p r o e fsch r if t b e sp r e kin g Maligniteit en veneuze trombose Auteur J.W. Blom Trefwoorden maligniteit, profylactische antistolling, veneuze trombose Samenvatting Op 21 november 2005 promoveerde mw. drs. J.W. Blom aan de Universiteit van Leiden op het promotieonderzoek getiteld ‘Malignancy and venous thrombosis’ onder begeleiding van de promotor prof. dr. F.R. Rosendaal en de copromotoren dr. S. Osanto en dr. C.J.M. Doggen. Hieronder volgt een samenvatting van haar proefschrift. Inleiding den het grootste risico. De eerste maanden na de kankerdiagnose was het risico op trombose het grootst, waarna het snel afnam, totdat het 2-maal zo groot was na 5 jaar. Na 15 jaar was het risico hetzelfde als bij patiënten zonder kanker (zie Tabel 1 op pagina 237). Patiënten met uitzaaiingen hadden een 20-maal groter risico dan patiënten zonder kanker. Mensen met kanker en een protrombotische mutatie hadden een 2-maal zo groot risico als mensen met kanker zonder protrombotische mutatie. Screening van 10.000 kankerpatiënten op deze mutaties, gevolgd door een profylactische behandeling, zou slechts bij 7 tot 27 patiënten veneuze beentrombose of een longembolie voorkomen en lijkt daarom niet zinvol.2 In 1865 beschreef Armand Trousseau voor het eerst veneuze trombose bij patiënten met kanker. De relatie tussen trombose en kanker is sindsdien vaak beschreven.1 Kankerpatiënten hebben, zowel in de periode voorafgaand aan de diagnose als erna, een toegenomen risico op veneuze trombose in vergelijking met mensen zonder kanker. Het doel van het promotieonderzoek was om vast te stellen hoe groot het risico van kankerpatiënten op veneuze trombose is en of het verschilt bij de verschillende typen kanker, verschillende stadia van kanker en verschillende therapieën. Het effect van protrombotische mutaties op het risico van veneuze trombose bij kankerpatiënten is ook onderzocht. Kennis over de grootte van de risico’s biedt de mogelijkheid gericht profylactische antistolling te geven, zodat comorbiditeit en mortaliteit ten gevolge van trombose kunnen worden vermeden. Risico op veneuze trombose bij kankerpatiënten Het relatieve risico op veneuze trombose bij kankerpatiënten is onderzocht binnen de ‘multiple environmental and genetic assessment of risk factors for venous thrombosis study’ (MEGA-studie). Dit is een patiënt-controleonderzoek waarbij 3.220 patiënten met een eerste veneuze trombose, in de leeftijd van 18-70 jaar, werden geïncludeerd. De partners van de patiënten werden uitgenodigd om als controlepersoon deel te nemen. Het risico op beentrombose of een longembolie was 7-maal groter bij de kankerpatiënten dan bij mensen zonder kanker. Patiënten met longkanker, hematologische maligniteiten en gastro-intestinale kanker had- nederlands t i jdschr i ft voor (Ned Tijdschr Hematol 2006;3:236-8) Armtrombose bij kankerpatiënten De kans op armtrombose was bij kankerpatiënten eveneens toegenomen. Dit was grotendeels het gevolg van het gebruik van centraalveneuze katheters (CVK’s), naast het grotere risico dat werd veroorzaakt door de kanker zelf. Het risico op armtrombose was bij mensen met een CVK 1.100-maal groter (‘odds ratio’ 1.136; 95% BI: 153-8.448) dan bij mensen zonder een CVK. Indien men ervan uitgaat dat het basisrisico op trombose bij de gewone populatie 1 per 1.000 mensen per jaar is, waarvan 4% een armtrombose betreft, krijgt naar verwachting 1 op de 22 mensen met een CVK een armtrombose. Dit is eerder gevonden in de literatuur.3 Naast kanker zijn andere risicofactoren voor armtrombose onderzocht. Als risicofactoren kwamen onder andere een recente operatie, gips of verwondingen aan de arm en anticonceptiepilgebruik naar voren.4 H E M atolog i e vol . 3 nr . 6 - 2006 236 p r o e fsch r if t b e sp r e kin g Tabel 1. Het risico op veneuze trombose, afhankelijk van de tijd tussen de diagnose maligniteit en de diagnose veneuze trombose. Duur maligniteit- Patiënten trombose* (n=3.220) Controlegroep (n=2.131) ’Odds ratio’ (95% BI) Gecorrigeerde ‘odds ratio’ (95% BI)** geen maligniteit 2.831 2.062 1 (referentiegroep) 1 (referentiegroep) alle maligniteiten 389 69 4,1 (3,2-5,3) 4,3 (3,3-5,6) 0-≤3 mndn 80 1 58,2 (8,1-419,1) 53,5 (8,6-334,3) >3 mndn-≤1 jr 92 5 13,4 (5,4-33,0) 14,3 (5,8-35,2) >1 jr-≤3 jr 67 14 3,5 (2,0-6,2) 3,6 (2,0-6,5) >3 jr-≤5 jr 43 11 2,8 (1,5-5,5) 3,0 (1,5-5,7) >5 jr-≤10 jr 47 14 2,4 (1,3-4,5) 2,6 (1,4-4,7) >10 jr-≤15 jr 19 6 2,3 (0,9-5,8) 2,3 (0,9-5,8) >15 jr 23 15 1,1 (0,6-2,1) 1,1 (0,6-2,2) *=18 patiënten en 3 controles rapporteerden geen diagnosedatum, **=gecorrigeerd voor geslacht en leeftijd, BI=betrouwbaarheidsinterval. De ‘odds ratio’ werd berekend ten opzichte van de referentiegroep. Trombose bij longcarcinoompatiënten In een cohort van 537 longkankerpatiënten is het absolute risico op veneuze trombose onderzocht. Acht procent ontwikkelde trombose na de diagnose longkanker. Van oudsher wordt beweerd dat patiënten met een adenocarcinoom een groter risico op trombose hebben dan patiënten met andere typen tumoren, zonder dat daar in de literatuur veel bewijs voor te vinden is. In dit promotieonderzoek bij longkankerpatiënten werd dit vermoeden bevestigd. Patiënten met een adenocarcinoom hadden een 3-maal groter risico dan patiënten met een plaveiselcelcarcinoom. Het risico was tijdens en tot enkele maanden na het gebruik van chemotherapie groter, vergeleken met de periode zonder chemotherapie. Patiënten met uitzaaiingen hadden ook een groot risico. Radiotherapie vergrootte het risico enigszins. Waarschijnlijk vanwege de profylactische behandeling, vormden operaties geen extra risico voor longkankerpatiënten.5 Trombose bij patiënten met pancreascarcinoom vol . 3 nr . 6 - 2006 Absoluut risico op trombose bij kankerpatiënten Het patiëntenbestand van het Integraal Kankercentrum West in Leiden en die van de Trombosediensten Leiden en Den Haag werden gekoppeld om voor zoveel mogelijk typen kanker het absolute risico op trombose vast te stellen. Uit dit onderzoek kwamen bot-, ovarium-, hersen- en pancreaskanker naar voren als maligniteiten met een groot risico op veneuze trombose. Dit is vergelijkbaar met eerdere studies.7-9 In het geval van metastasen en chemotherapie waren de risico’s wederom toegenomen. Hormonale therapie bij borst- en prostaatkanker deed eveneens het risico toenemen, in vergelijking met patiënten zonder hormonale therapie. Radiotherapie en operaties vergroten het risico niet.10 Profylaxe Bij patiënten met een tumor van de pancreas bleek het absolute risico ook groot. Bijna 10% van de 202 patiënten met een pancreastumor ontwikkelde trombose. Bij deze patiënten was het risico tijdens en na de chemotherapie ook extra toegenomen. Radiotherapie was geen extra risicofactor, een operatie wel. Het is niet helemaal duidelijk waarom patiënten met een pancreascarcinoom wel een vergroot risico hebben na een operatie. 237 Mogelijk komen bij deze patiënten vaker niet-ontdekte metastasen voor dan bij longkankerpatiënten.6 Door de risico’s op veneuze trombose te vergelijken met het risico op een levensbedreigende of invaliderende bloeding indien de kankerpatiënt profylactische antistolling krijgt, zijn patiëntengroepen gedefinieerd die baat zouden hebben bij profylaxe. Met name in de eerste maanden na de diagnose kanker lijkt antitrombotische profylaxe zinvol voor patiënten met een type tumor met een groot risico op veneuze trombose, bij metastasen en tijdens chemotherapie. Voor patiënten met een CVK lijkt profylaxe ook zinvol. Volgens een nederlands t i jdschr i ft voor H E M atolog i e Aanwijzingen voor de praktijk 1.Kanker vergroot vooral in de eerste maanden na de diagnose het risico op veneuze trombose. Het is dus met name in die tijd van belang hierop te letten. 2.Het verdient aanbeveling kankerpatiënten tijdens chemotherapie of in aanwezigheid van metastasen op afstand profylactisch te behandelen met antistolling. Momenteel worden diverse klinische studies uitgevoerd om deze aanbevelingen te toetsen. 3.Het nut van profylactische antistolling bij patiënten met een centraalveneuze katheter is nog niet duidelijk. Hier worden momenteel ook meerdere klinische onderzoeken naar gedaan. recent artikel is dit echter nog steeds niet duidelijk.11 Het voordeel van antitrombotische profylaxe bij kankerpatiënten moet echter eerst in klinisch experimenteel onderzoek worden bevestigd voordat het in de klinische praktijk kan worden toegepast. Conclusie Patiënten met kanker hebben met name in de eerste maanden na de diagnose, bij metastasen en tijdens chemotherapie een hoog risico op veneuze trombose. Per type kanker varieert het risico, waarbij patiënten met longkanker, hematologische maligniteiten en gastro-intestinale kanker het grootste risico hebben. Referenties 1. Rahr HB, Sörensen JV. Venous thromboembolism and cancer. Blood Coagul Fibrinolysis 1992;3:451-60. 2. Blom JW, Doggen CJ, Osanto S, Rosendaal FR. Malignancies, prothrombotic mutations, and the risk of venous thrombosis. JAMA 2005;293:715-22. 3. Van Rooden CJ, Rosendaal FR, Meinders AE, Van Oostayen JA, Van der Meer FJ, Huisman MV. The contribution of factor V Leiden and prothrombin G20210A mutation to the risk of central venous catheter-related thrombosis. Haematologica 2004;89:201-6. 4. Blom JW, Doggen CJ, Osanto S, Rosendaal FR. Old and new risk factors for upper extremity deep venous thrombosis. J Thromb Haemost 2005;3:2471-8. 5. Blom JW, Osanto S, Rosendaal FR. The risk of a venous thrombotic event in lung cancer patients: higher risk for adenocarcinoma than squamous cell carcinoma. J Thromb Haemost 2004;2:1760-5. 6. Blom JW, Osanto S, Rosendaal FR. High risk of venous thrombosis in patients with pancreatic cancer: a cohort nederlands t i jdschr i ft voor study of 202 patients. Eur J Cancer 2006;42:410-4. 7. Levitan N, Dowlati A, Remick SC, Tahsildar HI, Sivinski LD, Beyth R, et al. Rates of initial and recurrent thromboembolic disease among patients with malignancy versus those without malignancy. Risk analysis using Medicare claims data. Medicine 1999;78:285-91. 8. Baron JA, Gridley G, Weiderpass E, Nyren O, Linet M. Venous thromboembolism and cancer. Lancet 1998;351:1077-80. 9. Sörensen HT, Melemkjær L, Olsen JH, Baron JA. Prognosis of cancers associated with venous thromboembolism. N Engl J Med 2000;343:1846-50. 10. Blom JW, Vanderschoot JP, Oostindier MJ, Osanto S, Van der Meer FJ, Rosendaal FR. Incidence of venous thrombosis in a large cohort of 66,329 cancer patients: results of a record linkage study. J Thromb Haemost 2006;4:529-35. 11. Rooden CJ, Tesselaar ME, Osanto S, Rosendaal FR, Huisman MV. Deep vein thrombosis associated with central venous catheters - a review. J Thromb Haemost 2005;3:2409-19. Ontvangen 31 mei 2006, geaccepteerd 26 juni 2006. Correspondentieadres Mw. dr. J.W. Blom, post-doc Leids Universitair Medisch Centrum Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde Postbus 2088 2301 CB Leiden E-mailadres: [email protected] Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. H E M atolog i e vol . 3 nr . 6 - 2006 238