verhalen - KU Leuven

advertisement
6.5. Bijbelverhalen
6.5.1. Deel 1:Bijbelverhalen vertellen en aanpassen
6.5.1.1. Inleiding: verhalen; redenen en voorwaarden
!
"
#
$
%
&"
&
'
!
"
(
)
*
$
'
"
)
+,
*
$
"
6.5.1.2.Waarom bijbelverhalen vertellen?
Reden
.
$
&/ .
$
&/ .
0
&/
'
.
/
1222
/.
3
"
"
Doel
'
!
"
.
/
!
$
0
4
&-
.
'
/
1
Er waren eens twee honden die ’s avonds over straat liepen. Een grote
zwarte en een kleine bruine. Het was laat en het begon te regenen toen
ze bij een pakhuis een luikje zagen openstaan. Ze keken elkaar aan en
sprongen naar binnen. Binnen was het stikdonker, ze struikelden over
een emmer, over elkaar en over allerlei planken die daar op de grond
lagen.
Toen, plots, kregen ze de schrik van hun leven. Geheel onverwacht was
daar plots enorm veel licht. Er lag namelijk een zaklamp op de grond en
de grote zwarte hond had met zijn poot juist op het knopje getrapt. Hij
jankte van schrik. Maar de bruine zei:”Hé dat is handig, dat licht
kunnen we mooi gebruiken.”
“Waarvoor dan?” vroeg de grote zwarte.
“Nou, om te kijken.” Zei de kleine bruine.
De grote zwarte keek recht in de lamp. Het was een fel licht en hij werd
er bijna door verblind. “Ik zie niets.” Zei hij.
“Nee, niet zo,”zei de kleine bruine, “het is om licht te geven aan al die
dingen waar we nu al die tijd al over vallen.”
De grote zwarte duwde met zijn poot de omgevallen emmer over de lamp
heen. “Is het zo goed?” vroeg hij, “Zo is die emmer heel licht van
binnen.”
“Dat zal wel,” zei de kleine, “maar nu heeft geen hond er iets aan. Je
begrijpt ook niets. Nu zitten wij toch weer in het donker.”
Hij trapte de emmer weg, nam de lamp in zijn bek en scheen zo in het
rond. Nu konden ze tenminste zien waar ze waren. Ze zagen de planken
waarover ze gestruikeld waren, kisten die tot het plafond waren
opgestapeld, maar, wat was dat?
De kleine bruine liet van schrik de lamp uit zijn bek vallen. Zat daar
geen groot griezelig mens dat hen wou pakken?
De kleine bruine wou de lamp weer oppakken, maar de grote zwarte
riep: “Nee, niet doen!” en duwde de lamp weer onder de emmer.
“Maar ik moet toch zien wat daar is?”zei de kleine.
“Nee,” zei de zwarte, ”het is vast iets griezeligs, je kan beter niet
schijnen, dan hoef je het ook niet te zien. En als je het niet ziet, hoef je
niet meer zo te geloven dat het er is. Trouwens, als we niet schijnen ziet
ook niemand ons zitten. Laten we dus gewoon doen alsof we er niet
zijn!”
“Je bent bang,” zei de bruine, “jij wil jezelf voor de gek houden, door niet
te kijken. Je wil er niet zijn, maar je bent er toch. Een lamp is er om mee
te schijnen, ook al vind je het niet leuk wat je te zien krijgt.”
Zo nam de kleine bruine de lamp weer op en scheen.
Wel, er was helemaal geen griezelige man, alleen maar twee zakken
zand die ze hadden aanzien voor een man. Ze moesten er alle twee hard
om lachen. Maar het belangrijkste was dat het kleine bruine hondje het
had aangedurfd om het licht te gebruiken ook al zou er iets griezeligs
zijn.
1
K. EYKMAN, P. VOS, De werksters van halfvijf en andere gelijkenissen, De Harmonie, Amsterdam, 1977, p. 9099.
!
!
'
"
'
$
'
"
!
'
+
!
5-
!
$
&"
-
'
"
&
'
(
6.5.1.3. Manieren van vertellen
1. De navertelling
'
0
'
4
66
2. De terugblik
"
#
'
'
)
*
7
'
8
+
9
'
,
"
4
'
4
Het zat er altijd al in. Wat wil je ook met een moeder als ik.Hij was nog
geen twaalf. Ik kan me het nog als de dag van gisteren herinneren. Hij
kwam helemaal overstuur van school thuis.Hij zag er niet uit.
Snotterend met een bloedneus en huilend met een blauw oog. Hij was
wit van woede en tot in het diepst van zijn hart verontwaardigd.
Hakkelend kwam het hele verhaal er ten slotte uit. Er was gevochten op
de speelplaats. Een jongetje uit zijn klas was flink aangepakt door twee
oudere jongens, zomaar nergens om. Het was gewoon pesten om te
pesten. Natuurlijk moest die van mij er zich weer mee moeien. “Kom
maar eens op!” had hij geroepen. Wel dat deden ze dus. Met zijn kin
omhoog had hij z’n wang voorgehouden, …
Hij maakt het zichzelf moeilijk. Nu is hij al jaren het huis uit, zijn eigen
weg gegaan. Maar nog steeds vecht hij voor recht. Nog steeds zit hij er
bovenop als eerlijkheid in het gedrang is. Daarin is hij nog steeds niet te
houden, daarvoor gaat hij door het vuur. Dat is voor hem het
allerbelangrijkste, misschien is rechtvaardigheid wel belangrijker voor
hem dan z’n eigen moeder.2
3. De raamvertelling
!
)
'
*
'
'
#
,
'
$
&"
&
&&"
&
'
$
0 :
#
3
;
&
-
(
'
'
!
%
+)
*,
2
3
K. EYKMAN, En dat is zeven, p. 19.
Naar Rabbi Chanoch, Kies het leven, p. 9-11, D. Sölle.
4
$
<
=' ,
9
=(
# 9
"
8
"
Johannes woont met zijn familie in een dorpje op een heuvel. Een klein
en gelukkig dorpje, waar vroeger de mensen buiten stonden om de
nieuwtjes uit te wisselen. Kinderen speelden op straat of bouwden
kampen aan de rand van het dorp. Er waren ook vaak plezante
straatfeesten en jaarmarkten.
Nu was echter alles veranderd. Er heerst oorlog in het land. De mensen
zijn bang, hun gezichten bedrukt. Ze praten zacht tegen elkaar, zodat de
kinderen het niet zouden horen. Maar die merken het natuurlijk ook dat
er iets aan de hand is. De volwassenen praten over legers die deze kant
op komen, over mensen die ze kenden en nu gevangen zijn genomen. De
kinderen mogen niet meer zomaar op straat spelen. “Niet te ver weg!”
zeggen de ouders. Ze vrezen dat de soldaten elk moment kunnen
komen.
Johannes schrijft zijn visioenen. In verschillende beelden beschrijft hij
hoe de gelovigen worden vervolgd en hoe de hele wereld door rampen
wordt getroffen. Hij schrijft ook:”Ik zag dat de wereld boven ons en de
aarde waarop we nu wonen, er niet meer waren. Zelfs de zee was er
niet meer. En toen zag ik een nieuwe hemel en een nieuwe aarde! Ook
zag ik een nieuw Jeruzalem: uit de hemel zette God die prachtige heilige
stad op de aarde neer. De stad zag er schitterend uit. Ze zag eruit als
een bruid, die zich mooi heeft gemaakt voor haar huwelijksfeest, voor de
ogen van haar man. Toen klonk een luide stem van de troon van
God:”Kijk naar het huis van God! Hier op aarde!” God zal bij de mensen
wonen. Zij zullen Zijn volk zijn en God zal altijd bij hen zijn. Elke traan
in hun oog zal hij drogen. Mensen zullen niet meer doodgaan. Zij zullen
geen pijn of verdriet hebben. Alle ellende zal voorbij zijn.4
66
'
4
4. De monoloog
66
"
4
K. EYKMAN, En dat is zeven
& Om te beginnen
&De Startbijbel
"
$
'
#
'
+
.
3
/
;
.
(
"
5
"
?6
Oma is ongerust. Telkens loopt ze naar het raam, om de straat in te
kijken. Opa is ook ongerust, hij laat steeds iets vallen, omdat zijn
handen zo beven. Trouwens de hele buurt is ongerust en dat is ook geen
wonder, … Jozef en Maria zijn drie weken geleden naar Betlehem
vertrokken en zijn nog steeds niet terug. Zo’n reis! En dan nog wel
terwijl de baby al bijna geboren zou worden. Oma was al bezorgd toen
ze vertrokken.
“Ach, mama, maak je niet druk.” Had Maria gezegd, “Over een paar
dagen zijn we weer terug.” Dat was nu drie weken geleden.
“Heb je al iets gehoord?” komt de buurvrouw vragen. Tranen zijn het
antwoord. Troostend zegt ze:” Maak je niet zo bang. De baby is
natuurlijk geboren in Betlehem. Dat kun je toch wel begrijpen? Zodra
Maria weer kan reizen komen ze terug, dat zul je zien.”
“Is de timmerman thuis?” komt een man vragen, “Mijn deur is namelijk
kapot … Wat zeg je? … Al drie weken weg? … Naar Betlehem? … Mens
toch, als er maar niets gebeurd is onderweg, het is zo’n rare tijd
tegenwoordig.”
Dan komt iemand met een ongeluksbericht. Er zijn razzia’s geweest in
Betlehem. De koning heeft soldaten gestuurd, er is gevochten en
gemoord … vooral kinderen zijn het slachtoffer geworden. Oma en opa
huilen, het hele dorp huilt.
Er moet iets gebeuren zeggen de mensen. “Ik ga naar Betlehem.” zegt
oom Rudy. “Dan ga ik met je mee.” zegt de zoon van de smid. Daar is
oom Rudy eigenlijk wel blij mee, want de zoon van de smid is zo sterk
als een beer. Ze vertrekken meteen. Na vijf bange dagen komen ze terug.
Iedereen loopt hen tegemoet, want iedereen wil weten wat er gebeurd is.
“Ze zijn veilig.” Zegt oom Rudy. Ze hebben een man gesproken bij wie
Jozef, Maria en het pas geboren kindje hebben gelogeerd. Hij wist hun
te vertellen dat Jozef en Maria met het kind uit Betlehem zijn vertrokken
5
6
N. ALLAN, Geen stille nacht, Bakermat, Mechelen, 2003
naar H. VAN UDEN, Als het op vieren aankomt, Gooi&Sticht, Baarn, 1991, p. 106-107.
voor het vechten begon. Jozef had ervan gedroomd of zo, had de man
gezegd. Ze waren net op tijd gevlucht. Ze zouden gaan naar het land
waar jullie vroeger gewoond hebben.
“Dat moet Egypte zijn.” zegt opa. “Ja, Egypte.” zeggen de buren.
Iedereen huilt weer, maar nu is het van opluchting.
“Is het een jongen of een meisje?” vraagt oma door haar tranen heen.
“Dedoemme, totaal vergeten te vragen.” Zegt oom Rudy en zijn hoofd
wordt helemaal rood.
Maar de volgende dag weet iedereen het. Er is post uit Egypte! Ze
hebben een zoontje en ze zijn veilig!
“Ben jij in Egypte geweest, opa?” vragen de kinderen.
“Ik niet,” zegt opa, “maar mijn over-over-over-over-overgrootvader wel,
en die van jullie ook.”
“Die van ons ook?” vragen de kinderen verbaasd. “Ja, die van jullie ook
en die van iedereen uit de straat, van iedereen uit de stad en zelfs van
iedereen uit het land! Allemaal zijn we in Egypte geweest.”
“Vertel eens, opa, vertel!” roepen de kinderen.
“Vraag maar aan oma,” zegt opa, “die kan het beter vertellen dan ik.”
“Oma, vertel eens, vertel eens over Egypte ..”
En oma vertelt: “Egypte – het land waar we slaven waren- waar we
moesten werken als beesten – waar we in kampen werden gehouden –
achter prikkeldraad – door soldaten bewaakt – door politie geslagen –
vernederd – bedreigd – uitgebuit. Onze oude mensen werden
afgeschreven – onze kinderen werden ons afgenomen – alle dagen
hadden we honger - alle dagen waren we bang. Maar toen zijn we
weggegaan – weggelopen, allemaal! – gevlucht voor de koning –
ontsnapt aan het leger – door de eindeloze woestijn zijn we getrokken –
we bemoedigden en steunden elkaar, we troostten en hielpen elkaar –
we hebben wegen gezocht en elkaars kinderen gedragen - niemand is
achter gebleven – niemand in de steek gelaten –als één grote familie zijn
we thuis gekomen – en nu, nu kan ik wel wachten tot ook Jozef en
Maria thuiskomen straks, want je moet in het duister geweest zijn voor
je in het licht kan aankomen. Je moet het duister ervaren hebben voor je
het licht kan zien en het naar waarde kan schatten.
5. Poëzie
0
,
'
>
Eva en de slang7
Als ik God was
7
K. EYKMAN, Als er een God is,Piramide, Amsterdam, 1998, p. 7-8
dan wist ik het
dan wist ik wat bomen fluisteren
het geheim van de vruchten die ze geven.
Kijk in de ogen van de dieren
daar schuilt waar ik geen weet van heb
peilloze diepten van wijsheid
als helder water in de koele ogen
van de vos, de kat, de uil of de slang.
Zij dragen een raadsel van leven
in hun lijf en in hun kop
zij weten er meer van.
God mag weten wat.
Niet meer onschuldig
Een klein meisje
heeft een vogel gevangen
ze voelt het hartje kloppen.
Opeens knijpt ze zo hard mogelijk.
Vogeltje dood
en niet per ongeluk.
Dat meisje was ik
tot mijn verdriet.
Alleen maar willen weten
of je leven dat je in je hand kan houden,
op eigen kracht ook af kan maken.
Maar wie doden kan, kan gedood worden
wie liegen kan, bedrogen worden
en ik ben bang, krijg angst om te leven.
Ik schaam me dat ik besta
en ook heb ik het koud.
!
$
)
?@*
6. De actualisatie
'
"
"
?
(
"
<
)
- A @B 1B*
!
.
'
/
!
.
5-
"
5
5'
3
$
"
"
(
!
3
5
/
8
9
"
'
In het zesde leerjaar is er een meisje bijgekomen, Sofie. Sofie is een stil
en schuw meisje. Het ligt niet echt in haar aard om snel nieuwe
vrienden te maken. Wat ze wel goed kan is opstellen schrijven.
Sommigen in de klas vinden Sofie een “seutje”. Het duurt dan ook niet
lang voordat Sofie wordt gepest. Het is niet plagen, maar echt pesten.
Op de speelplaats wordt ze uitgescholden en er worden gemene streken
met haar uitgehaald. Sofie is heel verdrietig, ze voelt zich zo eenzaam.
Ze durft niets terug doen. Het enige dat ze wil is dat ze haar met rust
laten.
8
9
M. Velu
Ik wil hiermee dus niet zeggen dat dit de enige wijze is waarop je deze bijbelpassage moet verstaan.
De ergste pestkop is Anneleen. Zij is ook de aanvoerder van alle
pesterijen. Dat komt eigenlijk omdat Anneleen jaloers is op Sofie. Tot
vorig jaar was zij altijd de beste in “stellen”, maar nu leest de juf
meestal de opstellen van Sofie voor en niet die van haar, zoals vroeger.
Maanden gaan de pesterijen door. Op een gegeven moment vinden
sommigen van het pestclubje dat het toch te ver gaat, maar Anneleen wil
niet van ophouden weten.
Door een toeval kan Anneleen het dagboek van Sofie bemachtigen en
leest het helemaal uit. Dan pas beseft ze wat Sofie allemaal doormaakt.
Sofie heeft haar moeder verloren en is moeten verhuizen. Anneleen heeft
spijt van wat ze allemaal heeft gedaan en voelt zich echt rot.
De volgende dag gaat Anneleen ‘sorry’ tegen Sofie zeggen. Met lood in
de schoenen biedt ze haar verontschuldigingen aan. En weet je wat raar
is? Sofie aanvaardt die, uiteindelijk worden ze zelfs nog vriendinnen.
!
!
!
10
Shit!
Ja sorry hoor, effe balen, effe zwaar balen. Had je je er zoveel van
voorgesteld, knap je er zo erg op af. Want ik zou dus, met Ansjeliek dus,
da’s dus mijn vriendin, zou ik naar het concert gaan. Hij zou namelijk
optreden in de Rotterdamse kuip. Echt wel, zeker weten, René Froger in
een uitverkocht Feyenoordstadion. Bij voetbal is het daar nooit
uitverkocht, maar voetbal is geen René Froger. Nee toch?
We hadden onze kaartjes bij de platenzaak op de hoek gekocht, want
als je ze daar kocht, kreeg je er de enige echte originele René Frogeraansteker bij. Gratis en voor niets ook! Wat zeg je me daarvan? Ik was
er zo trots op, ik zei haast u tegen me eigen, dat mag je best weten.
Afijn, Ansjeliek en ik dus, met de trein helemaal naar Rotterdam,
helemaal opgetut met alles erop en eraan. Alle sigaretjes die we van de
stress alvast paften, werden opgestoken met mijn René Frogeraansteker. Komt er opeens zo’n opgefokte knul naast ons zitten met zon
matje op z’n vette nek, zogenaamd om te vragen of we ook een vuurtje
voor hem hebben. Ik denk ja dahag en zet gelijk mijn aansteker in de
hoogste stand en geef hem een steekvlam van een halve meter voor z’n
kanus. Dat was lachen, natuurlijk. Ansjeliek lag in een deuk en mij kon
je ook zo wegdragen.
In de Kuip was het hartstikke vol en ook wel gezellig, alleen het
voorprogramma was goed waardeloos. Ze hadden een soort ImcaMarina als support-act, en ja, dan begin je toch te merken dat je het
koud begint te krijgen. Ik had toch al niet teveel aan, wan als je naar
10
K. Eykman, Als er een God is, p. 108-109.
René gaat, ga je met je naveltje bloot, ja toch?! Je wilt je toch een beetje
tonen bij René. Ja toch?
Ik probeerde mijn buik wel zo’n beetje op te warmen met mijn
aansteker, maar als noodverwarming helpt dat toch niet echt. Gelukkig
was het gauw pauze. Ik was helemaal op van de zenuwen. Ik deed nog
gauw oogschaduw op, terwijl Ansjeliek mijn spiegeltje vasthield en me
bijlichtte met mijn aansteker. Dat was allemaal voor René.
Toen ineens was hij er. Froger himself!
Je zag hem maar heel klein in de verte. Maar achter hem hadden ze
hem megabreedbeeld uitvergroot, dus wist je dat hij het was, met zijn
stereostem en zjn zwarte krullenkop. Gewoon onze René, gewoon
zonder kapsones, gewoon altijd zichzelf gebleven, dus altijd gewoon
gebleven.
Kippenvel kreeg ik ervan, gaaf kippenvel!
Maar toen kwam hij met dat nummer:”Are you ready for love?”
Iedereen ging uit zijn dak natuurlijk. Iedereen ging zwaaien met zijn
aansteker. Vijftigduizend vlammetjes in de kuip. Op één na dan, …
Ja, mijn aansteker was namelijk op. Are you ready for love? Hartstikke
ready was ik, zo ready als maar kan zijn! Maar toch was het net alsof
hij niet voor mij zong. Nu ik eraan terug denk, mot ik wéér janken.
Vind je het gek?
6.5.2. Deel 2: Bijbelverhalen ondersteunen
"
:
C
D?
@
#
6.5.2.1. Hoe werken met bijbelplaten?
Geconcretiseerd a.d.h.v. tekeningen van Kees de Kort.
Heel het thema “Hoe werken met bijbelplaten?” is uitgewerkt door Jean Agten.
'
E
6.5.2.1.1. Vertellen met illustraties.
Men vertelt het bijbelverhaal terwijl men, bij de desbetreffende passage, een tekening laat
zien ter illustratie hiervan.
Voordelen:
- De voorstelling van de kinderen wordt geconcretiseerd, verduidelijkt.
- De leefomstandigheden, waarin het verhaal zich afspeelt, worden
geschetst.
- Verkeerde voorstellingen worden gecorrigeerd.
Nadelen:
- De eigen verbeelding en associaties van de kinderen worden afgeremd.
- De bijbelplaten functioneren erg beperkt.
- Bij slechte bijbelplaten worden verkeerde voorstellingen ingeprent.
- De kinderen krijgen een passieve rol.
6.5.2.1.2. Vertellen vanuit de bijbelplaten
Men laat een bijbelplaat zien en men vertelt aan de hand van wat er te zien is het
bijbelverhaal.
Voorbeeld: Genezing van een verlamde: bij plaat één
Ik ga je vertellen wat er gebeurt in dit huis. Het huis is helemaal wit en heeft een plat dak
en kleine vensters en een deur. Het staat temidden van andere huizen zoals je kan zien. Er
is hier zelfs een huis dat schuin afloopt naar beneden. Vele huizen toen hadden een trap tot
op het dak. Nu zijn er in dit witte huis vele mensen samengekomen omdat ze gehoord
hadden dat Jezus weer thuis was. Kijk, ze komen van verschillende kanten naar het huis
toe. Het zijn mannen en vrouwen en er is ook een kind bij. Er zijn mannen die een kap op
het hoofd hebben, anderen dragen een mutsje. Zowel de mannen als de vrouwen dragen
daar lange kleren in vele kleuren. Kijk! ze schuiven aan om door de deur naar binnen te
geraken. Maar het lukt niet meer want het huis is al helemaal vol. Je kan het zien aan de
mensen bij het venster. Zeker het kind dat nu toekomt zal zeker niet meer binnen kunnen.
Voordelen.
- De bijbelplaten dragen hun eigen informatie met betrekking tot het verhaal aan.
- Aan de hand van wat er te zien is kan men bijkomende achtergronden toelichten.
- Het scherpt de waarneming en verduidelijkt wat zichtbaar nog onzichtbaar bleef.
- Het is een hulp bij het dynamischer vertellen van het bijbelverhaal.
Nadelen
- Zie voorgaande. Alleen functioneren de bijbelplaten nu uitgebreider.
6.5.2.1.3. associëren a.d.h.v. bijbelplaten
1. De kinderen vertellen zelf het verhaal vanuit de bijbelplaten.
De leerkracht laat bijbelplaten zien volgens het verloop van het verhaal.
De kinderen vertellen wat ze op de bijbelplaten zien, welke belevingen daarbij bij hen
opkomen en welke scenario's ze daarbij voor ogen zien. Aan de hand van 'open' vragen
stimuleert de leerkracht de kinderen om zoveel mogelijke betekenissen die de bijbelplaat
oproept te verzamelen. Ook sporen en betekenislijnen die niet in de lijn liggen van het verder
verhaalverloop worden verkend. Want juist de andere scenario's laten zien op welke terreinen
het aangeboden verhaal een mogelijk alternatief is.
Voorbeeld bij plaat 1
- Wat zie je allemaal op deze plaat? Mensen die voor een huis staan te wachten
- Hoe ziet het huis er uit? Het is wit, vierkantig, met een plat dak, twee vensters en een
deur, en nog twee kleine gaatjes van boven, dat is zeker voor de duiven.
- Zouden die gaatjes nog voor iets anders kunnen dienen? Voor de verluchting, ja, van het
toilet, neen voor te kunnen bespieden wie er aan de deur komt, om door te schieten als het
oorlog is...
- Zijn er nog andere huizen? Ja nog twee, één met een plat dak en één met een plat en een
schuin dak, daar is zeker de stal, ja je ziet de deur, daar zitten zeker de dieren achter, ze is
goed dicht...
- Welke dieren kunnen er achter zitten? Kippen, konijnen, schapen, geiten, een ezel, een
koe, varkens, een olifant.
- Zou er een olifant achter die deur zitten? neen, dat kan niet, die kan niet door de deur, die
is veel groter, groter dan dat huis...
- Die deur, waar jullie denken dat de dieren zitten, die deur is dicht maar die andere deur
is open. Ja die mensen staan allemaal voor de deur
- Welke mensen allemaal? Meneren en mevrouwen, en één kindje
- Is dat een klein kind of een groot? Al een beetje groot
- Waaraan kan je dat zien? Het kan al stappen.
- Is het zo groot als jullie? Neen veel kleiner, die zit nog in de kleuterklas.
- Als die in de kleuterklas zit waarom is ze dan hier met die mevrouw? Dat is haar mama.
- Waarom denk je dat? Kinderen horen bij hun mama?
- Zou het ook iemand anders kunnen zijn? Ja de oma, neen die mevrouw ziet er zo oud niet
uit, misschien de tante, of een oudere zus, de juffrouw van de klas, neen dat kan niet, waar
zijn die andere kinderen dan?
- Als het kind bij haar mama is, waarom is het dan niet naar school? Het is misschien een
beetje ziek, neen ze moet mee naar de winkel om een nieuw kleedje te passen.
- Dat witte huis is dan de winkel en al die mensen gaan tegelijk naar de winkel? Ik denk
het, ja de winkel is nog maar net open en de mensen staan aan te schuiven om naar binnen
te gaan, neen die staan gewoon te wachten tot ze binnen mogen, de winkel is nog niet
open.
- Waaraan kan je dat zien? Sommige mensen staan met hun rug er naar toe, dat is teken
dat ze wachten, ja want anders kijk je vooruit waar je naar toe gaat.
- Welke mensen zijn dat?, die man met z'n groene mouwen en die rode met die muts, ja en
die blauwe aan de andere kant van de deur, die staan gewoon te praten terwijl ze wachten.
- Is er iemand die iets anders ziet? Ja, ze gaan maar traag naar binnen omdat de deur zo
smal is, en ondertussen babbelen ze, want ze hebben elkaar al lang niet meer gezien, ik
denk nog iets anders, ik denk dat het vol is en dat er niemand meer bij kan.
- Waaraan zie je dat? Ik zie het aan de mensen die binnen zitten aan het raam.
- Hoe zie je dat? 't is zo alsof die man denkt: amaai moeten die hier ook nog allemaal
binnen?
- Wat zou die man zeggen tegen die mensen buiten? ik weet het niet.
- Moest jij nu die man zijn die binnen zit, wat zou jij dan zeggen tegen die mensen buiten?
Niet duwen, niet duwen!
- Wie zou iets anders zeggen? Dat ze morgen beter terugkomen,
- Wat zouden die mensen dan voelen? Ze worden dan kwaad omdat ze niet binnen mogen,
ze roepen terug dat ze wel zullen wachten, ik zou beginnen duwen om binnen te komen.
- Waarom zou jij beginnen te duwen? Ja, anders ben ik voor niets gekomen,
- Zou het nog iets anders dan een winkel kunnen zijn waarom dat de mensen daar allemaal
voor de deur staan? Er is misschien iets gebeurd, een ongeval, iemand van de trap
gevallen, of heel erg ziek,
- Wie zou dan nog naar binnen willen? Ja waarom? Ik wil weten wat er gebeurt, ik wring
mijn eigen overal tussen.
- Wat zouden die andere mensen dan zeggen? Dat trek ik mij niet aan.
- Iemand zei dat die mensen met elkaar aan 't praten waren. Wat zouden ze allemaal
zeggen? Ze vragen zich af wat er aan de hand is...Ze vertellen wat ze al van anderen
gehoord hebben, de een zegt tegen de ander wat er binnen gebeurt.
- Iemand zei dat dat kindje niet naar school ging omdat het ziek was, waarom is die mama
met dat kindje dan niet thuisgebleven? Misschien gaan ze naar de dokter, ja dat huis is het
huis van de dokter en die mensen zitten allemaal in de wachtzaal tot buiten, want er is geen
plaats meer.
- Zijn er dan zoveel mensen plotseling ziek? Neen dat kan geen dokter zijn, jawel, een
specialist, want daar moet je lang bij wachten.
- Zou er nog iets anders kunnen zijn waarom de mensen samenkomen bij dit huis? Voor
een tentoonstelling misschien, een receptie.
- Waarvoor zou er een receptie gehouden kunnen worden? Voor een geboorte van een
kind, een trouwfeest, het is de eerste dag dat de winkel opengaat.
- Als we nu eens kijken naar hoe de mensen er uit zien wat kunnen we dan over hen
zeggen? Het zijn zwarte mensen, neen bruine, ze dragen lange klederen, met veel kleuren,
ook de mannen dragen lange kleren, sommigen hebben een kap op, of een muts, of niets, er
zijn veel meer mannen dan vrouwen.
- Hoe zie je dat? Ze hebben een baard, ja alle mannen hebben een baard.
- Hoeveel vrouwen zie je? twee, die met het kindje en die daarachter komt, ik zie er drie,
die vrouw die aan de andere kant staat met haar rood kleed, die komt samen met haar lief,
ja want die houden elkaar vast, ik zie nog een vrouw, in het venster, neen dat is geen
vrouw, jawel...
- Bruine of zwarte mensen, met lange kleren in veel kleuren, witte huizen met een plat dak,
is dit een plaatje van bij ons? Neen.
- Waar denk je dat dit is? In Spanje, in Marokko, in 't land van Jezus, in Egypte, neen want
er zijn geen piramiden, in Afrika...
- Dus in een ver land zijn er mensen samengekomen voor een huis, er zijn mensen die
binnen zijn, en er zijn mensen die buiten voor de deur staan te wachten tot ze ook binnen
kunnen.
Het huis is misschien een winkel, of het huis van een dokter, misschien is het ook een
gewoon huis waar iets gebeurd is, iets prettigs of iets ergs...Laten we eens kijken naar de
volgende prent dan weten we misschien meer. Zie je wel dat het het huis van een dokter is,
ze brengen iemand die gewond is er naar toe, maar neen, dat is zoals in het
grootwarenhuis, ook gehandicapte mensen komen er winkelen, ik heb dat al gezien, hoe
iemand geduwd wordt in een rolstoel, deze mensen hebben alleen nog geen rolstoelen...
Voordelen.
- De kinderen zijn dynamisch-actief betrokken.
- Ze ontwikkelen vanuit hun eigen waarneming en beleving een beeld van de situatie.
- Ze leren een zelfde gebeuren vanuit verschillende mogelijkheden, scenario's bekijken,
verkennen, analyseren...
- Ze confronteren en verruimen de eigen zienswijze met die van anderen.
- Ze stellen zich vragen over de situatie en het mogelijke verdere verloop.
- Zo ontwikkelen ze in een wederzijds samenspel een inductief leerproces.
- Ze ontwikkelen hun verbeelding en hun associatief vermogen.
- Het niet vanzelfsprekend zijn van situaties en gebeurtenissen wordt duidelijker vanuit
de alternatieve scenario's.
- Ze leren stapsgewijze het bijbelverhaal kennen.
Nadelen.
- Het vraagt voldoende inspanning en concentratie van de kinderen.
- Het verhaal ontwikkelen neemt de nodige tijd in beslag.
Als leerkracht kan je er voor kiezen om niet alle bijbelplaten te tonen. Naarmate het verhaal
vordert, wordt het verloop ook alsmaar duidelijker, en kan men niet meer zoveel scenario’s
bedenken als in de beginfase. En men evolueert sneller naar het einde.
Vraagstelling:
De wijze van vraagstelling gaat uit van de elementen die op de bijbelplaat waar te nemen zijn.
Ze doet beroep op diverse vaardigheden of wil deze vaardigheden stimuleren m.n.
waarnemen, belevingen uiten bij de waarneming, denkbeelden verwoorden, associaties
opperen, nieuwe mogelijkheden bedenken, inleving bewerkstelligen, voorkennis
binnenbrengen, alternatieven bedenken, oorzaak-gevolg aangeven, scenario's ontwikkelen,
overtuigingen verifiëren, overwegingen onderbouwen en afwegen, eigen handelingspatronen
in relatie brengen, effecten beschouwen...
Een hulp bij het stellen van vragen m.b.t. het verkennen of uitdiepen van een (bijbel)plaat kan
het volgende schema zijn. Niet het schema is doel maar de relatie tussen kinderen en
leerkracht. Het schema dient dus niet noodzakelijk in volgorde en per situatie te worden
afgewerkt. Er kan vrij uit worden geput, naargelang de concrete situatie en de inbreng van de
kinderen. Het schema kan als oriëntatie gebruikt worden.
- Waarnemen:
Wat zie je allemaal? Wat zie je gebeuren? Wat zie je bij de (bijbel)figuren?
Wat zouden ze zeggen tegen elkaar? Welk zicht krijg je op de situatie?
Zie je relaties en verbindingen tussen de diverse onderdelen of personages?
Wat is er niet te zien? Wat gebeurt er voor, achter, links of rechts van de bijbelplaat? Wat
is er reeds gebeurd, en wat staat er aan te komen?
Welke geluiden horen hierbij?
- Belevingen:
Wat voel je? Wat gaat er door je heen? Welke emoties komen in je boven?
Welke herinneringen komen boven? Wat fantaseer je? Welke beelden worden opgeroepen?
Wat wordt je gewaar? Welke plek op je lichaam vertelt je iets?
- Bedenkingen en analyses:
Wat bedenk je daarbij? Hoe schat je de situatie in? Wat is je kijk op de zaak?
Wat is vind je hierover? Wat staat er te gebeuren? Waar loopt dit op uit?
Waarom vind je dat? Waaruit leid je dat af? Kan je nog andere mogelijkheden bedenken?
- Wensen, plannen, opties vanuit waarden en de wil tot handelen:
Waar zou je jezelf plaatsen op deze bijbelplaat? Vertel eens waarom?
Wat zou je graag zien gebeuren? Waar verlang je naar? Wat wens je?
Wat zou je willen zeggen, doen, niet doen...als je in de plaats van die figuren zou zijn? Wat
hoop je daarmee te bereiken? Waarvoor kies je dan? Waar wil je gaan staan in hun plaats?
- Overwegingen en innerlijke dialogen:
Zou je dit nu wel doen? Is dit in overeenstemming met je opties, waarden?
Zal je het bereikte effect bereiken? Wat zullen de anderen figuren denken?
Zullen er geen onverwachte reacties komen?
- Handelingen:
Wat gebeurde er voor de personages hier in deze situatie waren?
Waar kwamen ze vandaan? Wat zouden ze nu nog verder gaan doen?
Wat zou jij doen moest je in hun plaats zijn?
- Effect op de werkelijkheid:
Wat is er gebeurd? Had je dit verwacht? Heeft het zijn resultaat bereikt?
Is het anders verlopen dan gedacht? Ben je teleurgesteld? Kon het beter?
Bovenstaande suggesties geven aan hoe je bepaalde uitspraken, reacties verder kan bevragen,
uitdiepen, richting geven of afremmen.
Aandachtspunt: Hoe omgaan met associaties die afdwalen van de lijn van het verhaal?
Het spreekt vanzelf dat de kinderen met het verhaal een andere richting kunnen opgaan dan
het bijbelverhaal aangeeft. Dat is op zich niet verontrustend maar juist heel normaal.
- Een divers aantal scenario's geeft aan dat mensen in verschillende situaties andere
bedenkingen en belevingen hebben of andere handelingen stellen. Daardoor is het
mogelijk via het bijbelse verhaal de eigen zienswijzen te verkennen.
- De opeenvolging van bijbelplaten geeft de richting van het verhaal aan. Telkens
opnieuw worden de associaties in bepaalde banen geleid zodat de diverse elementen
uit het verhaal toch aan bod kunnen komen.
- Wanneer dit niet het geval is, kan de leerkracht een aantal gegevens als mogelijkheid
ter overweging voorleggen.
Voorbeeld bij plaat 1:
Iemand zei dat deze bijbelplaat een tekening van het land van Jezus was. Zou het
kunnen dat dit een huis is waar Jezus binnen is? Wat zou er dan binnen gebeuren?
Wat denk je? Wat zou Jezus doen, zeggen, denken? Wat denken die andere mensen
dan? ...
Het gesprek wordt dan beëindigd op dezelfde wijze als bovenstaand gesprek met toevoeging
van de door de leerkracht aangereikte mogelijkheid.
- Dus in een ver land zijn er mensen samengekomen voor een huis, er zijn mensen die
binnen zijn, en er zijn mensen die buiten voor de deur staan te wachten tot ze ook
binnen kunnen. Het huis is misschien een winkel, of het huis van een dokter, misschien
een huis waar Jezus binnen is, misschien is het ook een huis waar iets gebeurd is, iets
prettigs of iets ergs... Laten we eens kijken naar de volgende prent dan weten we
misschien meer.
- De leerkracht kan de associaties ten gepaste tijde volgens het verloop van het verhaal
ook voorzichtig sturen door elementen uit het bijbelverhaal aan te reiken.
- Al te sterk sturend tussenkomen, zelf de prenten invullen, stelselmatig inhouden
aanreiken, verhaalinterpretaties opdringen, inbrengen van de kinderen afwijzen ... zijn
gevaren die men met deze inductieve methode nodig dient te omzeilen.
2. De kinderen associëren een heel eigen verhaal bij de bijbelplaten.
De kinderen krijgen elk (of per twee) een willekeurig gekozen bijbelplaat uit het verhaal.
Ze bekijken de bijbelplaat aandachtig. Ze vertellen aan elkaar wat ze allemaal zien, bedenken
en associëren. Onderstaande vragen (of een selectie er uit) kunnen daarbij een hulp zijn.
-
Wat zie je allemaal op de bijbelplaat?
Wat associeer je, bedenk je, voel je, fantaseer je, bij deze scène?
Zie je relaties en verbindingen tussen de diverse onderdelen of personages?
Welke andere mogelijke scenario’s kan je nog bedenken?
Wat is er niet te zien? Wat gebeurt er voor, achter, links of rechts van de plaat
Wat is er reeds gebeurd, en wat staat er aan te komen?
Welke geluiden horen hierbij, welke gesprekken worden gevoerd?
Wat herinner je je, wat bedenk je hierbij?
Waar zou je jezelf plaatsen in deze bijbelplaat?
Wat kan je aan de hand van deze bijbelplaat over jezelf vertellen?
Zoek een sprekende titel voor deze scène.
Schrijf een krachtige, samenballende uitspraak bij dit geheel neer.
Kinderen gaan per twee (per vier) samen zitten en vertellen elk aan elkaar over wat ze
allemaal in de bijbelplaat aan betekenissen ontdekt hebben. Dan gaan ze de twee bijbelplaten
trachten met elkaar in verband te brengen. Ze zoeken naar zoveel mogelijke verbanden die er
te leggen zijn. Een proberen scenario’s en verhalen tussen de beide platen te bedenken.
Daarna gaan de kinderen per vier (per acht) samen zitten en wordt het voorgaande herhaald.
Ze vertellen aan elkaar en zoeken naar verbanden tussen de vier bijbelplaten. De beste
verhalen of scenario’s mogen ze selecteren. Daarna worden klassikaal enkele gevonden
scenario’s en verhalen aan elkaar voorgesteld. Er wordt op zoek gegaan naar één of meerdere
scenario’s met alle bijbelplaten met heel de klas. De bijbelplaten worden in een bepaalde
volgorde aan het bord gehangen. Vervolgens kan je de eigen gevonden verhaallijnen
confronteren met de bedoelde verhaallijn van het bijbelverhaal. Zo kijken we welke
gelijkenissen en verschillen er aanwezig treden.
De kinderen geven zichzelf een plaats in het verhaal. De kinderen knippen uit papier een
poppetje dat hen zelf voorstelt. Ze kleuren het even in of schrijven er hun naam op. Ze kleven
het om beurten bij een bepaalde scène uit het verhaal en zeggen waarom.
De bedoeling van het geheel is dat kinderen op een eigen wijze leren omgaan met bijbelse
elementen. Dat ze zelf betekenis leren geven. Zelf leren associëren en symboliseren. Dat ze
samen leren werken en elkaar ondersteunen in de zoektocht naar betekenisgeving. Daardoor
geven ze aan waar ze zelf (al) staan en helpen ze elkaar verder in het verstaan van de beelden
en van zichzelf. Zichzelf situeren in een verhaal geeft steun en veiligheid ook al is de
betekenisgeving confronterend. De confrontatie met de bijbeltekst mag niet ten koste gaan
van de eigen gevonden verhalen en betekenissen. We hebben het net niet of helemaal niet
gevonden. De eerste zin ligt bij de betekenislijnen die de kinderen zelf hebben ontdekt want
die bepalen hun eigen of samen gevonden identiteit. Pas in tweede instantie is er de
confrontatie met het christelijk gedachtegoed.
Een voorwaarde voor een goede werking is hier wel dat de kinderen het verhaal niet (goed)
kennen. De leerkracht kan wel bepaalde bijbelplaten die te suggestief zijn achterhouden en
pas in een laatste stadium binnen brengen.
6.5.2.2. KijkdoosCC
'
!
6
'
"
$
(
66
!
"
?
!
'
#
11
"
&
Dank E. Devos, K. Wouters, G. Vandenbempt, L. Vernelen, K. Vervloessem, E. Gouckens en G. Kempen
,
F
6.5.2.3. Voorwerpen en symbolen
Symbolen
"
#
>
Voorwerpen
"
12
;
0
C
-
@2
G
!
"
Figuur 1
Wat is een lamme?
Iemand die zijn benen niet kan gebruiken,
dan wiebel je met de plankjes.
Figuur 2
De verlamde ligt op zijn matras
te wachten op hulp.
Figuur 3
Gelukkig heeft de lamme een aantal
vrienden die hem dikwijls helpen.
Weet je hoeveel?
Figuur 4
Ze nemen de matras aan de 4 hoeken
en dragen de zieke naar …
Figuur 5
het huis waar Jezus verblijft.
Maar, er is een probleem.
12
Dank W. Keusters
Figuur 6
Ze klauteren het dak op via de trap.
Figuur 7
Ze maken een gat in het dak,
Figuur 8
En laten de lamme naar beneden zakken.
Figuur 9
Jezus zegt: “Neem uw matras en
wandel.”
Figuur 10
Misschien kan je niet iemand letterlijk genezen,
Maar je kan zeker en vast: één
Figuur 11
Van de vier vrienden zijn.
H
E
0
8
I
.
"
/
3
A1@DC + IE(8E5
5
5
;
?
0
66
'
"
'
E
?
1)
2)
3)
.
/
'
Bibliografie
"
7
?
; (HH(;
? '
-
<8H,,
"
(; ',8II ;
?
D22@
J?-(;
;
?
J?-(;
?
(
J?-(;
D22C
CKKB
!
CKLL
' "
" "
' IMHH #
"
(; <' ;
3
NI
CKKC
,
I
CKKB
Download