Competentie 1: Het verantwoorden en presenteren van

advertisement
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 1
Competentie 8: begeleiden van leerprocessen
Formulering competentie 8
Begeleiden van leerprocessen: docenten kunnen de voorbereiding, uitvoering en sturing van
leeractiviteiten door studenten zodanig bijhouden en ondersteunen dat zij de relevante
beroepscompetenties zelfstandig verwerven.
Betekenis en gevolgen van beheersing van competentie 8
Wat betekent de competentie ‘begeleiden van leerprocessen?’
In uiteenlopende onderwijssituaties (werkgroepen, afstudeeropdrachten, colleges) wordt van u
verwacht dat u studenten begeleidt bij hun leerprocessen. Dat wil zeggen, dat uw verantwoordelijkheid
niet ophoudt bij het aanreiken van de noodzakelijke leerstof of opdrachten, maar verder reikt. U hebt
ook een taak bij het proces van toe-eigening van die stof, het verwerven van kennis, vaardigheden, en
een beroepsvisie.
Het begeleiden van leerprocessen vraagt van u dat u steeds een scherp beeld heeft van de
studieactiviteiten van de student door vragen te stellen, te observeren, en gemaakte opdrachten of
tussenproducten te analyseren. Begeleiden vraagt dat u steun biedt bij vragen waarvoor studenten
zich gesteld zien. Allereerst bij de planning van studietaken: wat wordt van mij als student verwacht?,
wat heb ik nodig, welke aanpak ga ik volgen? Daarnaast gaat het om hulp bij de inhoudelijke
uitvoering van de studieactiviteiten zelf: wat is de kern van een stuk theorie? Waar zitten valkuilen en
misverstanden? Welke studeerstrategieën gebruik ik? Hoe pak ik een taak professioneel aan? Ten
derde gaat het om het ondersteunen van reflectie en zelfsturing: hoe motiveer ik mezelf? Hoe werk ik
vergeleken met beroepscriteria? Komt mijn planning uit?
Het bijhouden en analyseren van leerprocessen en het ondersteunen ervan zijn in praktijk moeilijk te
scheiden en zullen vaak door elkaar heen lopen. Al ondersteunend neemt u waar wat er bij studenten
gebeurt en terwijl u luistert bereidt u al commentaar voor. Dit commentaar kan gericht zijn op het
studie- en aanpakgedrag van studenten, maar ook op het resultaat ervan. Van belang is dat uw
begeleiding precies de goede mate van sturing aan studenten biedt. Laat u bij kwaliteitsarme
leerprocessen veel aan de studenten zelf over, dan bestaat het gevaar dat ze volharden in inadequate
werkwijzen of manieren van studeren en stuurloos en minder gemotiveerd gaan studeren. Laat u te
weinig aan hen over terwijl ze zelf in staat zijn tot plannen en uitvoeren van rijke leerprocessen, dan is
het gevaar aanwezig dat de studiemotivatie afneemt of dat studenten in toenemende mate van u
afhankelijk worden. Door begeleiding op maat komen alle studenten aan hun trekken en kunnen ze
werken aan positieve studieresultaten.
Wat zijn de gevolgen als u leerprocessen adequaat begeleidt?
 Bijhouden studiegedrag en -problemen: als u nagaat waar studenten problemen hebben met
bestuderen van informatiebronnen of het uitvoeren van opdrachten, kunt u hen gemakkelijker
hulp op maat te bieden. Studenten zullen bijgestuurd worden en meer volledige of efficiënte
werkwijzen hanteren.
 Ondersteunen plangedrag: besteedt u bij uw begeleiding aandacht aan hoe studenten hun
studietaken plannen en bijsturen, dan zullen ze steeds meer zelf in staat zijn hun studie te
sturen en “op schema blijven”.
 Ondersteuning taakaanpak: sluit uw begeleiding aan op hoe studenten hun studietaken
(literatuur, opdrachten, werkstukken) aanpakken, dan zullen misverstanden, foutieve
aanpakken en opvattingen worden ingeruild voor meer adequate alternatieven. Kortom ze
zullen een meer professionele taakuitvoering laten zien.
 Ondersteuning studiehouding: besteedt u bij de begeleiding aandacht aan de studiehouding
van studenten, hun visie op de beroepstoekomst, hun reflectie op de eigen professionele
ontwikkeling, dan zullen studenten met een grotere motivatie studeren, en vanuit een eigen
behoefte om te groeien naar professionaliteit.
Wat zijn de gevolgen als u leerprocessen niet adequaat begeleidt?
 Bijhouden studiegedrag en -problemen: als u niet nagaat waar studenten problemen hebben
met het bestuderen van informatiebronnen of het uitvoeren van opdrachten, zal het minder
gemakkelijk zijn hen hulp op maat te bieden. Het risico ontstaat dat studenten volharden in
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 2



onvolledige of inefficiënte werkwijzen, of gedurende een periode minder gemotiveerd studeren
of (tijdelijk) afhaken.
Ondersteunen plangedrag: besteedt u bij uw begeleiding geen aandacht aan hoe studenten
hun studietaken plannen en bijsturen, dan lopen zij het risico dat hij stuurlozer gaan studeren
en achterop raken.
Ondersteuning taakaanpak: sluit uw begeleiding niet aan op hoe studenten hun studietaken
(literatuur, opdrachten, werkstukken) aanpakken, dan bestaat het risico dat ze herhaaldelijk in
dezelfde valkuilen stappen, dat misverstanden of foutieve opvattingen hardnekkig blijven
bestaan, kortom dat een professionele taakuitvoering gevaar loopt.
Ondersteuning studiehouding: besteedt u bij de begeleiding geen aandacht aan de
studiehouding van studenten, hun visie op de beroepstoekomst, hun reflectie op de eigen
professionele ontwikkeling, dan lopen sommige studenten het risico dat ze uitsluitend voor
punten studeren, en hun studiemotivatie afneemt.
Wat zijn noodzakelijke bouwstenen voor het competent begeleiden van leerprocessen?
Onderdelen van een ondersteunende beroepshouding
1. De docent beschouwt leren in een vakgebied als een actief en constructief proces, en ziet het
belang in van procesgerichte begeleiding.
2. De docent is bereid studenten te beschouwen als beginnende beroepsbeoefenaren.
3. De docent accepteert verschillen in aanpak van leertaken door studenten.
4. De docent is benieuwd naar, betrokken bij de inhoud en de voortgang van het leerproces van
zijn studenten.
5. Docenten stellen zich zodanig op dat studenten zich zonder bezwaar of problemen bij hem
terecht kunnen voor advies of commentaar.
Relevante kenniselementen
1. Docenten kennen de betekenis van verschillende criteria voor kwaliteit van leerprocessen:
leerintentie op gang houden, ontwikkeling van regulatievaardigheden, en strategieën om
leerinhouden te begrijpen, integreren en toe te passen.
2. Docenten kennen de problemen die studenten doorgaans hebben met bepaalde leerinhouden
of uit te voeren leertaken.
3. Docenten kennen de specifieke professionele netwerken en werksituaties, en de daar
geldende sociale normen, de denk- en handelwijzen en kwaliteitsstandaarden voor
ontwikkelde kennis en producten.
Benodigde vaardigheden
1. Docenten kunnen een afweging maken tussen meer student- en docentgestuurde begeleiding
(vragen, feedback, advies), rekening houdend met criteria voor de kwaliteit van het
leerproces: ontwikkeling van regulatievaardigheden, en strategieën om leerinhouden te
begrijpen, integreren en toe te passen.
2. Docenten kunnen relevante aspecten van het leergedrag (cognitief, affectief, en regulatief)
van studenten en knelpunten daarbij herkennen uit producten en opmerkingen van studenten
en deze bespreken met studenten.
3. Docenten kunnen het begrijpen, integreren en toepassen ondersteunen door tijdens
begeleiding te vragen en feedback te geven op onderscheid naar hoofd- en bijzaken,
gehanteerde structureerstrategieën, analyses, concretiseringen, gelegde verbanden, wijzen
van toepassen, mate van kritisch verwerken, en gemaakte syntheses. Voorbeeld: Docenten
kunnen vragen stellen die betrekking hebben op de door studenten gevolgde werkwijze bij
leertaken.
4. Docenten kunnen de regulatie van het leerproces door studenten verhelderen en
ondersteunen: doelen verhelderen, verrichte oriëntaties op leeractiviteiten, plannen, bewaken
of sprake is van begrip, diagnosticeren van voorkomende problemen, bijstellen activiteiten,
herstellen van misverstanden, toetsen of een aanpak professioneel gezien adequaat is,
reflecteren op de gevolgde aanpak.
5. Docenten kunnen hun observaties en analyses van studie- en werkgedrag van studenten
omzetten in procesgericht en productgericht commentaar.
6. Docenten kunnen technieken hanteren waardoor denkactiviteiten van studenten zichtbaar
worden: laten verwoorden, reflecteren (vergelijken eigen aanpak met die van experts).
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 3
Competentie 10: creëren van een positief leerklimaat
Formulering competentie 10
Creëren van een positief leerklimaat: docenten kunnen een leerklimaat creëren en in stand houden,
waarin studenten zich veilig voelen, en waarin zij initiatief en verantwoordelijkheid tonen, in een sfeer
van openheid en onderling vertrouwen
Betekenis en gevolgen van beheersing van competentie 10
Wat betekent de competentie ‘creëren van een positief leerklimaat?’
Veel onderwijs vindt plaats in groepen studenten, waarbij uw rol kan variëren van alom aanwezige
expert en rolmodel tot vraagbaak of adviseur aan de zijlijn. Ongeacht de onderwijssituatie (college,
werkgroep, PGO-onderwijsgroep) is het van belang dat groepen studenten een positieve leermotivatie
en actiebereidheid tonen, in een voor hen positief leerklimaat. Een positief leerklimaat bepaalt immers
mede met hoeveel plezier, inzet en zelfvertrouwen studenten deelnemen aan onderwijsactiviteiten.
Het is een voedingsbodem voor verdere studieactiviteiten.
Zo’n leerklimaat wordt in eerste instantie gekenmerkt door (psychologische) veiligheid. U draagt
hieraan bij door ervoor te zorgen dat studenten zich gewaardeerd en veilig voelen. Idealiter beschouwt
u het maken van fouten als een onlosmakelijk onderdeel van het leerproces, een kans om te leren en
niet als persoonlijk falen. Bij gesprekken, discussies en feedback staan niet de personen centraal,
maar de ideeën die ze uiten of het concrete gedrag dat ze laten zien. Andere veiligheidsbevorderende
interventies zijn: zich houden aan afspraken, geen misbruik maken van de eigen machtspositie ten
opzichte van studenten, persoonlijke informatie niet openbaar maken. Een aanwijzing dat studenten
zich veilig voelen, is dat ze onbelemmerd deelnemen aan verschillende leeractiviteiten en actief
reageren op door u gestelde vragen of op uitnodigingen om aan gezamenlijke opdrachten mee te
doen.
Een positief leerklimaat is af te lezen aan actieve deelname door studenten. Deze actieve deelname is
mede afhankelijk van de variatie van het activiteitenaanbod en de wijze waarop u rekening houdt met
de energiehuishouding van studenten. Langdurig bezig blijven met een zelfde activiteit (uitleg over
onderwerp, uitmelken van een te bediscussiëren onderwerp) leidt tot afhaken van deelnemers.
Tot slot is het leerklimaat mede afhankelijk van hoe studenten met elkaar samenwerken en
communiceren. Ook hierbij hebt u een ondersteunende rol door regelmatig met studenten te
bespreken hoe hun onderlinge samenwerking verloopt en door eventuele verstoringen van het
werkklimaat bespreekbaar te maken.
Wat zijn de gevolgen als u erin slaagt een positief leerklimaat te creëren?



(psychologisch) veilig leerklimaat: wat als het leerklimaat in uw studieonderdeel
(psychologisch) veilig is? Als in uw groepsbijeenkomsten meningen in plaats van personen
centraal staan, als bij uitwisselingen en commentaren nadruk ligt op wat goed ging, als fouten
inherent aan leren worden gezien, als initiatief van studenten op prijs wordt gesteld, is er kans
op een veilig leerklimaat. Gevolgen van veiligheid kunnen zijn dat studenten zich actief
opstellen, voor hun mening durven uit te komen, fouten durven maken zonder gezichtsverlies
te lijden. Actieve deelname aan indringende en spannende werkvormen (rollenspel,
presentaties) is een indicatie van een veilig leerklimaat.
Variatie en ruimte voor studenten: is sprake van een gevarieerd activiteitenaanbod, met
afwisselend docentinitiatief en ruimte voor studentinitiatief dan is er een goede kans op een
hoog activiteitenniveau, en een gemotiveerde deelname door studenten aan activiteiten.
Communicatie en samenwerking: wat als de communicatie en samenwerking tussen
studenten vlot verloopt? Als u de manier waarop studenten met elkaar samenwerken
bespreekt, als u negatief (uitsluitend of veroordelend) gedrag door studenten onderling
bespreekt of voorkomt, en u positief gedrag beloont, dan is de kans aanwezig dat
groepsprocessen constructief verlopen: studenten waarderen ieders inbreng, problemen
worden uitgesproken, alle studenten worden betrokken bij de uitvoering van
(groeps)opdrachten.
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 4
Wat zijn de gevolgen als u er niet in slaagt een positief leerklimaat te creëren?
 (geen) psychologisch veilig leerklimaat: wat als het leerklimaat in uw studieonderdeel
(psychologisch) onveilig is? Als in uw groepsbijeenkomsten personen in plaats van meningen
centraal staan, als uitwisselingen en commentaar plaatsvinden in een sfeer van beoordeling
(goed-slecht), als dat wat studenten fout doen centraal staat, ontstaat een onveilig leerklimaat.
Als vertrouwelijke informatie uit uw onderwijssituaties naar buiten wordt gebracht, kan dat het
vertrouwen bij studenten schaden. Gevolgen van deze onveiligheid kunnen zijn dat studenten
zich terugtrekken, zich verschuilen, niet meer het achterste van hun tong laten zien tijdens
groepsbijeenkomsten, mede uit angst voor het maken van fouten en voor gezichtsverlies. Het
stilvallen van de groep bij vragen, of de terughoudendheid bij een verzoek mee te doen aan
bepaalde werkvormen (rollenspel, presentaties) kunnen ook een indicatie of gevolg zijn van
een onveilig leerklimaat.
 (geen) variatie en ruimte voor studenten: wat als het activiteitenaanbod in uw studieonderdeel
weinig gevarieerd is? Is steeds sprake van dezelfde soorten activiteiten (bijvoorbeeld
uitsluitend docentpresentaties, of steeds werken met flap-overvellen) dan bestaat het risico
dat het activiteitenniveau inzakt, dat studenten minder gemotiveerd deelnemen.
 Communicatie en samenwerking: wat als de communicatie en samenwerking tussen
studenten problematisch verloopt? Laat u veroordelend gedrag door studenten onderling toe,
en bespreekt u nooit de manier waarop studenten met elkaar samenwerken, dan is de kans
groot dat zich storende groepsprocessen gaan voordoen: elkaar beconcurrerende groepjes
studenten, verzwijgen van problemen, uitsluiting van medestudenten. Als deze
groepsprocessen eenmaal zijn ontstaan, is het moeilijk ze ten goede te keren.
Wat zijn noodzakelijke bouwstenen voor het kunnen creëren van een positief leerklimaat?
Onderdelen van een ondersteunende beroepshouding
1. Docenten stellen zich (bij collega’s) op de hoogte met betrekking tot de samenstelling en sfeer
in een groep studenten die ze begeleiden of doceren.
2. Docenten hechten belang aan het creëren van een sfeer van onderling vertrouwen en
veiligheid tijdens onderwijsactiviteiten.
Relevante kenniselementen
1. Docenten doorzien de effecten van affectieve aspecten van het leerproces (emoties,
motivatie, leeroriëntaties, sfeer,) op leer-, verwerkingactiviteiten en regulatieve activiteiten van
studenten.
2. Docenten kennen de inhoud en de effecten van verschillende typen gespreksinterventies op
het groepsklimaat en het persoonlijk welbevinden van individuen en groepen.
3. Docenten kennen de eigenschappen en verschijningsvormen van diverse groepsprocessen,
en welke positieve en negatieve effecten deze hebben op het groepsklimaat en het
persoonlijk welbevinden van individuen en groepen.
Benodigde vaardigheden
1. Bij gesprekssituaties, didactische werkvormen, bewaakt de docent de veiligheid van het
leerklimaat.
2. Docenten nemen maatregelen waardoor studenten uitgedaagd worden om actief en
exploratief deel te nemen aan studieactiviteiten.
3. Docenten nemen maatregelen die een sfeer van onderling vertrouwen bevorderen
4. Docenten bieden studenten keuzemogelijkheden bij het plannen, uitvoeren en evalueren van
leertaken
5. Docenten beschikken over adequate technieken om relationele aspecten en knelpunten
tijdens gesprekssituaties te benoemen: gevoelsreflectie, ik-boodschappen; teneinde om te
gaan met dreigende conflictsituaties of verstoringen van het welbevinden.
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 5
Competentie 11: stimuleren van een positieve studiehouding
Formulering competentie 11
Stimuleren van een positieve studiehouding: docenten kunnen in contacten met studenten een
positieve studiehouding bij hen stimuleren, door het stimuleren van persoonlijke leerdoelen, het geven
van zelfvertrouwen, en het handhaven van persoonlijk welbevinden.
Betekenis en gevolgen van beheersing van competentie 11
Wat betekent de competentie ‘stimuleren van een positieve studiehouding?’
Een belangrijke ‘brandstof’ voor een succesvol leerproces is een positieve studiehouding van de
student, die tot uiting komt in een positieve leerintentie. De leerintentie is optimaal als studenten met
energie, vasthoudendheid en plezier werken aan voor hen waardevolle leertaken, ook bij tegenslagen.
De ideale situatie ontstaat als studietaken aansluiten bij de persoonlijke ambities en leerdoelen van
studenten.
Een pijler van een positieve leerintentie is positief persoonlijk welbevinden. Negatieve emoties en
stress kunnen dit welbevinden en daarmee de leerintentie van studenten ondermijnen. Het is zaak om
negatief persoonlijk welbevinden te herstellen en positief welbevinden in stand te houden, zodat
studenten hun energie kunnen steken in studieactiviteiten. Dit vraagt van u dat u negatieve emoties
als verveling, angst, stress, en positieve emoties als enthousiasme tijdig herkent, de bron ervan
bepaalt (student? studietaak? uw eigen houding?) en deze bespreekt met de student. Ook is in dit
verband van belang dat u herkent op welke manier studenten zichzelf motiveren om actief te blijven
studeren: in hoeverre volharden ze bij activiteiten, welke lange-termijn studiedoelen stellen ze, welke
problemen zijn er met uitstel van directe behoeftebevrediging?
Een tweede pijler van een positieve studiehouding wordt gevormd door het aanwezig zijn van
persoonlijke leerdoelen. Een leerproces dat persoonlijk eigendom is van de student staat meer garant
voor actieve betrokkenheid bij studieactiviteiten dan een opgelegd leerproces. Hieraan draagt u bij
door ruimte te bieden voor eigen ervaringen, persoonlijke uitwerkingen van opdrachten.
Een derde pijler is zelfvertrouwen. In dit verband is het van belang dat u positieve verwachtingen heeft
van studenten, aan hen duidelijk maakt dat u er zelf vertrouwen in heeft dat studenten de
doelstellingen van het studieonderdeel zullen behalen.
Een laatste pijler van een positieve studiehouding is uw nabijheid als ondersteuner. Studenten zullen
met meer initiatief en een positief gevoel deelnemen wanneer u zelf actieve betrokkenheid toont bij
het leerproces van studenten. Dit kan door benieuwd te zijn naar de voortgang van het studieproces,
door uw eigen begeleidingsgedrag bespreekbaar te maken, en uzelf beschikbaar te tonen voor hulp
en begeleiding.
Wat zijn de gevolgen als u erin slaagt een positieve studiehouding te stimuleren?
 Emoties hanteren en motiveren: besteedt u gericht aandacht aan de bron van emoties als
verveling, angst, en stress bij studenten, dan is er de kans dat studenten na verloop van tijd
zich weer concentreren op de inhoud van hun studie. Als u uw studenten bijstaat bij het
inzetten van motivatiestrategieën (volharden, lange termijn studiedoelen stellen, uitstel van
directe behoeftebevrediging), dan leren ze de regie (de sturing) over hun studie te behouden.
Is er ruimte voor het tonen van onzekerheden tijdens leeractiviteiten, dan houdt dit de drang
tot exploratie en activiteit in stand.
 Ervaringen en interesses van studenten: als u tegemoet komt aan eigen ervaringen en
interesses van studenten, dan zullen studenten meer gaan studeren uit eigen betrokkenheid
dan voor het cijfermatige resultaat of omdat u het van ze vraagt.
 Vertrouwen en positieve verwachtingen: toont u in woord en daad vertrouwen in de goede
afloop van een leerproces, en legt u nadruk op dingen die goed gedaan zijn, dan is de kans
groot dat u deze positieve verwachtingen overbrengt op de studenten. Die zullen met enig
vertrouwen aan een studieactiviteit werken, met als mogelijk gevolg dat ze inderdaad
positieve resultaten behalen.
 Betrokkenheid bij studenten: toont u benieuwdheid naar de voortgang van studenten, en/of
toont u zich beschikbaar voor hulp en assistentie, dan zullen studenten studietaken als
belangrijk en betekenisvol gaan beschouwen, met als gevolg een toenemende persoonlijke
betrokkenheid.
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 6
Wat zijn de gevolgen als u er niet in slaagt een positieve studiehouding te stimuleren?
 Emoties hanteren en motiveren: heeft u geen oog voor of negeert u emoties als verveling,
angst, en stress bij studenten, dan is er de kans dat studenten meer bezig blijven met die
emoties dan dat ze bezig zijn met de inhoud van hun studie. Als u uw studenten niet bijstaat
bij het inzetten van motivatiestrategieën (volharden, lange termijn studiedoelen stellen, uitstel
van directe behoeftebevrediging), dan kunnen ze de regie (de sturing) over hun studie
verliezen. Is er geen ruimte voor het tonen van onzekerheden tijdens leeractiviteiten, dan kan
de drang tot exploratie en activiteit bij hen teruglopen.
 Ervaringen en interesses van studenten: als u niet tegemoet komt aan eigen ervaringen en
interesses van studenten, dan bestaat het risico dat studenten gaan studeren voor u, voor het
resultaat (cijfer, punten) en minder uit eigen betrokkenheid.
 Vertrouwen en positieve verwachtingen: toont u in woord en daad weinig vertrouwen in de
goede afloop van een leerproces, en legt u vooral nadruk op dingen die fout gedaan zijn, dan
is de kans groot dat u deze lage verwachtingen overbrengt op de studenten. Die beginnen
vervolgens met weinig vertrouwen aan een studieactiviteit, met als risico dat de geuite (lage)
verwachtingen uitkomen.
 Betrokkenheid bij studenten: toont u geen benieuwdheid naar de voortgang van studenten,
en/of toont u zich niet beschikbaar voor hulp en assistentie, dan bestaat het risico dat
studenten taken als onbelangrijk, weinig betekenisvol gaan beschouwen, met als gevolg een
afnemende persoonlijke betrokkenheid.
Wat zijn noodzakelijke bouwstenen voor het kunnen stimuleren van een positieve
studiehouding?
Onderdelen van een ondersteunende beroepshouding
1. Het bevorderen van persoonlijke leerdoelen en ontwikkelen van doorzettingsvermogen bij
studenten is voor docenten een aandachtspunt bij het geven van onderwijs.
2. Docenten hechten er belang aan de achtergrond van studenten te kennen en daarop in te
spelen tijdens onderwijssituaties
3. Docenten hebben er vertrouwen in dat alle studenten kunnen leren in de loop van hun
onderwijsloopbaan (ze schrijven studenten niet af).
4. Docenten hechten bij het verzorgen van onderwijs belang aan het persoonlijk welbevinden
van studenten (emotionele gesteldheid, veiligheid), naast het bereiken van inhoudelijke
leerdoelen.
Relevante kenniselementen
1. Docenten kennen de leefwereld en motieven van hun studenten als ze aan een
studieonderdeel deelnemen.
2. Docenten hebben een beeld van de vooropleiding van studenten.
3. Docenten hebben een overzicht van de verschillende studieoriëntaties waarmee studenten
aan een studie(onderdeel) deelnemen.
4. Docenten doorzien de effecten van affectieve aspecten van het leerproces (emoties,
motivatie, leeroriëntaties, sfeer,) op leer-, verwerkingactiviteiten en regulatieve activiteiten van
studenten.
Benodigde vaardigheden
1. Docenten sluiten tijdens onderwijsactiviteiten aan bij de leefwereld en daaruit voortvloeiende
leeroriëntaties van hun studenten.
2. Docenten signaleren verschillende emoties die leven bij individuen tijdens het verloop van
onderwijssituaties.
3. Docenten herkennen uitingen van verstoringen van persoonlijk welbevinden tijdens
contactbijeenkomsten en vangen deze op door te nemen pedagogisch-didactische
maatregelen.
4. Docenten communiceren positieve verwachtingen naar hun studenten, bij het geven van uitleg
en het geven van feedback aan studenten.
5. Docenten nemen maatregelen waardoor studenten zich persoonlijk betrokken voelen bij
studieactiviteiten
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 7
Competentie 15. Organisatieconform werken
Formulering competentie 15
Organisatieconform werken: docenten zijn in staat hun professionele taken uit te voeren conform
overeengekomen afspraken, regels, visie van de eigen organisatie, en kunnen hun activiteiten
afstemmen op die van collega’s, opdat bijgedragen wordt aan het realiseren van organisatiedoelen en
-taken.
Betekenis en gevolgen van beheersing van competentie 15
Wat betekent de competentie ‘organisatieconform werken?’
Als docent in het hoger onderwijs voert u uw taak niet uit in een isolement, maar in teamverband. U
maakt deel uit van een opleidingsorganisatie die streeft naar het bereiken van een belangrijk
organisatiedoel, namelijk het realiseren van een coherent, beroepsrelevant (vernieuwd) en
studeerbaar opleidingsprogramma, waarbij instromende studenten worden opgeleid tot professionals.
Van u wordt gevraagd organisatieconform te werken. Wat houdt dat in?
Organisatieconform werken vraagt van u dat u zich op de hoogte houdt van ontwikkelingen in de
organisatie en belangrijker nog dat u nagaat welke gevolgen deze ontwikkelingen hebben voor uw
eigen taakuitvoering. In de taakuitvoering wordt van u verwacht dat u werkt:
 volgens formele regels en afspraken (over bijvoorbeeld lesroosters, de beoordeling van
studenten),
 volgens uw taakstelling (de verwachte inzet bij bepaalde studieonderdelen),
 in bestaande werkstructuren (bijvoorbeeld deelname aan afdelingsoverleg) of volgens een
afgesproken opleidingsconcept.
Ook wordt van u verwacht dat u uw werkzaamheden afstemt op die van collega’s en dat u de grenzen
van uw eigen verantwoordelijkheden en die van anderen goed in het oog houdt. Op die wijze draagt u
bij aan het functioneren van uw collega’s en daarmee aan het functioneren van de totale organisatie.
Een ander aspect van organisatieconform werken betreft actieve deelname in project- of
overleggroepen die de hele opleiding aangaan, met name de vernieuwing van de opleiding, de
ontwikkeling van nieuwe onderwijsmethoden en leermiddelen (zoals elektronische leeromgeving) of
de beeldvorming van de opleiding naar buiten (bedrijven, toeleverende scholen, ouders). Zonder uw
inzet en die van collega’s zou de verdere ontwikkeling van de opleiding en de profilering van de
opleiding naar buiten niet mogelijk zijn.
Wat zijn de gevolgen als u erin slaagt organisatieconform te werken?




Bijhouden organisatieontwikkelingen: wanneer u zichzelf (grondig) op de hoogte houdt van
ontwikkelingen in de organisatie, zullen afspraken, procedures, beleidskeuzes,
toekomstplannen, en informatie over voorzieningen en regelingen u niet ontgaan. Hierdoor is
de kans groot dat uw dagelijkse werkzaamheden organisatieconform en efficiënt verlopen.
Loyaal functioneren: wanneer u werkt conform afspraken, de overeengekomen taakstelling,
reglementen en structuren, de opleidingsvisie van de school, zullen studenten en collega’s uw
werkwijzen als helder en consistent ervaren, hetgeen de voortgang van hun activiteiten ten
goede komt. Ook is de kans groot dat collega’s of anderen geen hinder, maar steun
ondervinden van uw organisatieconform werkgedrag. Hierdoor wordt bovendien de werksfeer
binnen uw organisatie en daarmee de uitvoering van collectieve taken positief beïnvloed.
Afstemming op collega’s: wanneer u uw werkzaamheden afstemt op die van collega’s, zal de
taakuitvoering van collega’s en daarmee van de organisatie als geheel vergemakkelijkt
worden. De werkuitvoering van collega’s verloopt vlot als u uw aandeel in gezamenlijke taken
tijdig en qua inhoud en methode passend aanlevert:
o consequent werken volgens gehanteerde deadlines voor inleveren van opdrachten,
gehanteerde normen bij beoordelen, regels terzake van deelname aan onderwijs
bevordert de duidelijkheid en werksfeer bij zowel studenten als collega’s.
o als duidelijk is wanneer u wel en niet bereikbaar bent voor collega’s en studenten
kunnen deze hun werkzaamheden efficiënt plannen en uitvoeren.
Wegwijs in de organisatie: wanneer u bij voorkomende werkzaamheden (bijvoorbeeld het
verwijzen van studenten of collega’s naar relevante instanties, het laten uitvoeren van
administratief of ondersteunend werk) de weg weet in de organisatie, zullen deze
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 8


werkzaamheden vlot uitgevoerd kunnen worden. De tijd die u daaraan besteedt gaat dan niet
ten koste van andere werkzaamheden. Studenten en anderen die een beroep op u doen
worden daardoor eerder doelmatig geholpen.
Grenzen van eigen verantwoordelijkheid: wanneer u de grenzen van uw eigen
verantwoordelijkheden in acht neemt (dus activiteiten die behoren tot de taken van anderen
ook aan hen overlaat), is de kans groot dat u voldoende tijd overhoudt voor uw eigen
taakuitvoering. Bovendien wordt de werksfeer en daarmee de kans op de harmonieuze
samenwerking in de organisatie positief beïnvloed.
Actief deelnemen aan teamactiviteiten: wanneer u of anderen actief bijdragen aan activiteiten
die het belang van de hele organisatie aangaan (bijvoorbeeld projectgroepen, buitencurriculaire activiteiten als voorlichting aan ouders en studenten) dan is de kans groot dat:
o de realisatie van organisatietaken en –doelen daadwerkelijk tot stand komt en op de
schouders rust van meerdere collega’s;
o collega’s evenredig worden belast met organisatietaken, waardoor voldoende ruimte
overblijft voor individuele taken;
o tevredenheid ontstaat over uw inzet (en die van collega’s), hetgeen de werksfeer in de
organisatie (afdeling) positief kan beïnvloeden.
15.3 Wat zijn de gevolgen als u er niet in slaagt organisatieconform te werken?
 Bijhouden organisatieontwikkelingen: wanneer u zichzelf niet (grondig) op de hoogte houdt
van ontwikkelingen in de organisatie, bestaat het risico dat afspraken, procedures,
beleidskeuzes, toekomstplannen, informatie over regelingen en voorzieningen u ontgaan.
Hierdoor bestaat het risico dat u op den duur meer geïsoleerd gaat functioneren, en dat de
uitvoering van uw dagelijkse werkzaamheden minder efficiënt verloopt.
 Loyaal functioneren: wanneer u niet werkt conform afspraken, de overeengekomen
taakstelling, reglementen en structuren, de opleidingsvisie van de school, bestaat het risico
dat studenten problemen ondervinden als gevolg van afwijkende en/of in hun ogen
onduidelijke werkwijzen. Ook bestaat de kans dat collega’s of anderen hinder ondervinden
en/of hun irritatie uiten over uw niet-organisatieconforme aanpak. Deze irritatie kan de sfeer
binnen uw organisatie en daarmee de uitvoering van collectieve taken negatief beïnvloeden.
 Afstemming op collega’s: wanneer u uw eigen werkzaamheden niet afstemt op die van
collega’s, komt de taakuitvoering van die collega’s onder druk te staan. Hun werkuitvoering
kan stagneren wanneer u in gebreke blijft wat betreft de tijdige aanlevering van uw aandeel in
gezamenlijke taken:
o wanneer u bijvoorbeeld afwijkend handelt wat betreft gehanteerde deadlines voor
inleveren van opdrachten, gehanteerde normen bij beoordelen, regels ter zake van
deelname aan onderwijs kan onduidelijkheid en onvrede ontstaan bij zowel studenten
als collega’s;
o voortgangsproblemen bij het werk van collega’ s en het werk van studenten kunnen
ontstaan als niet duidelijk is wanneer u wel en niet bereikbaar bent.
 Wegwijs in de organisatie: wanneer u bij voorkomende werkzaamheden (bijvoorbeeld het
verwijzen van studenten of collega’s naar relevante instanties, het laten uitvoeren van
administratief of ondersteunend werk) niet de weg weet in de organisatie, bestaat de kans dat
deze werkzaamheden veel meer tijd gaan kosten dan nodig. De tijd besteed aan deze
werkzaamheden kan ten koste gaan van andere werkzaamheden. Studenten en anderen die
een beroep op u doen lopen de kans niet doelmatig te worden geholpen.
 Grenzen van eigen verantwoordelijkheid wanneer u de grenzen van uw eigen
verantwoordelijkheden niet in acht neemt (dus veel dingen zelf gaat doen, die behoren tot de
taken van anderen), loopt u de kans dat uw eigen taakuitvoering in de knel komt. Ook kan
onvrede ontstaan bij collega’s, hetgeen de samenwerking in de organisatie negatief kan
beïnvloeden.
 Actief deelnemen aan teamactiviteiten: wanneer u of anderen weinig actief bijdragen aan
activiteiten die het belang van de hele organisatie aangaan (bijvoorbeeld projectgroepen,
buiten-curriculaire activiteiten als voorlichting aan ouders en studenten) dan bestaat het risico
dat:
o de realisatie van organisatietaken en –doelen niet tot stand komt en/of op de
schouders rust van slechts enkele collega’s;
o andere collega’s zwaarder worden belast met organisatietaken, hetgeen hun
individuele taken in de knel kan brengen;
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 9
o
onvrede ontstaat bij collega’s over uw inzet (of die van collega’s), hetgeen de
werksfeer in de organisatie (afdeling) negatief kan beïnvloeden. Hierdoor bestaat het
risico dat in de toekomst organisatietaken blijven liggen of niet adequaat worden
uitgevoerd.
Wat zijn noodzakelijke bouwstenen voor het competent organisatieconform werken?
Onderdelen van een ondersteunende beroepshouding
1. Docenten zijn bereid tot acceptatie van afgesproken veranderingen (in onderwijs en
begeleiding, uitvoeren van organisatietaken) en tonen zich bereid om te experimenteren met
nieuwe werkwijzen.
2. Docenten zijn bereid professionele belangen van collega’s mee te nemen bij de planning en
uitvoering van eigen professionele taken.
3. Docenten zijn bereid zichzelf te schikken naar afspraken die gelden binnen de eigen
opleidingsorganisatie en tonen tegelijkertijd een kritische houding ten aanzien van deze
afspraken.
4. Docenten zijn bereid zichzelf te schikken naar heersende waarden, tradities en werkwijzen
binnen de eigen opleidingsorganisatie en tonen tegelijkertijd een kritische houding ten aanzien
hiervan.
5. Docenten voelen zich betrokken bij de verdere ontwikkeling van de eigen
opleidingsorganisatie.
Relevante kenniselementen
Kwaliteitszorg
1. Docenten kennen het (overheids)beleid en de instrumenten die gebruikt worden ten behoeve
van evaluatie van de opleidingen.
2. Docenten weten wie eindverantwoordelijken zijn voor het kwaliteitszorgbeleid van de
opleiding.
3. Docenten zijn op de hoogte van innovatiekundige principes die verband houden met
succesvolle onderwijsverandering in onderwijsorganisaties: verandering kost tijd, is een
langdurig proces, wekt weerstanden op, vraagt om gedeelde visie, planning, leren, inzet van
coördinatiemechanismen en afstemming op het individuele perspectief van leraren (betrekking
tot de eigen praktijken, ervaringen, zorgen, twijfels en onzekerheden).
Organisatiestructuur
1. Docenten kennen de organisatiestructuur van de eigen school; afdelingen, taken en
verantwoordelijkheden van diverse betrokkenen.
2. Docenten zijn op de hoogte van de wijze waarop de opleiding is georganiseerd (leerjaren,
roostering, regels, examenregels etc).
3. Docenten zijn op de hoogte van de geschiedenis en van het ontstaan van de opleiding, voor
zover deze doorwerken bij de realisering van organisatietaken.
4. Docenten kennen de aspecten van de organisatiecultuur waarin zij werken: wijze van werken,
evt. stilzwijgende wijzen van omgang tussen betrokkenen, de gehanteerde stijl van leiding
geven.
5. Docenten zijn op de hoogte van actuele ontwikkelingen en gebeurtenissen in de eigen
onderwijsorganisatie.
Onderwijs en begeleiding
1. Docenten zijn op de hoogte van de belangrijkste pedagogische, didactische en
levensbeschouwelijke principes en waarden achter het opleidingsconcept van de school.
2. Docenten zijn op de hoogte van de gehanteerde leermiddelen in de opleiding.
3. Docenten zijn op de hoogte van de gehanteerde leerboeken en leermiddelen van collega’s.
4. Docenten zijn op de hoogte van samenwerkingsverbanden die bestaan met andere
opleidingen en organisaties die in nauw contact staan met de eigen opleidingsorganisatie.
5. Docenten overzien welke activiteiten tot de eigen verantwoordelijkheid behoren en welke tot
die van anderen binnen de organisatie.
Curriculum en arbeidsmarkt
1. Docenten kennen de arbeidsmarkt waarvoor zij hun studenten opleiden.
2. Docenten zijn op de hoogte van ontwikkelingen op terrein van productie en dienstverlening in
diverse relevante branches op de arbeidsmarkt.
Achtergrondteksten EduProf, ROC-congres 2003; Erik Roelofs, Citogroep; pagina 10
3. Docenten kennen de aard en taken van professionele instanties en organen, waar hun
studenten komen te werken
4. Docenten hebben kennis van in- en uitstroomkenmerken van deelnemers aan de opleiding.
Benodigde vaardigheden
1. Docenten zijn in staat de gevolgen van beleidskeuzes in de pleidingsorganisatie te vertalen
naar gevolgen voor de eigen taakuitvoering
2. Docenten kunnen hun planning en uitvoering van professionele taken inhoudelijk en logistiek
afstemmen op die van collega’s.
3. Docenten houden zichzelf op de hoogte van ontwikkelingen in de organisatie.
4. Docenten kunnen werken conform gemaakte afspraken, hun taakstelling en
organisatiereglementen.
5. Docenten kunnen bestaande werkpraktijken aanpassen of vernieuwen met het oog op het
bereiken van organisatiedoelen (betere of andere leereffecten bij studenten, verder
ontwikkelen van de opleiding, positiever opleidingsimago).
6. Docenten zijn in staat te experimenteren met nieuwe werkpraktijken met het oog op het
bereiken van organisatiedoelen.
Download