EUROPEES PARLEMENT 2009 - 2014 Zittingsdocument 8.12.2010 B7-0701/2010 ONTWERPRESOLUTIE naar aanleiding van een verklaring van de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement over het werkprogramma van de Commissie voor 2011 Lothar Bisky namens de GUE/NGL-Fractie RE\851267NL.doc NL PE450.531v01-00 In verscheidenheid verenigd NL B7-0701/2010 Resolutie van het Europees Parlement over het werkprogramma van de Commissie voor 2011 Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het werkprogramma van de Commissie voor 2011, – gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat in heel Europa mensen betogen tegen het bezuinigingsbeleid van de Europese Unie en haar lidstaten, dat leidt tot zware ingrepen in de lonen, uitkeringen en overheidsdiensten; overwegende dat de mensen zich ertegen verzetten dat zij de kosten betalen van een financiële crisis die is veroorzaakt door het onverantwoorde, door winstbejag bepaalde gedrag van de banken; overwegende dat de mensen het oneens zijn met het neoliberale beleid dat de deur heeft geopend voor deze ontwikkeling, B. overwegende dat tegelijkertijd de kernlidstaten en de Europese instellingen de nationale begrotingen aan verdere beperkingen onderwerpen en het stabiliteitspact aanscherpen; overwegende dat door dit beleid de vraag zal krimpen en de lonen zullen dalen en dat het pad wordt geëffend voor de invoering van een radicaal liberaliseringsprogramma, waarmee de voorwaarden worden geschapen voor een nieuwe economische crisis; overwegende dat de Commissie voorbereidingen treft voor de uitvoering van een bezuinigingsbeleid door met voorstellen te komen voor verdere pensioenhervormingen in 2011, verdere hervormingen van het stelsel van arbeidsbescherming en staatssteun en verdere liberalisering en privatisering, C. overwegende dat de banken alweer grote winsten maken; overwegende dat de EU en de lidstaten niet bereid zijn gebleken de handel van de banken aan beperkingen en regelgeving te binden, zodat de wortels van de crisis niet zijn aangepakt, D. overwegende dat de financiële en economische crisis in de EU doorgaat, begeleid door een boom in sommige lidstaten, met name Duitsland, en een stagnerende of zelfs krimpende economie in een aantal andere landen, bijv. Griekenland, Ierland, Spanje en Portugal, E. overwegende dat in totaal 84 miljoen mensen in de EU in armoede leven, onder wie het schandalige aantal van 19 miljoen kinderen; overwegende dat tegelijkertijd het aantal rijken en de omvang van hun rijkdom zijn toegenomen, F. overwegende dat het werkprogramma van de Commissie voor 2011 geen antwoord biedt op deze uitdagingen; overwegende dat de toenemende polarisatie in de EU en de voortzetting van het neoliberale beleid de Europese integratie en de EU als zodanig in gevaar brengen, PE450.531v01-00 NL 2/18 RE\851267NL.doc 1. is van mening dat het werkprogramma van de Commissie voor 2011 zich op de verkeerde prioriteiten richt en berust op een neoliberale beleidsbenadering, die tot de economische en financiële crisis heeft geleid; dringt aan op een radicale beleidsombuiging, waarin de uitbreiding van de macro-economische vraag en de bevordering van volledige werkgelegenheid voorop staan; 2. betreurt het dat de nieuwe procedures, op grond waarvan de Commissie geen jaarlijkse beleidsstrategie presenteert ter voorbereiding van haar werkprogramma, de mogelijkheden van het Europees Parlement om het werkprogramma in een vroegtijdig stadium te beïnvloeden, beperkt; verzoekt de Commissie deze situatie recht te zetten; 3. stelt bezorgd vast dat het eerste jaar van het Verdrag van Lissabon gekenmerkt is door harde botsingen tussen de Europese instellingen over de democratische participatie en de controlerechten van het Europees Parlement; onderstreept dat democratisering van de Europese Unie een conditio sine qua non is voor het overleven van de Unie en dat de versterking van de rol van het Europees Parlement een belangrijk aspect van deze uitdaging vormt; Economische governance en regulering van de financiële sector 4. wijst de voorstellen van de Commissie inzake economische governance van de hand, omdat zij geen adequaat antwoord geven op de diepgaande ongelijkheden in de EU; uit kritiek op het feit dat deze voorstellen gericht zijn op versterking van de preventieve en correctieve onderdelen van het gediscrediteerde stabiliteits- en groeipact, dat de economie van veel lidstaten wel eens in een diepe recessie kan storten en zeer negatieve gevolgen kan hebben voor de meeste Europese economieën; 5. onderstreept de noodzaak van intrekking van het stabiliteits- en groeipact en de gelijktijdige invoering van een werkgelegenheids- en groeipact dat overheidsinvesteringen bevordert, de interne vraag stimuleert, micro- en kleine en middelgrote bedrijven steunt en specifieke economische, sociale en milieucriteria vaststelt die aansluiten bij de specifieke behoeften van elke lidstaat en met name ten doel hebben de werkloosheid en de armoede terug te dringen; 6. herhaalt zijn scherpe kritiek op het nieuwe kader voor financieel toezicht in de Unie; betreurt het dat de werkelijke bronnen van financiële risico’s ongemoeid blijven en dat de banken die in heel Europa actief zijn, onder toezicht blijven staan van nationale autoriteiten met zwakke bevoegdheden; 7. verzoekt om strenge voorschriften die voorkomen dat banken buitensporig grote risico’s nemen en risico’s overhevelen naar de schaduwbankensector; is van mening dat de sector overheidsbanken en coöperatieve banken bevorderd dienen te worden en dat ten minste één overheidsbank de financiering van sociaal en ecologisch wenselijke projecten verzekert; 8. heeft kritiek op de onwilligheid van de EU om hedgefondsen en private equity te reguleren en te beperken, die in aanzienlijke mate hebben bijgedragen aan de crises door vergroting van de macroprudentiële risico’s; wijst erop dat private-equityfondsen verantwoordelijk zijn voor grootschalige asset stripping, verlies van talloze banen en de RE\851267NL.doc 3/18 PE450.531v01-00 NL liquidatie van veel bedrijven in de EU; uit scherpe kritiek op het feit dat de nieuwe EUverordening inzake hedgefondsen en private equity erop gericht is deze schadelijke producten te standaardiseren en met rechtszekerheid te omgeven in plaats van er het mes in te zetten; 9. onderstreept dat de voorschriften betreffende ratingbureaus moeten worden aangescherpt en dat het toezicht op ratingbureaus wereldwijd moet worden verbeterd; dringt aan op oprichting van een publiekrechtelijk Europees ratingbureau, om belangenconflicten te vermijden die afbreuk doen aan het kredietbeoordelingsproces; 10. spreekt zijn scherpe veroordeling uit over het verwerpen van enigerlei belasting op financiële transacties door de Commissie en een meerderheid van de lidstaten; is van mening dat een belasting op valutatransacties (Tobintaks) en op beurstransacties (met inbegrip van over-de-toonbank-transacties) op EU-niveau moet worden ingevoerd; Europees platform tegen armoede 11. betreurt het ten zeerste dat “2010 Europees Jaar tegen armoede en sociale uitsluiting” geen echte resultaten heeft opgeleverd; merkt op dat de nieuwe strategie slechts één doelstelling voor de armoedevermindering kent (het aantal armen met 20 miljoen terugdringen), maar geen doeltreffende beleidsmaatregelen voorstelt; uit scherpe kritiek op het feit dat armoedebestrijding niet meer dan een vlaggenschipprogramma is, waarin vertrouwd wordt op de zogeheten “open coördinatiemethode”; Cohesiebeleid en structuurfondsen 12. spreekt er zijn bezorgdheid over uit dat de Commissie in haar werkprogramma het cohesiebeleid alleen vermeldt als ondergeschikt onderdeel van het vlaggenschipinitiatief "efficiënt gebruik van hulpbronnen" en in verband met de aanpassing van het financieel kader van de EU; 13. herhaalt zijn standpunt dat het cohesiebeleid niet ondergeschikt mag worden gemaakt aan de prioriteiten van de neoliberale EU 2020-strategie, waarin het accent ligt op “concurrentievermogen”, “deregulering”, “aanpassingsvermogen” en “ondernemerschap”; onderstreept dat concurrentievermogen geen substituut mag worden voor convergentie in lidstaten en regio’s met een ontwikkelingsachterstand; 14. benadrukt dat regionaal beleid een onmisbaar instrument is voor de bevordering van economische en sociale cohesie, met als belangrijkste doel het verminderen van regionale verschillen, het stimuleren van reële convergentie en het bevorderen van groei en werkgelegenheid; vindt dat het cohesiebeleid na 2013 moet worden voortgezet en versterkt en altijd een onafhankelijke beleidsvorm moet blijven die zich richt op duurzame ontwikkeling (economisch, sociaal, milieu, territoriaal) en vermindering van de verschillen tussen regio’s en de achterstand van de armere regio’s; 15. is van mening dat de bestaande EU-financiering en de huidige financiële middelen van de EU voor het cohesiebeleid onvoldoende zijn met het oog op de noodzaak van echte convergentie, regionale verschillen, hoge werkloosheid, inkomensongelijkheid en armoede in de Europese Unie; wijst erop dat de EU-begroting versterking behoeft op het PE450.531v01-00 NL 4/18 RE\851267NL.doc gebied van het cohesiebeleid; onderstreept dat het van belang is dat territoriaal beheer en ruimtelijke ordening tot de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten blijven behoren; 16. is van mening dat het bbp het hoofdcriterium moet blijven bij het bepalen van de subsidiabiliteit in het kader van het regionaal beleid, maar moet worden aangevuld met andere indicatoren die verder gaan dan het bbp, waaronder behoeften in verband met de uitbanning van armoede en sociale uitsluiting, gendergelijkheid, een billijke en gelijke behandeling van iedereen (inclusief governance tussen de verschillende Europese regio’s en beëindiging van ongelijkheid op basis van inkomen en bezit), energie, gebruik van natuurlijke hulpbronnen en druk op ecosystemen; 17. beveelt aan het cohesiebeleid door vaststelling van specifieke maatregelen aan te passen aan de ultraperifere regio's, als omschreven in artikel 349 van het VWEU; verzoekt de Commissie permanente, behoorlijk gefinancierde maatregelen voor te stellen die aan de behoeften van elke ultraperifere regio kunnen worden aangepast en helpen bij de aanpak van de permanente problemen waarmee zij te maken hebben; Richtlijn inzake de detachering van werknemers 18. neemt nota van het voornemen van de Commissie met een wetgevingsinstrument te komen met voorschriften voor de handhaving en uitvoering van de richtlijn inzake de detachering van werknemers; onderstreept evenwel dat een grondige herziening van die richtlijn nodig is om te zorgen voor de toepassing van het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk en werk van gelijke waarde op dezelfde werkplek, met de verduidelijking dat de bepalingen over minimumloon minimumeisen zijn die niet als maxima mogen worden geïnterpreteerd, zoals het Europees Hof van Justitie in zijn jurisprudentie heeft gedaan; 19. dringt er, met het oog op het debat over verdere Verdragswijzigingen in de context van de volgende uitbreidingsronde, op aan dat in het primaire recht van de EU een socialevooruitgangsclausule wordt opgenomen die bepaalt dat de grondrechten in het algemeen en het recht op staking, werknemersacties en collectieve onderhandelingen in het bijzonder altijd voorrang hebben boven de “fundamentele vrijheden" van de interne markt; Herziening van de arbeidstijdenrichtlijn 20. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het voornemen van de Commissie een herziening van de arbeidstijdenrichtlijn voor te stellen met het oog op “aanpassing van de richtlijn aan de nieuwe realiteit” en verduidelijking van de uitvoering van de richtlijn, “vooral wat het probleem van de aanwezigheidsdiensten betreft”; herinnert de Commissie eraan dat het Parlement gekant was tegen de voorstellen van de Commissie en de Raad om de bestaande arbeidstijdenrichtlijn af te zwakken, en dat daarom de bemiddeling over dit dossier in de vorige zittingsperiode terecht is mislukt; waarschuwt de Commissie dat zij niet moet proberen de arbeidstijdenrichtlijn te verwateren, wanneer zij een nieuwe herziening van die richtlijn voorstelt; 21. verzoekt de Commissie een herziening van de arbeidstijdenrichtlijn voor te stellen die RE\851267NL.doc 5/18 PE450.531v01-00 NL aansluit bij het streven naar verzoening van werk en privéleven, waarvoor ten minste het volgende nodig is: een duidelijke beperking van de maximale werkweek op EU-niveau (van de huidige norm van 48 uur per week naar 40 uur als eerste stap en afschaffing van alle bestaande afwijkingen en mazen in de huidige richtlijn), hetgeen voor de lidstaten een stimulans zou zijn om nationaal tot arbeidstijdverkorting te komen, waarmee ook de werkloosheid zou worden tegengegaan; afschaffing van alle “opt-out”-mogelijkheden en volledige uitvoering van de arresten van het EHvJ (aanwezigheidsdienst op de werkplek moet als arbeidstijd worden aangemerkt; compenserende rusttijd moet worden toegekend onmiddellijk na de diensttijd); voor werknemers met meer dan één arbeidsovereenkomst moeten maatregelen worden genomen om te verzekeren dat de arbeidstijd van de werknemer gedefinieerd wordt als de som van de uit hoofde van elk van de overeenkomsten gewerkte arbeidstijd; Veiligheid en gezondheid op het werk 22. is verheugd over het voornemen van de Commissie om Richtlijn 2004/37 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk te herzien; onderstreept dat het toepassingsgebied van die richtlijn moet worden uitgebreid om rekening te houden met nieuwe risicofactoren en voor de voortplanting giftige stoffen, dat de bescherming en preventie duidelijk moeten worden verbeterd door de blootstellingsgrenswaarden (OELV’s) voor benzeen, het monomeer vinylchloride en hardhoutstof restrictiever te maken en door OELV’s voor een veel groter aantal carcinogene agentia vast te stellen dan in de huidige richtlijn wordt bepaald, met name voor kristallijn siliciumoxide; 23. is verheugd over het voornemen van de Commissie om een communautair initiatief inzake arbeidsgerelateerde spier- en skeletaandoeningen (MSD) te lanceren; heeft evenwel kritiek op het feit dat de Commissie de smalle aanpak van een “herschikkingsprocedure” voorstelt, waarbij de bepalingen van de Richtlijnen 90/269/EEG en 90/270/EEG in één wetgevingsinstrument worden bijeengebracht; verzoekt de Commissie een nieuwe richtlijn voor te stellen die gebaseerd is op het beginsel van preventie, zoals omschreven in Kaderrichtlijn 89/391/EEG inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk, en die in een holistische benadering alle werksituaties moet bestrijken, om van meet af aan MSD-risicofactoren uit te sluiten; wijst erop dat niet alleen moet worden gekeken naar biomechanische belastingen, maar ook naar de inhoud en de organisatie van het werk, de fysieke en psychosociale omgeving en zintuiglijke en emotionele belastingen, met inbegrip van de “genderdimensie” omdat vrouwen en mannen verschillend reageren op MSD-risico’s; 24. is van mening dat de nieuwe communautaire strategie voor gezondheid en veiligheid op het werk voor de periode 2013-2020 afstand moet doen van de benadering waarvoor in de vorige strategie (2007-2012) is gekozen en waarin gezondheid op het werk primair werd gezien als variabele van de productiviteit en het concurrentievermogen van bedrijven; wijst erop dat de nieuwe strategie zich moet richten op het benutten van de PE450.531v01-00 NL 6/18 RE\851267NL.doc mogelijkheden van REACH om de bescherming van werknemers tegen chemische gevaren te verbeteren, een hernieuwde poging om werkgerelateerde ziektes te voorkomen en de levenskwaliteit van werknemers op het werk te verbeteren, het versterken van de monitoring- en handhavingstaken van arbeidsinspecties en de werknemersparticipatie bij het uitstippelen, monitoren en uitvoeren van preventiebeleid, het verbeteren van de erkenning van beroepsziektes en het aanpakken van flexibiliteit, onzekerheid, uitbesteding enz. als belemmeringen voor een behoorlijke risicopreventie; Informatie en raadpleging van werknemers 25. neemt kennis van het voornemen van de Commissie om de Richtlijnen 2001/86/EG (statuut van de Europese vennootschap, rol van de werknemers) en 2003/72/EG (statuut van een Europese coöperatieve vennootschap, rol van de werknemers) te herzien; wijst erop dat de doelstelling van de Commissie om “de regelingen betreffende de rol van werknemers (…) te vereenvoudigen” er al op kan duiden dat zij bereid is toe te geven aan de druk van de industriële lobby (“werknemersparticipatie is een last voor de SE”); onderstreept dat de SE-wetgeving niet was bedoeld als instrument om nationale regelingen inzake de rol van werknemers en medezeggenschap met elkaar te laten concurreren, en dat ook niet mag worden; verzoekt de Commissie om intrekking van haar voorstel inzake het statuut van een Europese particuliere vennootschap, waarmee de participatierechten van de werknemers nog verder zouden worden uitgehold; Witboek over pensioenen en herziening van de IBPV-richtlijn 26. is van mening dat het door de Commissie aangekondigde witboek over pensioenen wellicht alleen zal dienen als propagandaplatform voor een verdere ontmanteling van de wettelijke pensioenstelsels; uit scherpe kritiek op het feit dat de Commissie reeds in haar groenboek over pensioenen heeft aangegeven dat de “toereikendheid” van pensioenen uit publieke regelingen wellicht naar beneden zou moeten worden bijgesteld in het licht van begrotingstekorten, demografische ontwikkelingen en de in de komende jaren te verwachten lagere groei, en dat er langer moet worden doorgewerkt; 27. uit scherpe kritiek op de insteek van de Commissie dat premiestelsels een nieuwe stimulans zullen krijgen door een “versterking van de interne markt voor pensioenen” – niet alleen voor bedrijfspensioenregelingen, maar voor een grote verscheidenheid aan particuliere pensioenfondsen, levensverzekeringen e.d. -, hetgeen uiteraard zijn uitwerking zal hebben op de beoogde herziening van de richtlijn inzake instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV); uit scherpe kritiek op het feit dat de IBPV-richtlijn de dienstverlening in verband met bedrijfspensioenregelingen heeft opengesteld voor concurrentie en de prudentiële voorschriften sterk heeft geliberaliseerd; 28. wijst op de rampzalige gevolgen van de liberaliseringsmaatregelen en de gedeeltelijke privatisering van de pensioenstelsels: premiestelsels konden eerdere beloften over hogere rendementen en veilige pensioenbetalingen niet waarmaken, zoals bleek uit hun grote verliezen (ten minste 20% van de vermogenswaarde) tijdens de financiële crisis, hetgeen resulteerde in nog steeds lopende reddingsoperaties van de lidstaten, hogere premies en verlaging van de uitkeringen uit deze stelsels; RE\851267NL.doc 7/18 PE450.531v01-00 NL 29. pleit voor een stapsgewijze herintegratie van de activa van premiestelsels in publieke pensioenstelsels – zoals in Argentinië is gebeurd – met het oog op een grotere herverdeling, dit met het tweeledige doel van voorkoming van ouderdomsarmoede en handhaving van het levenspeil met betrekking tot de inkomensgerelateerde onderdelen van de pensioenstelsels; Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen 30. neemt kennis van het voornemen van de Commissie om de twee jaar een “vaardighedenaudit” uit te voeren; is evenwel van mening dat de ontwikkeling van vaardigheden en bekwaamheden gedurende de gehele levenscyclus het meest gebaat is bij een op rechtsaanspraken gebaseerde benadering van een actief arbeidsmarktbeleid en een leven lang leren, omvattende gezondheid en veiligheid op het werk, universele en gelijke sociale en werknemersrechten, het waarborgen van evenwicht tussen en het combineren van werk en privéleven, verbetering van de kwaliteit van het werk en het welzijn op de werkplek in plaats van een geborneerde aanpak gericht op “vergroting van de arbeidsmobiliteit” en bevordering van flexizekerheid; wijst er met klem op dat de agenda voor vaardigheden en banen nauw moet worden gekoppeld aan stevige maatregelen aan de aanbod- en vraagzijde ter bevordering van een groene en sociale economie en een op duurzame ontwikkeling gericht regionaal en industriebeleid, in plaats van een strategie waarin het alleen gaat om het “anticiperen op veranderingen”; Jeugd in beweging 31. neemt kennis van het voornemen van de Commissie om Verordening 1612/68 (EURES) te wijzigen en uit te breiden met een voor de hele EU geldende mobiliteitsregeling voor jonge werknemers; wijst erop dat jonge werknemers zelf vrijelijk voor mobiliteit moeten kiezen en dat mobiliteit hun niet via conditionaliteitsbepalingen mag worden opgedrongen; 32. is van mening dat de aandacht voor de bevordering van de mobiliteit van jongeren alleen te beperkt is om de jeugdwerkloosheid doeltreffend te bestrijden; stelt daarom voor dat de Commissie een voorstel indient voor een Europese garantie voor de jeugd, op basis waarvan elke jongere in de EU zodra hij werkloos wordt aanspraak kan maken op een geschikte, goedbetaalde baan die is afgestemd op zijn kwalificaties en vaardigheden, een stageplaats, een aanvullende opleiding of een combinatie van werk en opleiding; Rechten van de vrouw en gendergelijkheid 33. stelt dat de nieuwe strategie van de EU voor gendergelijkheid gestalte moet krijgen in een maatregelenagenda en een politiek engagement op basis van het actieprogramma van Beijing en van de resultaten die daaruit zijn voortgekomen, vanuit de overweging dat de mensenrechten van vrouwen en jonge meisjes een onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar deel uitmaken van de universele mensenrechten; 34. verzoekt dringend om concrete maatregelen tegen loondiscriminatie, hetzij door herziening van de bestaande richtlijn, hetzij door vaststelling van sectorgerichte stapsgewijze plannen met nauwkeurig omschreven doelstellingen – zoals vermindering PE450.531v01-00 NL 8/18 RE\851267NL.doc van het loonverschil tot 0-5% in 2020 – om een einde te maken aan directe en indirecte discriminatie, dan wel door stimulering van collectieve arbeidsovereenkomsten en scholing van adviseurs voor gendergelijkheid, maatregelen tegen van de oneerlijke verdeling van onbetaald werk tussen mannen en vrouwen en opstelling van plannen voor gendergelijkheid voor ondernemingen en andere werkplekken; 35. onderstreept dat stereotypen op alle maatschappelijke niveaus en in alle levensstadia moeten worden bestreden, omdat dit een van de hardnekkigste oorzaken is van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, die van invloed zijn op hun keuzes op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid, de verdeling van huis- en gezinstaken, hun deelname aan het openbare leven en hun betrokkenheid bij en representatie in besluitvormingsorganen, alsmede op hun keuzes ten aanzien van de arbeidsmarkt, en verzoekt om een richtlijn inzake het voorkomen van geweld tegen vrouwen; Interne markt 36. is van mening dat in elk internemarktbeleid de sociale rechten en belangen van de Europese burgers voorop moeten staan; wijst de voorstellen van de Commissie voor de Single Market Act af, die gericht zijn op concurrentievermogen en verhoging van het liberaliseringstempo; verzoekt in eerste instantie om een moratorium op liberaliseringsmaatregelen en verzoekt de Commissie in samenwerking met de betrokken actoren onderzoek te doen naar de sociaaleconomische gevolgen van zulke maatregelen; 37. is gezien de bezuinigingsmaatregelen zeer verontrust over de toekomst van de overheidsdiensten in de EU; onderstreept het belang van overheidsdiensten en de verlening daarvan voor de bevordering van de sociale, economische en territoriale samenhang in de EU; uit scherpe kritiek op het vooroordeel tegen de staat als verlener van diensten van algemeen belang, en wenst dat publieke goederen onder het beheer van de publieke sector worden geplaatst; dringt aan op een versterking van de rol van de overheid bij marktregulering, marktparticipatie en marktinterventie; benadrukt in dit verband de noodzaak van herziening van de dienstenrichtlijn; 38. stelt dat taken in verband met het algemeen belang en het algemeen economisch belang van de lidstaten niet door het beleid van de Commissie ten aanzien van staatssteun in gevaar mogen worden gebracht; is van mening dat staatssteun op nationaal en EU-niveau aan ondernemingen gekoppeld moet worden aan verplichtingen van die ondernemingen voor de lange termijn ten aanzien van regionale ontwikkeling en werkgelegenheid, en dat er geen steun mag worden verleend waarmee overplaatsingen in de hand kunnen worden gewerkt; verzoekt om een sterkere rol voor de werknemersvertegenwoordigers in ondernemingsbesturen en bij structurele managementbesluiten; 39. merkt op dat de Commissie geen voorstellen voor de consumentenbescherming heeft gedaan in tijden van stijgende prijzen voor basisproducten, en verzoekt daarom de Commissie een fundamentele omslag in de prijscontrole voor te stellen en overheden de mogelijkheid te geven de prijzen van basisproducten ten behoeve van de bevolking te controleren; RE\851267NL.doc 9/18 PE450.531v01-00 NL 40. onderstreept dat er verder moet worden gewerkt aan gelijke randvoorwaarden voor het midden- en kleinbedrijf, dat op bepaalde markten nog steeds te kampen heeft met concurrentienadelen, bijvoorbeeld bij overheidsaanbestedingen; Klimaatverandering 41. onderstreept dat de mondiale economische crisis niet kan en mag worden aangewend als excuus om werkeloos toe te zien, dan wel om voorbij te gaan aan rechtvaardigheid op het gebied van het klimaat; herhaalt dat de ontwikkeling van een duurzame economie een fundamenteel onderdeel is van onze weg uit de huidige crisis; dringt daarom aan op groene innovatie die de basis moet vormen voor de omvorming van de industrie ten behoeve van duurzame groei, de bevordering van milieuvriendelijke technologieën, de reductie van de energieafhankelijkheid, en de waarborging van werkgelegenheid en sociale en economische cohesie in zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden; 42. verzoekt om de dringende goedkeuring van ambitieuze klimaat- en energiemaatregelen om verdere kosten als gevolg van klimaatverandering te voorkomen, via een initiatief van de Commissie om de broeikasgasuitstoot in 2020 met meer dan 40% te verlagen en met ten minste 80-95% in 2050 ten opzichte van het niveau in 1990, teneinde de mondiale gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau; 43. verzoekt het “indicatieve” EU-streefcijfer van 20% meer energie-efficiëntie in 2020 te vervangen door een bindend streefcijfer dat inhoudt dat 20% van de in de EU verbruikte energie afkomstig moet zijn van hernieuwbare energiebronnen; verzoekt om concrete bindende maatregelen tot vaststelling van richtsnoeren voor de verbetering van de efficiëntie van de energiewinning uit hernieuwbare bronnen; betreurt het dat slechts één van de initiatieven van de Commissie inzake energie van wetgevende aard is; verzoekt de Commissie dit wetgevingsvoorstel voor eind juni 2011 goed te keuren; 44. dringt aan op een initiatief van de Commissie met het oog op de herziening van het mechanisme voor schone ontwikkeling en het systeem voor emissiehandel, die de doelstelling van een CO2-emissiereductie in de EU en de wereld in feite ernstig ondermijnen; houdt eraan vast dat er moet worden gestreefd naar een effectieve binnenlandse reductie, zonder terug te vallen op marktinstrumenten of mechanismen voor flexibiliteit; 45. dringt bij de Commissie aan op de presentatie van projecten waarmee de EU en de ontwikkelde wereld de ontwikkelingslanden zullen bijstaan bij de toepassing van duurzame en efficiënte technologie, en wel via adequate financiële, technische en technologische steun en hulp bij de capaciteitsopbouw, zonder hen tot de aankoop van dure octrooien te verplichten, zulks naast de goedkeuring van ambitieuze mitigatiedoelstellingen; 46. onderstreept dat moet worden gezocht naar innovatieve en bijkomende bronnen ter financiering van klimaatmaatregelen, dit in de context van een mondiaal akkoord waarvan belastingen op internationale financiële transacties en een bijdrage van de internationale lucht- en scheepvaart deel uitmaken; benadrukt dat het zorgen voor volledige en transparante klimaatfinanciering cruciaal is als nieuwe en aanvullende bijdrage naast de bestaande begrotingen voor officiële ontwikkelingshulp, waarbij een PE450.531v01-00 NL 10/18 RE\851267NL.doc evenwichtige verdeling moet plaatsvinden tussen aanpassing aan en beperking van klimaateffecten; 47. wijst erop dat er een toekomstige klimaatveranderingsregeling moet komen met stevige regels inzake landgebruik, verandering van landgebruik, instandhouding, duurzaam bosbeheer en vergroting van het bosareaal in ontwikkelingslanden, om zo de adequate uitvoering van het REDD+-programma te waarborgen; Energiebeleid 48. merkt op dat de Commissie prioriteit toekent aan de aanpak van energievraagstukken; is van mening dat elke toekomstige strategie gericht moet zijn op verwezenlijking van de doelstellingen energie-efficiëntie en –besparing, ontwikkeling van nieuwe en hernieuwbare energievormen, bevordering van energienetten en voorzieningszekerheid; stelt dat het energiebeleid van de EU moet bijdragen aan betaalbare energieprijzen voor alle consumenten, de opwaardering van hernieuwbare energie in het kader van de duurzame energieproductie en de ontwikkeling van onderling verbonden, geïntegreerde, interoperabele en slimme energienetten; wijst het idee van de hand om het buitenlands beleid ondergeschikt te maken aan het waarborgen van de energievoorziening; 49. is verheugd over het voorstel van de Commissie inzake het beheer van afgewerkte brandstof en radioactief afval, en is van mening dat de Commissie intensiever moet toewerken naar de goedkeuring van de strengste normen voor nucleaire veiligheid; verzoekt de Commissie ook de verordening betreffende de melding van overbrenging van kernproducten binnen de Gemeenschap in haat werkprogramma voor 2011 op te nemen; 50. is verheugd over het wetgevingsinitiatief van de Commissie dat het kader moet vormen voor de totstandbrenging van slimme netten met het oog op de verhoging van de energieefficiëntie en de opname van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, en dringt erop aan dat de Commissie deze wetgeving in 2011 goedkeurt; 51. is verheugd over de inspanningen van de Commissie op het gebied van onderzoek en innovatie, maar dringt aan op een duidelijk onderscheid tussen onderzoeks- en innovatiebeleid; merkt op dat binnen het EU-innovatiebeleid meer aandacht moet worden besteed aan sociale innovatie; Vervoer 52. wijst elke verdere privatisering en liberalisering van de vervoerssector van de hand; spreekt zijn bijzondere bezorgdheid uit over de plannen van de Commissie voor de spoorwegen en de luchtvaart; 53. spreekt zijn bezorgdheid uit over het luchthavenpakket, dat bedoeld is om de concurrentie te vergroten; is van mening dat de praktijk aantoont dat privatisering en concurrentie niet leiden tot een verbetering van de veiligheid en de beveiliging en een versterking van de passagiersrechten, maar tot minder veiligheid en een verslechtering van de sociale rechten van de mensen die in deze sector werkzaam zijn; 54. wijst het idee van de totstandbrenging van één Europese spoorwegruimte af, waarmee RE\851267NL.doc 11/18 PE450.531v01-00 NL onder het mom van het scheppen van een interne markt en het herschikken van de richtlijn, wordt beoogd het openbaar vervoer aan concurrentie te onderwerpen, privatisering te bevorderen en bevoegdheden op spoorweggebied te scheiden, hetgeen een uitnodiging is tot het versnipperen van werkzaamheden en de bijbehorende kennis van de spoorwegveiligheid; 55. uit scherpe kritiek op het feit dat de Commissie, zonder een uitputtende beoordeling van het sociaaleconomisch effect van de al bestaande deregulering, vasthoudt aan de opsplitsing van het openbaar vervoer in bedrijfsonderdelen: stations, rollend materieel, onderhoudscentra en toeleveringseenheden, waardoor de administratieve lasten worden verzwaard, de veiligheidsvoorschriften worden afgezwakt en de diensten voor de klant minder betrouwbaar worden; Milieubeleid 56. staat op herziening van Verordening (EG) nr. 2152/2002 over afvalstatistieken om deze te vereenvoudigen en op één lijn te brengen met andere rapportageverplichtingen in de communautaire afvalwetgeving, aangezien deze herziening in het werkprogramma voor 2010 was aangekondigd, maar geen concreet vervolg heeft gekregen; 57. verzoekt de Commissie om indiening van een voorstel voor de verdere ontwikkeling van het LIFE+-programma (financieel instrument voor het milieu); constateert met bezorgdheid dat het aantal in het kader van het LIFE+-programma gefinancierde projecten in diverse lidstaten elk jaar lager is dan de indicatieve toewijzing; verzoekt de Commissie na te gaan waaraan deze lage uitvoeringsgraad te wijten is en eventueel veranderingen in de regels voor het programma voor te stellen, met name voor wat betreft de medefinancieringsbedragen; 58. verzoekt om een evaluatie van de REACH-verordening, die moet leiden tot wetgevingsvoorstellen volgens de medebeslissingsprocedure, waaronder een herziening van het toepassingsgebied van de REACH-verordening (uiterlijk in 2012), een evaluatie inzake uitbreiding van het toepassingsgebied met strengere toelatingsvoorschriften voor hormoonontregelaars (uiterlijk in 2013) en een evaluatie inzake de verplichte uitvoering van een chemische veiligheidsbeoordeling en opstelling van een chemisch veiligheidsrapport voor stoffen die kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn (uiterlijk in 2014); 59. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een richtlijn asbestverwijdering, waarin een regeling is opgenomen voor de gecontroleerde verwijdering van asbestvezels en de decontaminatie of verwijdering van asbestvezelhoudende apparatuur, teneinde deze vezels volledig te elimineren; verwijst daartoe naar zijn resolutie van 7 mei 2009 over REACH en meer in het bijzonder naar paragraaf 8 van die resolutie; 60. staat op herziening van Verordening 882/2004 inzake officiële controles langs de voedselketen; betreurt het dat de Commissie sinds de publicatie van het verslag over de algemene werking van de officiële controles (COM(2010)441) geen enkel wetgevingsvoorstel heeft aangekondigd; 61. dringt aan op een snelle follow-up van de resoluties van het Europees Parlement over de PE450.531v01-00 NL 12/18 RE\851267NL.doc kwaliteit van de binnenlucht; verwijst naar zijn resolutie van 4 september 2008 over het actieplan milieu en gezondheid, met name paragraaf 14, en zijn resolutie van 10 april 2008 over het zesde communautaire actieprogramma milieu, paragraaf 11; betreurt het dat de Commissie heeft geweigerd in voorgestelde wetgeving rekening te houden met deze verzoeken; 62. betreurt het dat in het werkprogramma is nagelaten diverse vervolgverslagen te vermelden die worden genoemd in verscheidene wetsteksten die onder de bevoegdheid van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid vallen, zoals het voorstel tot wijziging van Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso IIrichtlijn), de herziening van de vrijstelling van het cadmiumverbod voor draagbare batterijen en accu’s voor gebruik in snoerloze apparaten, een voorstel voor een richtlijn inzake de NOx-emissies van de luchtvaart en de herschikking van de richtlijnen inzake plastic materialen en voorwerpen die in contact komen met levensmiddelen, om te komen tot één verordening van de Commissie; 63. dringt aan op een spoedig vervolg op de mededeling over waterschaarste en droogtes en op een ambitieuzere benadering dan in het werkprogramma voor 2011 uiteengezet; verzoekt de Commissie, gelet op de wisselwerking tussen fenomenen als droogte, bosbranden en woestijnvorming, om met een voorstel voor een richtlijn te komen, in de zin van de richtlijn inzake overstromingen, met het oog op de aanneming van een communautair beleid inzake waterschaarste, droogte en aanpassing aan de klimaatverandering; roept de Commissie ertoe op om wetgevingsvoorstellen en initiatieven op het gebied van bosbescherming en brandveiligheid voor te stellen en samen met de lidstaten uit te voeren; verzoekt de Commissie in het kader van de blauwdruk ter bescherming van de Europese watervoorraden (aangekondigd voor 2012) met een richtlijn inzake de waterefficiëntie van gebouwen te komen; Gemeenschappelijk landbouwbeleid 64. is van mening dat herziening van het GLB nodig is, met als doel eerlijke prijzen met name voor kleine en middelgrote boeren en familiebedrijven, en met een zo nauw mogelijke koppeling tussen steun en productie en een eerlijke verdeling van de steun onder producenten, producten en landen met inachtneming van maxima en modulering, waarbij de belangrijkste doelstelling is de voedselproductie op het grondgebied van alle EU-landen te verhogen ten behoeve van de voedselzekerheid en de voedselautonomie; Visserijbeleid 65. herhaalt dat het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid de modernisering en duurzame ontwikkeling van de visserijsector moet bevorderen, zodat deze sector sociaaleconomisch bestaansrecht houdt, de visreserves in stand worden gehouden, banen worden behouden en gecreëerd en de levensomstandigheden van de werknemers in deze sector worden verbeterd; 66. dringt aan op maatregelen ter verbetering van de visprijs bij eerste verkoop en van de inkomens van de werknemers in de visserijsector, alsmede op subsidie- of RE\851267NL.doc 13/18 PE450.531v01-00 NL compensatieregelingen voor werknemers in deze sector die te lijden hebben onder de sociaaleconomische gevolgen van de herstelplannen, het meerjarenbeheer en de maatregelen ter bescherming van ecosystemen; 67. verzoekt om maatregelen om de soevereiniteit te waarborgen over de exclusieve economische zone van de lidstaten en hun visbestanden, zodat nabuurschapsbeheer mogelijk wordt; is van mening dat een 12-mijlszone moet worden gehandhaafd als zone met exclusieve toegang voor de nationale vloot van elke lidstaat, en stelt voor de mogelijkheid van uitbreiding naar aangrenzende gebieden langs de lijnen van het continentaal plat in overweging te nemen; 68. wijst elke vorm van privatisering van visbestanden van de hand, inclusief de overdraagbaarheid van visquota, waardoor in de lidstaten quotamarkten zouden ontstaan die de traditionele visserij ernstig zouden belemmeren; Stockholmprogramma 69. betreurt het dat de maatregelen die in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en het Stockholmprogramma zijn genomen en uitgevoerd, tot een buitensporige nadruk op veiligheid hebben geleid, met beperking van de grondrechten, waaronder de privacy en de vrijheid van meningsuiting; wijst de onevenredigheid van veiligheidsmaatregelen af die tot steeds meer bewaking en opstelling van profielen alsmede schendingen van de menselijke waardigheid – zowel persoonlijk als collectief – leiden en niets doen aan de onderliggende oorzaken van gewelddadige acties; Asiel en migratie 70. vraagt om een reëel en ambitieus programma voor de hervestiging van vluchtelingen dat de kwaliteit en de doeltreffendheid van de hervestiging garandeert, met specifieke richtsnoeren voor een nieuw model voor het vaststellen van de prioriteiten, stimulansen om meer lidstaten aan te moedigen om vluchtelingen te hervestigen, samenhang tussen hervestiging en de overige onderdelen van het EU-asielbeleid, normen voor de opvangvoorwaarden en follow-upmaatregelen die bij elk hervestigingsinitiatief moeten worden genomen; 71. bekrachtigt zijn verzet tegen de repressieve benadering in het EU-immigratiebeleid; verzoekt daarom om nieuwe initiatieven die zich sterker moeten richten op legale inreismogelijkheden voor migranten en de opstelling van een handvest van de rechten van alle migranten, terwijl steun wordt gegeven aan de regularisering van migranten die al in de EU wonen en werken; 72. verzoekt om indiening van een specifieke richtlijn die alle bepalingen van het op 18 december 1990 door de Algemene Vergadering van de VN goedgekeurde Internationaal verdrag voor de bescherming van de rechten van buitenlandse werknemers en hun gezinnen bevat en in EU-recht omzet; 73. is van mening dat de verdere ontwikkeling en versterking van Eurojust moet plaatsvinden PE450.531v01-00 NL 14/18 RE\851267NL.doc op basis van aangescherpte democratische controles, het recht op informatie, bescherming van persoonsgegevens en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden; Gegevensbescherming 74. is verheugd over het voorstel voor een nieuw, alomvattend EU-rechtskader voor de bescherming van persoonsgegevens en onderstreept dat dit een einde moet maken aan de bestaande onsamenhangendheid van beschermingsregelingen tussen de voormalige pijlers en tevens de kernbeginselen van de gegevensbescherming moet bevestigen, zoals doelbeperking, proportionaliteit, transparantie, zelfbeschikking op informatiegebied, gegevensminimalisering, gegevensbewaring en het recht op toegang; 75. onderstreept dat de toekomstige algemene gegevensbeschermingsovereenkomst tussen de EU en de VS moet worden gezien als "parapluakkoord" dat met terugwerkende kracht moet gelden en zo van toepassing wordt op alle bestaande multilaterale en bilaterale akkoorden tussen de EU en/of haar lidstaten en de VS alsmede op toekomstige akkoorden, en dat op zichzelf geenszins mag worden beschouwd als rechtsgrond voor het delen van gegevens; 76. spreekt zijn overtuiging uit dat deze overeenkomst volledig en in haar totaliteit in overeenstemming moet zijn met het Handvest van de grondrechten en de Europese normen voor gegevensbescherming; De buitenlandse agenda 77. uit kritiek op het feit dat sinds de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden de programmering van het externe optreden veel minder doorzichtig is geworden; verzoekt de HV/VV vanaf volgend jaar parallel met het werkprogramma van de Commissie de beleidsagenda van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement voor te leggen; 78. stelt bezorgd vast dat 2010 duidelijk heeft gemaakt dat er geen verbetering is in de democratische controle en voorafgaande raadpleging van het Europees Parlement inzake het externe optreden van de EU; verzoekt de HV/VV de samenwerking met het Parlement te verbeteren; Internationale handel 79. neemt kennis van het voornemen van de Commissie met een mededeling over handel en ontwikkeling te komen; wijst er met klem op dat het tot de hoofddoelen van het internationale handelsbeleid van de EU behoort om bij te dragen tot een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling in het belang van alle burgers – uitgaande van eerlijke handel en economische ontwikkeling overeenkomstig de strengste gezondheids- en milieunormen, het scheppen van banen, sociale normen en mensenrechten; verzoekt de Commissie haar verplichting na te komen om te waarborgen dat de internationale handelsmaatregelen van de EU coherent zijn met bovengenoemde doelstellingen, waarbij zij haar aandeel aan verantwoordelijkheid moet nemen in de strijd tegen RE\851267NL.doc 15/18 PE450.531v01-00 NL klimaatverandering en armoede; 80. het scheppen van behoorlijke banen en het waarborgen van een industriële ontwikkeling met de strengste gezondheids- en milieunormen moet een integrerend deel vormen van een duurzaam EU-handelsbeleid; benadrukt daarom dat deze kwesties in handelsovereenkomsten aan de orde moeten komen; 81. onderstreept dat het van belang is een krachtig geformuleerd duurzaamheidshoofdstuk op te nemen in alle handelsovereenkomsten waarover in 2011 en de jaren daarna wordt onderhandeld; onderstreept het belang van naleving van de ILO-normen; dringt aan op opschorting van handelsovereenkomsten met landen die fundamentele democratische, mensen- en arbeidsrechten met voeten treden; 82. betreurt het dat het in lopende internationale handelsbesprekingen en –akkoorden vrijwel uitsluitend gaat om aspecten rond de concurrentiepositie ten opzichte van de Verenigde Staten en de verbetering van de positie van Europese bedrijven en investeerders op de wereldmarkt; verwacht dat de beoogde mededeling van de Commissie over steun van KMO’s op markten buiten de EU wordt uitgevoerd in overeenstemming met het internationale handelsbeleid van de EU; 83. neemt nota van de aankondiging van de Commissie dat zij een wetgevingsvoorstel zal indiening over de toegang van bedrijven en goederen uit derde landen tot de EU-markt voor overheidsopdrachten; is bezorgd dat dit ernstig afbreuk kan doen aan de beleidsruimte om overheidsgelden naar KMO’s en armere regio’s te leiden en behoorlijke betaling en strenge milieu- en arbeidsvoorwaarden via overheidsopdrachten te bevorderen; is bezorgd dat dit wetgevingsvoorstel voortvloeit uit afspraken die de Commissie over de voorschriften voor overheidsopdrachten heeft gemaakt in de context van recent gesloten of momenteel in onderhandeling zijnde vrijhandelsovereenkomsten; 84. is verheugd dat de Commissie eindelijk de lang vertraagde herziene verordening tot toepassing van het algemeen preferentiestelsel (APS) zal indienen; stelt dat in de nieuwe verordening gevolg moet worden gegeven aan de eisen die het Europees Parlement heeft goedgekeurd in het verslag-Markov van 5 juni 2008, met name ten aanzien van transparantie en democratische controle, herziening van de oorsprongsregels en complementaire technische bijstand; Ontwikkelingsbeleid 85. juicht het toe dat de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp een centrale doelstelling is in het werkprogramma van de Commissie voor 2011; herinnert eraan dat dit alleen haalbaar is als de samenhang tussen alle beleidsmaatregelen van de EU wordt versterkt en als de Unie rekening houdt met de ontwikkelingsdoelen bij de uitvoering van beleid dat waarschijnlijk een weerslag heeft op de ontwikkelingslanden; 86. betreurt het dat de Commissie niet aangeeft hoe zij te werk wil gaan om de ernstige daling van de ontwikkelingshulpbijdrage van de EU en haar lidstaten tegen te gaan, en ervoor wil zorgen dat Europa, ongeacht het effect van de financiële crisis, koers houdt op het doel van 0,7% van het bbp in 2015; PE450.531v01-00 NL 16/18 RE\851267NL.doc 87. is gekant tegen de EPA’s die tot op heden van kracht zijn geworden; verzoekt om de vaststelling van een nieuw mandaat om in de onderhandelingen over EPA’s het accent te leggen op ontwikkeling op basis van solidariteit, en de invoering van mechanismen ter bescherming van lokale en regionale markten ten behoeve van lokale producenten; verzoekt de Commissie alles in het werk te stellen om te verzekeren dat dit nieuwe mandaat niet toelaat dat chantage met ontwikkelingshulp wordt gepleegd of tijds- of kostendruk wordt uitgeoefend, en dat het de soevereine rechten en de gelijkheid van de ACS-landen respecteert; Rampenbestrijding 88. is ingenomen met het voornemen om de capaciteit van de EU op het gebied van de civiele bescherming te versterken; verzoekt in dit verband de lidstaten en de Commissie om rampenbestrijding als een strikt civiele taak te beschouwen en deze ook dienovereenkomstig uit te voeren; beklemtoont dat rampen er niet mogen toe leiden dat militaire macht wordt gebruikt of ingezet, noch binnen noch buiten de EU; in plaats daarvan moeten de nodige middelen ter beschikking worden gesteld van de diensten voor civiele bescherming, zodat zij hun taak naar behoren en alleen kunnen uitvoeren; Slimme regelgeving 89. onderstreept dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid grondbeginselen van het primaire recht zijn en dat, voor zover de EU op een gebied niet als enige instantie wetgevingsbevoegdheid heeft, deze beginselen steeds nageleefd moeten worden; deze beginselen zijn essentieel om de gepastheid en de omvang van het optreden van de EU te legitimeren, aangezien zij de nationale parlementen in staat stellen van hun eigen wetgevingsbevoegdheden gebruik te maken en zo de volkssoevereiniteit te eerbiedigen en rechtszekerheid te waarborgen; 90. betreurt het gebruik van “soft law” door de Commissie wanneer dit een surrogaat is voor wetgeving; waarschuwt dat het streven naar slimme wetgeving niet mag worden misbruikt om het uitvoerende orgaan van de EU de mogelijkheid te bieden om feitelijk via soft law-instrumenten wetgeving op te stellen en daarmee potentieel de democratische rechtsorde te ondermijnen, aangezien het gekozen Europees Parlement en de nationale parlementen buitenspel worden gezet, het Hof van Justitie geen juridische toetsing kan uitvoeren en de burger alle rechtsmiddelen worden ontnomen; 91. spreekt er zijn twijfels over uit of het gepast is zelfregulering en mederegulering te stimuleren, die alleen pressiegroepen en machtige spelers op het economische toneel tot actie zou aanzetten; Herziening van de begroting 92. is van mening dat een duidelijke en transparantie presentatie van de begroting van de Europese Unie een absolute noodzaak is, omdat het nodig is de Europese burgers duidelijk te maken hoe de EU-gelden worden besteed en hoe de EU invulling moet geven aan haar nieuwe bevoegdheden; betreurt het, gezien de behoeften die een gevolg zijn van RE\851267NL.doc 17/18 PE450.531v01-00 NL de huidige sociale, economische en financiële crisis, dat de Commissie in haar voorstellen voor begrotingsherziening geen prioriteit toekent aan sociale cohesie en bevordering van de integratie; pleit voor samenhang tussen de politieke prioriteiten en de budgettaire prioriteiten; 93. herhaalt zijn scherpe kritiek op de door de Commissie gepresenteerde begrotingsherziening; betreurt het dat zij geen prioriteit toekent aan noch middelen beschikbaar stelt voor de financiering van reële convergentie, maatregelen ter bestrijding van de hoge werkloosheid, ter uitbanning van armoede en sociale uitsluiting en ter verwezenlijking van gendergelijkheid en eerlijkheid en gelijkheid voor iedereen; tevens ter ondersteuning van het onderzoeks-, innovatie- en onderwijsbeleid alsmede alle beleidsmaatregelen en programma’s die werkgelegenheid opleveren en stimuleren; 94. onderstreept dat het Europees Parlement ten volle moet worden betroken bij het begrotingsherzieningsproces en bij het nieuwe MFK-proces, zowel bij het bepalen van de uitgaven als van de ontvangsten; 95. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. PE450.531v01-00 NL 18/18 RE\851267NL.doc