken. Mozes had het lichaam van
Jozef meegenomen, omdat Jozef de Israëlieten plechtig had laten zweren dat te zullen doen. ‘God zal
zich jullie lot aantrekken,’ had hij gezegd, ‘en dan moeten jullie mijn lichaam van hier met je
meenemen.’
20
Nadat ze Sukkot hadden verlaten, sloegen ze hun kamp op in Etam, aan de rand van de woestijn.
21
De HEER ging voor hen uit om hun de weg te wijzen, overdag in een wolkkolom, ’s nachts in een
22
lichtende vuurzuil. Zo konden ze dag en nacht verder trekken. Overdag ging de wolkkolom het volk
voortdurend voor, en ’s nachts de vuurzuil.
[H14]
1
2
De HEER zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten dat ze omkeren en hun kamp opslaan voor
Pi-Hachirot, tussen Migdol en de zee; jullie moeten je kamp recht tegenover Baäl-Sefon opslaan, vlak
3
bij de zee. De farao zal denken dat jullie de weg kwijt zijn geraakt en de woestijn niet meer uit
4
kunnen komen. Ik zal ervoor zorgen dat hij onverzettelijk blijft, zodat hij jullie achtervolgt, en dan zal
ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger ten val te brengen. Dan zullen de Egyptenaren
beseffen dat ik de HEER ben.’ De Israëlieten gehoorzaamden.
5
Toen aan de farao, de koning van Egypte, bericht werd dat het volk gevlucht was, kregen hij en zijn
hovelingen spijt. ‘Hoe konden we Israël zomaar laten vertrekken!’ zeiden ze. ‘Nu zijn we onze slaven
6
7
kwijt.’ De farao liet zijn strijdwagen inspannen en verzamelde zijn krijgsvolk. Hij nam de zeshonderd
8
beste wagens van Egypte mee, en ook alle andere, stuk voor stuk bemand met officieren. De HEER
zorgde ervoor dat de farao, de koning van Egypte, onverzettelijk bleef, zodat hij de achtervolging van
de Israëlieten inzette, die onbevreesd vertrokken waren.
9-10
De Egyptenaren achtervolgden hen, en haalden hen in bij Pi-Hachirot, waar het volk van Israël zijn
kamp had opgeslagen, dicht bij de zee, tegenover Baäl-Sefon. Toen de Israëlieten de farao zagen
2
naderen, met al zijn paarden, wagens en ruiters en al zijn voetvolk, werden ze doodsbang en riepen
11
ze de HEER luidkeels om hulp. Ze zeiden tegen Mozes: ‘Waren er soms in Egypte geen graven, dat
u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe kon u ons dit aandoen! Waarom hebt u
12
ons uit Egypte weggehaald? Hebben we niet al in Egypte gezegd: “Laat ons toch met rust, laat ons
maar als slaven voor de Egyptenaren werken, want dat is altijd nog beter dan om te komen in de
13
woestijn”?’ Maar Mozes antwoordde het volk: ‘Wees niet bang, wacht rustig af. Dan zult u zien hoe
de HEER vandaag voor u de overwinning behaalt. De Egyptenaren die u daar nu ziet, zult u hierna
14
nooit meer terugzien. De HEER zal voor u strijden, u hoeft zelf niets te doen.’
15
De HEER zei tegen Mozes: ‘Waarom roep je mij te hulp? Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder
16
trekken. Jij moet je staf geheven houden boven de zee en zo het water splijten, zodat de Israëlieten
17
dwars door de zee kunnen gaan, over droog land. Ik zal de Egyptenaren onverzettelijk maken zodat
ze hen achterna gaan, en dan zal ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger, zijn wagens
18
en zijn ruiters, ten val te brengen. De Egyptenaren zullen beseffen dat ik de HEER ben, als ik in mijn
majesteit de farao, met al zijn wagens en ruiters, ten val heb gebracht.’
19
De engel van God, die steeds voor het leger van de Israëlieten uit was gegaan, stelde zich nu
20
achter hen op. Ook de wolkkolom die eerst voor hen uit ging stelde zich achter hen op, zodat hij
tussen het leger van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten kwam te staan. Aan de ene kant bracht
de wolk duisternis, aan de andere kant verlichtte de vuurzuil de nacht. Die hele nacht konden de
21
legers niet bij elkaar komen. Toen hield Mozes zijn arm boven de zee, en de HEER liet de zee
terugwijken door gedurende de hele nacht een krachtige oostenwind te laten waaien. Hij veranderde
22
de zee in droog land. Het water spleet, en zo konden de Israëlieten dwars door de zee gaan, over
23
droog land; rechts en links van hen rees het water op als een muur. De Egyptenaren achtervolgden
24
hen, alle paarden en wagens van de farao en al zijn ruiters gingen achter hen aan de zee in. Maar
in de morgenwake keek de HEER vanuit de vuurzuil en de wolkkolom neer op het Egyptische leger en
25
zaaide paniek onder hen. Hij liet de wielen van de wagens vastlopen, zodat de Egyptenaren de
grootste moeite hadden om vooruit te komen. ‘Laten we vluchten!’ riepen ze. ‘De HEER steunt de
Israëlieten, hij strijdt tegen ons!’
26
De HEER zei tegen Mozes: ‘Strek je arm uit boven de zee; dan stroomt het water terug, over de
27
Egyptenaren en over al hun wagens en ruiters.’ Mozes gehoorzaamde, en toen de dageraad
aanbrak, stroomde de zee terug naar haar gewone plaats. De Egyptenaren vluchtten het water
28
tegemoet, de HEER dreef hen regelrecht de golven in. Het terugstromende water overspoelde het
hele leger van de farao, al zijn wagens en ruiters, die achter de Israëlieten aan de zee in gereden
29
waren; niet een van hen bleef in leven. Maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over
droog land, terwijl rechts en links van hen het water als een muur omhoog rees.
30-31
Zo redde de HEER de Israëlieten die dag uit de handen van de Egyptenaren. Toen ze de
Egyptenaren dood langs de zee zagen liggen en het tot hen doordrong hoe krachtig de HEER tegen
Egypte was opgetreden, kregen ze ontzag voor de HEER en stelden ze hun vertrouwen in hem en in
zijn dienaar Mozes.
[Lied van Mozes]
[H15]
19
Toen de paarden, wagens en ruiters van de farao de zee in waren getrokken, had de HEER het
water over hen heen terug laten stromen, maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over
droog land.
20
De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend
21
en op de tamboerijn spelend. En Mirjam zong dit refrein:
‘Zing voor de HEER,
zijn macht en majesteit zijn groot!
Paarden en ruiters wierp hij in zee.’
3
Download