Verslag Studiebijeenkomst `Club 500` 17 november 2008 Pim van

advertisement
Verslag Studiebijeenkomst ‘Club 500’ 17 november 2008
Pim van Klink, dagvoorzitter
Wat maakt een klein podium met 500 of minder zitplaatsen anders? Wat zijn de verschillen en wat zijn de
overeenkomsten? Zijn er onderwerpen die erom vragen vaker in dit verband bij elkaar te komen? En in
welke vorm zou dat dan moeten? Vandaag wordt een antwoord op deze vragen geformuleerd.
Hans-Onno van den Berg, directeur VSCD
Uit het Theater Analyse Systeem heeft Hans Onno cijfers gehaald over de zalen met 500 of minder
stoelen. Uit de cijfers blijkt gelijk dat er veel verschillen zijn in theaters met een zaal met minder dan 500
stoelen. Opvallend is dat deze theaters veel minder niet-culturele evenementen programmeren dan de
andere theaters.



De ene zaal van 500 is de andere niet
 Stand alone in kleine gemeente met totaalopdracht: 40 leden VSCD, maar nog zeker 50 geen lid
 Gespecialiseerd podium in grote agglomeratie
 Ontwikkelpodium (gesubsidieerd) aanbod (voorheen VVT) – Verkadefabriek, Kikker, Nieuwe Vorst, Lux,
 Wereldtheater/wereldmuziek: Tropentheater, Rasa
 gespecialiseerd podium muziek/cabaret: Kleine Komedie, Diligentia, Pepijn
 Gespecialiseerd poppodium: meeste leden van VNPF (eigen vereniging)
 Dan zijn er nog LAK theater, Schouwburg Leiden, Brakke Grond (Vlaams Cultureel Centrum)…. , elk met
een weer ander profiel
En wat ik nog ben vergeten
Kenmerken Stand alone met brede opdracht (27 leden)
 Weinig theaterzalen (1,3 versus 1,8)
 Heel veel niet-theater zalen (14,5 versus 7,2)
 Iets meer dan de helft van het aantal voorstellingen (143 versus 256)
 Minder uitverkocht
 Minder bezoekers per jaar (22.885 versus 88.694)
 Minder niet-culturele evenementen (54 versus 107)
 Minder bezoekers van buiten de gemeente (39% versus 50%)
 Omzet 25% van gemiddelde (€ 950.000,- versus € 3,7 miljoen)
 Totale inkomsten per voorstelling minder dan de helft (€ 6.742,- versus € 14.481,-)
 Dus ook alle subcategorieën: 30% recette, 30% horeca,
 Maar aan de kostenkant 60% van personeelskosten, 80% van de publiciteitskosten
 Maar ook: 60% van uren techniek
 Exploitatiebijdrage van de gemeente per bezoeker € 19,68 versus € 15,39
 Minder gebouw en minder personeel (50%)
 Programmaprofiel:






Veel minder klassieke muziek of musical,
Evenveel toneel, populaire muziek en cabaret/kleinkunst
Veel meer amateur (17% versus 10%) en overig professioneel (23% versus 10%)
Veel minder rijksgesubsidieerd (15% versus 25%)
Veel minder buitenlands (4% versus 10%)
Conclusie een klein stand alone podium moet het doen met alles (iets/veel) minder en compenseert dat
niet/nauwelijks met andere activiteiten (tenzij vooraf aangegeven dat die functie niet is beschreven). Met 2 -3
voorstellingen per week is dit podium aan zijn grens.
Vervolgens schets Hans Onno in vogelvlucht de historie van theaters vanaf de Jaren 50.
Een historisch uitstapje
 Jaren 50: bouwexplosie onder aanvoering van het rijk (rijkscommissie)
 Jaren 70: decentralisatie van het welzijnswerk: de kunsten nemen afstand (kunst/lantarenpalen)/; socialisering
van de kunsten afgewenteld.
 Jaren 90: nieuwe gemeentelijke trots podiumkunsten booming business
 200 e.v.: bouwexplosie gemeenten (€ 1,5 miljard bouw in de pijplijn), verdubbeling budgetten
 Met z’n allen met ons rug naar sociaal en naar commercie (zie ook statuten VSCD: als presenteren van
professionele podiumkunst geen hoofddoelstelling is, geen stemrecht..)
Ten slotte geeft Hans Onno aan wat er volgens hem te doen staat.
 Op zijn minst één keer aandacht voor andere eisen van bedrijfsvoering
 kleiner / minder gespecialiseerd
 meer noodzaak andere dingen te doen: sociaal en commercieel
 (nog) meer noodzaak om samen te werken: met elkaar of juist niet met elkaar?
 eigen aanbod (doen) aanmaken?
Ankie Beenen, wethouder uit Veendam
In de gemeente Veendam staat het Cultuurcentrum vanBeresteyn. Dit is een cultureel centrum met
verschillende participanten. Een bibliotheek, muziek-, dans- en theaterschool, ook de Kunstuitleen en
de ANWB en VVV zijn hier in onder gebracht. Daarnaast beschikt het centrum over een theater. Dit
theater heeft een multifunctionele zaal met 350 zitplaatsen. In dit theater worden jaarlijks 60
professionele voorstellingen geprogrammeerd en 35 amateurvoorstellingen en 30
schoolvoorstellingen. Daarnaast is er plaats voor congressen, presentaties, popconcerten en
discofeesten.
Door de kleinschaligheid van het theater gebeurt er naar omvang en capaciteit te veel, zodat het een
zwakke positie binnen de gemeente inneemt. Het enthousiasme en de betrokkenheid van de
medewerkers houdt het theater staande.
Roel Verniers, directeur CC Berchem, ‘Een vergelijking met het buitenland’,
Volgens Roel is het van groot belang dat regionale stichtingen structureel meer gaan samenwerken. Zij
worden hierdoor onafhankelijker. Zij kunnen op deze manier gezamenlijk het beleidsplan nastreven.
Als voorbeeld werkt hij nauw samen met culturele instellingen die opkomen voor de Marokkanen
binnen onze samenleving. Door zijn kelder beschikbaar te stellen kunnen zij daar een fitnessruimte
opbouwen. Ook krijgen de Marokkaanse vrouwen de mogelijkheid om het gebouw te gebruiken om
elkaar te ontmoeten en thee te drinken. Door dergelijke activiteiten zorg je er niet alleen voor dat het
theater onafhankelijker wordt, maar ook dat je meerdere groeperingen binnen de Nederlandse
samenleving aantrekt tot het theater en hierdoor het maatschappelijk draagvlak van de culturele sector
versterkt. Roel ziet hiermee zijn rol als directeur erg breed.
Benjamin Koolstra, directeur Stadsgehoorzaal & Stedelijke Musea Kampen (letterlijke
weergave)
Citaat:
Dames en heren, geachte Staatssecretaris,
Voor de beeldvorming: De Stadsgehoorzaal in Kampen is een gemeentelijk theater met een grote en een kleine zaal. De
grote zaal heeft een kleine 500 zitplaatsen en de kleine zaal 100. Ik programmeer vrijwel alle disciplines, zo’n 120
producties per seizoen, zo verschillend mogelijk van karakter en gericht op een breed publiek.
Ik ben nog maar kort directeur…
Waarde collega’s, zo begon ik mijn speech op het VSCD-congres in 2000 in Den Bosch.
Toen ik in Kampen aan de slag ging had ik weinig houvast: geen beleidsplan, geen ondernemingsplan,
geen plan om de verouderde installaties te vervangen, een onwerkbare begroting, sloten overuren van
medewerkers met dito rechten, etc. etc.
Maar er was wel een diepgewortelde theatertraditie, een mooi maar verouderd gebouw en het theater
draaide goed,… voor de buitenwereld:
Er was bijvoorbeeld amateurkunst: verenigingen die allemaal hun rechten deden gelden op de mooiste
weekenden van het jaar, die allemaal zich beroemden op informele afspraken, waardoor mijn
professionele programmering in het gedrang kwam. En als ik niet meewerkte moest ik naar de
portefeuillehouder, onze Burgemeester (zo een als in Swiebertje): voor de fanfare greep hij graag in,
want hij was ook de beschermheer van de toeteraars.
En er waren privileges: een hoge ambtenaar en zijn vrouw kregen altijd een gratis theaterabonnement,
want die moest het toch een beetje volgen,
en er was een schouwburgcommissie, die voornaam toekeek, maar waarop precies weet ik niet, en ook
die leden kregen vrijkaarten,…
Kortom, ik kroop in een heerlijk bedje.
Na drie maanden gaf ik mijn analyse aan de portefeuillehouder, maar het paperas moest maar gauw in
de la. Het komt ons nu niet uit, zo sprak hij. Ik schreef nog meer analyses, maar ik kreeg geen
aansluiting.
Tot ik op de afd. financiën te rade ging bij een zware SGP-er. Hij zat alleen op een kamer, rookte
doorlopend zware Van Nelle en was Gods eigen botte boer. Met schorre stem raspte de man: weg
met die analyses, alsof de politiek hier je gesprekspartner is, de gemeenteraad weet niets en doet niets,
doe wat je goed vindt voor de stad, schrijf op wat je wil, en geef ze de woorden in de mond.
En zo geschiedde.
Stap 1 ik maakte zichtbaar wat ik deed
Ik bepaalde eerst wat ik interessant vond voor de stad, een grondgedachte, maakte daarna beleid.
Daarna kwantificeerde ik het beleid naar een goed onderbouwd ondernemingsplan met een duidelijk
artistiek profiel (waarmee ik ruimte creëerde om cultureel te ondernemen) van daaruit maakte ik een
degelijke meerjarenbegroting. .
Het Resultaat:
extra geld voor technisch personeel,
extra geld voor vervangingsinvesteringen,
extra marketingbudget,
extra, extra.. Waar in eerste instantie steeds ‘nee’ tegen gezegd was.
Daarna Stap 2 een passend huis bij de ambitie van het ondernemingsplan. Of anders: de renovatie van
mijn gebouw. Die stap was lastiger, want het ging om grote bedragen. Het vroeg om een strategie op
langer termijn. Ik ontwikkelde drie scenario’s op termijn van 25 jaar. Dat prikkelde de fantasie. Voor
alle drie de scenario’s gold dat het gebouw aangepakt moest worden vanwege Arbo-eisen.
Inmiddels had ik een uitstekende wethouder gekregen. Van hem leerde ik de lange termijn ‘stapje voor
stapje’ inzichtelijk te maken. Zorg dat je het gelijk krijgt, en eis het niet op, was zijn advies.
We gingen het proces in met drie varianten en een voorkeursadvies. Na enkele raadsvergaderingen
kregen we ons gelijk en er werd heel veel geld ingepland voor een grote verbouwing. Maar toen de
begroting budget moest worden, werd er ongenadig gesneden. Het bleek teveel gevraagd. Het geld
verdampte, ik kreeg nog geen 20 %, een veel te klein renovatiebudget. Een grote teleurstelling. En
mijn wethouder? Hij werd onzichtbaar in het geweld van de raads- en collegevergaderingen. Het
college ging gewoon niet mee, zo zei hij. Als ondernemer accepteerde ik dat niet: We zochten relaties
op, maakte pamfletten, lieten anderen een site oprichten en vulden deze zelf met inhoud. We zochten
raadsleden op in de netwerken tot het college gek werd van mijn geregisseerde gedram. B & W kon
mij wel schieten, ik kreeg een officiële berisping omdat ik als ambtenaar zonder overleg raadsleden
had benaderd…….
Een dynamische werkomgeving, daar in Kampen, maar ik denk wel dat deze geschiedenis herkenbaar
is voor middelgrote schouwburgen in de regio:
subsidierelaties zijn weliswaar verzakelijkt, maar op gezette momenten instabiel,
organisaties van de theaters zijn professioneler geworden, we communiceren beter wat we doen,
ook het toezicht is verbeterd, de bestuursmodellen van de organisaties zijn bijgeschaafd,
Het theater ontwikkelt zich op deze punten goed in mijn ogen. Maar is hoe is het nu gesteld met de
inhoud.
Ik citeer wederom uit mijn speech van 8 jaar geleden:
Dames en heren, de Stadsgehoorzaal is ook het type theater waar een relatief klein publiek een groot deel van de omzet
bepaalt. Dat is enerzijds wel prettig, want dat geeft rust… Anderzijds vind ik die rust dodelijk. Theaters moeten
continu in dialoog zijn met haar directe omgeving, wortel schieten op de plek waar het theater staat, … inspelen op de
energie of de latente vraag die in de stad aanwezig is, op tendensen in de maatschappij
Dames en heren, aan inhoud hebben we in Kampen het nodige meegemaakt:
gedurende 8 jaar organiseren we festivalweken. In de programmering gaan we dan relaties aan met de
amateurkunst en het onderwijs, diepen we genres uit als dans, taal, en muziektheater. En het werkt: we
krijgen mensen in beweging, bereiken nieuw publiek en de provincie en fondsen leggen er maar wat
graag geld bij. De financiering is betrekkelijk eenvoudig.
Ook hebben we aandacht voor de ontwikkeling van de podiumkunsten: we hebben een aantal jaren
meegedaan aan het Kameroperafestival, in samenwerking met Hardenberg en Zwolle. Doel? Ruimte
geven aan een bijzonder genre Podiumkunsten.
we produceren zelf theater. In huis worden er jaarlijks 1 tot 2 voorstellingen geproduceerd
we zijn bezig met een nieuw marketingconcept: Levend Theater. Theater waarbij we met ons publiek
gezamenlijk alle hoeken van de theaterkunst en het gebouw willen verkennen. We willen de spil en
aanjager zijn van het culturele leven in Kampen, zodat niemand om ons heen kan.
dit seizoen produceren we 5 theaternachtclubs: van middernacht tot 6.00 uur in de ochtend, van de
artiesten heb ik nog nooit gehoord, maar we bereiken wel jongeren van 20 jaar en ouder
we hebben een talentvol theaterinitiatief in huis. De club mag ons gebouw gebruiken om te repeteren,
om te vergaderen, onder de voorwaarde dat ze strenge huisregels naleeft
en daarnaast hebben we natuurlijk onze reguliere programmering, de schoolvoorstellingen, de
verenigingen, de ditje en datjes in de verhuur.
We zijn trots zijn op het werk wat we doen, maar ik heb ook last van jaarlijks terugkerende vragen:
de professionele programmering vreet tijd en geld: als programmeur ben ik niet in staat om alle genres
goed te volgen en dus te programmeren, Ik praat met veel te veel aanbieders, ook uit beleefdheid,
soms programmeer ik een onbenullig talent om de grote jongen uit diezelfde stal naar binnen te halen,
soms programmeer ik soapies, terwijl ik klasse acteurs in de kou laat staan (gênant) er is teveel aanbod,
teveel van hetzelfde. Waarom trekken aanbieders niet samen op om theaters beter te bedienen,
Ik investeer maar wat graag in talent, maar als het talent groot wordt, verdwijnt het naar grote bakken
en weigert botweg terug te komen: Niet uit het Raam, Najib Amhali, … Waarom laten we het
gebeuren, waarom maken we geen vuist met zo’n twintig theaters.
de identiteit van mijn theater zou ik maar wat graag verder uitdiepen, ik wil me graag verder
onderscheiden. Waarom vind ik geen partners?
exploitatiesubsidies, marketingmiddelen worden verspild aan commerciële initiatieven, waarom moet
we alleen ons wiel uitvinden in Kampen, terwijl ik juist die middelen en marketing graag in wil zetten
op dat wat het geld verdient.
Waarom doe ik zo weinig met de digitaliseringsgolf. Naast de reguliere Kunstwereld is er een
elektronische Kunstwereld ontstaan. Kunstenaars creëren netkunst, micromusic en theatergames.
Laptop, iPod en mobiele telefoon fungeren als theater, concertzaal of bibliotheek. Als podia reageren
we nog maar heel traag op deze ontwikkeling. We zijn nog niet in staat om ze vanuit haar eigenheid te
doorgronden. De traditionele podiumkunsten en musea verliezen publiek onder de jongere generaties.
Jongeren gaan op in de populaire cultuur. Jongeren zijn opgegroeid in welvaart, een generatie die haar
muziek niet koopt maar downloadt, die de scheldwoorden kent van de Gouden Kooi, die ziet hoe je
moet beffen en blowen in Spuiten & Slikken en door Idols en I Wanna be a star makkelijk beroemd
denkt te worden. Wat doen we ermee? Natuurlijk zal het virtuele het fysieke nooit vervangen, en ligt
het voor de hand dat ze elkaar gaan aanvullen. Maar waar vind ik het experiment?
Waarom zit ik al zo lang op die directiestoel, doe ik er wel voldoende aan, doe ik het op de juiste
manier, ..
Ik moet u eerlijk bekennen dat de antwoorden op een groot aantal vragen nog ver te zoeken zijn. In
mijn eentje lukt het niet. Soms word ik wanhopig van het vluchtige karakter van die vragen, van de
theaterervaringen van publieken, van de manier van functioneren van het theater. Aan de andere kant
weet ik ook hoe indringend, uniek en relativerend de podiumkunsten kunnen zijn.
Vanuit Kampen bepleit ik daarom collectieven die iets in beweging willen zetten op welk onderdeel
dan ook. Een collectief dat zich een concreet doel stelt en daarvoor wil gaan. De Sociaalwenselijkheid
voorbij…..
Dank voor uw aandacht.
Pim van Klink, ‘Wat kan er beter in de Podiumkunsten’
De laatste jaren vindt er een steeds groter arbeidsaanbod plaats in de theaterbranche. Steeds meer
mensen willen een opleiding volgen in de kunstsector en hierna ook gaan werken in deze sector.
Momenteel is er een overaanbod van producties. Ieder theater krijgt aan het begin van elk seizoen
tussen de vijf- en zesduizend aanbiedingen. Dit is meer dan de theaters kunnen programmeren,
waardoor theaters genoodzaakt zijn een trechterfunctie te vervullen.
Het grootste probleem speelt zich af bij het bereiken van het juiste publiek. Er is een tekort aan
publiek voor de vele voorstellingen die jaarlijks vertoond worden. De directies staan hiermee voor een
moeilijke taak, namelijk kiezen uit een zeer omvangrijk productie-aanbod en daarbij het juiste publiek
aan te trekken. De directies willen graag een invulling geven aan de maatschappelijke functie van het
theater en tevens de zaal vol krijgen. Een grote kennis van het publiek is hiervoor een vereiste.
De volgende knelpunten spelen hierbij een rol:
- Nederland is heeft een grote hoeveelheid theaters;
- Er is nauwelijks sprake van een samenwerking tussen de theaters. Er worden regelmatig
voorstellen gedaan maar het resulteert in niets;
- op het managementniveau gaat bijna alle aandacht uit naar de uitvoering en weinig naar de
strategie. Er wordt te weinig nagedacht over waar welke koers een theater moet varen;
- De Raad van Cultuur bepaalt wie subsidie krijgt. Maar wanneer een theater gesubsidieerde
voorstellingen boeken, moet het hiervoor wel publiek vinden. Dit wordt als moeilijk ervaren.
Slechte afstemming tussen vraag en aanbod.
- Geen marketing, alleen publiciteit. Marketing omvat meer. Hier wordt niet voldoende over
nagedacht.
Kleine podia zijn veel kwetsbaarder voor bovenstaande knelpunten dan grote podia. Ze hebben een
zwakke onderhandelingspositie bij het boeken van voorstellingen. Hierdoor krijgen zij vaak niet de
mogelijkheid om de grote populaire toneelstukken te programmeren. Men heeft slechts keuze uit het
anonieme aanbod.
Tevens is er door de kleinschaligheid geen ruimte tot specialisering of voor carrièremogelijkheden. Ze
beschikken immers niet over een financiële buffer.
Oplossingen:
Theater moet meerdere toepassingen krijgen. Bijvoorbeeld een filmzaal, bibliotheek,
welzijnsvoorzieningen. Hierdoor kan je andere groeperingen binnenhalen. Nadeel hiervan is dat dit
kan leiden tot verwatering van het imago.
Daarnaast zal er meer samengewerkt moeten worden. Dit is het toverwoord.
Dit houdt in:
-inkoopmarkt – met meerdere theaters kan je een inkoopkartel afspreken. Prijskorting en meer
deskundigheid bij inkoop
-segmentatie – afspraken maken hoe je het aanbod kan beïnvloeden. Samen sta je sterk.
-bedrijfsvoering – deskundigheidsuitwisseling tussen de theaters. Als voorbeeld kan er een pool
opgericht worden van oproepkrachten.
In de theaterbranche wordt er niet snel hulp ingeroepen. Er heerst nog te veel de neiging het
probleem onder het tapijt te schuiven. Theaters willen hun eigen identiteit hebben. Ook de ego’s
spelen een rol. Het is van groot belang dat theaters zich hier overheen zetten.
Werkgroepen
Sociaal Cultureel
De werkgroep heeft onder leiding van Bart Vaessen gesproken over het sociaal culturele aspect.
Hoe gaat de gemeente hiermee om? Biedt het prestatiecontract voldoende duidelijkheid. Het mag
niet zo zijn dat maatschappelijke/stedelijke problematiek door het theater opgelost moet worden.
Conclusie van de werkgroep is dat het interessant is om in dit verband verder te praten aan de hand
van (sub)thema’s. De werkgroep vraagt de VSCD dit te faciliteren.
Commercieel
In de werkgroep is vooral gesproken over overeenkomsten of verschillen in de commerciële
opdracht van de diverse theaters/culturele centra.
Hieruit bleek het volgende:
- niet bij alle theaters is deze commerciële opdracht vastgelegd
- sommige theaters hebben geen specifiek omschreven commerciële opdracht, andere een zeer
stringent vastgelegde.
Een aantal ‘tips’:
- gebruik van opbrengsten uit commerciële opdracht voor ondersteunen/bekostigen van de
theaterfunctie;
- vergroten van het aantal commerciële activiteiten is sterk afhankelijk van de mensen die
daarmee in de organisatie belast zijn. Een goede accountmanager hoort zichzelf/haarzelf meer
dan terug te verdienen;
- laat in de facturering van commerciële partijen zien wat er gebeurt met de winst die hiermee
behaald wordt, ten goede van welke projecten deze winst komt. Dat kweekt goodwill bij
bedrijfsleven;
- gebruik de aanwezigheid van commerciële gasten voor het promoten van je culturele
producten;
- probeer samen te werken, door te verwijzen naar andere theaters als je een activiteit zelf niet
kwijt kunt. Je neemt je klant serieus en biedt extra service.
- Gastvrijheid, waarvan de hele organisatie zich doordrongen is, is de belangrijkste voorwaarde
voor een succesvolle commerciële exploitatie.
Samenwerking
In de werkgroep is gesproken over samenwerking op verschillende vlakken. Op bedrijfsmatig
gebied zal Harry Salfischbergen kijken of er mogelijkheden zijn. Op het gebied van programmeren
zal Bart van Mossel een aantal ideeën op papier zetten. Leden hebben aangegeven dat ze bij een
goed plan Bart mandaat zouden willen geven om met producenten te praten.
Conclusie
Pim van Klink
We hebben vandaag verkend of er reden is om deze theaters met enige regelmaat bijeen te laten
komen omdat de problematiek die zij delen aanleiding geeft tot samenwerking. In de werkgroep
sociaal culturele programmering werd geconstateerd dat er op dit vlak behoefte is aan
expertiseuitwisseling. In de werkgroep samenwerking hebben we ons bezighouden met de vraag
hoe te komen van nadenken over samenwerken tot daadwerkelijke samenwerking. We hebben een
aantal domeinen gedefinieerd waarop je op korte termijn al stappen in kunt ondernemen:
contractverhoudingen subsidiërende overheden (domeinhouder: Bart Vaessens, Het Lindenberg
Theater, Nijmegen), programmeringsgebied (domeinhouder: Bart van Mossel, Leidse
Schouwburg), bedrijfsvoering (domeinhouder: Harry Salfischbergen, De Speeldoos, Vugt). De
werkgroepen vragen om een nieuwe bijeenkomst die een Marktplaats-achtig karakter moeten
hebben. De domeinhouders zullen nadenken over een actieplan. Op dit actieplan kunnen voor deze
drie domeinen mensen geworven worden, zodat snel invulling gegeven kan worden aan de
samenwerking.
Download