2010-02 Dans Magazine - Flamenco

advertisement
Column Jos van der Lans, Dans Magazine, nr.1/2010, februari/maart.
De Spaanse ziel
Ineens zag ik de handen. Ik had ze natuurlijk al de hele tijd gezien, maar ineens vielen ze me
op. De handen waren van Mascha Meijman en ze danste deze avond in Amstelveen flamenco.
Ze zag er prachtig uit, het haar strak naar achter, in een knot bijeengebracht, strakke jurk,
weid uitlopend rondom haar voeten, zodat elke draai een extra zwier kreeg. Haar schoenen
klikten als een hakkelende specht ritmisch op de planken van het podium, volslagen in
harmonie met de twee gitaarvirtuozen en de percussionist die met haar een orkest vormden.
Dat was het eerste wat ik dacht: flamencodansen is dus muziek maken. Terwijl de
Spaanse gitaren doordansten en Mascha’s schoenen in een staccatoritme het podium
beroffelden, zocht ik in de grijze wereld van mijn hersenen antwoord op de vraag of er meer
dansvormen zijn waarin de dans, in plaats van op de muziek gedragen te worden, meteen ook
muziek is. Ik kon er zo snel geen verzinnen. Oké, tapdansen dan. Mwahhh… dat is – als ik nu
maar niemand beledig - toch een beetje een soort showbizdansen, de muziek hield even op als
Fred Astaire zijn roffeltje tapdanste.
Dit optreden was van een onvergelijkbare orde, dit was de
hogere school van de flamenco, met eigen composities en een
moderne interpretatie van deze eeuwenoude danstraditie. Ik keek
naar de jubileumvoorstelling van Primavera, een groep die bestaat
uit zeven gerenommeerde flamenco-artiesten: twee zangers, twee
dansers, twee gitaristen en een percussionist. Het gezelschap is tien
jaar geleden opgericht door Mascha Meijman, toen net terug van een
vierjarig verblijf in Sevilla, hoofdstad van Andalusië en de bakermat
van flamenco. Inmiddels is zij in Nederland een grote naam, niet
alleen als danser, ook als docent en als organisator. Haar
impresariaat Masflamenco is de spil waar flamenco in Nederland
om draait.
In de voorstelling Alegria y pena, die ik begin februari zag in
De Griffioen, het theater van de Vrije Universiteit, wil de groep
laten zien wat zij de afgelopen tien jaar heeft meegemaakt. Alegria y
pena betekent in het Nederlands lief en leed. De voorstelling bestaat
uit liederen, muziek en dansen, maar dat alles vloeit eigenlijk steeds samen. Het is
flamencotheater.
Het was een indrukwekkende voorstelling. Maar vraag me niet iets te vertellen over
het lief en leed dat deze groep theatermakers de afgelopen tien jaar met elkaar gedeeld
hebben. De liederen waren in het Spaans, de gitaren waren Spaans, de dans was Spaans, daar
kan een nuchtere Nederlander weinig nuanceverschillen in ontdekken, vrees ik. Maar toen ik
het gezelschap zo bezig zag, kon ik me toch niet aan de indruk onttrekken dat het leed het de
afgelopen tien jaar ruim gewonnen heeft van het lief.
1
Maar waarschijnlijk was dat precies de kern van flamenco. Dans en muziek – zo had
ik gelezen – zijn voortgekomen uit de levensstijl van groepen zigeuners die na bijna
wereldwijde omzwervingen in de 16e eeuw in Spanje neerstreken. Hun muziek- en
dansbagage was gevuld door landen in het verre oosten. Het ritmisch-roffelende voetenwerk
is bijvoorbeeld terug te voeren op Indiase dansen. Op het Iberisch schiereiland ontwikkelde
flamenco zich verder, om uiteindelijk deel te worden van de Spaanse cultuur. Het werd de
dans van de bevolking, die in een arm land (Spanje was tot ver in de 20ste eeuw grotendeels
analfabeet) elke dag moest zien te overleven. Die klankkleur heeft flamenco gevormd, en voel
je tot op de dag van vandaag in de liederen. Vrolijk is anders, hier wordt het lijden verwoord.
Zo kwam ook de zang tot mij die Primavera in
Amstelveen ten gehore bracht. Carlos Denis Moreno en
Erminia Fernandez Cardoba voerden mij mee in de zware
poëzie van het leven. Mijn Spaans is van het niveau dat ik er
geen touw aan vast kon knopen, maar zo klonk het. Ik
luisterde, ik keek naar hun gezichten, en ik las er de intensiteit,
de doorleefdheid en ik meende de smart van de oude zigeuners
te herkennen die ooit in Spanje troost zochten in flamenco.
En toen, plotseling, stonden mijn ogen stil bij de
bewegende handen van Mascha Meijman - sierlijk, gracieus,
verfijnd, inderdaad, de ritmische soepelheid van oosterse
vingers. Deze vingers dansten een eigen dans. Licht, tintelend
bijna, bewogen die vingers door de ruimte. Waar het dansende
lichaam kracht en stevigheid uitstraalde, en dat onderstreepte
door het trommelende voetenwerk, brachten de vingers in het
verlengde van die beweging frivoliteit, vrolijkheid,
zelfbewustzijn. De vingers waren de versiering van de
zwaarmoedigheid, zoals een statig gebouw met een paar kleine
elementen iets fris kan krijgen.
Ineens zag ik iets anders in flamenco.
Ik zag in het samenspel van de bewegingen plotseling trots, fierheid, zelfbewustzijn,
eigendunk, liefde misschien wel. En bovenal plezier. Het was alsof de vingers alle
zwaarmoedigheid wegknipten, en me een kijkje gunden in de gloed van de Spaanse ziel. <br>
Olé, riep zanger Carlos Denis Moreno.
Het klonk me als warme muziek in de oren.
2
Download