VISIE OP HET ONDERWIJS IN DE MODERNE TALEN INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave ................................................................................................................... 1 0. Inleiding ......................................................................................................................... 2 1. Communicatief taalonderwijs ........................................................................................ 3 2. Strategieën ...................................................................................................................... 7 3. Interculturaliteit ............................................................................................................. 8 4. Internationalisering en uitwisselingen ........................................................................... 9 5. ICT ................................................................................................................................ 10 6. Progressie..................................................................................................................... 12 7. Literatuur ..................................................................................................................... 13 8. Taalbeleid ..................................................................................................................... 14 9. Specifieke eindtermen ................................................................................................... 15 10. Evaluatie..................................................................................................................... 16 11. Vakgroepwerking ....................................................................................................... 18 1 0. INLEIDING Deze visietekst is het resultaat van grondige besprekingen binnen de vakgroep moderne talen van de Pedagogische Begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs. Het is de bedoeling dat de vakwerkgroepen in onze scholen hierover grondig van gedachten zouden wisselen. Met deze discussietekst willen we een eerste belangrijke aanzet geven in de richting van een coherente(re) visie op het onderwijs in de moderne talen op school. In dit verband kunnen scholen steeds een beroep doen op de Pedagogische Begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, die dit proces graag op een adequate manier zal begeleiden. In deze visietekst streven we ernaar een aantal belangrijke principiële aandachtspunten te verwoorden. De tekst is géén leerplan, maar geeft wel concrete informatie over de visie die aan alle leerplannen moderne vreemde talen ten grondslag ligt. De taalvakken lenen er zich bovendien goed toe om aan het Pedagogisch Project van het Gemeenschapsonderwijs (PPGO) gestalte te geven. Centraal daarin staat namelijk de bekommernis om de ontwikkeling van de totale persoonlijkheid, de emancipatie van de leerders en het engagement om hen mondig te maken. Dat sluit nauw aan bij een communicatieve en leerlinggerichte aanpak en bij de visie die in de eindtermen tot uiting komen. 2 1. COMMUNICATIEF TAALONDERWIJS Uitgangspunt van de hedendaagse visie op het onderwijs in de moderne talen is het communicatief, functioneel-notioneel concept, waarvan de specificaties door de Raad van Europa werden vastgelegd. De fundamentele opdracht van de leraar bestaat er dan ook in om de leerders productief en receptief taalvaardig te maken en hen optimaal te begeleiden bij hun groei naar talige autonomie en de bekwaamheid om zelfstandig te leren. In de communicatieve benadering ligt de klemtoon uiteraard op de noodzaak om de vaardigheden systematisch en evenwichtig in elkaar te laten schuiven, zoals dat in reële taalgebruikssituaties het geval is. Communicatievaardigheid kan omschreven worden als elke praktisch georiënteerde vaardigheid waarbij contact met anderstaligen (inclusief culturen) totstandkomt. Het is dus alles wat men door middel van zijn moedertaal kan doen, maar waarvoor het door omstandigheden nodig is de vreemde taal te hanteren. De vaardigheden waarbij contact totstandkomt, hebben trouwens betrekking op elk van de vier vaardigheidsvelden: luisteren (en kijken), lezen, spreken en schrijven. Communicatievaardigheid is meer dan taalvaardigheid, want ook taalregisters en gedragscodes krijgen aandacht. De leerder wordt in zijn totale persoonlijkheid aangesproken en uitgedaagd: cognitief, affectief, sociaal, … Om dergelijke communicatievaardigheid te verwerven, blijft de fundering van syntactische, fonologische, morfologische, lexicale, … bouwstenen uiteraard noodzakelijk. Behalve de hoger vermelde vaardigheden ontwikkelen de leerders tevens een algemene taalvaardigheid (= aspecten die niet specifiek gelinkt zijn aan één taal). Ze omvat onder meer de taalautonomie, de zelfredzaamheid in taal. Die betekent kunnen omgaan met taalfeiten als registers, dialect, sociolect en meertaligheid. Taalleervaardigheid vormt de basis voor de ontwikkeling van de leerautonomie. De leerders krijgen een beter inzicht in het eigen gedrag en de eigen strategieën (metacognitie). Deze vaardigheid is als expliciete doelstelling voor alle niveaus aanwezig. De leerders moeten, als resultaat van goed taalonderwijs, in staat zijn taal efficiënt en effectief te gebruiken in zoveel mogelijk verschillende situaties en dit zowel receptief (luisteren, kijken en lezen) als productief (spreken en schrijven). Goed taalonderwijs zorgt er dus voor dat zowel de professionele als functionele taalvaardigheid van de leerders uitgebreid en verfijnd worden. 3 Taalvaardige leerders dienen te beschikken over de volgende vaardigheden of kennis: 1. Communicatieve vaardigheden De leerders kunnen taal gebruiken. Zij beschikken over vaardigheden om bij de communicatie met anderen rekening te houden met de factoren die de communicatie beïnvloeden en bepalen, zoals de situatie, de zender, het doel, de ontvanger, het kanaal, de relatie tussen de gesprekspartners, het wereldbeeld, de verwachtingen en de waardeschaal (van henzelf en van de anderen). 2. Een degelijke beheersing van de vaardigheden luisteren (en kijken), spreken, schrijven en lezen Zeker in de beginfase van de taalopleiding is het belangrijk veel aandacht te besteden aan de training van elke vaardigheid. Goed leren luisteren helpt niet alleen een goede uitspraak te verwerven, het ondersteunt ook de ontwikkeling van de andere vaardigheden. Bovendien kan het geoefend worden zonder te hoeven spreken, lezen of schrijven in de vreemde taal. In de beginfase is het moeilijk om uit te gaan van volledig authentiek taalmateriaal: gesproken taal lijkt dikwijls ongestructureerd en chaotisch. Authentieke teksten op beginnersniveau zijn wel bruikbaar als ze kort en eenvoudig zijn, en als er een goede contextuele ondersteuning is, bijvoorbeeld in de vorm van illustraties of toelichtingen vooraf. Goed kunnen lezen ondersteunt en ontwikkelt de andere vaardigheden, speelt een rol bij het verwerven en consolideren van woordenschat, morfologie en syntactische structuren, en introduceert de leerders in een andere cultuur en samenleving. Opdrachten kan men het best toesnijden op het inoefenen van de leesstrategieën die een goede lezer hanteert: de verhaallijn zoeken, de inhoud van een volgend tekstgedeelte voorspellen, de betekenis van onbekende woorden uit de context proberen af te leiden, logische verbanden binnen een tekst opsporen. De beste benadering van spreken en schrijven is de directe exploitatie. Dit betekent het systematisch inoefenen van het productief taalgebruik vanaf het begin van de opleiding: de verworven taalbeschouwelijke kennis wordt zo snel mogelijk toegepast in communicatieve situaties. Deze benadering komt overigens tegemoet aan de verwachtingen van de leerders om op korte termijn iets te doen met wat ze leren, ook al zijn hun talige middelen nog beperkt. Waar deze tekortschieten, kan men de leerders helpen om compensatiestrategieën te ontwikkelen. 4 Wat de moderne vreemde talen betreft, dient men ernaar te streven dat alle communicatie met en onder de leerders in de doeltaal verloopt. Het gebruik hiervan heeft vele voordelen. . De belangrijkste zijn : De leerder wordt voor korte tijd als het ware ondergedompeld in de nieuwe taal. Het effect van ‘live’ input is niet te versmaden! De taal blijft hiermee niet alleen een te leren object, het gebruik van de doeltaal in de klas onderstreept ook de praktische waarde van de taal. De leerder fixeert de aandacht minder uitsluitend op de vorm van de taal, maar vooral op de boodschap. Men gebruikt immers de taal in de klas om een boodschap over te dragen. Die staat centraal en niet de fouten in de vorm van de taal, voorzover die de communicatie niet belemmeren (naarmate het niveau hoger wordt, zullen er minder fouten gemaakt worden). De leraar begeleidt en stuurt de leerders in hun ontwikkeling tot zelfstandige, vaardige en efficiënte taalgebruikers. Leerders die ook zelfstandige taalgebruikers zijn, zijn op het einde van de derde graad zonder sturing van de alwetende leraar-vragensteller in staat zelfstandig de nodige leerstrategieën in het algemeen en vaardigheidsstrategieën in het bijzonder in te zetten. Ze zijn bovendien bereid en in staat op hun leer- en vaardigheidsstrategieën te reflecteren en ze bij te stellen waar dit nodig is. De leraar begeleidt en stuurt de leerders bij de keuze en bij het gebruik van deze strategieën: oriënteren, verkennen, uitvoeren en reflecteren, zowel op de gebruikte strategieën als op de resultaten. 3. Inzicht in taalregisters en taalvarianten Om taal goed te kunnen gebruiken, moeten de leerders weten welk register en welke variant zij in een bepaalde situatie hanteren. Goed taalonderwijs zorgt er dus voor dat niet alleen de schoolse taalvaardigheid wordt uitgebreid en verfijnd, maar dat de leerders ook hun 'maatschappelijke' taalvaardigheid ontwikkelen voor het dagelijkse leven en het beroepsleven. 4. Reflectievaardigheid Om hun taalvaardigheid te ontwikkelen en te verbeteren, is het belangrijk dat leerders kunnen reflecteren op hun eigen en andermans taalgebruik naar gelang van hun niveau. Communicatie is het primaire doel van taalleren, voor alle leerders, op alle niveaus en in alle graden. Het onderricht in de moderne talen sluit daarenboven aan bij de zorg om een degelijke opvoeding in waarden. Vandaar het grote belang dat wordt gehecht aan: - authenticiteit; - interculturaliteit; 5 - groei naar zelfstandigheid (zelfredzaamheid en leerautonomie); de bevordering van activerende didactische werkvormen die dichter aanleunen bij de reële communicatie dan het puur frontaal lesgeven. Al deze aspecten kunnen door het Pedagogisch Gemeenschapsonderwijs een diepere dimensie krijgen. Project van het 6 2. STRATEGIEËN Onder strategieën verstaan we het geheel van principes die de leerder toepast om de taaltaak zo compleet en zo efficiënt mogelijk uit te voeren. We maken hierbij een onderscheid tussen leerstrategieën, communicatiestrategieën en specifieke strategieen per vaardigheid. Leerstrategieën hebben betrekking op de oriëntatie, de planning, de voorbereiding, de uitvoering, de reflectie en de beoordeling van de taaltaak (het OVUR-schema). Voorbeelden van leerstrategieën zijn het activeren van de relevante voorkennis, het formuleren van hypothesen, het nemen van notities bij een luister- of leestaak, enz. Ook de reflectie op de eigenheid van de spreek- of schrijftaal neemt een centrale plaats in bij deze leerstrategieën. Uiteraard is het resultaat van deze reflectie in eerste instantie onder kennis te klasseren. Het feit op zich dat de leerder tijdens de uitvoering van de taaltaak een reflexieve houding aanneemt, valt echter duidelijk onder de strategische component. Bij communicatiestrategieën kan onder meer gedacht worden aan de volgende zaken: - Compenserende strategieën Ze hebben betrekking op het bijsturen van de taaltaak. Ze stellen de leerder in staat om een taaldeficit te compenseren of een communicatiestoring recht te zetten. Voorbeelden hiervan zijn het consulteren van naslagwerken, woordenboeken of grammatica's, het gebruik van lichaamstaal, het verzoek om langzamer te spreken, iets te herhalen, parafraseren, enz. - Ondersteunend visueel materiaal, zoals foto’s, illustraties, cartoons, enz. - Inferentievermogen: afleiden van betekenis uit de context. Bij specifieke strategieën kan onder meer gedacht worden aan: - strategieën gericht op receptief handelen, zoals luister- en leesstrategieën; - strategieën gericht op productief handelen, zoals spreek- en schrijfstrategieën. De leraar begeleidt en stuurt de leerders in hun ontwikkeling tot zelfstandige, vaardige en efficiënte taalgebruikers. Een autonoom taalgebruiker is in staat zelfstandig de nodige leer-, communicatie- en vaardigheidsstrategieën in te zetten. 7 3. INTERCULTURALITEIT Het Pedagogisch Project van het Gemeenschapsonderwijs stelt gelijkwaardigheid centraal om harmonieus te kunnen omgaan met mensen die een andere cultuur hebben, andere talen spreken en andere waarden hanteren. Taalleraren kunnen leerders hiertoe de nodige inzichten, vaardigheden en attitudes bijbrengen. Leerders kunnen hun eigen cultuur met een andere vergelijken, een empathisch vermogen ontwikkelen om zich in de situatie van mensen in een andere cultuur in te leven en een ander wereldbeeld beter te begrijpen. Behalve een bron van persoonlijke culturele en sociale verrijking is opvoeden tot interculturaliteit ook een voorwaarde voor het bestrijden van culturele en materiële achterstand, het ontwikkelen van rechtvaardigheidszin en het realiseren van echte democratie. Interculturaliteit begint in de klas: door in te spelen op de groepsdynamiek kan men de leerders sociale vaardigheden, verdraagzaamheid en openheid ten opzichte van elkaar bijbrengen. Interculturaliteit is geen ‘surplus’ bovenop het taalvaardigheidsonderwijs omdat taal en cultuur onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. 8 4. INTERNATIONALISERING EN UITWISSELINGEN Europese programma’s voor internationalisering en uitwisselingen hebben scholen al kunnen overtuigen van de noodzaak van de reële en virtuele contacten en samenwerkingsverbanden tussen verschillende taalgemeenschappen. Hierdoor worden leerders beter voorbereid op mobiliteit in het hoger onderwijs en gemotiveerd tot het leren van vreemde talen. Internationale samenwerking helpt om de interculturele doelen van het moderne talenonderwijs te realiseren en draagt bij tot een duurzame belangstelling voor Europese integratie. 9 5. ICT In de onderwijsvernieuwing speelt ICT een belangrijke rol, niet enkel als studieobject (zoals in het vak informatica), maar vooral als didactisch hulpmiddel bij het leren en onderwijzen van alle vakken, en bij het nastreven van de vakoverschrijdende eindtermen. Ook in het moderne talenonderwijs biedt de nieuwe technologie een groot gamma nieuwe mogelijkheden om te werken in de richting van (semi-)autonoom en ontdekkend leren: het raadplegen van bronnen met ICT (informatieverwerving), het gebruik van educatieve software die past binnen de communicatieve aanpak van de leerplannen en het gebruik van hulpmiddelen zoals tekstverwerking voor de aanmaak van taken, e-mailcommunicatie. De technologie maakt voor de taalleraar organisatie- en werkvormen mogelijk die de taalautonomie en de zelfredzaamheid van de leerders in de hand werken. De leraar evolueert van overdrager van kennis naar begeleider of coach van het leerproces. De leerders kunnen hun eigen leren in handen nemen en in hun eigen tempo een aangepast leertraject volgen, wat nieuwe mogelijkheden tot remediëring en differentiatie opent. De nieuwe technologie is geen doel op zich, maar een hulpmiddel om de doelstellingen van het taalonderwijs gemakkelijker, sneller en op een aantrekkelijker manier te realiseren. Het eerste doel blijft het verwerven van communicatieve vaardigheden en daarbij kan ICT een ondersteunende rol vervullen doordat ze een rijke, interactieve leeromgeving aanbiedt die geschikt is voor het aanleren en trainen van communicatieve en functionele vaardigheden. Bij taalverwerving is het heel belangrijk dat het aangeboden materiaal aangepast is aan de doelgroep en ook attractief, realistisch en functioneel is. Via ICT hebben leraren en leerders toegang tot een schat aan teksten, audio- en videofragmenten van uiteenlopende moeilijkheidsniveaus. Digitale teksten kunnen worden bewerkt en verrijkt met hyperlinks naar andere teksten, on-linewoordenboeken, encyclopedische naslagwerken, enz. De computer biedt ook bijkomende toepassingen m.b.t. schrijfvaardigheid: tekstverwerkers; sjablonen die via een stappenplan het schrijven van specifieke tekstsoorten makkelijker maken en automatiseren; grammatica’s en spellingcontroleprogramma’s, elektronische woordenboeken, vertaalprogramma’s, enz. De computer biedt leerders bovendien de mogelijkheid om zinvol en functioneel te communiceren met partners binnen en buiten de klas of de school. We onderscheiden hierin twee schriftelijke communicatievormen: asynchroon: e-mail, discussiefora, nieuwsgroepen; synchroon: chatten. 10 Dankzij de uitbouw van breedbandinternet en doordat digitale opnameapparatuur steeds goedkoper wordt, worden ook mondelinge communicatievormen toegankelijker: asynchroon: geluids- en video-opnamen; synchroon: audio- en videoconferencing. Van cruciaal belang in deze evolutie zijn openheid en een kritische ingesteldheid t.o.v. informatieverwerving om een doordacht gebruik van ICT te verzekeren. Niet alle leerders beschikken thuis over dezelfde mogelijkheden. Daarom is het van belang middelen en methodes te zoeken om de voorradige apparatuur ook buiten de lesuren ter beschikking te stellen van de leerders. 11 6. PROGRESSIE De verschillende niveaus die voor elk van de moderne talen in de diverse graden, onderwijsvormen en studierichtingen in de respectieve leerplannen gepreciseerd worden, zijn een inschatting van wat normaliter haalbaar is voor de vervolgopleidingen. Het stijgend niveau van de communicatieve doelstellingen wordt bepaald door een combinatie van de volgende criteria: - de linguïstische complexiteit van de te verwerken en de te produceren teksten (woordenschat, zinsstructuur, spraakkunst); de groeiende vaardigheid qua correctheid, vlotheid en creativiteit; de complexiteit en de kwantiteit van taalfuncties die de leerder dient uit te voeren; de tekstsoort (informatieve, prescriptieve, narratieve, artistiek-literaire en argumenterende teksten); de aard van de tekst: het register, de lengte, de structurering, de inhoud en het abstractieniveau; het verwerkingsniveau: beschrijvend, structurerend en beoordelend; de graad van ‘communicatief succes’ die behaald dient te worden, waarbij vormcorrectheid en vlotheid van wisselend belang zijn; de hoeveelheid en de complexiteit van de taaltaken die de leerders moeten uitvoeren met het oog op een groeiende autonomie. . Bij de inschatting van de complexiteit spelen de graad van vertrouwdheid met de dagelijkse realiteit, de leefwereld en interesse van de leerders en de ervaringen met leerbaarheid een essentiële rol. Als we onze leerders écht taalvaardig willen maken, dan is het nodig dat er grondig nagedacht wordt over een leerlijn die uitgetekend wordt van het eerste tot en met het laatste leerjaar van het secundair onderwijs. Hierin mogen idealiter gezien geen hiaten meer voorkomen. Op deze manier wordt de continuïteit in het talenonderwijs bevorderd en dat kan alleen maar heilzaam werken. Het vertrekpunt van zo’n leerlijn is het volgende principe: de taalvaardigheid van de leerders moet zich zo ontwikkelen dat ze zich daarmee staande kunnen houden in de talrijke communicatiesituaties in hun leven nu en later, in en buiten de schoolse context. 12 7. LITERATUUR Lezen moet overkomen als een aangenaam en spannend/ontspannend tijdverdrijf. Het literatuuronderwijs moet dus vooral gericht zijn op de leerders. Daarom wordt vooral gestreefd naar sensibilisering voor de letterkunde. Literatuur stimuleert bovendien het empathisch, kritisch en creatief denken: ze kan de lezer confronteren met vragen en dilemma’s, stimuleren tot kritische standpunten, inspireren ... De uiteindelijke doelstelling is de ontwikkeling van literaire competentie: openstaan voor en kunnen genieten van literatuur, culturele verrijking, kunnen omgaan met literaire tekstsoorten en hun conventies in en buiten de school. In het vak Nederlands vormt literatuurbeschouwing, met andere woorden literatuur lezen, ervaren en erop reflecteren, een belangrijke pijler. Het is de taak van de leraar om de leeshonger van de leerders aan te scherpen door hen aan te moedigen tot het lezen van teksten binnen hun belangstellingssfeer en leefwereld, en aangepast aan hun evoluerend leesniveau. Een effectieve en efficiënte lectuurbegeleiding op school is trouwens een collectieve aangelegenheid. Taalleraren dienen een goed lectuurbeleid na te streven, bijv. door het aanleggen van een leesdossier. Het spreekt voor zich dat het in tal van aspecten nauwe banden heeft met interculturaliteit. Daardoor stimuleert de literatuurbeleving ook een betere verstandhouding tussen de verschillende etnische groepen in onze samenleving. 13 8. TAALBELEID Als gevolg van een gewijzigde maatschappelijke context hebben vele scholen te maken met een leerderspopulatie waarvan een deel anderstalig is. Daarnaast hanteert een groot deel van de Nederlandstalige leerders een dialectische vorm van het Algemeen Nederlands of de standaardtaal. Het is belangrijk dat de school nadenkt over de manier waarop ze met taaldiversiteit wil omgaan en een taalbeleid ontwikkelt. Met taalbeleid bedoelen we de weloverwogen en planmatige wijze waarop de school omgaat met het gebruik en het onderwijs van het Nederlands (en andere talen) op school en de mate waarin de school ernaar streeft het taalonderwijs te laten aansluiten bij de taalachtergrond van alle leerders. Een taalbeleid is er dan ook op gericht de schoolresultaten van leerders te verbeteren door de talige struikelblokken bij het leren weg te nemen. Een gezamenlijke aanpak op basis van afspraken tussen de leraren Nederlands en die van de andere vakken is een belangrijke voorwaarde om die doelstelling te verwezenlijken. De schooltaal die gebruikt wordt om kennis bij te brengen, vaardigheden en attitudes te ontwikkelen, is heel wat complexer dan de dagelijkse omgangstaal van de leerders. Sommigen van hen hebben bijgevolg heel wat problemen met die schoolse taalvaardigheid. Dit is niet enkel het geval voor meertalige allochtone, maar eveneens voor taalzwakke autochtone leerders. Behalve aandacht voor de vakinhoud is er tijdens alle lessen verder aandacht voor de taal waarmee de vakinhoud wordt overgebracht en verwerkt: van taalgericht vakonderwijs worden alle leerders beter. Bij taalgericht vakonderwijs luisteren leerders niet alleen, maar ze doen ook zoveel mogelijk. Ze krijgen bovendien diverse tekstsoorten en opdrachten aangeboden. De leraren maken gebruik van werkvormen die leerders aanzetten tot onderlinge interactie. Een taalbeleid voeren waarbij alle leraren betrokken worden, is daarom noodzakelijk, want ook leraren van de niet-taalvakken dienen er rekening mee te houden dat alle leren verloopt via taal. Een heel specifiek probleem waarover afspraken dienen gemaakt te worden is het gebruik van een uniforme grammaticale terminologie. Er dient vermeden te worden dat er een breuk ontstaat bij de overgang van het basis- naar secundair onderwijs en tussen de diverse graden in het middelbaar onderwijs. De uitgewerkte begrippenlijst, opgesteld door de vakgroep moderne talen en consulteerbaar op het taalweb van het Gemeenschapsonderwijs, kan het uitgangspunt vormen voor overleg rond terminologie tussen de leraren van de diverse talen en niveaus. 14 9. SPECIFIEKE EINDTERMEN De decretale specifieke eindtermen van de pool moderne talen gaan over kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes waarmee de volgende doelstellingen worden gerealiseerd: - - Taalfenomenen verdiepend bestuderen, beschouwen, verwerken en uitdrukken. Zo verwerven de leerders inzicht in de taal als systeem, de relatie tussen taal en cultuur, en de wijze waarop communicatie functioneert. Communiceren over een breed gamma onderwerpen met een voldoende rijk en genuanceerd taalgebruik. Talige autonomie verwerven en in staat zijn talige competenties zelfstandig verder te ontwikkelen. De decretale specifieke eindtermen van de pool moderne talen moeten worden gelezen in samenhang met de eindtermen van de basisvorming van de 3e graad secundair onderwijs. Ze beogen een verbreding van de communicatieve vaardigheden uit de basisvorming en een verdieping van de reflectie op communicatie, taal en cultuur. Stimuleren tot creatief omgaan met taal is een essentiële doelstelling in het moderne talenonderwijs. Deze decretale specifieke eindtermen moeten gerealiseerd worden door de pool moderne vreemde talen. 15 10. EVALUATIE Evalueren betekent dat we planmatig gegevens verzamelen, analyseren en interpreteren over de leerprestaties van de leerders. Die hebben zowel betrekking op functionele kennis als op inzicht, vaardigheden en attitudes. De evaluatie kan op verschillende momenten gebeuren, afhankelijk van de informatie die we wensen te verzamelen: - - Om de beginsituatie te bepalen, evalueren we vóór het onderwijsleerproces en we spreken dan van ‘diagnostische evaluatie’. Evaluatie kan ook plaatsvinden tijdens het onderwijsleerproces. Deze vorm van evaluatie – ‘procesevaluatie of permanente evaluatie’ – geeft ons een beeld van de vorderingen van de leerling. Tot slot kunnen we na een afgeronde onderwijsleerperiode nagaan in hoeverre de leerdoelen door de leerling bereikt zijn. Met deze ‘productevaluatie’ spreken we een oordeel uit over het leerniveau van de leerling op een bepaald ogenblik. We willen nagaan of de leerling die functionele kennis en vaardigheden heeft verworven om te kunnen overgaan naar een volgend leerjaar of om een bepaald getuigschrift te behalen. Een relevante evaluatie is een mix van gegevens over kennis, vaardigheden en attitudes. Bij de bepaling van de verhouding tussen deze elementen houden we rekening met de eisen van het leerplan, de samenstelling van de klas en met de onderwijsvorm. Bovendien moet kwaliteitsvolle evaluatie voldoen aan een aantal criteria: - - - Validiteit De toetsing moet aansluiten bij het onderwijs dat voorafgegaan is. Wat geëvalueerd wordt, moet ook voldoende ingeoefend zijn. De verschillende onderdelen van elk vak worden geëvalueerd. Betrouwbaarheid Onafhankelijk van het persoonlijke of toevallige, met een aparte evaluatie van objectief meetbare leerprestaties (analytische beoordelingsschema’s of model-antwoorden met puntenverdeling) en een subjectieve evaluatie van attitudes. Transparantie en voorspelbaarheid De leerders kennen de beoordelingscriteria vooraf. Didactische relevantie (bij diagnostische evaluatie) De leerders moeten uit de beoordeling iets kunnen leren. Planmatigheid Het is een goed idee de leerders in het begin van het schooljaar duidelijk te maken wat en hoe er geëvalueerd zal worden. De criteria voor specifieke toet-sen kunnen ook vooraf worden toegelicht. Binnen het onderwijsleerproces stellen we vast dat de verwerving van kennis, vaardigheden en attitudes enerzijds en de evaluatie van dit proces anderzijds steeds 16 meer met elkaar verweven zijn. We zijn geëvolueerd van een toetscultuur naar een ‘assessmentcultuur’. Evaluatie is niet langer een middel dat de leraar gegevens verschaft om de leerling te beoordelen, maar ze maakt deel uit van het leerproces. Zowel de leraar als de leerling zijn op een constructieve manier bij de beoordeling betrokken. Beide partijen krijgen op deze manier meer inzicht in het leerproces. Indien nodig sturen leraren hun didactisch handelen bij en gaan ze op zoek naar een gepast remediëringstraject voor de leerling. Ook leerders kunnen, indien nodig, hun studiehouding en -methode aanpassen. Binnen dit kader bieden enkele alternatieve evaluatievormen zoals zelfevaluatie, peerevaluatie en portfolio mogelijkheden om af te stappen van de traditionele methoden die niet of onvoldoende aansluiten bij de huidige assessmentcultuur. Op basis van de gegevens die tijdens dit hele proces verzameld worden, oordeelt de delibererende klassenraad uiteindelijk of een leerling al dan niet slaagt en kent ze desgevallend een getuigschrift of een diploma toe. 17 11. VAKGROEPWERKING Om de longitudinaliteit te verzekeren, is het essentieel dat binnen de school een goede vakgroepwerking wordt georganiseerd. Door horizontale en verticale coördinatie ontstaat een samenhangende opbouw van de leerstofpakketten doorheen de verschillende leerjaren en graden. Gestructureerd overleg zorgt ervoor dat deze pakketten beter op elkaar aansluiten en dat leerstofhiaten of -overlappingen worden vermeden. Tijdens een vakgroepwerking kunnen de volgende items besproken worden: de werkomstandigheden (bijv. minimale materiële vereisten, organisatie van het lesrooster en de vergadermomenten); de leerlijn over de jaren en graden heen (bijv. afbakening en implementatie van doelstellingen naar aanleiding van de eindtermen en graadleerplannen); de leermiddelen (bijv. keuze en gebruik van leer- en werkboeken, de didactische uitrusting); het nascholingsbeleid (bijv. didactische vernieuwingen en het multiplicatoreffect); het leesdossier (bijv. de organisatie van de huislectuur en de opvolging van de lectuurlijsten in de verschillende graden); het evaluatiebeleid (bijv. organisatie van taken, toetsen en proeven, puntenverdeling bij de verschillende examenonderdelen, evaluatiecriteria, alternatieve evaluatievormen, remediëring en rapportering); de didactische werkvormen (bijv. de integratie van informatie- en communicatietechnologieën); de samenwerking over de vakken heen; het taalbeleid (waaronder vakspecifieke terminologie); de vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen en eindtermen (bijv. afspraken rond thema’s, projecten, intra- en extra-murosactiviteiten). Vakgroepwerking is het ideale platform voor leraren die de eigen aanpak willen toetsen en willen werken aan een permanent proces van zelfremediëring. Het is een essentieel onderdeel van het proces van zelfevaluatie en draagt bij tot integrale kwaliteitszorg op school. Gestructureerd overleg kan leiden tot pedagogisch gefundeerde en gemotiveerde keuzes die eventueel in het schoolwerkplan of -reglement kunnen worden opgenomen. Een goede vakgroepwerking kan ook ondersteunend en tijdsbesparend werken en helpt nieuwkomers om zich sneller en beter te integreren. De communicatieve didactiek in de verschillende vreemde talen is dezelfde en heel wat leerplandoelstellingen zijn gelijklopend. Daarom is behalve een goede samenwerking tussen leraren van eenzelfde taalvak (bijv. op het niveau van de scholengroep) een gemeenschappelijke vakwerkgroep Moderne Talen onontbeerlijk. 18