Het Internationaal Strafhof: laatste toevluchtsoord voor de mensheid? William R. Pace1 Inleiding De geschiedenis wordt wel eens vergeleken met een wedstrijd tussen onderwijs en rampspoed. Wie de geschiedenis een beetje kent, weet dat rampspoed meestal wint. Daarom is het zo belangrijk dat de cruciale rol van het onderwijs benadrukt wordt. Het voortbestaan van de mensheid zal er ongetwijfeldvan afhangen. Ook het welslagen van het Statuut voor het Internationaal Strafhof zal afhangen van onderwijs. Of er voor onze kleinkinderen nog een beschaving zal overblijven om van te genieten, zal eveneens afhangen van onderwijs. De voorbije vijftig jaar hebben we telkens op 10 december de verjaardag gevierd van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Met deze verklaring bevestigt het internationale recht plechtig dat mensen onvervreemdbare rechten hebben, precies omdat zij mensen zijn. Dat is één van de grootste verwezenlijkingen van onze beschaving. Hersch Lauterpacht, hoogleraar Internationaal Recht aan de universiteit van Cambridge, schreef jaren geleden: ‘De idee dat mensen inherente rechten hebben die boven het gezag van de staat verheven zijn, is de rode draad die door heel de geschiedenis van het juridisch en politiek denken loopt. In de Oudheid waren mensenrechten hoofdzakelijk een ontkenning van het absoluut gezag van een staat en van zijn onvoorwaardelijke eis tot gehoorzaamheid.’ De idee van mensenrechten, namelijk dat burgers bepaalde rechten hebben ten opzichte van de staat, was helemaal niet vanzelfsprekend. Men moet slechts enkele decennia in de tijd terugkeren om te merken dat de idee van mensenrechten voor een frivole en luxueuze gedachte gehouden werd. Alleen dankzij onderwijs, wettelijke instellingen en democratie zal het concept mensenrechten overleven. In juli 1998, enkele dagen nadat India niet had kunnen verhinderen dat het Statuut van Rome aangenomen werd, schreef de Times of India: ‘Vergis u niet, dit is een historisch moment voor de internationale wetgeving. Nooit eerder, op de oprichting van de Verenigde Naties na, hebben zoveel landen vrijwillig het pad geëffend voor zo een fundamenteel aspect van staatssoevereiniteit.’ Het Statuut van Rome ter oprichting van het Internationaal Strafhof is inderdaad een van de grootste sprongen voorwaarts in het internationaal recht. De oppositie die de Verenigde Staten nu voeren tegen het Internationaal Strafhof, zal in de komende jaren leiden tot een fundamentele confrontatie, die zal gaan over democratie, recht en rechtvaardigheid en hoe deze concepten zich verhouden tot de traditionele visie op soevereiniteit en macht van staten. De moeizame aanloop De idee voor een Internationaal Strafhof ontstond bijna honderd jaar geleden. Na de Eerste Wereldoorlog stelde Frankrijk bij de stichting van de Volkerenbond voor een tribunaal op te richten voor de berechting van de Pruisische generaals. Andere 1 . William R. Pace is Convenor van de Coalitie voor het Internationaal Strafhof en Executive Director van de World Federalist Movement 1 regeringen kantten zich tegen dit voorstel, waarschijnlijk uit vrees een precedent te scheppen dat hen later zuur zou kunnen opbreken. Na de Tweede Wereldoorlog voerden de Verenigde Staten een groep van landen aan die aandrongen op een proces tegen de Duitse militaire en politieke top, en daarna tegen de Japanse leiders. De Tribunalen van Neurenberg en van Tokio – militaire tribunalen – waren een enorm belangrijk precedent. Het Internationaal Strafhof, dat nu in Den Haag functioneert, is op hen gebaseerd is. In die tribunalen waren het de overwinnaars die recht spraken. Alléén de verliezers stonden er terecht en uitsluitend oorlogsmisdaden die gepleegd werden door Duitsers of Japanners in leidinggevende posities werden aangeklaagd. Met misdaden gepleegd door anderen werd in het geheel geen rekening gehouden. In diezelfde periode, tussen 1945 en 1950, werden de Verenigde Naties opgericht. Het VN-Handvest begint zeer plechtig met ‘Wij het volk’ en vervalt daarna – omdat het nu eenmaal een document is – in de terminologie van ‘verdragsluitende staten’. De Preambule huldigt respect voor mensenrechten en democratie, maar de Verenigde Naties zouden al spoedig gedomineerd worden door enkele machtige landen. De meeste van deze grootmachten probeerden inderdaad zo snel mogelijk opnieuw hun invloedssferen te heroveren en te verstevingen. De eerste vier decennia van het bestaan van de Verenigde Naties werden gekenmerkt door pogingen van de grootmachten om hun macht te consolideren en, langs de andere kant, door een groeiende beweging van kleinere landen naar onafhankelijkheid. De VN begonnen met vijfenveertig leden. Nu zijn er honderdeenennegentig lidstaten. Dat de grootmachten binnen de Verenigde Naties toch hun eigen macht bleven najagen is een bijzonder jammerlijke zaak. De wereld zou er anders hebben kunnen uitzien, indien zij dit niet gedaan hadden, of indien er veel meer proactieve steun geweest was voor het bevorderen van de democratie en de mensenrechten in de wereld. Reeds in de vroege jaren vijftig van de vorige eeuw werd er geprobeerd een Internationaal Strafhof op te richten. De noodzaak ervan werd expliciet ingeschreven in het Genocideverdrag en werd ook erkend bij het opstellen van de Conventies van Genève. In de jaren zeventig waren er sporadische pogingen binnen de Verenigde Naties als middel om agressie en apartheid strafbaar te stellen. Pas op het einde van de jaren tachtig vroeg de eerste minister van Trinidad en Tobago namens een dertiental Caraïbische landen aan de Algemene Vergadering van de VN om de oprichting van een Internationaal Strafhof opnieuw op de agenda te plaatsen. Hij maakte handig gebruik van de toen politiek hoogst gevoelige problematiek van de internationale drughandel, om opnieuw de oprichting van een Internationaal Strafhof te vragen. Zijn argument was dat de drugshandel het juridische en politionele apparaat van bijna alle Amerikaanse landen aantastte. De eerste minister was zo scherpzinnig dit als argument aan te halen, omdat hij wist dat de grootmachten binnen de VN gekant zouden zijn tegen dergelijk Hof. Het voorstel werd doorgeschoven naar het Zesde Comité van de Algemene Vergadering, de juridische commissie. Deze commissie heeft de reputatie een begraafplaats te zijn voor nieuwe ideeën. ‘Dat is een heel belangrijk idee, Meneer de Voorzitter, we sturen het door naar het Zesde Comité’ en vier tot vijf decennia later is iedereen het voorstel vergeten. Het Zesde Comité moest dit keer echter wel iets aanvangen met het voorstel en zond het daarom door naar de Wetgevende Commissie van de Algemene Vergadering, waar de idee zeker een stille dood zou sterven. De rapporteur van deze commissie bleek echter niet opgewassen te zijn tegen zijn job en de commissie had zich vastgereden in haar pogingen om een lijst van misdaden tegen de mensheid op te stellen. Ze had nog slechts anderhalve week tijd om iets te doen, of beter, niets te doen, voor het einde van het werkjaar. Het verhaal gaat dat een 2 snuggere Australische juridische raadgever met de idee kwam om dan maar het Statuut van het Internationaal Strafhof opnieuw op de agende te plaatsen.. Toen gebeurde er iets totaal onverwachts: ineens was de Koude Oorlog voorbij. De grootmachten hadden dit niet zien aankomen – ook al besteedden ze jaarlijks vijftien miljard euro aan inlichtingendiensten. Door het einde van de Koude Oorlog kon er politiek veel aandacht gaan naar wat er zoal binnen de Verenigde Naties gebeurde. In de Veiligheidsraad werd de strijdbijl begraven. Bovendien was de toenmalige SecretarisGeneraal, Boutros Boutros-Gali, een visionair en uiterst bekwaam man, die een merkwaardige Agenda voor Vrede had voorgesteld. Eén van de echte redenen die de oprichting van het Internationaal Strafhof mogelijk maakte, was het falen van de Veiligheidsraad. In het begin van de jaren negentig brak de Balkanoorlog uit. Iedereen wist dat er opgetreden moest worden, maar niemand was daartoe bereid. De beelden van nieuwe concentratiekampen, dit keer in ex-Joegoslavië, en wat daar gebeurde, schokten de hele wereld. Maar daar bleef het ongeveer bij. Het Internationaal Tribunaal voor ex-Joegoslavië was een poging, voornamelijk van de Verenigde Staten, om het gezicht van de Verenigde Naties te redden. Het was een politiek antwoord op een catastrofaal falen van de opdracht om vrede en veiligheid te handhaven. Na al die decennia waarin de grootmachten beweerden dat ze het nooit eens zouden worden over een statuut voor een internationaal tribunaal, werd dit statuut op een tweetal maanden opgesteld en aangenomen. Minder dan een jaar later vond er opnieuw een volkerenmoord plaats, in Rwanda, en ook deze volkerenmoord had kunnen worden voorkomen. Ook hier faalde de Veiligheidsraad op onvoorstelbare wijze. Daarom richtte de Veiligheidsraad een tribunaal op om de individuen te berechten die verantwoordelijk waren voor de genocide. De lotgevallen van het voorstel Het voorstel van Trinidad en Tobago, dat door geklungel in de Wetgevende Commissie wortels had gekregen, gecombineerd met de statuten voor Rwanda en Joegoslavië leidden tot de oprichting van het Internationaal Strafhof. De Wetgevende Commissie kon zich baseren op deze twee nieuwe statuten en reeds in 1994 leverde de Commissie een voorstel voor een Statuut af. In november van dat jaar besprak het Zesde Comité van de Algemene Vergadering het statuut. Natuurlijk waren de permanente leden (Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Frankrijk en China) slechts van plan om de Wetgevende Commissie een complimentje te geven voor haar uitzonderlijke verwezenlijking en voor het prachtige juridische document dat ze afgeleverd had, om het daarna verticaal te klasseren. Maar dat was een misrekening. Een groep van een zestal gelijkgestemde landen wilden het voorstel bespreken in een gevolmachtigde conferentie. Deze Anti-P-5, de groep die positie innam tegen de permanente leden van de Veiligheidsraad, groeide na een tijdje aan tot een twintigtal landen. Uiteindelijk stemden de vijf permanente leden ermee in om het voorstel te laten bestuderen door een ad hoc comité. Wie iets weet over deze ad hoc comités van de Algemene Vergadering, weet dat dit een poging was om het voorstel te kelderen. Ook al wou de groep van gelijkgestemde landen dat het voorstel rechtstreeks werd voorgelegd aan een gevolmachtigde conferentie, toch stemde hij in met de verwijzing naar het ad hoc comité. De toenmalige voorzitter van het Zesde Comité, de ambassadeur van Ghana, was zo teleurgesteld dat hij het voorzitterschap naarlegde. Hij kon niet aanvaarden dat een meerderheid van landen met de resolutie van de machtige landen instemde. Hij zag dit niet als een compromis, maar als verraad. Hij keerde terug naar de tafel van Ghana en diende het voorstel van de groep van gelijkgestemden opnieuw in. Noorwegen stak zijn vlag op en stelde ‘Geen Actie’ voor. Dit is in de Verenigde Naties een parlementaire manier om een voorstel te kelderen. Met een ‘Geen Actie’ geeft een land te kennen 3 dathet niet zal stemmen over de voorgestelde resolutie. Een honderdzestigtal landen was voorstander van ‘Geen Actie’. Dat zou het einde kunnen geweest zijn van het voorstel. De Permanente Leden wilden de regeringen het voorstel enkele weken laten bediscussiëren. Zij gingen ervan uit dat de grote verschillen tussen de verschillende rechtssystemen in de wereld onoverbrugbaar waren en het voorstel uiteindelijk toch fataal zouden zijn. Ze waren ervan overtuigd dat geen enkele regering bij de besprekingen van de superioriteit van het eigen rechtssysteem zou willen afstappen. Bovendien zouden de regeringen het voorstel onmiddellijk kelderen eens de mogelijke vervolging van hun politieke en militaire top ter sprake zou komen. Toen de delegaties van de verschillende landen in de zomer van 1995 bijeen kwamen had bijna geen enkele delegatie instructies gekregen van zijn regering. In plaats van het voorstel te kelderen, vonden sommigen dit een prachtig comité en beschouwden ze zichzelf als een grondwetgevende vergadering. Jonge diplomaten en juridische adviseurs ontwikkelden idealistische doelstellingen. Oudere diplomaten zagen dit als een kans om hun carrière te bekronen. Het proces dat drie jaar later tot het Statuut van Rome zou leiden, was begonnen. Als we dit anekdotisch verhaal plaatsen in het ruime kader van het politiek getouwtrek rond het Statuut van Rome dan zien we dat het plan van de Permanente Vijf zich tegen hen keerde. Hadden ze direct een gevolmachtigde conferentie aanvaard, dan hadden ze gekregen wat ze wilden en wat voor hen aanvaardbaar was, namelijk een Strafhof dat door de Veiligheidsraad gecontroleerd wordt. Door het voorstel bloot te stellen aan twee tot drie jaar van bespreking en discussie, ontwikkelde het zich tot iets totaal anders. Ook het plan van de idealisten zou een averechtse uitwerking gehad hebben Niemand toen dacht dat er in 2002 al een Internationaal Strafhof zou zijn. Iedereen was ervan overtuigd dat er – zoals met het Zeerechtverdrag – tien, twintig of dertig jaar van onderhandelen nodig zou zijn om dit te bereiken. Dat verklaart de ingesteldheid van de toppolitici in bijna alle landen van de wereld. Ze trokken zich niets aan van wat er zich tijdens de bijeenkomsten van maart en augustus 1995, 1996 en 1997 afspeelde in het Zesde Comité omdat ze het comité toch niet ernstig namen. Zelfs diegenen die naar Rome gingen in juni en juli 1998 geloofden niet dat het werk voltooid zou zijn na een zitting van vijf weken. De reden waarom het Statuut uiteindelijk toch werd aangenomen berust op een reeks toevalligheden. In maart bleek dat de voorzitter van de conferentie aan een ongeneeslijke ziekte leed, waardoor hij ontslag moest nemen. Er was niet voorzien in de vervanging van de voorzitter. Dus werd er maar aan een Canadese diplomaat die al een aantal Terrorisme Conventies van de Algemene Vergadering had voorgezeten gevraagd of hij voorzitter wilde zijn, en hij aanvaardde de opdracht. De man wist niets af van de drie jaar lange onderhandelingen of van het Statuut zelf. Hij voerde een nieuwe formule van stemmen in. Er zou pas helemaal op het einde gestemd worden over een te-nemenof-te-laten. Die formule werkte. Om twee uur ’s ochtends van de laatste dag van de onderhandelingen werd het voorstel voor het Statuut verspreid. De volgende dag zouden de vergaderingen om tien uur ’s ochtends hervat worden. Deze vergadering werd uitgesteld tot twaalf uur. Ook twaalf uur werd afgelast en daarna drie uur en later vier uur. Ten slotte kwam iedereen terug samen om zeven uur ’s avonds. Eerst stak India zijn vlag op en stelde voor dat het Statuut een afschaffing van nucleaire wapens zou bevatten en dat er geen enkele rol voor de Veiligheidsraad weggelegd zou zijn. Opnieuw was het Noorwegen, vier jaarna de vorige keer, dat zijn vlag opstak en ‘Geen Actie’ wilde voor het voorstel van India. Zweden steunde Noorwegen en het voorstel van ‘Geen Actie’ werd aanvaard. India’s 4 voorstel werd dus afgewezen. Daarna staken de Verenigde Staten hun vlag op en stelden een aantal amendementen voor die het voorstel zeker fataal geworden zouden zijn. Geen enkel land had instructies om ‘Geen Actie’ tegen de VS voor te stellen. Slechts vijf minuten voor de vergadering was bijeengeroepen had de delegatie van Noorwegen te horen gekregen dat ze ‘Geen Actie’ konden voorstellen, maar alleen als ze twee andere landen had die haar motie zouden steunen. Die twee andere landen had Noorwegen niet, maar het stelde toch ‘Geen Actie’ voor. Twee andere landen die ook geen instructies hadden gekregen, steunden de motie van Noorwegen en de amendementen van de Verenigde Staten werden afgewezen. Mexico, dat ook van plan was een aantal amendementen in te dienen, legde zijn vlag neer. Het was zinloos om ook vernederd te worden. Wenend van emotie zei de voorzitter van de Voorbereidende Vergadering enkele minuten later dat het voorstel was aangenomen. Het Statuut voor het Internationaal Strafhof was aangenomen. Dit was een ongelooflijke ervaring en het was totaal onverwacht. Het was, zoals de Times of India schreef, ‘Internationale wetgeving’. Het Internationaal Strafhof wordt werkelijkheid Tegen alle verwachtingen in hebben we nu een Hof met rechtsmacht over misdaden tegen de mensheid, genocide en oorlogsmisdaden, zelfs als ze gepleegd zijn tijdens een intern conflict. Het is verbazingwekkend dat landen aanvaard hebben dat het Hof ook jurisdictie heeft over misdaden begaan in een land. Dat is een enorme stap vooruit in internationaal recht, omdat er afstand gedaan wordt van één van de basisprincipes van het Handvest van de Verenigde Naties, het verbod van inmenging in nationale aangelegenheden van een andere staat. De voorbije vijftien jaar zagen we een dagelijkse strijd tussen dit verbod van inmenging en het principe van internationale mensenrechten. We zagen democratie zegevieren over nationale jurisdictie voor interne conflicten en misdaden tegen de mensheid begaan in vredestijd. Het Hof heeft een onafhankelijke aanklager. Het is een zwakke, maar toch een onafhankelijke figuur. De Verenigde Staten, China en andere grootmachten hebben zich daar met alle macht tegen verzet. Het Hof biedt de garantie van gerechtigheid voor vrouwen en kinderen en boekt historische vooruitgang in het beschermen van de rechten van de slachtoffers. Het is een Hof dat past in een nieuwe wereldorde. Het heeft een sterke band met de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad, maar biedt tegelijkertijd voldoende waarborgen tegen ongepaste inmenging van de Veiligheidsraad of tegen misbruik van het vetorecht door de permanente leden. Hierop komen we later terug, want een week voor het Statuut van Rome in werking trad, lanceerden de Verenigde Staten er een aanval op in de Veiligheidsraad, die ze bijna wonnen. Het Statuut laat geen enkel voorbehoud toe. Als landen een voorbehoud maken op een verdrag, dan wil dat zeggen dat ze het verdrag als geheel wel aanvaarden, maar één of meer bepalingen ervan niet. Het is opmerkelijk dat het document dat om twee uur ’s ochtends in Rome vrijgegeven was niets zei over de mogelijkheid van voorbehoud, maar op vrijdagochtend, 17 juli, stuurde het bureau een nota uit met de laconieke mededeling dat men vergeten was te vermelden dat geen enkel voorbehoud bij het verdrag aanvaard wordt. Zes of zeven uur lang hadden de landen die voorbehoud wilden maken, gedacht dat het kon. Waarschijnlijk was dit geen opgezet spel, maar een simpele vergissing. Bovendien stonden er in het document totaal verschillende dingen in het Frans, het Spaans of het Engels. Zelfs bij een van de meest kritieke punten, artikel 124, werden nog veranderingen aangebracht tussen vrijdagnacht en zaterdagmorgen. Tijdens deze conferentie zijn er een aantal onorthodoxe dingen gebeurd. Ze waren niet echt immoreel, maar wel hoogst ongewoon. Het was een poging van de leiders van de 5 conferentie om met een verdrag op de proppen te komen dat de moeite waard was. Het Statuut bevat principes van ’s werelds grootste juridische systemen. Realisme, idealisme, soevereiniteit en internationale samenwerking vloeien samen in deze nooit eerder geziene inspanning. Het Statuut betekent een monumentale vooruitgang in de tot stand koming van een globaal systeem van wetten en instellingen in internationaal strafrecht. Het is een conservatief document dat het principe van soevereiniteit huldigt, met inbegrip van mengvormen van nationale en democratische volkssoevereiniteit. Het Statuut huldigt het subsidiariteitsbeginsel en werpt heel wat dammen op tegen misbruik, wat hopelijk niet zal leiden tot de ineffectiviteit van het statuut. De kans daartoe is helaas groot. Getouwtrek rond de bevoegdheid van het Hof De regeringen legden de drempel voor het aanhangig maken van een zaak hoog. De bedoeling was dat het Strafhof alleen de meest zware misdaden en de meest wrede misdadigers zou vervolgen en niet overrompeld zou worden door honderden zaken. Vele landen wilden het Hof universele jurisdictie geven over de drie ernstigste misdaden. Deze landen en bijna alle juridisch adviseurs van de aanwezige NGO’s beargumenteerden dat universele jurisdictie hiervoor reeds bestond in het internationaal recht. De Verenigde Staten, Frankrijk, Rusland, China, Mexico, India en andere verzetten zich met hand en tand tegen universele jurisdictie uit vrees dat het Strafhof zijn rechtsmacht zou kunnen uitbreiden over onderdanen van lidstaten die het Statuut van Rome niet hebben ondertekend. De compromissen, die strikte beperkingen opleggen aan de rechtsmacht van het Strafhof, en het bijzonder hoge aantal landen dat nodig is om het Statuut te wijzigen, zijn grote zwaktes van het Statuut. Nochtans behouden 90% van de landen van de wereld die de Conventies van Genève en het Genocideverdrag ondertekend hebben het recht van universele jurisdictie over daders van oorlogsmisdaden en genocide. Dat recht moet worden uitgeoefend op nationaal niveau, zoals recente zaken – onder andere tegen Pinochet – hebben aangetoond. De mogelijkheid om het Hof zeven jaar lang geen jurisdictie te geven over oorlogsmisdaden, valt te betreuren. Zelf ben ik van mening – maar vele andere NGO’s zijn het grondig oneens met mij – dat dit geen belangrijk zwak punt is van het Statuut. Dit mechanisme en de beperking van de rechtsmacht van het Hof met betrekking tot niet-statelijke actoren, hebben ertoe bijgedragen dat landen als Frankrijk en Rusland, die eerder geneigd waren de Verenigde Staten en China te steunen in hun oppositie tegen het Statuut, toch over de streep getrokken werden. Frankrijk veranderde op het laatste ogenblik van positie, waardoor nu alle landen van de Europese Unie het Strafhof steunen. Dit is van groot belang voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid in de EU, dat de grootste politieke drijfkracht achter het Statuut van Rome is. Ook al kon het Strafhof in andere delen van de wereld op krachtige steun rekenen, toch is het gezamenlijk standpunt van de Europese Unie van primordiaal belang geweest voor de snelle en succesvolle oprichting van het Hof – zeker als men er rekening mee houdt dat dit indruist tegen de unilaterale politiek van de machtige Verenigde Staten. Ik ga even dieper in op de strategie die gevoerd werd in de periode na de goedkeuring van het Statuut van Rome. De Verenigde Staten en zes andere landen hadden tegengestemd. Er waren een ook een groot aantal onthoudingen. Vele onthoudingen, onder andere van Mexico en India, zouden tegenstemmen geweest zijn als die landen niet teruggeschrokken waren voor een associatie met de Verenigde Staten. Hadden ze wel tegengestemd, dan was het verdrag nooit in werking getreden. Het was ondenkbaar dat het Hof er toch gekomen zou zijn, ondanks de tegenstemmen van machtige landen. 6 De Verenigde Staten begonnen tegenstrijdige signalen uit te zenden. Ten opzichte van de Senaat, het Pentagon en de publieke opinie in het land, waren de VS sterk gekant tegen de idee van een Strafhof, maar in de Verenigde Naties werkten ze op een constructieve manier mee. Het is belangrijk voor ogen te houden dat iedereen dacht dat dit verdrag hetzelfde lot beschoren was als het Zeerechtverdrag, en dat het nog zes tot zeven onderhandelingsronden voor de boeg had. Maar in plaats van een kaderverdrag zoals het Protocol van Montréal over de klimaatsveranderingen kwam er een soort kaderverdrag met daarbovenop het Statuut van Rome. Er waren tien sessies van de Voorbereidende Commissie van de Algemene Vergadering. Deze Commissie staat in voor alle bijkomende onderhandelingen van verdragen, zoals de procedureregels en elementen van de misdaden. De Verenigde Staten drongen zeer sterk aan op het opnemen van elementen van de misdaden. Andere landen wezen dit even sterk af. Na meer dan twee jaar onderhandelen vond een meerderheid van landen dat de elementen van de misdaden de misdaden verduidelijken. Dit droeg bij tot de idee die velen tot dan toe ondenkbaar achtten, namelijk dat de verschillende rechtssystemen elkaar wel degelijk konden vinden voor wat betreft de basisprincipes van het internationaal recht. Deze principes zouden ook duidelijk tot uiting komen in de Procedureregels en Elementen. Daarnaast moest de Voorbereidende Commissie de verhouding van het onafhankelijke Hof tot de Veiligheidsraad vastleggen. Dit was een uitermate moeilijk punt. Vervolgens moest er een overeenkomst worden gesloten met de gaststaat. Hoe moest de gaststaat omgaan met deze nieuwe instelling en hoe zou het Hof worden gefinancierd? Normaal worden dergelijke problemen opgelost nog voor de landen instemmen met een verdrag, maar in dit geval waren ze verdaagd en toegewezen aan de Voorbereidende Vergadering. Dit is weer een anderen reden die in het voordeel van de oprichting van het Strafhof speelde. Als de beslissing over al deze praktische zaken gespreid was geweest over verschillende sessies, dan hadden de tegenstanders van het verdrag hun krachten kunnen bundelen en het ontstaan van het Statuut kunnen beletten, of het Hof toch ondergeschikt kunnen maken aan de Veiligheidsraad. Ik zal even kort ingaan op de argumenten voor een Hof dat ondergeschikt is aan de Veiligheidsraad. Na de mislukking van de Volkerenbond, streefden de regeringen naar een sterke Veiligheidsraad die resoluties zou kunnen aannemen, vrede afdwingen, ontwapening verplichten en sancties opleggen. Om dit te bereiken gaven ze de vijf machtigste landen een vetorecht, want als men de vijf machtigste landen niet op één lijn kon krijgen, dan zou een tussenkomst van de Veiligheidsraad misschien meer kwaad dan goed kunnen doen. Dit was een sterk argument en dat is het voor sommigen nog steeds. De idee van een Internationaal Strafhof dat militaire en politieke leiders kan vervolgen, werd gezien als een bedreiging van de mogelijkheid voor de vijf permanente leden om tot overeenstemming te komen. Hoe zou een vredesconferentie nog mogelijk zijn als een onafhankelijk Hof de mensen vervolgt die vrede zouden moeten sluiten? Het leek onrealistisch dat een Hof leiders van landen in oorlog kon aanklagen. De belangrijkste reden om het Hof te onderwerpen aan het gezag van de Veiligheidsraad was dat de Veiligheidsraad nog steeds in staat moest zijn om internationale vrede en veiligheid te handhaven, om vrede af te dwingen en dat hij nog steeds voldoende armslag moest hebben om de leiders van de oorlogvoerende staten rond de tafel te brengen voor vredesbesprekingen. Er werd een voorstel ingediend dat de Veiligheidsraad de mogelijkheid geeft om onderzoeken en aanklachten een jaar lang te bevriezen, zodat de aangeklaagde leiders ongehinderd een vredesconferentie kunnen bijwonen (artikel 16 van het Statuut). Dit hield echter niet in dat de Veiligheidsraad elke keer op voorhand moest instemmen met 7 een mogelijke vervolging voor het Strafhof. De figuur van de aanklager Toen is de idee van een onafhankelijke aanklager ontstaan. De grootmachten konden omzeggens elk land beletten om een zaak door te verwijzen naar het Hof, wat een van de manieren is om een zaak aanhangig te maken en een onderzoek op gang te brengen. De Verenigde Staten zouden veel druk op een land kunnen uitoefenen om te voorkomen dat het land iets zou doen dat hen niet zinde. Zij wisten heel goed dat ze in Rome de andere landen niet zouden kunnen overtuigen om het Hof te onderwerpen aan de Veiligheidsraad, omdat vele landen dit politiek niet correct achtten. Daarom stelden ze een bepaling voor die inhield dat het Hof een zaak slechts kon behandelen als het land van de beschuldigde de aanklacht had goedgekeurd. Amerika was ervan overtuigd dat elke regeringsleider ter wereld zou vinden dat zijn toestemming vereist was vooraleer een onderdaan van zijn land voor het Strafhof gebracht werd. Tegen alle verwachtingen in beseften de regeringen tijdens de drie jaar dat de onderhandelingen duurden, dat het Hof enkel zinvol was indien er geen voorafgaande toestemming nodig was. Frankrijk stelde voor dat niet alleen het land waarvan de verdachte onderdaan was, maar ook het land waar de misdaad was gepleegd en daarenboven het land van het slachtoffer moest instemmen. Als dit aanvaard werd, zou er nooit een zaak voor het Hof komen, tenzij de Veiligheidsraad ze verwezen had onder Hoofdstuk VII. De regeringen beseften dat een voorafgaandelijke toestemming een achterdeur was om de Veiligheidsraad volledige controle over het Hof te geven. Alleen een onafhankelijke aanklager zou het evenwicht kunnen verzekeren en volledige controle door de Veiligheidsraad voorkomen. Daarom werd de functie van een zwakke, maar onafhankelijke aanklager gecreëerd. De houding van de Verenigde Staten De regering Clinton nam over de hele lijn een dubbelzinnige houding aan. Zij was niet onmiddellijk een voorbeeld van sterk moreel leiderschap. Toch waren zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als het Ministerie van Justitie voorstanders van het Statuut. In de Nationale Veiligheidsraad van het Witte Huis was de verhouding twee tegen één, in het voordeel van het Statuut. Of beter gezegd, een derde was voorstander, een derde absoluut tegen, terwijl een ander derde zich er niets van aantrok, omdat het Hof er toch nooit zou komen. We moeten steeds voor ogen houden hoe belangrijk het was dat elke politieke leider ervan overtuigd was dat het Hof er nooit zou komen. Dat de idee van een Strafhof wortels kon krijgen en vier jaar lang vastere vorm kon aannemen, was te danken – of te wijten – aan de absolute desinteresse van de belangrijkste staatsleiders, anders hadden ze snel komaf gemaakt met het voorstel. Het Pentagon en de Senaat waren in hoofdzaak tegen. Kort voor het einde van zijn ambtstermijn, besliste Clinton om het verdrag te ondertekenen. Het was zondag, 31 december 2000. In New York en in Washington woedde een hevige sneeuwstorm. Om tien of elf uur ’s morgens kreeg ik een telefoontje van Human Rights Watch met de mededeling dat er toch geen ondertekening zou komen omdat de Israëlische regering net daarvoor tegen gestemd had. Men ging ervan uit dat de Israëlische regering alleen zou doen wat de Verenigde Staten hen opgedragen had en dat er daarom geen ondertekening zou komen. Twintig minuten later kreeg ik weer een telefoontje, dit keer van de Verenigde Naties, waarbij ik verzocht werd onmiddellijk naar mijn kantoor te gaan om het statuut ondertekend zou worden. Clinton stond bekend om zijn gebrek aan besluitvaardigheid en zijn beslissingen van het laatste uur. De Verenigde Staten zouden het statuut toch ondertekenen, hierin gevolgd door Israël. Door de sneeuwstorm volgen 8 er geen vliegtuigen in het Oosten van de Verenigde Staten en dus moest de ambassadeur voor Oorlogsmisdaden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een trein nemen naar New York en zich zo een weg banen door de sneeuw. Natuurlijk was er niemand in het VN-gebouw op zondag 31 december, behalve dan op de 32ste verdieping, waar we met zes zaten te wachten op de ondertekening. Uiteindelijk waren er drie landen die het statuut op 31 december 2000 ondertekenden: de Verenigde Staten, Israël en Iran. Ondertussen hebben de VS en Israël laten weten geen partij te willen worden bij het Statuut. Dan komt de regering Bush aan de macht en deze regering is een absoluut tegenstander van het Internationaal Strafhof. Waarschijnlijk is haar ideologische verzet tegen het Hof groter dan dat van eender welke verkozen of aangeduide regering in de Verenigde Staten in meer dan een eeuw. Deze regering is natuurlijk ook gekant tegen Kyoto en andere grote milieuverdragen. Ze wil vanzelfsprekend verdedigingsverdragen, ontwapeningsverdragen en verdragen tegen nucleaire tests opzeggen. De regering Bush heeft een fundamenteel verschillende benadering van het internationaal recht. Voor mij is dat de meest gevaarlijke ontwikkeling die de wereldorde in de laatste decennia gekend heeft. De haviken controleren het buitenlands beleid van de VS bijna volledig. Het zijn ideologen die bovendien nog fundamentalistisch zijn in hun religieuze overtuiging. Ze geloven dat recht stopt aan de grenzen van de staat en dat alles wat daarbuiten valt slechts op voornemens berust, die je enkel naleeft als dat in het staatsbelang is. Anders zet je die voornemens zonder schroom aan de kant. Het is evident dat een organisatie als de Europese Unie, het meest ongelooflijke experiment aller tijden in internationale democratie, deze mensen uitermate choqueert. Daarom voeren ze hoofdzakelijk besprekingen met Blair, Berlusconi en anderen. Ze hebben liever geen banden met een internationale organisatie. Ze bevinden zich in zo een machtspositie dat het voor hen gunstiger is om met elk land apart verdragen te sluiten dat met een hele groep landen tegelijkertijd. Internationale conferenties, internationale toppen en multilaterale overeenkomsten zijn voor hen niet de beste manier om hun sterke onderhandelingspositie te maximaliseren. Het is heel voorspelbaar dat ze zich meer en meer zullen verzetten tegen multilaterale samenwerkingsvormen en dat ze liever onderhandelingen voeren in een unilaterale of bilaterale omgeving. Nochtans dragen ze wel bij aan de werking van de Wereldhandelsorganisatie. Dit is een machtig regelgevend lichaam dat beslissingen kan opleggen aan de Europese Unie en zijn lidstaten, maar ook aan de Verenigde Staten. De houding van de V.S. is minstens dubbelzinnig te noemen. De regering Bush zal hoogstwaarschijnlijk niets wijzigen aan haar standpunt ten opzichte van het Statuut van Rome. Een van de belangrijkste vragen zal zijn of de regering in de Veiligheidsraad zal voortgaan met de ondermijning van het Hof of dat de vermoeiende strijd die ze er in de zomer van 2001 heeft moeten haar leveren haar standpunt wat gematigd heeft. In 2001 stelde ze in de Veiligheidsraad voor om via een Hoofdstuk VII-resolutie te beslissen dat onderdanen van een staat die geen partij zijn bij het Statuut van Rome immuun zouden zijn voor vervolging. De oorspronkelijke resolutie hield eigenlijk in dat iedereen die betrokken was bij vredesoperaties of operaties goedgekeurd door de Veiligheidsraad, dergelijke immuniteit zou genieten. De Verenigde Staten dreigden ermee niet meer deel te nemen aan vredesoperaties indien de Veiligheidsraad deze uitzondering niet zou goedkeuren. Ze gebruikten de mogelijkheid van Hoofdstuk VII om het verdrag waar ze zo tegen waren, te amenderen. Dit was een enorme schending van de fundamentele principes van internationaal recht en een zwaar misbruik van Hoofdstuk VII. Dat hoofdstuk is bedoeld om het hoofd te bieden aan een direct gevaar voor vrede en veiligheid. Een permanent lid dat zelf het gevaar creëert, is verplicht het gevaar te stoppen in plaats van Hoofdstuk VII te misbruiken om met het gevaar om te gaan. Het standpunt van de Verenigde Staten vormde een grote uitdaging 9 voor de geloofwaardigheid van de Veiligheidsraad. Over heel de wereld werd er op het hoogste regeringsniveau acte van genomen. Het was heel roekeloos van de Verenigde Staten om het risico te lopen het gezag van de Verenigde Naties, een orgaan waarin ze overweldigend veel macht hebben, te ondermijnen, enkel en alleen omdat hun macht er niet absoluut is. Het zal interessant zijn om te zien hoe dit verder evolueert. Op weg naar internationale gerechtigheid Ondertussen hebben zevenentachtig landen het verdrag geratificeerd, de rechters en de aanklager zijn verkozen. In 2003 werd het Hof opgericht. Het is een voorbeeld van internationaal recht in de praktijk. Het Hof houdt ook een enorme uitdaging in. Het is geen stortplaats voor problemen van allerlei aard, maar het is een enorme verwezenlijking in de strijd tegen de straffeloosheid. Over vijfhonderd jaar, zullen historici dit beschouwen – als het lukt natuurlijk – als een keerpunt in de geschiedenis. Tegelijkertijd maken we grote sprongen vooruit op het vlak van de preventie van conflicten en in de versterking van vredesmissies door de VN. Zeker als de VS niet bereid zijn, is het van fundamenteel belang dat Europa geïnteresseerd zal zijn in conflictpreventie en vredeshandhaving. Er worden grote inspanningen gedaan in het regelen van conflicten, in de verbetering en humanisering van sancties en in de heropbouw van gemeenschappen en het juridisch apparaat van landen na een gewapend conflict. Het is van groot belang nooit te vergeten dat de voorbije eeuw de bloedigste en de gewelddadigste ooit was. Als we niet onmiddellijk een ander pad inslaan, zullen we een herhaling beleven van de wreedheden van vorige eeuw. Het Strafhof en alle andere pogingen om het geweld aan banden te leggen, moeten niet gezien worden als een utopisch streven. Als de mensheid een kans wil hebben om ook nog in het jaar 2150 de aarde te bevolken, dan moeten wij ervoor zorgen dat deze pogingen slagen. 10