Hf 5 Fertility Patterns: Developed Countries Geography and fertility Tot op recent is de bijdrage van bevolkingsgeografen van beperkte waarde geweest voor de demografie. Het is vooral bij beschrijving gebleven. Nu wordt er meer gekeken naar de mogelijkheden die geografen kunnen bieden bij het oplossen van tot nu toe onopgeloste vragen zoals: 1. De ruimtelijke diffusie theorie en afstandsverval gebruiken bij de het begrijpen van de centrale diensten van familiy planning instellingen. 2. Het begrijpen van de locale culturen om de patronen te begrijpen die leiden tot de ongelijke ontwikkelingen van demografische regimes door de ruimte. 3. Voorkomen dat gegevens die verzameld worden te gemakkelijk worden getransformeerd naar andere gebieden. Kijken naar de hindernissen zoals: schaal, ecological fallacy en ruimtelijke patronen. Measures of fertility Voordat er wordt gekeken naar vruchtbaarheidspatronen moeten we eerst weten hoe de vruchtbaarheid wordt gemeten. Bruto geboortecijfer: B/P x 1000 de eenvoudigste maatstaf: het aantal geboorten per duizend in een jaar, gemeten in het midden van een jaar. Dit werkt duidelijk, maar het meet niet de groep die mogelijk een kind zou kunnen krijgen. General fertility rate: B/P(f15-44) x 1000 Het aantal geboorten in een jaar per duizend vrouwen van de vruchtbare leeftijd(15-44) Child: woman ratio P(0-4)/ P(f15-44) x 1000 Dit is de verhouding van kinderen onder de vijf jaar vergeleken met vrouwen van de vruchtbare leeftijd. Het grote voordeel van dit cijfer is dat het mogelijk is om cijfers te halen uit de census cijfers. Het wordt vooral gebruikt voor het ruimtelijk onderzoeken van de vruchtbaarheid op micro niveau. Kritiek: het wordt beïnvloed door: migratie, zuigelingensterfte en de leeftijdsverdeling wordt er niet in verwerkt. Age-specific birth rate: B(fa)/P(fa) x 1000 Dit meet het aantal geboorten voor vrouwen in een bepaalde leeftijdsgroep op het totaal aantal vrouwen in een bepaalde leeftijdsgroep. Dit geeft gedetailleerde cijfers, maar het is zeer tijdrovend, er zijn makkelijker cijfers ontwikkeld. Standardized birth rate: Dit kan berekend worden van een set van leeftijdspeciefieke geboortecijfers. De waarde die dit cijfer heeft is dat het aangeeft wat het bruto geboortecijfer zou zijn bij een standaard bevolkingsopbouw, zo kan je verschillende bevolkingen vergelijken. Total fertility rate: Dit wordt het meest gebruikt door demografen. Dit cijfer geeft weer wat het totaal aantal geboorten zal zijn per duizend vrouwen die door de vruchtbare leeftijd heengaan. Dit cijfer is volkomen hypothetisch. Het wordt vooral gebruikt om te kijken of bevolkingen elkaar vervangen. Bijvoorbeeld met de ‘gross reproduction rate’ (alleen de vrouwelijke geboorten worden meegerekend) ‘net reproduction rate’( alleen vrouwelijke geboorten worden meegerekend en de sterfte van vrouwen tussen geboorte en 44). De vergelijking hiervan is vrij moeilijk te maken, tenzij deze per jaar opnieuw gedaan wordt. Rates adjusted for marital status and duration De cijfers die hierboven zijn genoemd maken nog niet voldoende het onderscheid tussen de groep die kinderen zou kunnen krijgen en de groep waar dit niet waarschijnlijk is. Dit kan verder worden verfijnd door te kijken naar de vrouwen die getrouwd zijn, of een relatie hebben. Verder moet er gekeken worden naar de duur van de huwelijken en de culturele acceptatie van buitenechtelijke kinderen(Scandinavië). Cohort measures Als je alleen deze cijfers per jaar bekijkt, dan is het mogelijk om fouten te maken in de interpretatie door tempowisselingen in de geboorten. Hiervoor komt er cohort vruchtbaarheid, om leeftijdsgroepen te kunnen vergelijken. Dit is bijvoorbeeld door te kijken naar het totaal aantal kinderen per vrouw tijdens haar vruchtbare periode. Iemand die hier een bijzonder geraffineerd vruchtbaarheidscijfer heeft gemaakt is Wilson met zijn vruchtbaarheidscijfer voor vrouwen in hun vruchtbare periode, vergeleken met de huwelijksleeftijd en de duur van het huwelijk. Dit cijfer is gestandaardiseerd, en wordt vergeleken met de huidige lichting. Proximate determinants of fertility Het begrip van vruchtbaarheid in ruimte en tijd wordt vergroot door het onderscheiden van twee factoren: 1. culturele en sociaal economische invloeden, achtergrond 2. biologische en behaviorale factoren, voorgrond. De achtergrond factoren beïnvloeden de vruchtbaarheid door de voorgrond factoren te veranderen. Zie fig 5.1 Fertility decline theory Het demografisch transitie model beschrijft de vruchtbaarheidsdaling goed in landen van een preïndustriële samenleving naar een postmoderne staat, maar het geeft niet goed de oorzaken weer. Een theorie die deze daling zal willen verklaren zal moeten kijken naar twee zaken. Ten eerste moet het een kader geven waarin het de vruchtbaarheidsdaling kan verklaren in de rijke en onderontwikkelde landen. Deze moet recht doen aan de grote culturele en historische verschillen. Ten tweede moet het kijken naar verschillende drempelwaarden waarmee de daling is ingezet. Theory of inter-generational wealth flows Dit is de meest veelbelovende oplossing, van Caldwell. Hij stelt dat in elke samenleving vruchtbaarheid rationeel is. Er zijn twee soorten samenlevingen: daar waar kinderen economisch verantwoord zijn, en die waar dat niet is. De transitie komt op gang als het niet meer economisch rendabel is om te hoge vruchtbaarheid te houden. Dit komt door een verandering in de wealth flows, tussen de kinderen en de ouders. Als er een familie structuur is waarin interne arbeid gewenst is (zelfvoorzienend boerenbedrijf) dan zal meer kinderen positief zijn. Bij kapitalisme is de interne arbeid niet gewenst, door een externe arbeidsmarkt, en zijn meer kinderen niet economisch nodig. Wealth flows and fertility in less developed countries De transitie theorie was vooral ontwikkeld op basis van Europa, en later toegepast op de derde wereld. De theorie van Caldwell is ontwikkeld in west Afrika en later toegepast in de rest van de wereld. In primitieve samenlevingen waren de noodzaken voor reproductie gelieerd aan de productie basis, en de migratie die nodig was voor nieuwe voorraden. In de prekapitalistische samenlevingen van zelfvoorzienenden boeren in Azië hadden een hoge vruchtbaarheid. Dit had vijf oorzaken: 1. kinderen werden vanaf jonge leeftijd nuttig door: vee houden, oppassen, water halen etc. 2. Volwassen kinderen leveren arbeid aan het ouderlijke huishouden en giften. 3. De kinderen zijn een verzekering van verzorging van de ouderen, materieel en emotioneel. 4. Zij zorgen voor religieuze riten, en verzorgen hun graven, zeer belangrijk in deze maatschappij. 5. Macht en prestige hangt af van het kindertal. Dit werd in stand gehouden door het systeem waarin de ouders een grote autoriteit hadden. Dit systeem wordt in de derde wereld onderuitgehaald door de invloeden van scholing, kapitalisme en verwestering. Dit ondergraaft de autoriteit van de ouderen, haalt ze uit het arbeidsproces, en levert hogere kosten op. Het kapitalisme zet ook een andere huishoud systeem op, en haalt de jonge stellen uit de grote families waarbinnen eerst de huishoudelijke diensten geregeld werden. Ook wordt dit model gepropageerd door de massa media en door planning programma’s om de vruchtbaarheid te verlagen. Deze prototypen zijn niet te verweven met de tradities uit de oude samenlevingen. In de wereld van de islam is dit nog anders, vooral door de religieuze overtuigingen. Wealth flows and fertility in developed countries Dit model dat in Afrika is opgezet is ook toegepast op Europa en Australië. Een verschil is dat in de meeste landen in het westen de nucleaire familie al was opgezet(reformatie, feodale stelsel). Wat opvalt is dat de vruchtbaarheid pas daalde laat in de 19e eeuw, ver na de introductie van het kapitalisme en de industrialisatie. Dit komt door de opbrengsten van de kinderen in de fabrieken. Pas laat begonnen kinderen iets te kosten. Het werd pas definitief een stroming van de ouders naar de kinderen bij de introductie van de leerplicht. Dit kwam ook door de verandering van het huishouden naar een consumptieve eenheid. En het verzwakken van de kerk, en daarmee gelijkopgaand de groei van het socialisme. Secombe en Levine stellen dat dé oorzaak van vruchtbaarheidsdaling de verandering was van een interne(familie) arbeidsmarkt was naar een externe arbeidsmarkt. Fertility in pre-industrial Europe Door zonder kritiek te kijken naar transitie modellen kan men denken dat er onderling geen verschillen zijn, dit is zeker niet het geval. Het geboortecijfer voor west Europa was waarschijnlijk al lager dan de rest van de wereld in de 16e eeuw, dit is ook wel het Europeaan Marriage pattern genoemd. Dit houdt in: later huwen, kleiner deel huwt, weinig buitenechtelijke kinderen, en een korte vruchtbare leeftijd. Wat zijn hier de oorzaken van? Men wou pas trouwen als er geld was, en een huishouden kon opzetten, dit kon pas op latere leeftijd. Dit was een dynamisch gebeuren. Bij goede oogsten waren er al snel meer huwelijken bij een lagere leeftijd. Wat was de rol van anti conceptie middelen in deze samenleving? Er was wel wat sprake van in de hogere groepen, maar over het algemeen niet in de rest van de bevolking. In fig 5.3 is hier een voorbeeld van te zien. Volgens Malthus zou er bij een groeiende bevolking negatieve economische gevolgen zijn. Om dit terug te brengen zijn er twee mogelijkheden. 1. oorlog, hongersnood etc, of verlaagde vruchtbaarheid. In Europa is het gebeurd door een combinatie van beide mogelijkheden. Als er veranderingen optreden buiten de gemeenschap die de sterfte cijfers verhoogt, zijn er twee mogelijke gevolgen: verlaging van de vruchtbaarheid door minder vruchtbare vrouwen, of een verhoging van de vruchtbaarheid door grotere economische mogelijkheden door de vrije toegang tot land. Dit hangt ook af van de organisatie van de maatschappij. In de proto-industrialistie fase waar er veel werk thuis werd gedaan, door BV huis weverijen werden kinderen als een economische bron gezien die toe kon voegen aan het waarde van het gezin. The modern fertility tansition in Europe Dit is de vruchtbaarheidsdaling vanaf de laat 19e eeuw. Dit valt samen met de veranderingen in de economie en in de maatschappij, die de transformatie inleidde van een interne arbeidsmarkt(‘familial mode of production’) naar een externe kapitalistische markt. Dit is dus de oorzaak van de omgekeerde wealth flows. Er zijn grote verschillen binnen Europa, één overeenkomst is de groei van de vruchtbaarheid door de verlaging van de huwelijksleeftijd aan het begin van de industriële revolutie door de verbeterde economische mogelijkheden. Princeton voerde een onderzoek uit om te kijken naar de ruimtelijke patronen van vruchtbaarheidsdaling in Europa om deze te kunnen vergelijken met de ontwikkelingslanden.(fig 5.5, 5.6, 5.7) In deze kaarten is de lijn van Triest naar St. Petersburg nog duidelijk te zien, ook al is die aan afbreuk onderhevig. Opvallend op de kaart is de lage vruchtbaarheid in de rurale samenleving: frankrijk. Er is hier niet een duidelijke verklaring voor, er kan gedacht worden aan een betere inburgering van anticonceptie en een meer rationele insteek in demografische problemen. Zelfs zonder de uitzondering in Frankrijk zijn er nog genoeg andere gebieden waar ook geen duidelijke verklaringen voor zijn. Ook al zijn de kaarten in kleine gebieden opgedeeld, toch zijn ze nog te homogeen, er zijn in die gebieden nog kleinere gebieden die heterogeen zijn. Hier is iets aan gedaan voor Engeland, dit laat zien dat de vruchtbaarheid hoger is bij de mijnen, en een lage vruchtbaarheid bij de textiel. Maar ook hier geldt weer dat er niet voor alles een verklaring aanwezig is. Het argument dat de vruchtbaarheid zich aanpast aan de sociale economische omgeving wordt nu in twijfel getrokken, Dit zou alleen kunnen op een heel hoog schaalniveau. Het zou eerder komen door culturele waarden, en een andere mode of production. Het lijkt erop dat de grootste invloed die is van een hogere scholingsniveau van vrouwen, en dat er meer acceptatie is van familie planning, dit is dus een innovatie diffusie. Dit leidt tot het idee dat er wel verschillen te verklaren zijn door verschillende culturen, met name dan de invloeden van de katholieke kerk, en de reformatie of franse revolutie. Om de transitie samen te vatten zijn er 4 strategieën van familie vorming te onderscheiden: A: Vroeg huwen, natuurlijke vruchtbaarheid(derde wereld, Europa tot 16e eeuw) B: Vroeg huwen, gecontroleerde vruchtbaarheid (Europa vanaf 20e eeuw) C: Laat huwen, natuurlijke vruchtbaarheid (Europa tot eind 19e eeuw) D: Laat huwen, gecontroleerde vruchtbaarheid (Tussenfase voor Europa) The transition outside Europe In de ontwikkelde landen van Noord Amerika, Japan en Australië zijn er interessante vergelijkingen te maken met Europa. In de V.S. was er tot het beging van de 19e eeuw een hoog vruchtbaarheidscijfer, vooral door de hoge hoeveelheid vrij beschikbaar land. Tot 1940 kwam er toen een geboorte daling. De daling aan het begin van de 19e eeuw werd veroorzaakt door een wens om met niet het land met te veel mensen te moeten delen. Dit wordt door empirische toetsen ondersteund. Dit is ook zo voor Canada. In Australië zette de daling in 1880. Hier ging het vrij gelijk op, mede door een gelijke culturele achtergrond. In Japan was er al vrij vroeg geboorte beperking, dit kwam door sociale en individuele factoren die de grondstofbasis wouden bewaken. Ook is hier weer duidelijk dat er in tijden van transitie er een verhoging van de vruchtbaarheid optreed. De vertraging die de vruchtbaarheidsdaling opliep t.o.v. de economische ontwikkeling valt toe te schrijven aan de situatie van een autoritaire man, en de oude familie waarden. In 1950 kwam er een halvering van de vruchtbaarheid in een periode van 10 jaar. Dit kwam door de nasleep van de oorlog, en de economische malaise die volgde. Post-transition trends De demografische transitie theorie verklaart voor een groot deel de demografische ontwikkelingen, maar er is in de laatste helft van de 20e eeuw een verdere ontwikkeling die post-transitioneel wordt genoemd. De fluctuaties die in dit patroon optreden hebben geen blijvende invloeden op de lange termijn. Verklaringen voor de verandering van de vruchtbaarheid in deze tijden komen van de variabele vraag naar kinderen, ouders proberen zich zo optimaal mogelijk tevreden te stellen, en kinderen passen hierin op een bepaalde manier. Resources Na een onderzoek van Weintraub blijkt dat er een verband is tussen de economische situatie en de vruchtbaarheid, in tijden van economische voorspoed zouden er meer kinderen geboren worden. Maar de invloed van de economie op de uiteindelijke familie omvang is moeilijker vast te stellen. Dit helpt om de baby boom na de 2e WO te verklaren. Tastes De economische theorie van de vruchtbaarheid ziet kinderen in de rijke wereld als consumptie goederen. Dit verklaart de baby boom, de vruchtbare vrouwen waren opgegroeid in een tijd van zuinigheid, en ze dachten dan ook meerdere kinderen op te kunnen voeden. In de jaren 60 en 70 was dit anders, zij zijn met meer consumptie goederen opgegroeid, en maken eerder de keuze voor materiële goederen iep kinderen. Blake stelt dat het te ver gaat om kinderen te zien als consumptie goederen, en dat er eerder gedacht moet worden aan de sociale omstandigheden en de maatschappelijke gewenstheid van kinderen. Oppurtunity Costs De beslissende invloed op de fluctuerende vruchtbaarheid komt door de veranderde positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. De kosten van kinderen voor ze zijn hoog, omdat als ze meerdere kinderen krijgen, ze dan minder kunnen werken. De interactie tussen: Resources, Tastes en Oppurtunity costs kunnen een groot deel van de fluctuaties van de post-trasitionele fase verklaren. In deze verklaring is geen ruimte voor de liberale benadering van abortus en de pil, vooral omdat deze geen invloed hebben op de vraag kant van de vruchtbaarheid. Dit wordt door sommige betwist, maar in de geschiedenis blijkt dat er toch vooral aandacht moet zijn voor de vraag kant, en dat geboorte beperking toch niet zo’n rol speelt, als mensen echt geen kinderen willen, dan komen ze er niet. In de landen van oost Europa is dit anders gegaan, daar is de vruchtbaarheid pas goed gedaald na de jaren zestig, onder invloed van modernisering en de woningnood. Differential fertility Sociologen kijken bij vruchtbaarheid vooral naar de variabelen in maatschappijen zoals: klasse, inkomen en geloof. Dit zijn ook de variabelen waar de geografen naar moeten kijken in combinatie met de ruimtelijke structuur. De essentie van verschillen in vruchtbaarheid is dat er binnen de maatschappij op nationaal niveau sociale groeperingen zijn die andere normen hebben over gezinsgrote. Deze verschillen variëren door de tijd. Zij krijgen hierom veel aandacht, omdat bij de transitie de verschillen het grootst zijn. Verder in de post-transitionele fase zal de verschillen afnemen, maar de verschillen in de sterfte zullen gelijk blijven. Deze convergentie is groter in nieuwe samenlevingen zoals in Australië waar er minder klasse verschillen zijn, en ontwikkelingen zich gelijk laten zien. In de Scandinavische landen zijn de individuele waarden veel duidelijker, wat het systeem heel complex maakt. Nu komt er een analyse van de belangrijke factoren die bijdragen aan de verschillen in vruchtbaarheid, gevolgd door een overweging hoe deze factoren door de bevolkingsgeografen zijn verwerkt in de ruimtelijke analyse van de vruchtbaarheid. Social Class In de periode van de vruchtbaarheidsdaling tussen 1880 en 1930 was er een duidelijke negatief verband tussen de sociale klasse en de vruchtbaarheid. Dit convergeerde tot de jaren 70, maar hier bleef het bij. Dit komt door de laagste klasse die een hoge vruchtbaarheid hielden en een hoog sterfte cijfer. Twee belangrijke factoren hier zijn: inkomen en scholing. Dit geldt extra voor vrouwen, zij zullen bij een hoge scholing later trouwen en minder kinderen nemen. Het verband tussen inkomen en vruchtbaarheid is moeilijker. Een verklaring hiervoor is dat de lage vruchtbaarheid er is ondanks een hoog inkomen, door hoge scholing, stedelijk leven etc. Wellicht de meest acceptabele uitdrukking is dat de vruchtbaarheid stijgt met het stijgen van een inkomen binnen een bepaalde groep(peer group). Female employment Vrouwen die werken nemen minder kinderen, door de tijd en energie die in het werk gaat zitten. Wat ook telt zijn de arbeidsvoorwaarden, als er oplossingen zijn, BV een crèche, dan werken er al gauw meer mensen. Urbanization De meest duidelijke en persistente factor van de vruchtbaarheid verschillen is de inverse relatie tussen verstedelijking en vruchtbaarheid. Dit komt door de slechter omgeving, en de diffusie van kennis. Religion In de gehele westerse wereld is er een hogere vruchtbaarheid bij de katholieken. Dit komt door de weerstand van de kerk tegen de anti conceptie. In de protestantse kerk is dit anders, daar lijkt het meer om de kwaliteit dan om de kwantiteit te gaan. Ook binnen het protestantisme zijn er grote verschillen. Sommigen stellen dat dit verschil vooral komt door de opbouw van deze groepen, maar het lijkt erop dat er toch een belangrijk aandeel door het geloof komt. De vruchtbaarheid van katholieken zou hoger kunnen zijn in landen waar ze onderdrukt worde4n om een groter demografische groep te hebben. Dit wordt ondersteund door de situatie in Noord Ierland. In Canada was er lang een hoge groei bij de franse katholieken, maar dit is nu gedaald tot juist de laagst vruchtbaarheid. Ethnicity De factor etnische groep zal biologisch niet uitmaken, maar vaak valt deze factor samen met andere factoren zoals sociale situatie en normen en waarden. In de V.S. zijn er grote verschillen tussen blank en zwart, er is ook angst voor de situatie in de binnensteden waar er veel zwarte een ouder gezinnen zijn. Bij hoogopgeleide zwarte vrouwen is de vruchtbaarheid wel laag. Spatial Analyses Ruimtelijke analyse is vaak het werkterrein van de sociaal geograaf, maar toch wordt er ook veel aan gewerkt door de bevolkingsgeografen, vooral als er tijdreeksen ontbreken. Dit wordt vooral gedaan om te testen of de hypothesen kloppen over de verhouding tussen vruchtbaarheid en sociaal economische factoren. Met het werken met gebiedsdata moet er worden uitgekeken voor 'ecological fallacy'. Dit is een foute conclusie trekken over een groep, omdat zij in een gebied zitten waar een verschijnsel zich voordoet. Dit wil nog niet zeggen dat zij hier verantwoordelijk voor zijn(voor voorbeeld zie blz. 131). Bij veel data blijkt er wel degelijk een verband te zijn tussen het gebied en de verschillen in vruchtbaarheid. Dit is bijvoorbeeld zo in Belfast en in Ierland. Onderzoek van Wilson wijst uit dat de belangrijkste onafhankelijke variabelen die van geloof, vrouwen participatie en niet landbouw beroepen zijn, maar hij zegt dat er in de huidige post-transitionele maatschappij er misschien een andere kant opgegaan moet worden. Hij baseert zich op twee argumenten: de afname van de traditionele vruchtbaarheidsvariabelen en de concentratie op het gezin met twee kinderen, en ten tweede, meer fundamenteel dat ruimtelijke verschillen waar ze overleven simpelweg de horizontale reflectie zijn van de structurele differentiatie in de samenleving. Dit is gebaseerd op de nieuwe maatschappij in Australië. De verschillen zijn volgens anderen in Europa nog wel degelijk aanwezig, hoewel de verschillen kleiner worden. Ondanks deze convergentie zijn er nog steeds grote verschillen in Groot Brisante, die ook zijn te meten. Er zijn ook duidelijke patronen door hoge huren en woningnood, maar ook verschillen die verklaard kunnen worden door een verschil in leeftijdsspecifieke vruchtbaarheid. Toch blijft het overeind dat de ruimte niet een duidelijke invloed heeft op de vruchtbaarheid, maar dat het een reflectie is van een samenleving, dit is anders dan de sterfte, hier heeft de ruimte wel een duidelijke invloed op.