DE FLAT TAX REVOLUTIE Een goede zaak voor iederen De vlakke belasting van sommige landen staat op het punt een maatschappelijke revolutie te ontketenen. De lage tarieven geven de economische groei een enorme stimulans en met het hoger netto inkomen kunnen de burgers zelf sparen voor hun sociale zekerheid. Dit staat in schril contrast met de situatie in verschillende West-Europese landen. Veel West-Europese landen gaan gebukt onder een zware fiscaliteit. De economische motor sputtert. China en India behoren tot de snelst groeiende economieën ter wereld. President Bush (VS) ziet de bui al hangen en hij installeerde begin dit jaar een pannel on tax reform. Een groep van deskundigen moet nagaan hoe ze het Amerikaans fiscaal wetboek kunnen hervormen. Verwacht wordt dat deze groep de invoering van een vlakke belasting zullen voorstellen. Onder het stelsel van een vlakke belasting vallen alle fiscale aftrekposten weg en wordt slechts één aanslagvoet toegepast van bv. 15 % of 20 % op het volledige inkomen. Baltische Staten Op zich verrassend, maar misschien nog verrassender is het feit dat grote broer Amerika toch geen pionierswerk aflevert op gebied van de invoering van een vlakke belasting. De fiscale ogen van de wereld zijn eigenlijk gericht op drie kleine Baltische staten : Estland, Letland en Litouwen. De vorige premier van Estland voerde in 1994 al een vlakke belasting in van 26 %. Dat was toen eigenlijk een wereldprimeur en daar werd niet veel aandacht aan besteed. Ook al omdat Estland niet veel betekende op de economische wereldkaart en nagenoeg alle waarnemers ervan uitgingen dat deze fiscale storm zou luwen en dat die landen vrij vlug hun tarieven zouden moeten optrekken. Het tegendeel bleek waar. De lage belastingvoeten gaven de economie van Estland vleugels. In de tweede helft van de jaren negentig groeide de economie er met meer dan 10 %. Anno 2004 en 2005 scoort Estland een zeer bewonderenswaardige economische groei van 6 %. Nu is Estland zelfs in staat om het lage tarief van de vlakke belasting nog verder te laten dalen. Vanaf 1 januari 2007 wordt het in de personenbelasting op 20 % gebracht. Maar hierbij moet zeker worden vermeld dat Estland géén vennootschapsbelasting kent. De aanslagvoet op vennootschapswinsten is gewoon nul. Nul procent en geen cent meer! Winsten in de schoot van de vennootschappen kunnen er belastingvrij gegenereerd worden. Er wordt alleen een soort dividendbelasting geheven bij uitkering van winsten. En die bedraagt ook 26 % van het uitgekeerde bruto-bedrag. Even een cijfer voorbeeld ter vergelijking. Een vennootschap in Estland maakt een winst van 1000. Wanneer er geen dividend wordt uitgekeerd wordt er geen belasting betaalt. De vennootschap houdt dus 1000 over om te investeren of om uit te keren als dividend. Indien de winst volledig wordt uitgekeerd wordt 260 ingehouden. De aandeelhouders ontvangen netto 740. Vergeleken met België is dit een groot verschil. De vennootschapsbelasting bedraagt hier afgerond 34 % en een dividend wordt aan 25 % belast (tenzij de vennootschap van de verlaagde tarieven kan genieten). Op een winst van 1000 wordt 340 vennootschapsbelasting aangerekend zodat er nog slechts 660 overblijft om te investeren of uit te keren aan de aandeelhouders. Zij betalen daarop een roerende voorheffing van 25 %, of 165. Uiteindelijk ontvangen ze netto 495. Net iets minder dan de helft. In het beste geval kan de Belgische vennootschap van de verlaagde tarieven genieten in de vennootschapsbelasting (25 %) en in de roerende voorheffing (15 %). Op een winst van 1000 wordt 250 vennootschapsbelasting ingehouden. Op het uitgekeerde dividend van 750 wordt 15 % aangerekend en kan uiteindelijk 637,5 netto aan de aandeelhouders worden uitgekeerd. In dit tweede scenario lijkt dit verschil lijkt niet meer zo groot. Maar om het plaatje volledig te maken moet er echter bij vermeld worden dat één van de voorwaarden om van het verlaagd tarief te kunnen genieten de zgn. éénmiljoen-regel is van vroeger; dzw; dat aan de bedrijfsleider een minium bezoldiging van 25000 EURO moet worden uitgekeerd. Uiteraard worden daar ook belastingen op betaald (zeg maar 35 %) nà aanrekening van de bijdragen in de sociale zekerheid (afgerond 20 %). Rekening houdend met de personenbelasting die langs een achterpoortje binnenkomt loopt het verschil weer op. Immers, de vennootschap moet eigenlijk een resultaat van 2000 realiseren om een dividend van 1000 aan de verlaagde tarieven te kunnen uitkeren. De bezoldiging van 1000 die aan de bedrijfsleider wordt betaald moet eerst verminderd worden met 200 aan sociale zekerheid. Op 800 wordt al gauw 40 % personenbelasting betaald, of 320. Hij ontvangt netto 480 aan bezoldigingen en een dividend van 637,5 netto. Of in totaal 1.157,5. Terwijl in Estland op een vennootschapsresultaat van 2000 de aandeelhouders gewoon 1.480 netto zullen ontvangen. Vanaf 2007 zal het zelfs 1600 netto zijn omdat de aanslagvoet van 26 % zal worden teruggebracht naar 20 %. En als er geen dividend wordt uitgekeerd zijn de verschillen nog dramatischer. Onwaarschijnlijk eenvoudig Uit het voorbeeld blijkt overigens ook nog een ander voordeel van de vlakke belasting : de eenvoud. Niet voor niets wordt een vlakke belasting a post card tax return genoemd. Dwz. dat de belastingplichtige bij wijze van spreken op een postkaart zijn fiscale aangifte kan indienen. Dit betekent dat een vlakke belasting veel eenvoudiger te controleren valt. Er is geen zware administratie nodig om de belastingen te innen. En de belastingplichtige kan niet inspelen op de grijze zone van verschillende regeltjes of voor interpretatie vatbare bepalingen om de belastingen te ontwijken. De eenvoud en de lagere tarieven maken het ook minder aantrekkelijk om te frauderen. Daar heeft Rusland bv. ervaring mee waar de meest opvallende ommekeer in de fiscale ontvangsten werd genoteerd. Het voorbeeld van de Baltische Staten volgend heeft het grote communistische bolwerk van vroeger sinds 1 januari 2001 een personenbelasting ingevoerd van 13 % zonder aftrekposten. De Russische schatkist werd duidelijk beter van dit lager tarief. De aangegeven inkomen stegen plotseling met éénderde. Hoe is dit te verklaren? Voor de belastinghervorming kende Rusland drie tarieven in de personenbelasting 12 %, 20 % en 30 %. Slechts 52 % van de huishoudens gaven toen hun inkomsten aan. Na de fiscale hervorming gaven 68 % van de huishoudens hun inkomsten aan. En een jaar na de belastinghervorming incasseerde de Russische schatkist al 26 % meer fiscale inkomsten uit de verlaagde personenbelasting. Natuurlijk zullen critici opwerpen dat Rusland ook niet meteen over het meest performante fiscaal stelsel beschikte. Maar zelfs in de VS zijn de verschillen tussen aangegeven en verdiend inkomen aanzienlijk volgens de Amerikaanse fiscus, de IRS (Internal Revenu Service). In een gemiddeld jaar schat de IRS dat het voor elke dollar dat het ontvangt er nog een 19 of 20 dollarcent zou verschuldigd zijn. Zo zouden kleine ondernemingen nalaten om 30 % van hun inkomen aan te geven. Een bedrag dat al gauw 80 % bedraagt voor baby-sitters en mensen actief in het onderhoud van tuinen. De niet aangegeven inkomsten zou voor een normaal begrotingsjaar resulteren in een gemis van 312 en 353 billioen dollar aan fiscale ontvangsten voor de Amerikaanse schatkist. Dit zijn aanzienlijke bedragen. Concreet zou er in Amerika achter de schermen ook gewerkt worden aan de invoering van een vlak tarief. De progressieve tarieven uit de personenbelasting zouden vervangen worden door één enkel tarief van 20 % op alle inkomsten. Dit vlak tarief zou volstaan om de schatkist te spijzen. Onder een zuivere vlakke belasting int de fiscus hetzelfde bedrag van de eerste tot de laatste dollar die wordt verdiend. Maar de administratieve elegantie van zo’n systeem zit verscholen in een hoekje. Omdat elke dollar wordt belast aan hetzelfde tarief maakt het voor de fiscus niet uit wie hoeveel verdient. De fiscus kan gewoon 20 % personenbelasting heffen op de globale som aan lonen die de werkgever uitbetaalt. Dit resulteert in Amerika in de controle van 8 miljoen ondernemingen tegenover 130 miljoen loontrekkenden. Ook voor de IRS is de keuze vlug gemaakt. Zodra er echter een tweede aanslagvoet bijkomt, of een persoonlijke belastingvrije som zou worden toegepast moet de fiscus opnieuw gaan individualiseren wie wat heeft verdient. De invoering van een vlakke belasting, of minstens de mogelijkheden onderzoeken om een vlakke belasting in te voeren legt op zijn minst een aantal historische maatschappelijke paradoxen bloot. Eerst en vooral is het een kapitalistische belasting bij uitstek; want ongeacht hoeveel men verdient er geldt maar één tarief. De aantrekkingskracht voor de grote verdieners is duidelijk. Nochtans is dergelijk systeem van inkomsten belasting in de geïndustrialiseerde wereld quasi onbestaande. Europa en Amerika kennen een progressief stelsel van belastingen op arbeid. De progressieve inkomstenbelasting, waarbij zgn. de sterkste schouders de zwaarste lasten zouden dragen, is eigenlijk ontsproten aan het brein van Karl Marx en Friederich Engels die er voor het eerst hebben over geschreven in hun Communistisch Manifest van 1848. Merkwaardig genoeg zijn de vroegere communistische landen nu bezig met de invoering van een vlakke belasting om hun economieën uit het slop te halen. Rechtvaardig Bovendien zou volgens sommige critici een vlakke belasting maatschappelijk onrechtvaardig zijn. Maar tegelijk kan men niet om de vaststelling heen dat de sociale zekerheid gefinancierd wordt door een vlakke belasting bij uitstek. De sociale zekerheidsbijdragen zijn nl. lineair en kennen eigenlijk maar één tarief, zowel voor loontrekkenden, ambtenaren als zelfstandigen. Anderzijds is het ook zo dat de progressieve inkomstenbelasting de rijken niet noodzakelijk meer doet betalen dan de kleine en de middelgrote huishoudens. De superrijken en grote vermogens zoals Bill Gates of Warren Buffet en vele anderen maken veelvuldig gebruik van internationale belasting tax planning om de belastingdruk op hun inkomsten en vermogen te verminderen. Daarnaast maken ze ook handig gebruik van de mazen in de complexe fiscale wetgeving om de belastingen te ontwijken. Zo slagen ze erin om hoewel ze steeds meer verdienen, geleidelijk steeds minder belastingen te betalen. De progressieve belastingschalen blijken dus in praktijk regressief te zijn. De zwaarste fiscale druk wordt getorst voor huishoudens die tussen de 100.000 en 200.000 dollar verdienen. Die bevolkingscategorie zit volop in de hoogste belastingschalen en heeft ze net te weinig middelen om via internationale fiscale planningtechnieken daaraan te ontsnappen. De enige manier voor hen minder belastingen te betalen bestaat uiteindelijk in om gewoon minder werken. De beste remedie om die vormen van belastingverschuiving en – ontwijking tegen te gaan schuilt hem onder meer in de eenvoud van de flat tax. Temeer omdat een vlakke belasting ook sociaal gecorrigeerd kan worden zodat de laagste inkomsten uiteindelijk geen belastingen meer zouden moeten betalen. In de VS betaalt iemand die minder dan 25.000 $ verdient geen federale inkomstenbelasting. In sommige kringen (bv. Yale) wordt zelfs gepleit om alle inkomsten onder de 100.000 $ vrij te stellen van belastingen. Gewoonweg omdat het de schatkist teveel zou kosten om voor die huishoudens de belastingen effectief te innen. Wie dan meer verdient dan het vrijgesteld gedeelte zou belast worden aan 20 %. Dergelijk laag tarief is meteen ook veel minder fraude gevoelig. Gekoppeld aan een hoge pakkans loont het ook niet meer de moeite om te frauderen. Werken en sparen De pleitbezorgers van de vlakke belastingen argumenteren ook nog dat het lage tarief bovendien de incentive om te werken, te investeren en te sparen aanscherpt. Het laag tarief van 20 % zou in de VS voldoende zijn om de schatkist te spijzen omdat alle andere aftrekposten zouden afgeschaft worden. In principe gelden onder een flat tax geen aftrekken meer voor interesten op hypothecaire leningen, of andere persoonsgebonden belastingvrije sommen. Hoewel de afschaffing van de aftrekbaarheid van de intersten politiek ter discussie staat omdat er zoveel huishoudens van genieten. Voor België zou in de inkomstenbelasting toch nog altijd een tarief van 25 à 27 % moeten geheven worden om de staat van voldoende financiële middelen te blijven voorzien. Maar daar bestaan nog geen grondige studies over. Druk op de sociale zekerheid Naast de fiscale revolutie ontketent de flat tax ook een aardverschuiving in de sociale zekerheid. De flat tax wordt door Bush niet alleen geïntroduceerd om de economische groei aan te zwengelen en het Amerikaans bedrijfsleven toe te laten om zich gunstig te positioneren in de wereldwijde concurrentie. Het laag tarief van de flat tax zal voor de belastingbetaler meteen waarneembaar zijn in het hoger netto-inkomen dat hij zal ontvangen. Maar schijn bedriegt. Hoewel het netto-inkomen integraal besteedbaar aan consumptie zal men toch enige voorzichtigheid aan de dag moeten leggen. Bush wil zijn onderdanen immers aansporen om een gedeelte van hun netto-inkomen dat ze meer ontvangen te beleggen in individuele pensioenrekeningen (zgn Individuel Retirement Accounts, of IRA’s). Dit zou dan moeten dienen om de tekorten in de sociale zekerheid op te vangen die in de toekomst onder meer wegens de vergrijzing van de bevolking zouden kunnen ontstaan. De invoering van de flat tax is een meervoudig snijdend zwaard en het doorbreekt de negatieve spiraal van hoge aanslagvoeten, dalende economische activiteit, slinkende tewerkstelling en groeiende overheidstekorten waaraan de Westerse economieën lijden. De lage aanslagvoet van de flat tax geeft de economische groei een enorme stimulans. Door de gestegen groei hoeft de schatkist ondanks het lage tarief toch geen inkomsten te derven. Het netto-inkomen van de werkende klasse stijgt zodat ze meer kunnen consumeren en meer kunnen sparen. Het aanleggen van privé-fondsen in de sociale zekerheid maakt de hulpbehoevende burger minder afhankelijk van een sociale zekerheid die door de overheid wordt georganiseerd zodat de staat de aanslagvoet nog verder kan doen dalen. Enz., zodat de volgende ronde van de spiraal kan gedraaid worden. Opmerkelijk is dat de invoering van de flat tax door de Baltische Staten in het midden van de jaren negentig door verschillende landen van de OESO, een clubje van overheden die hoge belastingtarieven in hun vaandel voeren, een beetje meewarig werd bekeken. De flat tax werd afgedaan als een onhoudbaar initiatief en ging men ervan uit dat die landen heel vlug zouden overschakelen naar een systeem van hoge belastingen zoals in de OESO-landen al lang gemeengoed was geworden. Nu tien jaar later is dit een grove misvatting gebleken. Het voorbeeld van de drie Baltische Staten heeft intussen al veel navolging gekregen in verschillende andere landen van het voormalige Oost-blok. Zelfs Rusland is op de kar van de flat tax gesprongen met een tarief van 13 %. Onder druk van de internationale concurrentie nemen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk de uitdaging zeer ernstig en bestuderen ze de invoering van een vlakke belasting zeer ernstig. Bush heeft een Pannel on tax reform geïnstalleerd. Het ligt overigens ook in de lijn van de verwachtingen dat de Aziatische landen, met China en India op kop, in de toekomst eveneens zullen opteren voor een systeem van vlakke belastingen om hun economie nog meer vleugels te geven. Waarom ook zouden ze naar het voorbeeld van de OESO hun economieën die nog maar pas hun plaats hebben in genomen op de wereldkaart meteen weer de kop indrukken met zware belastingen? Uit dit alles moeten de overheden van de West-Europese landen hun besluiten trekken willen ze toekomst van de bevolking en de ondernemingen in dit deel van het continent veilig stellen. Werner Niemegeers