Aanvulling Grondslagen vd Ergotherapie

advertisement
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 1
14
Model of Human Occupation
Joan Verhoef, Annerie Zalmstra
Het hoofdstuk over het Model of Human Occupation in Grondslagen van de ergotherapie (2006) is gebaseerd op de derde editie van dit model, zoals Kielhofner
het in 2002 beschreef in zijn boek.
In 2008 is de vierde editie van het boek van Kielhofner gepubliceerd. In vergelijking met de derde editie is het model slechts beperkt veranderd. De structuur van het boek is wel iets veranderd. Het boek is onderverdeeld in vijf delen
in plaats van vier (2002), doordat assessments in de vierde editie zijn samengebracht in een apart deel van het boek (deel III, hoofdstukken 15 tot en met
18). Van de overige delen zijn de titels enigszins veranderd, maar de inhoud is
globaal gelijk gebleven, op het vijfde deel na (Resources for applying and developing MOHO), dat is uitgebreid van twee naar vijf hoofdstukken.
In veel hoofdstukken zijn korte, illustratieve casuïstieken toegevoegd, waardoor onder andere het culturele aspect van het handelen beter zichtbaar
wordt. Ook komen in deze nieuwe editie de communicatie en de schriftelijke
verslaglegging binnen de ergotherapeutische behandeling aan bod, evenals
de wetenschappelijke bewijzen die er zijn op het gebied van het Model of
Human Occupation (MOHO).
In deze aanvulling worden de belangrijkste wijzigingen op hoofdstuk 14 van
Grondslagen van de ergotherapie (2006) beschreven.
14.1
Kenmerken van het MOHO
Het eerste hoofdstuk van de vierde editie, dat het Model of Human Occupation
inleidt, is wat betreft opbouw en inhoud veranderd ten opzichte van de derde editie
(2002). De derde editie gaat in op de ontwikkeling van het MOHO, het menselijk handelen, de aard van praktijkmodellen en de toepassing van en onderzoek naar het
model. De vierde editie beschrijft in de inleiding de visie van het MOHO om handelingsgerichte, cliëntgerichte, holistische, evidence-based ergotherapie te ondersteunen, en een aanvulling te bieden op andere ergotherapiemodellen en (interdisciplinaire) theorieën.
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 2
2 Grondslagen van de ergotherapie
Kielhofner noemt de volgende kenmerken van het MOHO.
• Multinationaal en multicultureel: assessments die op het MOHO zijn gebaseerd en
publicaties zijn beschikbaar in meer dan twintig talen. Nog belangrijker is dat ergotherapeuten vanuit de hele wereld tegenwoordig belangrijke bijdragen leveren aan
de verdere ontwikkeling van het MOHO, zodat de concepten en de toepassing van
het model meerdere perspectieven en culturen weergeven.
• Praktijkgeoriënteerd: het model biedt met de assessments, casusvoorbeelden, standaarden voor interventies en ergotherapeutische programma’s veel ondersteuning
aan ergotherapeuten om het te gebruiken in hun dagelijkse praktijk.
• Handelingsgericht (occupation-focused): het model stelt het handelen centraal door
zich te richten op de volgende drie aspecten:
– hoe handelen wordt gemotiveerd, in patronen georganiseerd en uitgevoerd in
een omgeving;
– wat er gebeurt als stoornissen, ziekte en andere factoren optreden die handelingsproblemen veroorzaken;
– hoe ergotherapie mensen in staat stelt deel te nemen aan betekenisvolle handelingen die voldoening geven en hun lichamelijke en emotionele welzijn bevorderen.
• Cliëntgericht: het model benadrukt het belang van het betrekken van het perspectief
en de wensen van de cliënt bij het vormgeven van therapie. Het model doet dit door
het uitgangspunt dat elke cliënt uniek is, en door de therapeut concepten te bieden
om het perspectief en de situatie van de individuele cliënt meer diepgaand te
begrijpen en te respecteren. Daarnaast staan de keuze, het handelen en de ervaring
van de cliënt centraal in het therapieproces.
• Holistisch: het MOHO wil verklaren hoe het handelen gemotiveerd wordt, in patronen georganiseerd en uitgevoerd wordt. Het model integreert lichaam en geest bij
het verklaren en beïnvloeden van het handelen.
• Evidence-based: het MOHO wordt gesteund door meer dan honderd gepubliceerde
studies naar de validiteit van concepten in het model, de betrouwbaarheid en
validiteit van assessments die van het MOHO zijn afgeleid, en de resultaten en processen van interventies die op het MOHO zijn gebaseerd.
• Ontwikkeld als aanvulling op andere theorieën en modellen: toen het MOHO werd ontwikkeld, waren veel andere modellen gericht op stoornissen. Daarom was de intentie de
aandacht te richten op motivatie voor handelen, levensstijl en invloed van de omgeving, als aanvulling op de bestaande modellen. Het model is altijd bedoeld om te
gebruiken naast andere ergotherapeutische modellen en interdisciplinaire concepten.
14.2
Theoretische onderbouwing van het MOHO
Kielhofner beschrijft ook in de vierde editie (2008) de concepten van de dynamische
systeemtheorie als onderbouwing van het MOHO. In de vierde editie wordt de systeemtheorie echter veel minder uitgebreid beschreven en is de beschrijving van het
mechanistisch denken vervallen. De principes van de systeemtheorie en hun toepassing worden in deze editie beperkt tot het handelen.
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 3
14 Model of Human Occupation 3
Bij de basisconcepten in hoofdstuk 2 is in de vierde editie de omgeving toegevoegd,
naast de beschrijving van de menselijke componenten wil, gewenning en uitvoeringsvermogen. De omgeving en de invloed van de omgeving op het handelen worden,
evenals in de vorige editie, verder uitgewerkt in een apart hoofdstuk.
De belangrijkste aannamen van het MOHO die zijn afgeleid van de systeemtheorie,
zijn in deze editie weergegeven.
1 Handelingen, gedachten en gevoelens komen voort uit de interactie van wil, gewenning, uitvoeringsvermogen en de omgeving.
2 Verandering in een aspect van wil, gewenning, uitvoeringsvermogen en/of de omgeving kan resulteren in een verandering van denken, voelen en doen.
3 Wil, gewenning en uitvoeringsvermogen worden in stand gehouden en veranderd
door wat de persoon doet en wat hij denkt en voelt over dat doen.
4 Een specifiek patroon van wil, gewenning en uitvoeringsvermogen zal worden volgehouden zo lang als de ermee samenhangende gedachten, gevoelens en acties consequent worden herhaald in een ondersteunende omgeving.
5 Verandering vereist dat nieuwe gedachten, gevoelens en acties voldoende worden
herhaald in een ondersteunende omgeving om (gezamenlijk) een nieuw georganiseerd patroon te vormen.
14.3
Structuur van het MOHO
De componenten wil, gewenning en uitvoeringsvermogen zijn in de vierde editie niet
gewijzigd, evenmin als de handelingsniveaus van vaardigheden, uitvoering en participatie en de dimensies van het handelen, namelijk handelingsidentiteit, -competentie en -adaptatie.
Wel is het concept van de omgeving iets gewijzigd ten opzichte van de vorige editie.
Het eerder gemaakte onderscheid tussen fysische (materiële) en sociale omgeving is
vervallen. Ruimten, voorwerpen en sociale groepen worden nu naast elkaar als aspecten van de omgeving beschreven.
Daarnaast zijn bij de omgeving een beschrijving van cultuur en politieke en economische condities toegevoegd. De omgeving wordt in deze editie onderscheiden in (figuur
14.1):
• de voorwerpen die mensen gebruiken;
• de ruimte waarin de persoon handelt;
• de handelingsvormen (occupational forms) en taken die beschikbaar zijn, verwacht
worden en/of vereist worden door de context waarin de persoon handelt;
• de sociale groepen waarin de persoon handelt;
• de cultuur die doordringt in de fysieke en sociale aspecten van de omgeving en deze
beïnvloedt;
• de politieke en sociaaleconomische condities van de maatschappij, die onder andere de middelen (resources) en de mate van handelingsvrijheid van de persoon beïnvloeden.
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 4
4 Grondslagen van de ergotherapie
economische
condities
voorwerpen
handelingsvormen
of taken
persoon
ruimten
cu
lt u
ur
sociale
groepen
ke
ie s
li t t i e
po ndi
co
Figuur 14.1 Omgevingsfactoren van invloed op het handelen
Bron: Kielhofner, 2008.
14.3.1
Raamwerk voor therapeutisch redeneren op basis van het
MOHO
In de derde editie beschreef Kielhofner vier fasen in het proces van het therapeutisch
redeneren. In de vierde editie onderscheidt hij zes stappen in dit proces, zoals weergegeven in figuur 14.2.
14.3.2
Verzamelen van informatie over de cliënt en zijn
handelingsprobleem
In de vierde editie zijn de assessments die zijn afgeleid van het MOHO, samengebracht
in deel III van het boek. Voor het hoofdstuk in Grondslagen van de ergotherapie (2006) is
een selectie gemaakt van assessments die ook in Nederland worden gebruikt. Deze
worden ook in de vierde editie beschreven. Noemenswaardig is nog de Short Child
Occupational Profile (SCOPE, Bowyer et al. 2005), een variant op de Model of Human
Occupation Screening Tool (MOHOST). Deze laatste assessment is in een Nederlandse
versie beschikbaar. Beide assessments horen tot de gecombineerde wijzen van gegevensverzameling. De MOHOST is bruikbaar bij volwassenen, de SCOPE bij kinderen.
Met de SCOPE verzamelt de ergotherapeut informatie over het handelen van het kind.
Het betreft de sterke kanten van zijn handelen met het accent op de invloed van zijn
wil, gewenning en vaardigheden en zijn omgeving op zijn participatie. In de SCOPE is
ook een item opgenomen over de routine van het gezin van het kind.
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 5
14 Model of Human Occupation 5
Probleemanalyse
1 Genereer vragen
voor het redeneerproces en gebruik
deze.
2 Verzamel met
gestructureerde
ongestructureerde
methoden informatie
over en met de cliënt.
3 Ontwikkel een opvatting
over de situatie van de cliënt,
waarin zijn sterke kanten
betrokken worden en zijn
problemen/uitdagingen.
De cliënt is een
bron van
informatie en
werkt samen met
de therapeut
Resultaat
6 Verzamel informatie om het
resultaat van de therapie te
bepalen (d.w.z. de mate
waarin de cliënt zijn doel
heeft bereikt).
Interventie
5 Voer de therapie
uit en evalueer
deze.
4 Benoem de doelen (d.w.z.
de verandering die de cliënt
wil bereiken) en maak een
therapieplan (d.w.z. de
betrokkenheid van de cliënt
bijj het handelen, en de
therapeutische stretegieën).
Figuur 14.2 Zes stappen in het proces van therapeutisch redeneren
Het vijfde en laatste deel van de vierde editie, Resources for applying and developing
MOHO, bevat drie nieuwe hoofdstukken:
• Communication and documentation;
• Evidence for practice from the Model of Human Occupation;
• The Model of Human Occupation, the ICF, and the Occupational Therapy Practice
Framework: connections to support best practice around the world.
Communication and documentation (hoofdstuk 23): dit hoofdstuk beschrijft dat de kracht
van het MOHO voor een belangrijk deel ligt in de mogelijkheid de complexe handelingssituatie van de cliënt duidelijk te beschrijven. Het hoofdstuk beschrijft hoe het
MOHO en van het MOHO afgeleide instrumenten kunnen worden gebruikt om met
anderen te communiceren over de cliënt, en de situatie, het handelen en de resultaten van therapie te documenteren.
Evidence for practice from the Model of Human Occupation (hoofdstuk 25): in verband met de
toenemende aandacht voor evidence-based werken is in dit hoofdstuk beschikbare evidence over het MOHO, en daarvan afgeleide assessments, samengebracht. De evidence is ondergebracht in verschillende tabellen, die zijn gericht op de volgende vragen.
• Wat zegt MOHO-onderzoek over het leven en de behoeften van mensen met beperkingen?
• Welk bewijs is beschikbaar voor de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van op het
MOHO gebaseerde assessments?
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 6
6 Grondslagen van de ergotherapie
• Hoe ziet op het MOHO gebaseerde ergotherapie eruit?
• Welk bewijs is er dat op het MOHO gebaseerde therapie positieve resultaten oplevert?
• Wat zeggen cliënten over op het MOHO gebaseerde therapie?
The Model of Human Occupation, the ICF, and the Occupational Therapy Practice Framework:
connections to support best practice around the world (hoofdstuk 27): dit hoofdstuk beschrijft
de relatie tussen het MOHO en andere modellen, namelijk de International Classification of Function, Disability & Health (ICF) en het Occupational Therapy Practice Framework (OTPF, ontwikkeld door de American Occupational Therapy Association).
Ergotherapeuten gebruiken regelmatig de ICF, een classificatiesysteem dat de communicatie met andere professionals over een cliënt bevordert. Het MOHO sluit hier
goed op aan, doordat ze beide participatie en activiteiten centraal stellen, erkennen
dat gezondheidscondities de participatie van de persoon wijzigen, erkennen dat individuele kenmerken en de omgeving participatie en activiteiten bepalen en dat al deze
factoren elkaar op een dynamische en non-lineaire wijze beïnvloeden. MOHO-concepten zijn herkenbaar in de domeinen en categorieën van de ICF. Het MOHO en de ICF
verschillen echter in hun theoretische achtergrond: de ICF heeft een biopsychosociale achtergrond, het MOHO heeft vooral het perspectief van de ervaring en betekenisverlening aan participatie. Met de ICF kan niet de complexiteit van de interactie tussen de omgeving en de persoon in kaart worden gebracht, noch de wijze waarop
veranderingen optreden en hoe deze participatie beïnvloeden.
De MOHO-concepten zijn gebruikt om in de Verenigde Staten het Occupational Therapy Practice Framework (OTPF) te ontwikkelen. De fasering in dit practice framework
komt overeen met het MOHO-raamwerk van therapeutisch redeneren. De zes domeinen die in het OTPF worden onderscheiden, komen overeen met MOHO-concepten.
Het OTPF verklaart echter niet hoe en waarom cliënten problemen hebben met het
deelnemen aan dagelijkse activiteiten.
Hoewel de doelen en theoretische achtergronden van de ICF en het OTPF verschillen,
kunnen ergotherapeuten concepten en assessments van het MOHO gebruiken om
informatie te verzamelen die relevant is voor de ICF en het OTPF.
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 7
17
Rehabilitatie
Inka Logister-Proost, Marion Ammeraal
Kernpunten van deze update 2009:
• Rehabilitatie kent een nieuwe definitie. Deze gaat verder dan de individuele cliënt en betrekt de samenleving meer in het proces van de cliënt. Voorheen werd rehabilitatie meer gezien als een visie dan als een zorgaanbod.
• Er is meer aandacht voor ‘herstel’ en daardoor een duidelijke onderbouwing van deze visie.
• Er is meer evidence beschikbaar. Met name de kennissynthese van Michon
en Van Weeghel uit 2008 geeft inzicht in huidig bewijsmateriaal voor de
effectiviteit van rehabilitatiemethodieken.
17.1
De doelgroep
Rehabilitatie als visie en methodiek wordt ingezet bij mensen met complexe psychosociale problematiek. Rehabilitatie wordt het meest gebruikt bij mensen met ernstige psychiatrische beperkingen, maar vindt ook toepassing bij mensen met een chronische psychosomatische aandoening en mensen met lichtere psychiatrische
aandoeningen met wensen of behoeften op de verschillende levensgebieden. In toenemende mate is er in de gezondheidszorg aandacht voor comorbiditeit en dubbeldiagnosen. Verslavingsproblematiek of verstandelijke beperkingen gaan vaak gepaard
met psychiatrische aandoeningen. Vanuit de somatische gezondheidszorg is er meer
aandacht voor dubbeldiagnosen zoals depressiviteit na een CVA of bij de ziekte van
Parkinson. Ook de correlatie tussen chronische pijn of chronische vermoeidheid en
een psychische aandoening krijgt meer aandacht. Gezien deze ontwikkeling is het te
verwachten dat rehabilitatie in de toekomst breder zal worden ingezet, aangepast aan
deze complexe, meervoudige problematiek (Lamm & Den Hollander 2004).
Kenmerkend voor de doelgroep is dat zij zelfstandig, maar vaak alleen woont. Het kan
ook een groep zijn die op een verblijfsafdeling of in een setting voor beschermd
wonen leeft. Een kleine groep is dak- of thuisloos.
Op het gebied van participatie en integratie, zoals sociale contacten, zingeving, herstel, activiteiten overdag, (on)betaald werk en intieme relaties, ervaart de doelgroep
onvervulde zorg- en/of begeleidingsbehoeften. De grootste zorgbehoeften liggen op
het gebied van sociale contacten en een zinvolle dagbesteding. Naast individuele
beperkingen – zoals gebrek aan vaardigheden of levenservaringen – spelen een laag
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 8
8 Grondslagen van de ergotherapie
inkomen, weinig sociale steun én stigmatisering, ontoegankelijke instanties en
ondoorzichtige regelingen een rol. Combinaties van dergelijke beperkingen leiden tot
een forse maatschappelijke achterstand, een lage ervaren kwaliteit van leven en
bestendiging of verergering van de psychosociale problematiek (Michon 2008).
Ergotherapeuten zullen daarom alert zijn op signalen van ervaren gebrek aan betrokkenheid in betekenisvol handelen door sociale en culturele uitsluiting (occupational
alienation). De cliënt kan ontmoediging en beperkingen ervaren in het gewenste handelen (occupational deprivation), disbalans in betekenisvolle activiteiten (occupational
imbalance) en/of emotionele afstandelijkheid en geen betrokkenheid bij wat hij doet
(occupational disengagement) (Krupa et al. 2009).
17.2
Ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg: van rehabilitatie naar herstel
17.2.3
Herstel
De geestelijke gezondheidszorg in Nederland ziet herstel in toenemende mate als leidend principe voor de zorg (GGZ Nederland 2008) en instellingen nemen dit begrip op
in de visie en missie van hun organisatie. Het gaat om het besef dat hulpverlening
dient te zijn gericht op het ondersteunen van de eigen herstelprocessen van cliënten.
Aandacht voor en actief meewerken aan ‘herstel’ is, hoewel wenselijk, nog niet opgenomen in het landelijke beleid.
Herstel gaat om unieke persoonlijke processen waarin cliënten proberen hun leven
opnieuw inhoud te geven. Herstellen van een ernstige ziekte is een vaak langdurig proces, dat met ups en downs verloopt. Herstel betekent niet altijd dat alle symptomen of
restverschijnselen van de ziekte overgaan. Het betekent wel dat de betrokkene zelf
weer meer grip op zijn levenssituatie ervaart.
Herstel is niet los te zien van ‘empowerment’ en ‘ervaringsdeskundigheid’. Herstellen is
namelijk onverbrekelijk verbonden met het ‘eigenmachtiger’ worden en het opbouwen
van ervaringskennis door cliënten (www.kenniscentrumrehabilitatie.nl, Boevink 2009).
In dit herstelproces kunnen twee kerndimensies worden onderscheiden.
• Herstel is een psychologisch proces van de cliënt: verandering van zelfbeeld, verzamelen van hoop en moed, formuleren van doelen, meer geloof in eigen kunnen en
grotere zelfbepaling.
• Herstel kent community integration: de meetbare manifestatie van herstel op het
gebied van wonen, werken, leren en sociale contacten (Bond 2004).
Het uiteindelijke doel van integratie is flourishing, not simply functioning, dat wil zeggen
aandacht voor leven en niet alleen voor overleven (Ware 2007).
Het is momenteel nog zoeken naar de manier waarop de behoeften van cliënten en
door professionals geboden zorg goed op elkaar aansluiten, zodat cliënten daadwer-
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 9
17 Rehabilitatie 9
kelijk worden ondersteund in hun herstelproces (en dit niet wordt ondermijnd). HEEteams (HEE = herstel, empowerment en ervaringsdeskundigheid) onderzoeken welke
ondersteuning bijdraagt aan herstelprocessen. Dit omvat een breed scala van factoren,
zoals: een levensdoel hebben, zelfvertrouwen, zelfwaardering, rust en veiligheid ervaren in de woning, vrienden, een zinvolle dagbesteding. Factoren die minder van
belang zijn, maar nog wel belangrijk genoeg, zijn onder andere: betaald werk, hulpverleners die een vinger aan de pols houden, op de hoogte zijn van wet- en regelgeving,
boosheid als bron van kracht, acceptatie van de ziekte (Boevink 2009, Hughes 2008).
17.2.4
Vermaatschappelijking: maatschappelijke steunsystemen
en kwartier maken
Voor de herstelbeweging van cliënten staat maatschappelijke participatie boven aan
de prioriteitenlijst. Zo vindt Boevink (2005) dat de samenleving lang genoeg het recht
heeft opgeëist om niet te worden gestoord. Dat recht wil zij inruilen voor ‘(…) een verbod op uitsluiting en de plicht om ons mee te laten doen’.
Vermaatschappelijking kan juist ook aanleiding tot bescheidenheid zijn. Zo moet rehabilitatie vorm krijgen in een samenleving die wordt gekenmerkt door verzwakking van
sociale verbanden, modernisering van de verzorgingsstaat en een groter beroep op de
eigen verantwoordelijkheid. Cliënten kunnen veel schade ondervinden als er wordt
gedaan alsof deze maatschappij wel even te veranderen is. Daarom is bescheidenheid
over wat mogelijk is, en erkenning van wat niet kan worden bereikt, een belangrijke
waarde (naast verantwoordelijkheid en solidariteit) in de rehabilitatie (Dröes 2003).
Kennis op het gebied van maatschappelijke (contextuele) verstoringen die het handelen belemmeren, is een zich sterk ontwikkelend domein binnen de ergotherapie. Het
analyseren van de context van het handelen van de cliënt kan een bijdrage leven aan
het oplossen van de barrières tussen de cliënt en de samenleving. De resultaten van
een dergelijke analyse kunnen eveneens een bijdrage leveren aan het invullen van het
aanbieden van doelgerichte ondersteuning van cliënten en hun systeem. Het in hoofdstuk 17 beschreven ‘kwartier maken’ sluit aan bij de taak van ergotherapeuten: het
gaat hier over het faciliteren van het handelen (enabling occupation). Ieder mens heeft
recht op betekenisvol kunnen handelen (occupational justice), en ergotherapeuten kunnen in bondgenootschap met de cliënt(en) hun krachten bundelen (empowerment) ten
behoeve van rechtvaardigheid (Townsend 2007).
17.3
Uitgangspunten van rehabilitatie
17.3.1
Definities en doel
De term ‘rehabilitatie’ verwijst naar een zorgaanbod dat een uitdrukking is van een
maatschappelijke beweging waar verschillende partijen bij betrokken zijn.
Psychiatrische rehabilitatie als zorgaanbod slaat dan op alle hulp en dienstverlening
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 10
10 Grondslagen van de ergotherapie
die erop gericht is mensen met langdurige of dreigend langdurige zorgafhankelijkheid ten gevolge van psychiatrische aandoeningen (ook in samenhang met verslaving
en/of verstandelijke beperkingen – comorbiditeit) in staat te stellen zo volwaardig
mogelijk in de samenleving te functioneren. Enerzijds onderscheidt rehabilitatie zich
van behandeling omdat de aanpak zich richt op de gevolgen van stoornissen, anderzijds is rehabilitatie onlosmakelijk met behandeling verbonden omdat beide noodzakelijk zijn voor een volwaardig herstel van cliënten/patiënten.
Rehabilitatie als maatschappelijke beweging is gericht op eerherstel en emancipatie.
Rehabilitatie hanteert als uitgangspunt dat ook mensen die door hun psychiatrische
problematiek maatschappelijk (dreigen te) marginaliseren, als volwaardige burgers in
de samenleving kunnen participeren.
Bij psychiatrische rehabilitatie zijn cliënten, familieleden, hulpverleners, zorgaanbieders en maatschappelijke voorzieningen betrokken (www.kenniscentrumrehabilitatie.nl).
17.5
Rehabilitatiemethodieken (nieuwe
ontwikkelingen)
17.5.1
Individuele Rehabilitatie Benadering
Cliënten begeleid vanuit de Individuele Rehabilitatie Benadering (IRB) realiseren naar
eigen oordeel vaker hun persoonlijke doelen op maatschappelijke levensdomeinen
(wonen, werk, contacten, leren), dan cliënten met andere vormen van begeleiding
(Swildens 2008). Op andere uitkomstmaten – bijvoorbeeld empowerment, sociaal functioneren, vervulde en onvervulde zorgbehoeften, ervaren kwaliteit van leven – gaan zij
niet sterker vooruit dan andere cliënten. Zowel cliënten begeleid vanuit de IRB, als
cliënten met andere begeleiding gaan erop vooruit in de kwaliteit van hun leven en
vervulling van een aantal zorgbehoeften (Michon 2008).
Een programma (op IRB gestoeld in combinatie met behandeling en zorg) voor mensen met ernstige psychiatrische problematiek in combinatie met dakloosheid leidt
ertoe dat zij minder vaak gaan zwerven en vaker in maatschappelijk meer geïntegreerde woonvormen gaan wonen (Shern 2000).
17.5.5
Strengths Model van Rapp
Vanuit de zorg en maatschappelijke organisaties bestaat een toenemende focus op
kracht en mogelijkheden in plaats van op tekorten. Deze focus wakkert tegelijkertijd
herstel aan. Dit initieert een toenemende belangstelling voor het Strengths Model van
Charles Rapp. Dit model beschrijft een visie (geen methodiek) en is sterk gericht op ontwikkelingsmogelijkheden in het normale, dagelijkse leven en de gelijkwaardige inbreng
van maatschappelijke partners. Het Strengths Model ontleent zijn inspiratie vooral aan
de empowermenttheorieën waarin de eigen krachten van cliënten en de mobilisatie van
deze krachten centraal staan (Windroos 2006, Rapp 2005, Wilken 2004).
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 11
17 Rehabilitatie 11
Rapp signaleert dat bij de ontwikkeling van maatschappelijke steunsystemen het
gevaar bestaat dat deze slechts bestaan uit GGZ-voorzieningen. Hierdoor kan een
cliënt gevangen raken in zorgsystemen die zijn ruimte, tijd, mobiliteit en identiteit
bepalen.
17.7
Levensdomeinen en persoonlijke domeinen
Het is van belang alert te zijn op de correlatie tussen levensdomeinen. Binnen de al
eerder beschreven doelgroep is bijvoorbeeld ‘geanticipeerde discriminatie’ (vermijdend gedrag vanwege de angst voor discriminatie) een barrière om werk te zoeken,
een opleiding te gaan volgen of relaties aan te gaan (Michon 2008).
Zelfzorg (of vooral verminderde zelfzorg) is van invloed op werk, sociale relaties, inclusie en participatie. Gebrek aan financiële mogelijkheden beperkt cliënten op diverse
levensgebieden, met name vrije tijd en sociale relaties.
17.7.1
Levensdomein: wonen of woonrehabilitatie
Door de – in de vorige eeuw – ingezette extramuralisering zijn er de afgelopen decennia verschillende, meer maatschappelijke alternatieven ontwikkeld in wonen en
woonbegeleiding (beschermde en beschutte woonvormen (RIBW), begeleid zelfstandig
wonen, woon-zorgarrangementen). Deze alternatieven zijn onder meer op initiatief
van familieleden van mensen met schizofrenie tot stand gekomen (www.ypsilon.org).
Uit studies naar zorg- en begeleidingsprogramma’s die gericht zijn op begeleiding bij
zelfstandig(er) wonen in de samenleving, komen de volgende kernbevindingen naar
voren.
• Een grotere mate van normalisatie van het woonmilieu hangt samen met een gunstigere sociale participatie (Michon 2008).
• Een omvattend zorg- en rehabilitatieprogramma draagt bij aan de transitie van een
beschermde, meer klinische setting naar meer zelfstandig wonen in de samenleving (Michon 2008).
• Een 24-uurswoonvoorziening voor mensen met ernstige verslavingsproblematiek
draagt bij aan een stabielere woon- en leefsituatie; dat wil zeggen dat er minder
terugval in problematiek is dan gebruikelijk. Er zijn geen aanwijzingen dat een dergelijke woonvoorziening ook bijdraagt aan verbetering van de maatschappelijke
participatie (Michon 2008).
• Een stabiele woonplek draagt bij aan behoud van een werkplek (Michon 2008).
• Het hebben van een eigen ruimte en de mogelijkheid zelf te bepalen wat te doen en
wie te ontvangen, zijn bepalend voor de ervaren kwaliteit van leven (Weeghel 2008).
Naast het Supported Employment (training on the spot) breiden deze principes zich
inmiddels uit naar wonen en woonbegeleiding (Supported Living). Er zijn aanwijzingen dat Supported Living voor ouderen met psychiatrische beperkingen bijdraagt aan
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 12
12 Grondslagen van de ergotherapie
een onafhankelijker leven en meer zeggenschap over het eigen leven. Er zijn echter
weinig aanwijzingen dat Supported Living bijdraagt aan een meer in de maatschappij
geïntegreerd leven of aan een verbetering van de kwaliteit van leven (Depla 2003,
2004). Er loopt momenteel nog onderzoek naar Supported Living en mensen met verstandelijke beperkingen en mensen met ernstige verslavingsproblematiek.
Er zijn verschillende life-skill-trainingsprogramma’s (combinatie van woonvaardigheden en onder andere zelfzorg of financiële zorg) ontwikkeld. Tot nu toe is er weinig
evidence voor de resultaten van deze vaardigheidstraining, ook al wordt er door sommige disciplines veel tijd en geld aan gespendeerd. Een gedegen opzet en een goede
beschrijving van het programma en onderzoek zijn nodig. Daarbij is het ook belangrijk te kijken naar de kosteneffectiviteit. Het is van belang te kijken of de kosten van
de inspanningen daadwerkelijk bijdragen aan het verminderen van zorg, het vergroten van zelfredzaamheid, enzovoort (Tungpunkom 2008).
17.7.2
Levensdomein: werken
Maatschappelijke participatie geeft net als betaald werk de voldoening van meedoen
in de samenleving. Dit kan naast of als opstap naar betaald werk bijdragen aan emancipatie en een invulling zijn van het burgerschap (ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap).
Factoren die samenhangen met arbeidsparticipatie en het vinden van betaald werk,
zijn:
• beter arbeidsfunctioneren, gemeten aan het begin van een arbeidsrehabilitatieprogramma;
• hogere arbeidsgerelateerde zelfverwachting;
• beter inzicht in het eigen arbeidsfunctioneren;
• gevoelde behoefte aan verandering op arbeidsgebied;
• sociaal functioneren op andere levensgebieden (vooral het hebben van een partner);
• minder ernstige psychiatrische symptomen (Michon 2008).
Er zijn aanwijzingen dat een op de IRB-methodiek gebaseerde trajectbegeleiding naar
betaald werk effectief is voor het vinden en behouden van betaald werk. Ook een gefaseerde arbeidstoeleiding voor mensen met een verslavingsachtergrond blijkt effectief
voor het vinden van betaald werk.
Individual Placement and Support (IPS) is begeleid werken ingebed in een organisatievorm, waarin een reïntegratiedeskundige deel uitmaakt van een multidisciplinair
team. Dit team als geheel ondersteunt het zoeken, vinden en behouden van regulier
betaald werk of scholing.
Uit onderzoek komt het volgende naar voren.
• IPS helpt effectief bij het vinden van regulier betaald werk (40-50%) (Burns 2006,
2007).
• IPS kan ook in Nederland worden geïmplementeerd, mits aan specifieke voorwaarden wordt voldaan, zoals voldoende uren voor projectleiding en coördinatie,
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 13
17 Rehabilitatie 13
gerichte training van trajectbegeleiders en faciliterende wet- en regelgeving inzake
arbeidsreïntegratie (Erp 2005, 2007, Giessen 2007).
IPS is als evidence-based interventie opgenomen in de Multidisciplinaire Richtlijn
Schizofrenie (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de
GGZ 2005).
Onderzoek – zowel uit de Verenigde Staten als uit Europa – geeft aan dat IPS effectief
helpt bij het vinden van regulier betaald werk. In Nederland zijn de onderzoeksresultaten nog wisselend.
Er zijn enige aanwijzingen dat therapeutische werkgemeenschappen bijdragen aan
het kweken of herwinnen van zelfvertrouwen en het vinden van (on)betaalde arbeid
of een opleiding. Momenteel loopt er een longitudinaal onderzoek naar de werking
van zorgboerderijen waarin wordt gekeken naar eventuele effecten op werk en dagbesteding voor mensen met een psychiatrische achtergrond en voor mensen met een verslavingsachtergrond (Michon 2008).
17.7.3
Levensdomein: leren
Op het gebied van begeleid leren zijn er twee studies bekend (Korevaar 2005, Ende 2006,
2007). Hieruit blijkt dat ondersteuning van mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen bij het vinden en volgen van een (reguliere) opleiding ertoe bijdroeg dat:
• twee derde van de deelnemers aan een cursus ‘begeleid leren’ de cursus afmaakte;
• het zelfvertrouwen van deelnemers en hun ervaren kwaliteit van leven toenamen;
• begeleiding bijdraagt aan het kunnen vervolgen van hun opleiding;
• een lotgenotengroep voor studenten wordt gewaardeerd.
Naast het Supported Employment breiden de principes van ‘eerst plaatsen, dan trainen’ zich inmiddels uit naar scholing (Supported Education).
Veelbelovende initiatieven, waarvoor nog onvoldoende evidence beschikbaar is, zijn
onder andere:
• de Windroos (bedoeld voor jongeren);
• de Impuls-cursus (toeleidingscursus, bedoeld als ondersteuning voor het kiezen,
voorbereiden en volhouden van een reguliere studie);
• studiemaatjesprojecten.
17.7.4
Levensdomein: vrije tijd
Dagactiviteitencentra (DAC’s) nemen een belangrijke plaats in in het leven van mensen met ernstige psychische aandoeningen. Ze fungeren vooral als ontmoetingsplek
en plaats waar men iets te doen heeft. Er zijn bezoekers die het DAC willen gebruiken
als een ‘springplank’ naar bezigheden en werk in de omringende samenleving, maar
daarvoor is een DAC minder geschikt. Sommige DAC’s in België en Nederland hebben
wel een aanbod dat onder de term ‘arbeidszorg’ toch een link maakt (wil maken) naar
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 14
14 Grondslagen van de ergotherapie
‘werk’, al was het maar door de term en het soort activiteiten dat wordt aangeboden.
Ergens deel van uitmaken, erbij horen (belonging) blijkt een belangrijke motivator te
zijn voor het doen van activiteiten en het gevoel van betrokkenheid (Vromen 2007).
Het lijkt erop dat DAC’s en andere dagbestedinginitiatieven bij veel mensen met ernstige psychiatrische problematiek in een behoefte voorzien. Het is echter nog onduidelijk uit welke elementen een goed aanbod bestaat, passend bij hun behoeften aan
specifieke dagbesteding.
Er is een studie gedaan naar een model voor begeleid op vakantie gaan. De vakantie
was volgens deelnemers onder meer goed voor hun herstel en bood mogelijkheden
voor (nieuwe) sociale contacten (Michon 2008).
17.7.5
Levensdomein: sociale relaties
Op het gebied van sociale relaties dient een aparte plaats te worden ingeruimd voor
intieme relaties en seksualiteit (www.kenniscentrumrehabilitatie.nl).
Er is geen evidence voor interventies die tot doel hebben de sociale netwerken van
mensen uit de doelgroep te verbeteren (bijvoorbeeld Stichting Vriendstap).
Er bestaan verschillende ‘maatjesprojecten’ of vriendendiensten waarbij een vrijwilliger wordt gekoppeld aan mensen met psychische problemen of met een verstandelijk
handicap. Daarnaast zijn er projecten waarbij een professional wordt gekoppeld aan
iemand met psychische problemen. Er zijn (voorzichtige) aanwijzingen dat de meeste
deelnemers aan maatjesprojecten zich na verloop van tijd inderdaad minder eenzaam
voelen (Metz et al. 2007).
Het functioneren in specifieke rollen, zoals de ouderrol of partnerrol, begint meer
aandacht te krijgen. Er zijn (voorzichtige) aanwijzingen dat een ontwikkelde methodiek (met IRB als uitgangspunt) om ouders met psychiatrische beperkingen te ondersteunen in het uitoefenen van hun ouderrol, enig effect had (Michon 2008).
Gerichte sociale vaardigheidstraining bieden op de plek waar de vaardigheid wordt
gebruikt, lijkt zinvol te zijn. Vaardigheidstraining niet binnen de context wordt door mensen met ernstige psychische problemen slecht gegeneraliseerd naar de gewenste situatie.
Jonge mensen profiteren meer van sociale vaardigheidstraining dan ouderen (Kurtz 2008).
Deelnemers aan lotgenotengroepen ervaren sociale steun en gaan vooruit in hun kwaliteit van leven en empowerment. Bovendien lijkt het beloop van de symptomen gunstiger (Michon 2008).
17.7.6
Persoonlijke domeinen: zelfzorg, gezondheidszorg en
financiën
In sommige rehabilitatiemethodieken worden terreinen zoals zelfzorg en financiën
ook tot de specifieke doelgebieden van rehabilitatie gerekend. Er zijn aanwijzingen
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 15
17 Rehabilitatie 15
dat zorg voor de lichamelijke gezondheid, verandering van schadelijke leefgewoonten
en het verminderen of gecontroleerd omgaan met verslaving belangrijke randvoorwaarden zijn voor geslaagde rehabilitatietrajecten (www.kenniscentrumrehabilitatie.nl).
Door bijwerkingen van medicatie (antipsychotica in het bijzonder) is er vaak sprake
van gewichtstoename, een grotere kans op suikerziekte (met alle complicaties van
dien) en metabole ziekten. Een deel van de problematiek en risico’s van de stoornissen
is ook het slecht of niet onderkennen van symptomen en ziekte en het slecht omgaan
met ontvangen instructies.
Schizofrenie wordt geassocieerd met een zelfmoordrisico van ongeveer 10%. Daarnaast vermindert schizofrenie de levensverwachting met tien jaar door de slechte
fysieke conditie (www.top-moment.be/schizofrenie.html).
17.7.7
Persoonlijke domeinen: zingeving
De zingeving van rehabilitatie ligt – vanuit een humanistische visie geredeneerd – uiteindelijk in het toegroeien naar een herstelperspectief. Andere zingevende kaders, bijvoorbeeld levensbeschouwing en reflectie of meditatie, kunnen deze rol ook vervullen. Voor de individuele cliënt gaat het om het hervinden van nieuwe zin en betekenis,
van nieuwe doelen en oplossingen na een of meer perioden van psychisch ziek zijn
(www.kenniscentrumrehabilitatie.nl).
17.8
Discussie
In hoofdstuk 17 in Grondslagen van de ergotherapie is Assertive Community Treatment
(ACT) genoemd als een in opkomst zijnde effectieve voorwaardenscheppende, multidisciplinaire interventie gericht op continuïteit en een stabiele leefsituatie (vermindering of preventie van zorg binnen de instellingsmuren). Enkele ACT-teams richten
zich op vroegtijdige interventie voor jonge mensen met een psychose. Rehabilitatie is
daar een belangrijk onderdeel van. Op grond van buitenlands onderzoek kan worden
verwacht dat ACT resulteert in minder opnamedagen, stabielere huisvesting en hogere tevredenheid van cliënten en hun familie. Minder evident zijn verbeteringen op klinisch en sociaal gebied. In Nederland is een variant op ACT ontwikkeld, namelijk Functie-ACT (FACT). Er zijn nog geen onderzoeken bekend naar de evidence van FACT-teams
(Michon 2008).
In Nederland zijn in een aantal (F)ACT’s ergotherapeuten werkzaam. De functie van
ergotherapeut kan worden ingevuld door een generalistisch werkend lid van een multidisciplinair team, maar ook door een specialist-ergotherapeut of door een specialisttrajectbegeleider. Ergotherapie wordt genoemd in de evidence-based Landelijke Richtlijn Schizofrenie, maar is niet nader omschreven. Hierdoor wordt binnen organisaties
niet vaak gedacht aan ergotherapeutische bijdragen in een (F)ACT (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ 2005).
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 16
16 Grondslagen van de ergotherapie
Wat betekent de toekomst van rehabilitatie en ergotherapie vanuit herstel
als leidend principe voor de zorg?
Ergotherapeuten kunnen bijdragen aan effectieve rehabiliterende hulpverlening door
gebruik te maken van bewezen interventies. Kiezen voor een praktijkcontext, zoals
een (F)ACT, en een relevante maatschappelijke context van de cliënt, zoals IPS, leidt tot
de meest effectieve inzet. Door in te spelen op effectief bewezen verbanden (bijvoorbeeld tussen wonen en werk) krijgen ergotherapeuten een gespecialiseerde taak in het
rehabilitatieproces van individuele cliënten. Ergotherapeuten kunnen in de woon- of
werksituatie aanvullend een assessment en training doen en daarmee de kans op het
succesvol behouden van een woon- of werkplek vergroten. De cliëntgerichte benadering vanuit de ergotherapie sluit aan bij het bevorderen van de regie en autonomie
van de cliënt zelf.
Voor ergotherapeuten in de eerste lijn geeft deze evidence het belang aan van samenwerking tussen verschillende partners. Om rehabilitatiedoelstellingen op de verschillende levensdomeinen te kunnen behalen is samenwerking tussen de GGZ en maatschappelijke organisaties nodig. Ergotherapeuten kunnen hieraan bijdragen door
samen met hun cliënten en collega’s toegang tot reguliere voorzieningen te bevorderen (Ammeraal 2009).
De toekomst zal uitwijzen in hoeverre de economische toestand van Nederland en België invloed heeft op de effectiviteit van rehabilitatie. Een recessie kan een bedreiging
vormen voor de financiering van initiatieven, en beschikbaar betaald werk zal schaars
worden, ook voor deze doelgroepen.
Nederland en België kennen een multiculturele samenleving. Cultuur kan bepalend
zijn in gedachten over bijvoorbeeld arbeidsethos, intieme relaties en zelfstandig wonen.
Er is nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van cultuur en diversiteit op de effectiviteit van rehabilitatie, en hoe vanuit andere culturen naar herstel wordt gekeken.
Met dank aan Huget Désiron, Pieter Vaes en Jacqueline Coppers.
Literatuur
Ammeraal, M., I. Logister-Proost, ‘Implicaties voor ergotherapeuten na kennissynthese rehabilitatie-onderzoek in Nederland bij mensen met ernstige psychische aandoeningen’. In: Wetenschappelijk Tijdschrift voor Ergotherapie 2 (2009), nr. 3, pp. 30-31.
Boevink, W., M. Prinsen, e.a. ‘Herstelondersteunende zorg, een concept in ontwikkeling’. In:
Tijdschrift voor Rehabilitatie 1 (2009), pp. 42-54.
Boevink, W.A., A. Plooy, F.B.M. Giesen, e.a. ‘Lijfsbehoud, levenskunst, verbondenheid en goede
hulp’. In: Psychiatrische rehabilitatie, jaarboek 2008-2009. Amsterdam, SWP, 2009.
Boevink, W., J. Dröes, ‘Herstelwerk van mensen met een psychische beperking’. In: Psychopraxis, 7 (2005), pp. 14-20.
Bond, G., M. Salyers, A. Rollings, e.a. ‘How evidence-based practices contribute to community
integration’. In: Community Mental Health Journal 40 (2004), pp. 569-588.
Bond, G., ‘Housing for people with severe mental illness. A review of the evidence’. In: Corrigan,
P. e.a. (eds), The comprehensive textbook of psychiatric rehabilitation. New York, Guilford
Press, 2007.
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 17
17 Rehabilitatie 17
Burns, T., T. Becker, J. Catty, e.a., Enhancing the Quality of Life of persons disabled by severe
mental illness through Supported Employment: the Eqolise study. Final Report to European
Commission. QLRT_2001, 2006.
Burns, T., J. Catty, T. Becker, e.a. ‘The effectiveness of supported employment for people with
severe mental illness: a randomised controlled trial in six European countries’. In: Lancet
370 (2007), pp. 1146-1152.
Depla, M., Community-based care for older people with severe mental illness - A study on the
integration of mental health care into residential homes for the elderly. Utrecht, Trimbosinstituut, 2004.
Depla, M.F., R. de Graaf, J.T. van Busschbach, e.a., ‘Community integration of elderly mentally
ill persons in psychiatric hospitals and two types of residences’. In: Psychiatr Serv 54 (2003),
pp. 730-735.
Dröes, J. ‘Persoonlijke en professionele waarden in het rehabilitatieproces’. In: Passage, Tijdschrift voor Rehabilitatie 12 (2003), pp. 209-218.
Ende, P. van den, H. van Asdonck, E.L. Korevaar, ‘Een ondersteuningsgroep voor studenten met
psychiatrische beperkingen’. In: E.L. Korevaar (red), Rehabilitatie: Mens in Beeld. Groningen,
Hanzehogeschool Groningen, 2007a, pp. 11-20.
Ende, P. van den, L. Korevaar, Ontwikkeling van een ondersteuningsgroep voor studenten:
onderzoeksrapport. Groningen, Hanzehogeschool, 2006a.
Ende, P. van den, M. Venderink, Steun voor ouders met psychiatrische beperkingen. Groningen,
Lectoraat Rehabilitatie Hanzehogeschool, 2006b.
Erp, N. van, F. Giesen, L. van Leeuwen, e.a., Implementatie van Individual Placement and Support (IPS) in Nederland. Utrecht, Trimbos-instituut, 2005.
Erp, N.H. van, F. Giesen, J. van Weeghel, e.a., ‘A multisite study of implementing supported
employment in the Netherlands’. In: Psychiatr Serv 58 (2007), pp. 1421-1426.
GGZ Nederland, Visiedocument: Naar herstel en gelijkwaardig burgerschap voor mensen met
ernstige psychische aandoeningen. Utrecht, www.ggznederland.nl, 2008.
Giesen, F., N. van Erp, J. van Weeghel, e.a., ‘De implementatie van Individual Placement and
Support in Nederland’. In: Tijdschr Psychiatr 49 (2007), pp. 611-621.
Hughes, S., ‘Approaches to severe and enduring mental illness’. Chapter 23. In: J. Creek, L.
Lougher (eds), Occupational therapy and mental health. Churchill Livingstone Elsevier, 2008.
Korevaar, E.L., Rehabilitatie door educatie. Onderzoek naar een begeleid leren-programma voor
mensen met psychiatrische problematiek. Amsterdam, SWP, 2005.
Krupa, T., E. Fossey, W.A. Anthony, e.a., ‘Doing daily life: how occupational therapy can inform
psychiatric rehabilitation practice’. In: Psychiatric Rehabilitation Journal 32 (2009), nr. 3, pp.
155-161.
Kurtz, M.M., K.T. Mueser, ‘A meta analysis of controlled research on social skills training for
schizophrenia’. In: Journal of consulting and clinical psychology 76 (2008), nr. 3, pp. 491-504.
Lamm, G., D. den Hollander, ‘Oost West Thuis Best. Milieugericht werken in het psychogeriatrisch verpleeghuis’. In: Passage dec (2004).
Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, Multidisciplinaire
Richtlijn Schizofrenie. Richtlijn voor de diagnostiek, zorgorganisatie en behandeling van
volwassen cliënten met schizofrenie. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO,
Trimbos-instituut, 2005. www.cbo.nl; www.ggzrichtlijnen.nl.
Metz, G., M. van Kempen, A. van Loon, e.a. Metgezel: meer dan een luisterend oor. Interne
publicatie GGZ Buitenamstel, vanaf 2009 GGZ inGeest. Amsterdam, 2007.
Michon, H., J. van Weeghel, Rehabilitatieonderzoek in Nederland. Overzicht van onderzoek en
synthese van bevindingen in de periode 2000-2007. Trimbos Instituut, Kenniscentrum rehabilitatie, ZonMw, 2008. www.kenniscentrumrehabilitatie.nl/onderzoek/.
Rapp, C., R. Goscha, The Strengths Model. Case Management with People with Psychiatric Disabilities. 2nd ed. Oxford, Oxford University Press, 2005.
Shern, D.L., S. Tsemberis, W. Anthony, e.a., ‘Serving street-dwelling individuals with psychiatric
disabilities: outcomes of a psychiatric rehabilitation clinical trial’. In: American Journal
Public Health 90 (2000), pp. 1873-1878.
Swildens, W., J.T. van Busschbach, H. Michon, e.a. ‘Individuele rehabilitatiebenadering (IRB) bij
ernstige psychiatrische stoornissen: effect op rehabilitatiedoelen en kwaliteit van leven’. In:
A.H. Schene e.a. (red), Jaarboek voor psychiatrie en psychotherapie 2007-2008. Houten, BSL,
2007, pp. 335-352.
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 18
18 Grondslagen van de ergotherapie
Townsend, E., H.J. Polatajko, Enabling occupation II: advancing an occupational therapy vision
for health, well-being & justice through occupation. Ottawa, CAOT Publications, 2007.
Tungpunkom, P., M. Nocol, ‘Life skills programmes for chronic mental illnesses’. In: Cochrane
Database of Systematic Reviews 2 (2008).
Vromen, I., I belong, therefore I do: Stories of three people participating in an activity centre.
Masterthesis, European Masters of Occupational Therapy. Amsterdam, Hogeschool van Amsterdam, 2007.
Ware, N., K. Hopper, T. Tugenberg, e.a., ‘Connectedness and citizenship: Redefining social integration’. In: Psychiatr Serv 58 (2007), pp. 469-474.
Weeghel, J. van, A. Plooy, S. van Rooijen, ‘Epiloog’. In: Psychiatrische rehabilitatie, jaarboek
2008-2009. Amsterdam, SWP, 2008.
Wilken, J.P., ‘Het strenghts model van Rapp. Werken vanuit de kracht van cliënt en samenleving’. In: Passage 13 (2004), nr. 3, pp. 4-15.
Windroos foundation, De Windroosformule. Amstelveen, Stichting Windroos Foundation,
2006.
Wolff, C. de, L. Korevaar, A. Zijlstra, e.a. Studeren met succes. Onderzoek naar vijf Good Practices op het
gebied van Begeleid Leren in Nederland. Groningen, Lectoraat Rehabilitatie Hanzehogeschool
Groningen, 2009.
Websites
www.kenniscentrumrehabilitatie.nl
www.minocw.nl
www.top-moment.be/schizofrenie.html
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 19
26
Ergotherapie en wetenschappelijke
onderzoek
Esther Steultjens, Ton Satink, Els Peters
Dit hoofdstuk, dat een aanvulling is op hoofdstuk 26, richt zich vooral op de
huidige stand van zaken.
26.2.3
Keuze onderzoeksstrategie
In de literatuur over onderzoek worden de verschillende mogelijkheden van kwalitatief onderzoek en kwantitatief onderzoek gepresenteerd als verschillende onderzoeksstrategieën die moeilijk verenigbaar zijn. Echter, inmiddels neemt de literatuur
over de zogenoemde mixed methods toe. In deze mixed methods-strategie wordt de
onderzoeksvraag zowel vanuit een kwantitatief als kwalitatief standpunt bekeken en
bieden de gevonden resultaten een breed maar ook diepgaand perspectief. Een voorbeeld van een mixed method-ontwerp is het onderzoek van dr. M. Graff. In dat onderzoek wordt door middel van een zowel kwantitatieve als kwalitatieve case study-analyse antwoord gegeven op de vraag welke context, inhoud en proceselementen
belangrijk zijn voor het ontwerpen van een effectieve ergotherapie-interventie (Graff
et al. 2006). Dit onderzoek vormt een belangrijk aspect in het opbouwen van evidence
voor effectieve interventies (Campbell et al. 2000).
26.3
Wetenschappelijk onderzoek en evidence-based
practice
Het denken over evidence-based practice ontwikkelt zich steeds verder. Sinds 2006 is de
link naar de competentie van klinisch redeneren steeds explicieter gelegd. Dit
gebeurt zowel door het ontwikkelen van een redeneermodel waarin cliëntgecentreerde evidence-based ergotherapie (CCEBE) wordt beschreven (Logister 2007), als in
hoofdstuk 11, ‘Besluitvorming’, in Evidence-based practice voor paramedici (Kuiper et al.
2008). Naast de evidence spelen in de besluitvorming veel verschillende soorten kennis een rol. Hieronder vallen de kennis over de cliënt, de medische kennis over de
diagnose en prognose en de (klinische) kennis van de therapeut. Een goed klinisch
besluit heeft al deze facetten in ogenschouw genomen en is een besluit dat in de specifieke maatschappelijke context uitvoerbaar is. Hierbij wordt zowel recht gedaan aan
de wensen en verwachtingen van de cliënt als aan de mogelijkheden en visie van de
10669_grondsl_ergoth_aanvulling:10248_grondslagen ergotherapie dl 1 15-10-09 14:22 Pagina 20
20 Grondslagen van de ergotherapie
therapeut. Ook een link met cliëntgericht werken wordt inmiddels expliciet gelegd.
Een klinisch juist besluit is dan ook een besluit dat in gezamenlijkheid door cliënt en
behandelaar wordt genomen.
26.4
Stand van zaken ergotherapie en
wetenschappelijk onderzoek
In deze paragrafen wordt in Grondslagen gebruikgemaakt van het Occupational Performance Process Model (OPPM). Inmiddels is dit Canadese procesmodel omgevormd
tot het Canadian Practice Process Framework (CPPF). De redenen voor de verandering
lagen in de beperkingen in de praktische toepasbaarheid van de OPPM en het gemis
aan enkele belangrijke elementen, zoals de maatschappelijke en ergotherapiecontext
(Van Hartingsveldt et al. 2008).
De meeste fasen in de CPPF hebben een directe link met de fasen in het ‘oude’ OPPM.
Kennismaken, samenwerken met de cliënt, analyse van het handelen, onderhandelen
over behandeldoelen en plannen, behandeling uitvoeren, behandelproces monitoren
en evalueren van uitkomsten zijn in het CPPF in de verschillende fasen goed te herkennen. Grote verschillen betreffen vooral de plaats van fase 2, selecteren van een of
meer theoretische kaders uit het OPPM. Dit is in het CPPF geen fase in de tijd meer,
maar ligt als belangrijk aspect in iedere fase besloten. In het CPPF kunnen er ten aanzien van wetenschap bij iedere fase vragen worden gesteld over de theoretische onderbouwing van onze middelen. In de diagnostiek betreft dit bijvoorbeeld de achterliggende ergotherapiemodellen bij AMPS (MOHO) en PRPP (OPMA). In de interventiesfeer
kan dit liggen in de theoretische onderbouwing van bijvoorbeeld informatieverwerking of motor control. Echter, ook theoretische onderbouwing uit de psychologie of
sociologie is mogelijk, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de uitkomstmaten van ergotherapie.
De wetenschappelijke onderbouwing van ergotherapie neemt toe. Inmiddels zijn er
meerdere ergotherapeuten in doctoraattrajecten bezig met hoogstaand wetenschappelijk onderzoek en promoveren er iedere jaar diverse ergotherapeuten. Ook het
onderzoek vanuit de kenniskringen van hogescholen begint het veld te bereiken.
Sinds medio 2008 bestaat het Wetenschappelijk Tijdschrift voor Ergotherapie, waarin voor
het Nederlandse taalgebied publicaties worden geboden over onderzoeken over ergotherapie of andere onderwerpen die relevant zijn voor de ergotherapeut. Nieuwe doelgroepen (zoals de groep dertigers met keuzestress) en nieuwe onderzoeksgebieden
(zoals het inzetten van je eigen persoon als therapeut, of de wijze waarop je als professional werkt) komen hierin aan bod, naast nieuwe kennis over theoretische modellen, diagnostische instrumenten en effectieve interventies. Tevens biedt het tijdschrift
een platvorm voor wetenschappelijke discussies.
Download