14 mei 2014. Spieren en spierpijn bij ME/cvs Bij ME/cvs gaat het al gauw over infecties, het immuunsysteem of het autonome zenuwstelsel en wordt er over het algemeen weinig aandacht besteed aan de spieren, die toch ook door de aandoening aangetast worden. Dat kan misschien verklaard worden doordat spier-gerelateerde symptomen niet uniek zijn voor ME/cvs, maar bij veel aandoeningen voorkomen. Eerst gaan we kijken hoe de spieren werken. Daarna zullen we bekijken waardoor zulke symptomen zo algemeen voorkomen bij ME/cvs en wat ze ons kunnen vertellen over de aandoening. Wat zijn spieren? Spieren zijn een vezelachtig en elastisch weefsel in het menselijk lichaam. Ze bestaan uit gespecialiseerde myocyten (spiercellen). De hoofdfunctie van spieren is handhaving van een lichaamshouding en het mogelijk maken van de voortbeweging en van de beweging van de organen. Spieren worden vaak verdeeld in drie categorieën, afhankelijk van hun unieke structuur en functie: Skeletspier Deze spieren zijn beter bekend als ‘willekeurige’ spieren. Ze zijn verankerd aan de botten via sterke, niet flexibele pezen. Ze werken meestal in paren rond één gewricht, waarbij de ene spier samentrekt en de andere spier ontspant. Een voorbeeld hiervan zijn de biceps en de triceps in de bovenarm. Als de biceps samentrekt, ontspant de triceps. Door verkorting van de biceps buigt de arm. Als de arm gestrekt wordt, trekt de triceps samen en ontspant de biceps. Skeletspieren zijn gestreept; wanneer ze onder de microscoop bekeken worden, zijn strepen in de lengte zichtbaar met lichte en donkere banden. Deze spieren zijn snel vermoeid omdat ze maar voor 1-2% bestaan uit mitochondriën. Gladde spier Deze spieren zijn beter bekend als ‘onwillekeurige’ spieren. Ze zorgen voor de spierbewegingen die onbewust plaatsvinden, zoals de peristaltiek van slokdarm, maag en darmen, vernauwing en verwijding van bloedvaten en pupilvernauwing en -verwijding. Deze spieren worden aangestuurd door het autonome zenuwstelsel. Ze zijn niet gestreept en raken niet snel vermoeid. Hartspier Dit is ook een onwillekeurige spier, maar de structuur van de hartspier lijkt op die van de skeletspier. De hartspier raakt niet vermoeid doordat de myocyten voor 30-35% uit mitochondriën bestaan. Copyright ME/cvs Vereniging Hoe zijn spieren opgebouwd? Om het mechanisme te begrijpen, is het belangrijk om basiskennis bijna tot op moleculair niveau van de spierstructuur te hebben. Voor de helderheid zal de focus in dit artikel gericht worden op de skeletspieren, hoewel veel van de basisinformatie ook toegepast kan worden op de gladde- en de hartspier, op enkele opmerkelijke verschillen na. Figuur 1 helpt bij de uitleg van de fundamentele delen van de spier. Een skeletspier is via een pees bevestigd aan een bot. De spier zelf bestaat uit veel bundels van spiervezels en bloedvaten die helpen om de spier te voorzien van zenuwwerking. De spiervezels zijn hooggespecialiseerde cellen, myocyten. Myocyten zijn zeer lange cellen die meerdere kernen bevatten; ook bevatten ze vrij hoge concentraties mitochondriën om te zorgen voor de vereiste hoeveelheid ATP, de energiestroom in het lichaam. Een myocyt heeft gespecialiseerde organellen in plaats van de standaard celorganellen. In plaats van een Figuur 1: Diagram van de spier en spiercomponenten, van de celmembraan heeft hij een sarcolemma, macromoleculaire spier tot de afzonderlijke basiseenheden van dat instulpingen in het sarcoplasma heeft. de spier. Ook bevat een myocyt geen glad endoplasmatisch reticulum zoals de meeste cellen, maar een sarcoplasmatisch reticulum waarin grote hoeveelheden calcium worden opgeslagen en afgegeven, wat van vitaal belang is voor het functioneren van een cel. Het meest opvallende kenmerk van een myocyt is echter de myofibril; elke afzonderlijke myocyt bevat wel er wel honderd. De myofibrillen bestaan uit de eiwitten actine en myosine. Door de myofibrillen wordt uiteindelijk de beweging gegenereerd. De myofibril is verder opgedeeld in sarcomeren, de basiseenheden van de spier. Kort door de bocht gezegd zorgt een motorneuron dat de individuele sarcomeren, waaruit myofibrillen bestaan, verkorten. Hierdoor verkorten de myocyten, de spiervezelbundels en uiteindelijk verkort de gehele spier, ofwel hij trekt samen. De spier trekt aan de pees en vervolgens beweegt het bot rond het gewricht. Figuur 2: Een individueel sarcomeer van een myofibril, de fundamentele contractie-eenheid in een spier Copyright ME/cvs Vereniging Hoe trekken spieren samen? Dit is een link naar een video waarin meer gedetailleerd wordt ingegaan op de spiercontractie. De sarcomeer in de myofibril is de plaats waar de actie voor spiercontractie gegenereerd wordt. In figuur 3 is de actine weergegeven als de blauwe dunne ‘draadjes’ en de myosine als de rode dikke. Langs de rode myosinedraadjes bevinden zich veel uitsteeksels of koppen. Deze koppen hebben twee conformaties waartussen geswitcht wordt bij het vrijmaken van energie door de afbraak van ATP; de myosinekoppen hebben een bindingsplek voor ATP. Onder normale omstandigheden staan de myosinekoppen haaks op de actinedraadjes, maar als de myosinekoppen geactiveerd worden, strekken ze naar buiten. Dit proces wordt de kruisbrugcyclus genoemd. De myosinekoppen binden op specifieke bindingsplekken aan de actinedraadjes. De binding wordt verbroken en de myosinekoppen binden op de volgende bindingsplek. Dit doen veel myosinekoppen tegelijk, waardoor de myosine in feite de actinedraadjes van links en rechts naar elkaar toe trekt. Hierdoor ontstaat de samengetrokken sarcomeer die afgebeeld is in figuur 3. Dit proces mag alleen gebeuren als het nodig is. Daarom is er een eiwit, troponine, gewikkeld rond de actinedraadjes waardoor de Commons myosinekoppen niet kunnen binden op de bindingsplekken op de actinedraadjes. Als calcium (dat in het sarcoplasmatisch reticulum opgeslagen is) bindt aan troponine, vervormt dat, waardoor de bindingsplekken vrij komen te liggen en de myosinekoppen kunnen binden op de bindingsplekken. Figuur 3: De ontspannen sarcomeer en de samengetrokken sarcomeer. Door David Richfield [CCBY-SA-3.0 or GFDL], via Wikimedia Stap-voor-stap-proces van spiercontractie Stap 1: een zenuwimpuls komt bij een motorneuron en veroorzaakt het vrijkomen van een neurotransmitter, acetylcholine, in een neuromusculaire overgang, een gespecialiseerde synaps tussen een neuron en een myocyt. Stap 2: de neurotransmitter bindt aan de receptoren op het oppervlak van het sarcolemma, waardoor de impuls zich over het oppervlak verspreidt. Stap 3: de zenuwimpuls gaat de instulpingen van het sarcolemma (T-tubuli) en het sarcoplasmatisch reticulum binnen, wat het vrijkomen stimuleert van calciumionen, die opgeslagen liggen in het sarcolemma. Stap 4: calciumionen (geladen calciummoleculen) binden aan troponine, waardoor de vorm van troponine verandert en de bindingsplekken op de actinedraadjes vrij komen te liggen. Stap 5: ATP wordt afgebroken tot ADP en P (fosfaat). De vrijgekomen energie activeert de myosine-kruisbruggen, waardoor de myosinekoppen van vorm veranderen en de actinedraadjes dichter naar elkaar trekken. Copyright ME/cvs Vereniging Stap 6: het glijden van de myosinedraadjes trekt de linker- en rechter-actinedraadjes dichter naar elkaar toe, de sarcomeer verkort, de spiervezels trekken samen en daardoor trekt de spier samen. Stap 7: de neurotransmitter wordt uiteindelijk geïnactiveerd door een enzym in de opening van de neuromusculaire overgang, waardoor verspreiding van de zenuwimpuls door het sarcolemma geremd wordt. Stap 8: de zenuwimpuls is geremd. Daardoor worden de calciumionen door middel van actief transport teruggebracht in het sarcoplasmatisch reticulum, waarbij de energie van de eerdere ATP-afbraak gebruikt wordt. Stap 9: de lage calciumconcentraties zorgen ervoor dat de myosine-kruisbruggen scheiden van de dunne actinefdraadjes en de myosinedraadjes terugkeren in hun rustpositie. Stap 10: de sarcomeerdraadjes keren terug in hun rustpositie, de sarcomeer keert terug naar zijn rustlengte, de spiervezels ontspannen en de gehele spier ontspant. Een enkele myosinekop kan in zijn eentje geen beweging veroorzaken. Alleen wanneer grote aantallen myosinekoppen samenwerken, kan het bewegingsproces tot stand komen. Waarom zijn spieren belangrijk in ME/cvs-onderzoek? Tot nu toe is er slechts beperkt onderzoek gedaan naar de reden van de spierzwakte, spierpijn en spiervermoeidheid bij ME/cvs. Eén onderzoekster die wel onderzoek doet naar de spierfunctie is professor Julia Newton van de Universiteit van Newcastle (Verenigd Koninkrijk). In 2012 heeft ze samen met haar team een onderzoek uitgevoerd waarbij ze spiermonsters verzamelde van tien patiënten met de diagnose ME/cvs en tien gezonde controlepersonen voor een diepgaande analyse van het spierweefsel om de samenhang ervan met de ademhaling te bestuderen. De bevindingen van dit onderzoek waren verrassend. Het bleek dat patiënten met ME/cvs als ze bewogen 20 keer meer melkzuur produceerden dan de gezonde controles. Dit pilotonderzoek wijst op een mogelijk pathologisch probleem tijdens het spiercontractieproces, en wel op een probleem bij de aerobe (van zuurstof afhankelijke) ademhaling, wat ervoor zorgde dat de anaerobe (niet van zuurstof afhankelijke) ademhaling veel intensiever was als bij de gezonde personen. In deze video gaat prof. Newton na waar de met de ademhaling verbonden afwijkingen van de skeletspier kunnen ontstaan. Iedereen kent het ophopen van lactaat in de spiercellen wel na een tijd intensief sporten. Dit onderzoek wijst erop dat dat bij ME/cvs-patiënten bij een veel lagere inspanningsintensiteit gebeurt. Je vraagt je dan af waarom dit gebeurt, maar er moet nog veel onderzocht worden voor er een antwoord op die vraag kan worden gegeven. In eerste instantie wordt gedacht aan een fundamenteel en allerbelangrijkst met de ademhaling verband houdend probleem, hetzij afkomstig van de enzymen in het cellulaire cytoplasma die het proces controleren, hetzij door een mitochondriale afwijking. Bij beide is het resultaat een beperkte mogelijkheid zich in te spannen door een ophoping van afvalstoffen zoals melkzuur. Copyright ME/cvs Vereniging Eén enzym waarop professor Newton in dit onderzoek lijkt te focussen is AMP kinase. AMP kinase is een cytoplasmatisch enzym dat fungeert als een soort metabolische hoofdschakelaar in de cel. Het controleert of de anabole (vorming van grote moleculen uit kleinere) of de katabole (afbraak van grote moleculen in kleinere) processen overheersen. Aan de hand van dit onderzoek heeft professor Newton de voorlopige conclusie getrokken dat er zich twee onafhankelijke fenotypen in de ME/cvs-patiëntengroep lijken af te tekenen, afhankelijk van het feit of fosfocreatine wel of niet opgebruikt wordt tijdens inspanning. Fosfocreatine functioneert als een soort kortetermijn- energievoorziening (van 5-10 seconden) tijdens zware inspanning. Een andere mogelijkheid is een probleem in het zenuwstelsel, dat een spier zou overstimuleren wanneer het niet nodig is. Hierdoor zouden de ADP-concentraties in de cellen volledig opgebruikt worden, of er zou zelfs misschien AMP geproduceerd kunnen worden, waardoor herstel langer duurt. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de malaise na inspanning. Er zijn waarschijnlijk nog vele andere verklaringen voor dit verschijnsel, waarbij verschillende gebieden betrokken kunnen zijn zoals de cardiovasculaire functie en mitochondriale afwijkingen. De vraag die rest is of deze spierafwijking een oorzaak van ME/cvs is of, en dat is helaas waarschijnlijker, een gevolg van een ander probleem. Andere interessante onderzoeksgegevens die betrekking hebben op ME/cvs en spieren komen van Fulle et al (2007): ‘Oxidatieve stress is een groeiend aandachtspunt voor onderzoek, gezien de recente ontdekkingen dat die bijdraagt aan de pathologie en de klinische symptomen van ME/cvs’. Zoals al duidelijk is aangetoond(zie http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20098320), kan een kortdurende oxidatieve stress de gezondheid goed doen, maar wanneer die stress ongecontroleerd plaatsvindt, veroorzaakt hij onmiskenbaar pathologische schade. Het artikel gaat verder in op de discussie en onthult dat oxidatieve schade een belangrijke factor kan zijn voor de spiersymptomen die voorkomen bij ME/cvs. Het is het eerste onderzoeksrapport waarin ME/cvs-patiënten verhoogde niveaus van de gouden standaardmaat voor oxidatieve stress vertoonden en waarin het verband met de symptomen van ME/cvs gelegd wordt. Gezien de onderzoeken die in dit artikel beschreven zijn en op basis van andere onderzoeken lijkt het erop dat de spierzwakte en pijn bij ME/cvs-patiënten mogelijk uitgangspunten voor verder onderzoek kunnen zijn. Andere gebieden zijn misschien spannender, maar onderzoek naar de mechanismen achter de symptomen is ongelofelijk belangrijk voor ontwikkelingen van behandelingen in de toekomst. Helaas is de pathofysiologie van ME/cvs nog lang niet duidelijk. Alleen door het verkennen van verschillende onderzoeksmogelijkheden kunnen antwoorden gevonden worden, maar het is duidelijk dat er bij ME/cvs-patiënten een grote afwijking van de skeletspieren is. Andrew Gladman Bron: http://phoenixrising.me/archives/24058 Copyright ME/cvs Vereniging Verklarende woordenlijst: Actief transport: transport van ionen en moleculen van en naar cellen waarbij energie verbruikt wordt. Adenosinedifosfaat (ADP): molecuul dat gevormd wordt na het omzetten van ATP. Bij de omzetting van ATP in ADP komt energie vrij. ADP kan ook weer omgezet worden in ATP, een chemische energiedrager. Adenosinemonofosfaat (AMP): molecuul dat gevormd wordt na het omzetten van ADP. Bij de omzetting van ADP in AMP komt energie vrij. Adenosinetrifosfaat (ATP): door suikers, vetten en eiwitten (voornamelijk in de mitochondriën) gevormde stof die een sleutelrol vervult als drager van chemische energie. Autonoom zenuwstelsel: onwillekeurig, niet door de wil te beïnvloeden (o.a.spijsvertering, ademhaling, circulatie) Cellulaire cytoplasma: celplasma, het vloeibare deel van een cel. Endoplasmatisch reticulum: netwerk van buisjes en zakjes in de cel, opgebouwd uit één membraan dat verbonden is met het membraan van de celkern. Zorgt in de cel voor transport en opslag. Fenotype: de verzameling van alle waarneembare kenmerken aan een individu. Het fenotype wordt bepaald door de wisselwerking tussen het genotype (de verzameling van alle erfelijke informatie van een individu) en omgevingsfactoren. Macromoleculair: bestaande uit macromoleculen (moleculen met een relatief hoge moleculaire massa, meestal opgebouwd uit vele kleinere moleculen - met een relatief kleine molaire massa - die aan elkaar geschakeld worden, zoals eiwitten) Mitochondriën: vormen de energiecentrale van een cel. Ze produceren energie in de vorm van ATP. Myocyt: spiercel, cel die beweging mogelijk maakt. Myofibril: is opgebouwd uit sarcomeren en eiwitketens van actine en myosine. Door de myofibrillen komt de uiteindelijke beweging van spieren tot stand. Organel: onderdeel van een cel met een bepaalde functie. Organellen van een cel kunnen vergeleken worden met organen; ze maken de diverse celprocessen mogelijk. Oxidatieve stress: komt binnen de cel voor tijdens bepaalde infecties. Bij oxidatieve stress worden vrije radicalen geproduceerd die de cellen kunnen beschadigen. Receptoren: ontvangers (b.v. bepaalde groepen moleculen in het celmembraan, of eindorganen van de sensorische zenuwen) Sarcolemma: celmembraan van een spiercel. Sarcomeer: eenheid in de myofibril, bestaat uit eiwitketens van actine en myosine, draagt bij aan het samentrekken van spieren. Sarcoplasma: cytoplasma (vloeibare deel van een cel) van een spiercel waarin zich de mitochondriën bevinden. Sarcoplasmatisch reticulum (SR): bevindt zich in spiercellen, een gespecialiseerde vorm van het endoplasmatisch reticulum (zie aldaar). Het SR slaat calciumionen op en kan deze snel weer afgeven. Synaps: overgangsplaats van de ene zenuw naar de andere, waar de informatie van de zenuw met behulp van neurotransmitters wordt overgegeven naar de volgende zenuw. Copyright ME/cvs Vereniging