Vele werelden-theorie Uit: http://users.telenet.be/bewustzijn/ David Deutsch is één van de meest omstreden wetenschappers die er op dit moment bestaat. De een noemt hem een ‘crackpot’, de ander probeert zijn theorieën werkelijk te doorgronden. Bijzonder slim is hij in ieder geval: Deutsch houdt zich bezig met de mathematica van quantumeffecten, parallelle universa, tijdreizen en quantumcomputers. David Deutsch is één van de pleitbezorgers van de zogenaamde Vele Werelden-interpretatie van de quantummechanica, een uitleg die stelt dat er meerdere universa tegelijkertijd bestaan, universa waarin bovendien nog verschillende kopieën van onszelf rondlopen. Science fiction? Volgens Deutsch in ieder geval niet. De Vele Wereldeninterpretatie is volgens hem de enige realistische interpretatie van de quantummechanica, de theorie die het gedrag van de allerkleinste deeltjes beschrijft. De Vele Werelden-interpretatie van de quantummechanica werd eind jaren ’50 van de vorige eeuw voorgesteld door de Amerikaanse natuurkundige Hugh Everett. De quantummechanica stond nog maar net in de kinderschoenen, en over de hele wereld braken natuurkundigen zich het hoofd over de bizarre wetten waaraan deeltjes als elektronen, protonen en fotonen leken te gehoorzamen. In de quantumwereld heersen volstrekt andere voorschriften dan we gewend zijn in de alledaagse werkelijkheid, de macroscopische wereld van biljartballen, auto’s en vliegtuigen. Deeltjes die zich als golven gedragen, golven die zich als deeltjes gedragen, deeltjes die op meerdere plaatsen tegelijkertijd kunnen zijn: volgens de quantummechanica kan het allemaal. De merkwaardige gedragingen in de quantumwereld lenen zich voor minstens zo merkwaardige interpretaties. De meest gangbare staat onder natuurkundigen bekend als de Kopenhagen-interpretatie, een zienswijze waarin een cruciale rol voor de waarnemer - de experimentator - is weggelegd. Simpelweg door te kijken beïnvloedt deze de uitkomst van een experiment. Daarmee wordt voorgoed afgerekend met het klassieke idee dat er, onafhankelijk van onze waarneming, een objectieve werkelijkheid bestaat. Dat de wereld niet bestaat als we niet kijken gaat er bij David Deutsch niet in. Zijn alternatief is echter zo mogelijk nog vreemder. Hij en andere aanhangers van de Vele Werelden-interpretatie stellen dat de quantummechanica alleen te begrijpen is door aan te nemen dat er meerdere heelallen tegelijkertijd bestaan, heelallen die telkens net een klein beetje van elkaar verschillen. De Vele Werelden-interpretatie werd, hoewel in essentie een goed doordacht alternatief, aanvankelijk niet erg serieus genomen. En nog is de theorie omstreden; het merendeel van de natuurkundigen vindt de theorie zelfs overbodig. Toch is er een groeiend aantal onderzoekers dat de theorie serieus neemt, waaronder de kosmoloog Stephen Hawking. De meeste natuurkundigen zijn overigens niet zo geïnteresseerd in de interpretatiekwestie, maar meer in de toepassingen van de quantummechanica. Want hoe merkwaardig het gedrag van de allerkleinste deeltjes dan ook mag zijn, de quantummechanica is een uiterst succesvolle theorie gebleken - chips, lasers en mobiele telefoons hadden zonder deze theorie niet kunnen bestaan. De vele-werelden-theorie of multiversum en kwam tot stand om een gek verschijnsel in de kwantumfysica te verklaren. In de kwantumfysica wordt alles namelijk in waarschijnlijkheden beschreven. Als het bij waarschijnlijkheden bleef zou er nooit iets concreets kunnen bestaan of gebeuren, zoals het op zes vallen van een dobbelsteen. Dus bedacht men dat de golffunctie die de waarschijnlijkheid beschrijft bij een waarneming "ineenstort" en een concreet feit uit alle mogelijkheden kiest en zo de dobbelsteen op zes laat vallen. Leuk, maar waarom zou een golffunctie ineenstorten en waarom zou de dobbelsteen op zes vallen en niet op een, twee, drie, vier of vijf? Daarom bedachten anderen de vele-werelden-theorie die zegt dat de golf nooit ineenstort en dat alle mogelijkheden ook daadwerkelijk gebeuren, maar in verschillende naast elkaar bestaande werkelijkheden: parallele universa. Als wij een dobbelsteen gooien, splitst ons universum in zes universa die elk een uitkomst van de dobbelsteen representeren. Natuurlijk gebeurt dat niet alleen met dobbelstenen, maar met elk proces dat verschillende uitkomsten kan opleveren. De wereld in één formule De theorie over parallelle universums is al lang populair bij avontuurlijk aangelegde en ruimdenkende geesten, maar nu duiken er in de harde fysica ook aanwijzingen op in die richting. Berekeningen over de kracht die is vrijgekomen bij de Oerknal 14 miljard jaar geleden, wijzen uit dat de massa energie dermate groot was, dat ze moet uitdeinen tot buiten het bekende universum. Er zouden zich met andere woorden nieuwe universums vormen, zoals zeepbellen aan het wateroppervlak. Er zou geen universum zijn, maar een 'Multiversum'. Tot deze onthutsende vaststelling komen de fysica-professor Alexander Vilenkin van de Tufts University in Massachusetts en Andrei Linde van de Stanford University. Volgens SpiegelOnline, dat een uitgebreid artikel aan deze stelling wijdt, zou dit een tweede copernicaanse revolutie teweeg brengen in het denken van de mens. Nikolaus Kopernikus, gestorven in 1543, was de eerste om te zeggen dat de aarde rond de Zon draaide in plaats van omgekeerd. Een stelling die de mens en zijn plaats in het universum tot zijn ware proportie herleidde, namelijk een detail.Het feit dat de Oerknal volgens de berekeningen van Vilenkin en Linde niet het enige begin van het universum was, is zo mogelijk nog ingrijpender. Elke nieuw universum gaat gepaard met een nieuwe knal. Omdat er een onvoorstelbaar groot aantal universums kan bestaan, zo argumenteert Vilenkin, bestaan er ook vele vormen van leven. Ondermeer mensen en dubbelgangers van onszelf. Wat ons tot nog grotere bescheidenheid moet aanzetten. Begin jaren dertig kon Albert Einstein terugkijken op een van de langste en succesvolste winning streaks in de geschiedenis van de wetenschap. Beginnend in zijn wonderjaar 1905, toen hij als vijfentwintigjarige Zwitserse patentambtenaar de relativiteitstheorie de wereld instuurde, had hij in een ongeëvenaarde serie doorbraken een geheel nieuw raamwerk voor de natuurkunde gebouwd. Hij had hoogstpersoonlijk al onze ideeën over ruimte en tijd omver gegooid. Vóór Einstein waren ruimte en tijd slechts het decor waarin de natuurlijke verschijnselen hun schouwspel speelden. Nu was dit decor door hem tot leven gewekt en speelde als in een experimenteel toneelstuk zelf een hoofdrol. Tot ieders verbazing was het heelal een evoluerend wezen: ruimte kon onbeperkt groeien en tijd had een begin, en misschien zelfs een einde. Maar voor Einstein was het verhaal nog niet af. Er was en bleef een groot principieel verschil tussen de acteurs en het interactieve decor, tussen de materie en de ruimtetijd. Kan het niet zo zijn dat de elementaire deeltjes waaruit alle materie is opgebouwd zelf uit de ruimte en tijd geboetseerd kunnen worden? Kan alle fysica niet gevangen worden in één theorie van alles, een “unificatie” van alle deeltjes en alle natuurkrachten gebaseerd op dezelfde elegante wiskundige principes die zo succesvol waren gebleken in de relativiteitstheorie? In de laatste twintig jaar van zijn leven heeft Einstein vruchteloos geprobeerd deze ultieme vraag te beantwoorden, om materie en zwaartekracht te verenigen, om de steen der wijzen van de moderne fysica te vinden. Dit tot frustratie van zijn jongere collega's. Hoe kon het grootste brein van zijn tijd alle energie verkwisten aan het najagen van een droom? Is het eigenlijk wel mogelijk de wereld te vangen in een formule, liefst een elegante en eenvoudige? De diepste denkers hebben over deze vraag hun licht laten schijnen. Zo heeft Galileo Galileï ons het prachtige beeld gegeven van het Grote Boek der Natuur. Dat boek ligt voor ons open maar moet eerst ontcijferd worden voordat we het kunnen lezen. Zo schrijft hij in Il Saggiatore (het goudweegschaaltje): “Het Heelal kan pas begrepen worden als we de taal en de tekens hebben geleerd waarin het geschreven is. Het is geschreven in de taal van de wiskunde, en de letters zijn driehoeken, cirkels en andere meetkundige figuren, zonder welke het menselijk onmogelijk is een enkel woord te begrijpen.” Galileï’s woorden vinden een mooie filosofische echo in de uitspraak van Spinoza in zijn Ethica. “Ik zal de menselijke handelingen en de begeerten beschouwen als betrof het een vraagstuk van lijnen, vlakken of lichamen.” Een optimisme waarvan menig hedendaags sociaal wetenschapper zou schrikken. Maar niet alleen zeventiende-eeuwers hadden een heilig geloof in de kracht van formules. Voor een recenter geluid luister naar de volgende ontboezeming van de theoretisch fysicus Richard Feynman, die toch absoluut niet bekend stond als een liefhebber van formele structuren: “To those who do not know mathematics it is difficult to get across a real feeling as to the beauty, the deepest beauty, of nature ... If you want to learn about nature, to appreciate nature, it is necessary to understand the language that she speaks in.” De spreekwoordelijke arrogantie van de fysicus komt wel weer naar boven in zijn uitspraak: “If all mathematics disappeared today, physics would be set back exactly one week.” (Overigens antwoordde een bekende wiskundige daarop met: “Dat was de week waarin God de wereld schiep.” Het idee dat er een eenvoudige wiskundige structuur verborgen ligt onder de fysische werkelijkheid is door de eeuwen heen, om een economische metafoor te gebruiken, aan grote koersschommelingen onderhevig geweest. Inderdaad werd een relatief hoogtepunt in het begin van de twintigste eeuw bereikt. Met de elegantie van de relativiteitstheorie en later de quantummechanica ontstond er destijds een uiterst vruchtbare samenwerking tussen wis- en natuurkundigen. In het bijzonder in het Duitse Göttingen, toen het centrum van de mathematische wereld, werden de ontwikkelingen van Einstein, Bohr en andere baanbrekende fysici door grote wiskundigen als Hilbert, Weyl en Von Neumann op de voet gevolgd en in elegant formalisme gevangen. Maar dit alles veranderde in de jaren vijftig en zestig. Onder een barrage van allerlei onaangekondigde deeltjes die werden gevonden in de nieuw geconstrueerde deeltjesversnellers ging de koers van het aandeel “unificatie” in vrije val naar beneden. Alle hoop op een fundamentele theorie gebaseerd op elegante wiskundige principes ging verloren. Er werd zelfs van de nood een deugd gemaakt en gesteld dat a-priori geen microscopische beschrijving van de natuur zou kunnen bestaan. De wereld van de kleine deeltjes was als een zwarte doos. Je stopt er iets in, er komt iets uit, maar het binnenwerk van de doos blijft altijd ontoegankelijk. Het best haalbare zijn algemene uitspraken over het verband tussen input en output vanuit een overkoepelend, holistische perspectief. De oorsprong van deze beweging lag ook niet toevallig in Berkeley, toen het epicentrum van de flower power. Dit verlies werd betreurd door de oude garde. Zo schreef de mathematisch fysicus Freeman Dyson, die in de jaren 1940 nog samen met Feynman de wiskundige structuren van de elektrodynamica had blootgelegd, in 1972: “I am acutely aware of the fact that the marriage between mathematics and physics, which was so enormously fruitful in past centuries, has recently ended in divorce.” Maar Dysons pessimisme was voorbarig, want de oude geliefden lagen op dat moment alweer bij elkaar in bed. Juist rond die tijd was de “zwarte doos” namelijk opengebroken. En tot ieders verbazing zat er een piepklein formuletje in dat met handig gekozen notatie op één regel past. Deze formule, die nu met een mooi ingetogen understatement bekend staat als het Standaardmodel van de elementaire deeltjesfysica, beschrijft de structuur en de symmetrie van de bekende elementaire deeltjes en vertelt precies wat ze wel of niet met elkaar mogen doen. Het zijn als het ware de spelregels van het grote schaakspel dat de deeltjes uitvoeren. Deze formule van het Standaardmodel wordt door sommige religieuze sekteleiders als een magische toverspreuk vereerd. En terecht. Het is zonder meer een van de absolute succesverhalen in de geschiedenis van de natuurwetenschap. Het is onder meer voor de briljante wiskundige interpretatie van deze formule dat de Nederlandse theoretische fysici Gerard ’t Hooft en Martinus Veltman hun Nobelprijs in 1999 hebben verdiend. Het feit dat zoveel verschijnselen op zo'n compacte wijze en gebaseerd op zulke elegante principes beschreven kunnen worden heeft geleid tot een definitief ander gevoel in de onderbuik van de fysica. Toen de fysici weer vaste wiskundige grond onder de voeten kregen, hebben ze die niet meer willen verlaten. De donkere dagen van de zwarte doos waren definitief voorbij. Het leidende licht van wiskundige elegantie zou van nu af aan de weg wijzen. Het weergaloze succes van het Standaardmodel, dat de afgelopen jaren alleen maar met nog grotere precisie is verifieerd, betekent echter niet het einde van de fysica. In een embarras de richesses is de moderne natuurkunde namelijk gezegend met niet één maar twee uiterst succesvolle fundamentele theorieën. Einsteins relativiteitstheorie beschrijft met precisie en grote elegantie de allergrootste structuren in de kosmos, van zwarte gaten tot het uitdijende heelal. De quantummechanica van Planck, Bohr en Heisenberg culminerend in het Standaardmodel geeft een even elegante verklaring van de wereld van atomen en elementaire deeltjes. Maar deze twee theorieën zijn totaal incompatibel, zowel in principiële als praktische zin, omdat ze op volslagen verschillende uitgangspunten zijn gebaseerd. Het is alsof de intellectuele titanenstrijd tussen Bohr en Einstein uit de jaren 1930 nog steeds doorwoedt. Deze paradox tussen ons begrip van het grote en het kleine is hét uitgangspunt voor de moderne fundamentele natuurkunde. Zoals gezegd, de wereld van de kleinste deeltjes wordt geregeerd door de wetten van de quantummechanica. Deze stelt zich op als een zeer verlicht despoot, want alles is mogelijk in de quantumwereld. De natuur heeft als het ware een ruim gedoogbeleid. De onzekerheidsrelaties van Heisenberg zeggen dat het niet mogelijk is om bijvoorbeeld tegelijkertijd zowel het tijdstip als de energie van een verschijnsel precies te bepalen. Er is altijd een intrinsieke onbepaaldheid; we kunnen eenvoudig niet alles weten. In wezen staat de natuur alles toe zolang het maar snel genoeg gebeurt om waargenomen te worden. Dit heeft belangrijke gevolgen voor het begrip van de lege ruimte. Volgens de quantumtheorie is het vacuüm helemaal niet leeg, maar een continu schouwspel van kortlevende 'virtuele' deeltjes die volgens nauwkeurig omschreven wetmatigheden ontstaan, een ingewikkelde dans uit voeren om daarna als Assepoester op het bal weer net op tijd te verdwijnen. Met de dans van de virtuele deeltjes gaat een nieuwe vorm van energie gepaard die “donkere energie” is gedoopt. Het is een soort elasticiteit die de lege ruimte als een ineengedrukte spons versneld doet uitdijen. De nieuwste satellietmetingen laten zien dat dit geen onbetekenend verschijnsel is: op dit moment ligt driekwart van alle energie in de kosmos in de lege ruimte besloten. En dat wordt in de toekomst alleen maar erger. Uiteindelijk zal het heelal helemaal leeg zijn, gevuld met alleen maar donkere energie. Daarmee is het vacuüm het belangrijkste maar ook het slechtst begrepen onderdeel van de natuurkunde, hoewel het moeilijk is uit te leggen dat miljoenen worden besteed aan het bestuderen van het Niets. De grillen van de lege ruimte laten zich ook elders in het heelal kennen, bijvoorbeeld in de buurt van zwarte gaten. Een zwart gat is een in elkaar gestorte ster waaruit niets, zelf het licht niet kan ontsnappen. Kwamen zwarte gaten tot voor kort alleen voor in science fiction boeken, sinds een paar jaar weten we dat ze overal in het heelal te vinden zijn. Zo staat er een gigantisch zwart gat in het midden van onze melkweg die al enkele miljoenen sterren heeft opgeslokt. Daarbij klinken de tafelgeluiden, in de vorm van Röntgenstraling, luid door het heelal. Zo werd met de Chandra-satelliet de doodskreet waargenomen van een ongelukkige ster die door het zwarte gat uit elkaar werd gescheurd en verorberd. Eigenlijk is zo’n zwart gat een miniversie van het slechte tweelingbroertje van de Big Bang, de Big Crunch, waar de tijd niet begint maar stopt en waar alles zijn einde vindt. Binnen in een zwart gat is maar een eindige hoeveelheid tijd te vinden. Daarom is alles en iedereen die in een zwart gat valt absoluut verdoemd. Zwarte gaten lijken daarmee de enige plaatsen in het heelal waar informatie onherroepelijk kan verdwijnen. Als u uw bibliotheek in een zwart gat gooit, blijft alleen de totale massa als informatie over. Het is alsof u de boeken naar De Slegte brengt en alleen de oudpapierprijs terugkrijgt. Dit schijnbare verlies van informatie is een groot dilemma in de natuurkunde. Het zou betekenen dat de wereld niet langer deterministisch is. Maar dé grote ontdekking van Stephen Hawking is dat het gedoogbeleid van de quantummechanica wel toestaat dat materie het zwarte gat kan ontsnappen. Zwarte gaten zijn volgens Hawking dan ook niet zwart maar geven warmtestraling af. Dit heeft te maken met de eigenschappen van de lege ruimte. Soms valt één van die virtuele deeltjes die spontaan uit het niets kunnen ontstaan in het zwarte gat en laat zijn danspartner verweesd achter. Deze laatste is dan vrij om te ontsnappen. Gebruikmakend van deze mazen van de natuurwetten kan alle informatie zo uiteindelijk toch weer het zwarte gat verlaten. De raadselachtige eigenschappen van de lege ruimte speelden een nog veel belangrijker rol in het zeer vroege heelal. We weten nu vrij zeker dat het universum vlak na de oerknal door een kortstondige maar enorm krachtige explosie heen is gegaan die inflatie wordt genoemd. Een piepklein stukje van de oersoep werd toen uitvergroot tot ons huidige heelal. Zelfs de ergste economische hyperinflatie uit Brazilië of de Weimar-republiek steekt schril af bij deze kosmische variant — een bankbiljet zou in een fractie van een seconde er veertig nullen bij krijgen. Met deze uitvergroting zijn ook de microscopische fluctuaties van de quantumwereld omgezet in iets zeer tastbaars, namelijk de deeltjes waaruit wij en alles om ons heen zijn samengesteld. Wij zijn daarmee als het ware het resultaat van een afrondingsfout. Dit geeft zelfs een argument waarom er überhaupt zoiets bizars als de quantummechanica zou moeten bestaan (anders dan als voer voor New Agetypes): zonder al die onzekerheden zou het heelal helemaal leeg zijn gebleven Tegenover de raadselachtige quantumwereld van de allerkleinste deeltjes staan de grootste structuren van de kosmos. Deze worden geregeerd door de zwaartekracht, een minstens even zo mysterieus verschijnsel. Het wordt niet breed gewaardeerd, zeker niet als er weer eens een glas stuk op de grond valt, maar de zwaartekracht is eigenlijk een onnatuurlijk zwak verschijnsel — wel veertig ordes van grootte zwakker dan alle andere krachten. Deze zwakte kunt u thuis gemakkelijk demonstreren door met een magneetje een spijker omhoog te trekken. Aan de ene kant trekt u. Aan de andere kant trekt, via de zwaartekracht, de hele aarde. En u wint! Deze onverdraaglijke lichtheid van de zwaartekracht, die technisch bekend staat als het hiërarchieprobleem, is in wezen verantwoordelijk voor de enorme grootte van ons heelal. Alleen door heel veel materie bij elkaar te nemen kan de zwakte gecompenseerd worden. Om een indruk te krijgen van dit krachtverschil kunnen we vragen hoe zwaar een elementair deeltje moet zijn voordat de zwaartekracht er invloed op krijgt. Het antwoord is dat zo’n deeltje zo zwaar wordt als een bacterie. Dat zal niet indrukwekkend klinken, maar in de Lilliputse wereld van de deeltjesfysica is dat een werkelijk astronomisch gewicht. In een absoluut lachwekkend understatement zou al het geld van de wereld niet volstaan om een versneller te bouwen die dit soort deeltjes kan produceren. Zo’n versneller zou de omvang van een compleet sterrenstelsel krijgen. De afstand waarop voor een deeltje de zwaartekracht pas van belang wordt is de kleinste afstand die in de natuur voorkomt, de Planckschaal van 10-35 meter. Om daar een gevoel voor te krijgen moeten we het complete universum verkleinen tot een stofdeeltje. We kijken dan naar afstanden zo klein als een stofje in dat schaalmodel van de kosmos — de ultieme speld in de hooiberg. Op die allerkleinste afstanden komt alles in de ban van onzekerheden. Zelfs de ruimte en tijd gaan mee dansen. Deeltjes weten letterlijk niet meer wat onder en boven is, of wat vroeger of later is. Ruimte en tijd verliezen hun betekenis en worden een illusie. Op dit moment is er één kandidaat die de Yin en Yang van de fysica — materie en ruimtetijd, deeltjes en kosmos — althans op papier bij elkaar weet te brengen. Dat is de snaartheorie. In deze theorie gaat men uit van het idee dat deeltjes geen mathematische punten zijn maar letterlijk kleine trillende elastiekjes. De snaartheorie is eind jaren zestig ontstaan uit een poging atoomkernen te begrijpen. Maar tegenwoordig zijn ze onze beste hoop om de zwarte doos van de zwaartekracht open te breken. De verschillende trillingen van zo’n snaar zijn te vergelijken met de boventonen van een vioolsnaar en manifesteren zich als de ons bekende elektronen, fotonen en quarks. De snaren brengen spontaan de zwaartekracht voort en uiteindelijk vinden alle krachten en deeltjes hun oorsprong in de meetkunde van de ruimtetijd in een ultieme realisatie van Einsteins droom. Hij had het zich niet mooier kunnen wensen. Om de theorie te begrijpen moet mathematisch gesproken alles uit de kast gehaald worden, want de snaartheorie is zonder twijfel het meest complexe object ooit door de mensengeest geconstrueerd. Helaas ontbreekt nog steeds een goede slagzin — het analogon van een formule als E = mc2 of het idee van de gekromde ruimtetijd — ondanks de vele doorbraken van de afgelopen twintig jaar. Maar de snaren leiden al wel tot de wonderlijkste voorspellingen. Zo moeten er extra ruimtedimensies zijn boven de bekende lengte, breedte en hoogte. Deze dimensies, zes of zeven in getal, moeten dan wel minuscuul klein opgerold zijn in ingewikkelde mathematische vormen. Ons universum is volgens deze theorie verder niet alleen bevolkt door snaren, maar ook door membranen en minuscule zwarte gaten. En mogelijkerwijs zweeft onze wereld zelf als een soort vliegend tapijt door een hogere dimensie, gescheiden van een schaduwwereld die misschien maar een paar tiende millimeters van ons verwijderd is. Als dat laatste waar is zijn wij en de deeltjes waaruit we bestaan zijn als een soort Platlanders voor altijd gevangen in het vliegende tapijt, terwijl de zwaartekracht vrij is de extra dimensies te verkennen. Dan kunnen de verschijnselen van de quantumzwaartekracht wel eens om de hoek liggen, dat wil zeggen ze zouden zich kunnen openbaren bij die nieuwste experimenten. Zo waren de omwoners van het CERN laboratorium in Genève bezorgd dat bij de volgende ronde wel eens kleine zwarte gaten gevormd worden die met een grote slurp hun directe omgeving verslinden. Gelukkig konden ze gerust gesteld worden. Al deze doorbraken in de snaartheorie lijken belangrijke filosofische consequenties te hebben. Zij suggereren dat begrippen als ruimte en tijd niet fundamentele grootheden maar afgeleide begrippen zijn. Het zijn met een modewoord “emergente verschijnselen”, een vorm van ordening die zich openbaart op een hoger niveau in een complex systeem. Net zoals temperatuur een collectief effect is van de botsingen van ontelbaar vele moleculen, een eigenschap die verdwijnt op het individuele niveau, zo lijken ruimte en tijd, materie en zwaartekracht een schim, gecreëerd door ons falen om de fijnste details van de microscopische wereld te zien. Deze conceptuele rijkdom, het samengaan van alle fundamentele principes uit de fysica, geeft het gevoel dat de snaartheorie een stap in de goede richting is van de realisatie van Einsteins droom. Maar uiteindelijk zullen natuurlijk alleen experimenten ons vertellen wat het definitieve antwoord van de natuur is. Gelukkig staat er het nodige in de startblokken. In 2007 zal zowel de nieuwste deeltjesversneller van het CERN laboratorium in Genève als de Planck-satelliet van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA ons nieuwe beelden geven van de kleinste deeltjes en de kosmos. Naderen we op deze manier het einde van de natuurkunde? Deze vraag is al veel vaker in de geschiedenis gesteld. Bijvoorbeeld aan het einde van de negentiende eeuw. Toen dachten velen dat de natuurkunde bijna af was, althans zo gaat het canonieke verhaal. Het mechanische wereldbeeld van Newton was geperfectioneerd. Men leefde onder een stralende vlekkeloze hemel. Er waren slechts twee kleine onbegrepen mooiweerwolkjes te zien: de ether en de straling van zwarte lichamen. Het doet er hier even niet toe wat die problemen nu precies waren. Belangrijker is dat daaruit de donderwolken van de relativiteitstheorie en de quantummechanica werden geboren die uiteindelijk ons hele wereldbeeld volledig hebben overschaduwd. Maar dit verhaal was toen en ook nu de grootst mogelijke onzin. Zoals de fysicus Steven Weinberg terecht opmerkte, had men rond het jaar 1900 zelfs op de meest elementaire vragen geen zinnig antwoord. Waarom kookt water bij honderd graden? Waarom schijnt de zon? Waarom is glas doorzichtig, is gras groen, of valt een steen niet uiteen? Men had geen flauw benul. Alle eigenschappen van alle materialen waren toen fundamenteel onbegrepen. Voor dat alles had men atomen, moleculen en de quantummechanica nodig. Gras was per definitie groen. Nu weten we dat deze kleur het gevolg is van de slechte absorptie van groen licht door het chlorofylmolecuul. Tegenwoordig worden we net zo goed omringd door levensgrote vragen die ons recht in het gezicht staren zonder dat we ze zelfs herkennen als vragen. Waarom is de zwaartekracht zo zwak? Waarom is het heelal zo groot? Waarom zijn er drie ruimtedimensies en één tijddimensie? Waarom was er een oerknal? Waarom is er überhaupt iets in plaats van niets? En wat is de rol van de mens in dit alles? Einstein beschrijft dat hij als jongeman werkend op het patentbureau vaak ging kijken naar de berenkuil in Bern. De beren liepen daar eindeloos rondjes. Maar soms stopte een beer en keek omhoog, naar de hemel. Op dezelfde wijze is de mens, een toevallig omhoog gevallen aap levend op de planeet Aarde, als misschien een van de weinigen in ons heelal in staat om omhoog te kijken en zich over het wezen van de natuur te verwonderen. En het meest verwonderlijke is dat die natuur begrijpbaar lijkt. Ons brein is niet geëvolueerd om elementaire deeltjes of de kosmos te kunnen begrijpen. Toch hebben we binnen enkele honderden jaren een veelomvattend beeld van de natuur weten te scheppen. Het is te vroeg voor een conclusie, maar tot die tijd kunnen we de volgende werkhypothese van Freeman Dyson gebruiken: “I propose that our universe is the most interesting of all possible universes, and our fate as human beings is to make it so.” Lost het dillemma van tijdreizen op (zoon,die terugkeert in de tijd kan zijn vader vermoorden), laat elke gebeurtenis gebeuren, elke gebeurtenis bestaat, ons bewustzijn trekt er langs, een gebeurtenis is enkel een verplaatsing van ons bewustzijn in de relatieve tijd door de ruimte. Laatste ontwikkelingen: > Er is een 'vloed' ontdekt in het heelal; alle clusters van sterrenstelsels zouden lichtjes naar één kant afwijken, dit kan alleen maar doordat er 'iets' met enorme kracht trekt; dit kan alleen verklaard worden door een aangrenzend heelal. >Zwarte gaten zouden wel eens openingen kunnen zijn naar andere universums; de aangezogen materie van bvb. een ster zou niet ineenstorten tot oneindige dichtheid op één punt (singulariteit), maar door de snelle aanzuiging een tegenwerkende draaikolk veroorzaken die het gat zou openhouden, (wit gat) en er aan de andere kant weer uitkomen (nieuwe oerknal?) >Volgens Magueijo (bedenker van de theorie van de variabele lichtsnelheid) bestaan er snelwegen in het heelal waardoor we veel sneller dan het licht zouden kunnen reizen, hij noemt dit kosmische snaren. Er zouden bij de oerknal deeltjes ontstaan zijn die mee met het heelal groot worden. Nu zijn ze dus miljarden jaren lang. Hij beweert dat hij Einstein hiermee geen onrecht aandoet; vergelijk het met Londen: bovenaan gelden de gewone snelheden, maar onderaan, in de metro, gaat alles veel sneller. Volgens hem is er dus een variabele lichtsnelheid. In het begin was die veel sneller omdat er gewoonweg niet genoeg tijd was om alle materie gelijkmatig te verspreiden. (homogeniteitsprobleem) Kosmische inflatie (heelal deinde 'plots' zeer snel uit) is niet bewezen en kan niet volgens hem. >Ons heelal bestaat slecht voor 4% uit zichtbare materie. (baruonen) Verder nog uit 22% donkere materie die niet reageert met licht (onzichtbaar), maar wel zwaartekracht bezit (anders bleven sterrenstelsels en cluster niet bij elkaar). De overige 74% is donkere energie; deze doet het heelal steeds sneller uitdeinen. Beide laatsten zijn raadselachtig en onzichtbaar; zouden wel eens in de vierde dimensie kunnen liggen.