A History Of The Modern World

advertisement
Hoofdstuk 17: de Eerste Wereldoorlog
85. de internationale anarchie
 na 1870 leefden de Europese staten in angst voor elkaar:
 de meeste grote problemen waren opgelost met krachttoeren
 nog nooit hadden staten zo’n gigantische legers gehad als in het begin v.d. 20ste eeuw
rivaliserende allianties: Triple Alliantie versus Triple Entente:
 Duitsland was na zijn vereniging nu ook een grootmacht geworden
 tot grote afgunst van andere grootmachten Frankrijk en Engeland want:
- Frankrijk herinnert zich nog de annexering van Elzas-Lotharingen door Duitsland in 1871
- Engeland zag Duitsland opduiken als rivaal in de kolonies (Afrika, Midden/Verre-Oosten)
- Duitsland ging goedkoper goederen leveren aan bepaalde markten van Engeland
- Kleinere staten keken nu ook op naar Duitsland en zochten er een vriend/beschermer in
 Bismarck: stelde Duitsland op als de grote brave bemiddelaar in grote conflicten (Congres van
Berlijn in 1878 + in Afrikaanse kwesties + verdeling Ottomaanse Rijk) maar probeerde
ondertussen ook onrust te zaaien tussen de andere grootmachten  was tevreden door de
onrusten tussen Engeland en Frankrijk omtrent de Afrikaanse kwesties
 1879: Duitsland vormt de Triple Alliantie met Oostenrijk-Hongarije (1882: Italië komt erbij)
 als 1 v.d. leden betrokken raakte in oorlog met 2 of meer machten zouden ze elkaar steunen
 Bismarck tekent ook een verdrag met Rusland om zich te beveiligen tegen een eis van
Oostenrijk om hen te steunen in een oorlog tegen Rusland
 Wanneer Bismarck wordt ontslagen komt er een einde aan het Duits-Russische verdrag
 Frankrijk sluit in 1894 een verdrag met Rusland (ondanks alle ideologisch tegenstellingen)
 Engeland had zich lang geïsoleerd (splendid isolation)
 slechte relatie met Frankrijk door Afrikaanse incidenten
 slechte relatie met Rusland door de gebeurtenissen in Azië (Perzië)
 slechte relatie met Duitsland: Duitsland had de tegenstander in de Boeroorlog gefeliciteerd
 1898: Duitsland begint een vloot te bouwen  race voor de beste vloot
Engeland had eeuwenlang de overmacht op zee gehad en Duitsland wou deze nu
overtreffen  tegen 1912 vormde de Duitse vloot een bedreiging voor Engeland
 dit dreef Engeland in de armen van Rusland en Frankrijk
 1902: Engeland vormt een militaire alliantie met Japan
 1904: Engeland lost de koloniale conflicten met Frankrijk op en vormt een alliantie
 hield geen verplichtingen in, het was een verstandhouding (entente cordiale)
1907: onder invloed van Frankrijk ontstaat nu ook een alliantie tussen Rusland en Engeland
 probleem in Perzië werd opgelost door een verdeling van invloedsferen (zie p73)
 hierdoor was de Triple Entente gevormd door de alliantie van Frankrijk, Engeland & Rusland
 Triple Alliantie
de crises in Marokko en de Balkan:
 Om de stevigheid van de Triple Entente te testen begon Duitsland onrust te zaaien
 Frankrijk, nu gesteund door Engeland, begon meer energie in Marokko te investeren
 Duitsland toont zich voorstander van een onafhankelijk Marokko en eist een congres ter
discussie ervan
 de Triple Entente blijft elkaar steunen en maakt de alliantie nog hechter  opzet mislukt
 1911: Tweede Marokkocrisis: Duits oorlogsschip bedreigt Agadir en belooft weg te gaan als
Duitsland Frans Congo in zijn bezit krijgt  komt voor elkaar en de crisis gaat voorbij
76
 problemen in de Balkan:
- Pan-Slavisme stak overal weer de kop op
 in Bosnië, maar vooral in O-H, waar de Slaven ongelijk werden behandeld
 de Slaven wilden een eigen staat  Joegoslavië (gesitueerd in Servië)
- Oostenrijk-Hongarije wil Bosnië annexeren  Pan-Joegoslavisme ontmoedigen
- revolutie in het Ottomaanse Rijk van de Jonge Turken: men wou het Ottomaanse Rijk
voor versnippering behoeden  Bulgaarse/Bosnische afgevaardigden in Parlement
- Rusland keerde na de nederlaag tegen Japan zijn aandacht naar de Balkan
 wil nog steeds Constantinopel in handen krijgen
 was onmogelijk als de Jonge Turken het Rijk konden versterken en moderniseren
 eerste Balkancrisis:
 ministers van buitenlandse zaken van Rusland en Oostenrijk sluiten een akkoord:
 men zou een internationale conferentie bijeenroepen waarin Rusland de annexatie van
Bosnië door Oostenrijk zou steunen, en waarin Oostenrijk de toegang tot de zeestraten
voor Rusland zou steunen
 er is nooit een conferentie geweest: Oostenrijk annexeert Bosnië, maar Rusland wordt niet
door de Triple Entente (vooral Engeland) gesteund en krijgt geen toegang tot de zeestraten
 ondertussen had Bulgarije de onafhankelijkheid verklaard, en was Kreta van het
Ottomaanse Rijk afgescheurd en verenigd met Griekenland
 de invloed van Oostenrijk in de Balkan blijft maar groeien en Rusland kon niets doen
tegen de annexatie van Bosnië door Oostenrijk wegens te zwak na de oorlog met Japan
 Pan-Slavisme in de Balkan (Servië) laait fel op en groeit als protest tegen de annexatie
 tweede Balkancrisis:
 1911: Italië verklaart de oorlog aan Turkije en verovert Tripoli en de Dodecanese Eilanden
 Italië wordt gesteund door Bulgarije, Servië en Griekenland die zelf Balkangebied wilden
 Wanneer Turkije verliest willen de Serven en Bulgaren allebei gebied in Macedonië
dit leidt tot 2 Balkanoorlogen (1912, 1913), de tweede ook over het lot van Albanië
 de grootmachten grijpen in en maken Albanië onafhankelijk (tot grote frustratie van
Servië & Rusland die hun toegang tot de zee geblokkeerd zien, en tot vreugde van
Oostenrijk die juist deze blokkade als doelstelling hadden)
 de derde Balkancrisis zou fataal zijn voor het uitbreken van de oorlog:
 gevoelens van ergernis in Oostenrijk, van frustratie in Servië, van vernedering in Rusland
de Sarajevo Crisis en het uitbreken van de oorlog:
 28 Juni 1914: een Bosnische revolutionair, lid van het Servische geheime genootschap v.d.
Zwarte Hand, vermoordt de Habsburgse troonopvolger Franz Ferdinand
 Oostenrijk wil de onafhankelijkheid van Servië afnemen (niet door het te annexeren want er
waren al genoeg Slaven in het grote rijk) en stelt met steun van Duitsland een ultimatum
waardoor Oostenrijk zou kunnen meewerken aan het berechten v.d. moordenaar
 Servië weigert het ultimatum als een aanslag op de soevereiniteit
 Servië rekent op de steun van Rusland, die anders zijn grip op de Balkan zou verliezen
 Rusland rekent op de hulp van Frankrijk, en omdat Frankrijk zijn bondgenoot tegen
Duitsland niet wil verliezen geeft hij carte blanche aan Rusland
 Oostenrijk verklaart de oorlog aan Servië
 Rusland bereidt zich voor & mobiliseert zijn legers naar de Oostenrijkse en Duits grenzen
in de overtuiging dat Duitsland zijn steun aan Oostenrijk zou verlenen
 Duitsland eist dat Rusland stopt met de mobilisatie van zijn troepen, maar krijgt geen
antwoord  Duitsland verklaart de oorlog aan Rusland op 1-08-1914, en aan Frankrijk op
3-08-1914 in de overtuiging dat Frankrijk Rusland zou steunen
 nu was het afwachten wat Engeland zou doen  niet gebonden aan een militaire alliantie
 wanneer Duitsland de neutraliteit van België schendt verklaart Engeland de oorlog (4-08)
77
 de moord op Franz Ferdinand was de druppel die de emmer deed overlopen.
echte achterliggende oorzaken voor de oorlog:
- het alliantiesysteem had Europa in 2 kampen verdeeld en elk incident werd een krachttest
tussen beide  wat de uitkomst ook was, er was altijd een verliezer
 wat er ook gebeurt, men moet zijn bondgenoten altijd bijstaan, want men zou ze wel
eens nodig kunnen hebben voor een toekomstige oorlog  angst voor oorlog
- Duitsland klaagde van “omsingeld” te zijn door Frankrijk en Rusland en had daardoor de
steun van O-H nodig, net zoals Frankrijk die van Rusland nodig had tegen een sterk
Duitsland  Rusland en O-H begonnen wanhopig te worden door de slechte gang van
zaken, en Servië had niets te verliezen en stelden zich roekeloos op
 Rusland & O-H zouden in de strijd rond Servië de andere grootmachten meesleuren in
het verderf
- in het Duitse Rijk heerste ook een interne cirsis: de Sociale Democraten werden de
grootste partij in de Reichstag (1912) en waren antimilitair en antioorlog
 de imperialistische regering trok er zich niets van aan en ging door met imperialisme
 door het gevoel dat hun positie ondermijnd werd door de Sociale Democraten was
men meer bereid oorlog als een uitweg te zien  onvoorzichtig buitenlands beleid
 een bredere oorzaak van de oorlog was het feit dat door de late doorbraak van de
Duitse industrie, de andere grootmachten reeds ver vooruit waren, en dat er geen
plaats meer was in het gedachtegoed voor een nieuwe Duitse wereldmacht
 Duitsland gaat zich een weg naar de wereldmacht knokken
- door het wereldwijde economische systeem heerst er grote onzekerheid & kwetsbaarheid
 elk land moet zichzelf weten te redden
 imperialisme ontstaat om meer zekerheid te scheppen
 ook allianties ontstaan om zich te beschermen tegen andere machten (zekerheid)
86. de gewapende impasse
 onderscheid tussen:
- centralen: Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije, Ottomaanse Rijk
- geallieerden: Rusl., Frankrijk, G.B., Servië, België, Griekenland & later ook V.S. & Italië
- neutralen: Spanje, Scandinavië, Nederland, Zwitserland, Albanië, Zweden
 Men verwachtte een korte oorlog:
- Duitsland had zich voorbereid op een 2-frontenoorlog waarbij door spoorwegen snel
troepen konden verplaats worden tussen beide fronten
 Von Schlieffenplan: Blitzkrieg: eerst Frankrijk innemen door een snelle opmars
doorheen België + de kanaalzones innemen en zich dan tegen Rusland keren
de oorlog op het land, 1914-1916:
 3-08-1914: 78 Duitse divisies  72 Franse, 5 Britse en 6 Belgische aan het Westfront
 Duitsland is gedwongen een deel van zijn troepen aan het westfront naar Oost-Pruisen te
sturen om 2 Russische legers op te vangen
 Frankrijk lanceert een tegenaanval tegen het verzwakte Duits leger
en wint de Slag bij de Marne  Duitsers trekken terug
+ ze slagen er niet in controle over de kanaalhavens te krijgen  ononderbroken
communicatie tussen Engeland en Frankrijk  Von Schlieffenplan is mislukt
 aan het westfront kwam een einde aan de bewegingsoorlog
 begin van de loopgravenoorlog (+alleen infanterie, geen paarden meer)
 door gebruik van mitrailleurs leverde dit weinig op, alleen een enorm dodenaantal
 1915: aandacht van Duitsland en O-H keert naar het oostfront
 poging Rusland te verslaan  enorme verliezen bij Rusland, maar op het einde van het jaar
was het Russische leger nog altijd aan het vechten
 ondertussen aanval van de geallieerden op Turkije: willen Constantinopel innemen met hun
vloot en 450.000 man maar mislukt en na een jaar trekken ze terug
78
 1916: terug naar het westfront:
 Duitsers bereiden een aanval bij Verdun voor, de geallieerden bij de Somme
 feb: Slag v. Verdun duurt 6 maand, dan trekken de Duitsers terug wegens te grote verliezen
 juli: Fransen hadden hun reserves bewaard en beginnen de Slag van de Somme
 geraakt niet vooruit, op een maand tijd slechts 2,5 mijl vooruit op een front van 6 mijl
 gestaakt in oktober, met enorme verliezen aan beide kanten
 voor het eerst gebruik van de tank, maar in zo’n kleine mate dat het geen effect had
de oorlog op zee:
 sinds 1909 werd er onderscheid gemaakt tussen de termen contraband (goederen voor
militaire doeleinden: wapens/munitie, grondstoffen voor wapenindustrie)
en noncontraband (non-militaire goederen: voedsel, katoen,…)
 afspraak was dat zelfs in oorlogstijd een land in staat moest zijn noncontraband in te voeren
 hierdoor was een blokkade nutteloos: men kon niet uithongeren of de economie lamleggen
 de uitslag van de race voor de beste vloot tussen Duitsland en Engeland zou nu getest worden:
 de geallieerden schaffen de contraband/noncontraband-regeling af en blokkeren met hun
vloot alle toevoer naar Duitsland  protest van de neutralen (vooral de V.S.) wiens
economie ook zou lijden onder de onmogelijkheid met Duitsland te handelen. Wanneer de
V.S. ook in de oorlog betrokken geraakt doet die echter ook gewoon mee
 als reactie werpen de Duitsers ook een blokkade tegen Engeland op (met duikboten)
 02-1915: Duitsers verklaren het water rond Engeland tot oorlogszone
 ondanks de waarschuwingen varen Britse schepen toch uit
 Brits schip Lusitania met Amerikaanse burgers en wapens aan boord wordt getorpedeerd
 de V.S. waarschuwt dat een volgend incident als “opzettelijk onvriendelijk” zou worden
beschouwd. Uit angst voor strijd met de V.S. milderen de Duitsers de blokkade
 Slag om Jutland: ontmoeting tussen de Duitse vloot en de British Grand Fleet
 Duitsers slagen erin terug te trekken met minder verliezen dan de Britten
 Duitse vloot toonde zich aldus gewaagd aan de Britten, maar de blokkade was er nog
diplomatieke manoeuvres en geheime overeenkomsten:
 geen militaire verbeteringen  zoektocht naar nieuwe bondgenoten:
 Ottomaanse Rijk (1914) en Bulgarije (1915) vergezellen de centralen
 Italië vergezelt de geallieerden opdat ze de irredenta zouden krijgen (grensgebieden, waar
Italianen wonen, maar die nog bij O-H horen)  Verdrag van Londen: Italië zou Tretino, ZTirol, Istria, Trieste & een aantal Dalmatische Eilanden van Oostenrijk krijgen + Lybië en
Somaliland van de Duitse kolonies
 een nieuw front tussen Italië en O-H opent zich in mei 1915
 de geallieerden maken plannen voor de verdeling van het Ottomaanse Rijk: Mesopotamië was
voor Engeland, Syrië en ZO-Azië voor Frankrijk en Koerdistan en Armenië voor Rusland
 beide kampen probeerden goed te staan bij minderheden in het gebied v.d. vijand
Duitsland:
- belooft Polen de onafhankelijkheid (tegen Rusland gericht)
- moedigt het nationalisme in Oekraïne aan
- lanceert een pro-Duitse Vlaamse beweging in België
- overhaalt de Ottomaanse sultan een heilige oorlog in N-Afrika te verklaren zodat de
moslims de Britten en Fransen zouden verdrijven  mislukt
- een Ierse nationalist Sir Roger Casemaent wordt door een Duitse duikboot afgezet in
Ierland  helpt mee aan de Easter Rebellion van 1916
- Zimmermann-telegram: telegram naar de Duitse minister in Mexico om de Mexicaanse
president te vertellen dat als Duitsland een alliantie met Mexico en Japan zou bereiken,
dat Mexico dan misschien zijn aan de V.S. verloren gebieden zou terugkrijgen
 onderschept door de Britten en in de V.S. gepubliceerd  geschokte publieke opinie
79
geallieerden: meer succes in opjutten van minderheden want er waren er meer bij de centralen
- Elzas-Lotharingen zou teruggaan naar Frankrijk
- beloofden onafhankelijkheid voor Polen (maar lag nog moeilijk door Russische alliantie)
- toonden zich positief t.o.v. nationalisme en onafhankelijkheid van Tsjechen, Slovaken en
Z-Slaven door de ontbinding van Oostenrijk-Hongarije
- Britten steunden de Arabische onafhankelijkheid: een Britse Kolonel leidt een opstand in
Hejaz tegen de Turken 1906: nieuw koninkrijk voor de Arabieren
- de Britten steunden het idee van een Joods thuisland in Palestina  pro-zionistisch
- werken zich in de Duitse Afrikaanse kolonies in
 de Armeniërs hoopten ook op een eigen staat, maar de Turkse overheid had schrik dat ze met
de Russen zouden collaboreren aangezien ze zo dicht bij de oostelijke grens woonden
 Turken willen de Armeniërs deporteren naar Syrië en Palestina maar dit mondt uit in een
grote genocide waardoor bijna geen Armeniërs meer overblijven in de Turkse Republiek
 resterende Armeniërs vinden pas totale rust in een kleine onafhankelijke staat na 1991
 augustus 1914: Japan verklaart de oorlog aan Duitsland
 Japan verovert Duitse concessiegebieden in China + de Duitse Marshall/Caroline-eilanden
 januari 1915: de “Eenentwintig Eisen” aan China: ultimatum voor verdere concessies
 China moet tekenen & Japan maakt van Mantsjoerije & N-China een exclusief protectoraat
 Bethmann-Hollweg: Duitse kanselier tot 1917 had een lijst van Duitse oorlogsdoelen gemaakt
 het was de bedoeling een groot Duits Rijk te vormen met vele annexaties en satellietstaten in
zowel Oost als West-Europa + grote uitbreiding van het koloniale rijk
 al deze vroege beloftes zouden problemen gaan vormen bij de echte vredesconferenties
 er was ook niemand behalve Wilson die dacht aan maatregelen die een toekomstige oorlog
zouden moeten verhinderen (bufferzones, …)
87. de val van Rusland en de tussenkomst van de Verenigde Staten
het terugtrekken van Rusland: Revolutie en het Verdrag van Brest-Litovsk:
 WO I heeft naar de Russische Revolutie van 1917 geleid  tsaar verliest de loyaliteit v.h. volk
 in de oorlog werden onderbewapende ongetrainde boeren de strijd ingestuurd, soms zelfs
zonder een geweer  miljoenen doden zonder een duidelijk doel voor ogen
 Maart 1917: de troepen in St.-Petersburg muiten
 de Doema maakt van de gelegenheid gebruik om hervormingen door te voeren
 15 Maart: Tsaar Nicholas II treedt af
 een Tijdelijke Regering neemt de zaak over
 de Tijdelijke Regering gelooft dat een liberaal, parlementair regime onmogelijk is zolang de
Duitsers niet verslagen waren  juli 1917: nieuw offensief in Gallicië  verloren
 Grote delen van de bevolking hebben geen vertrouwen in de verwesterde intellectuelen van de
Tijdelijke Regering en kijken naar de Russische Marxistische partij die verdeeld was in de
Mensjewieken en de meer radicale Bolsjewieken
 Lenin zat tijdens de oorlog vast in Zwitserland: de Duitsers bieden hem een veilige doorgang
naar Rusland in de hoop dat ze daarmee de opstand in Rusland zouden stimuleren
 November 1917: Bolsjewieken slagen erin de macht over te nemen
 de Bolsjewieken hadden geen interesse in de oorlog:
 3-12-1917: congres met de Duitsers in Brest-Litovsk
 3-03-1918: Verdrag van Brest Litovsk: Russen zijn gedwongen de onafhankelijkheid van
Polen, Oekraïne, Finland en de Baltische provincies te erkennen
 einde van de 2 frontenoorlog, Duitsland had een overwinning in het Oosten geboekt
 Duitsers mobiliseren bijna alle troepen naar het westen en de bevelhebbers (Hindenburg &
Ludendorff) bereiden voor 1918 een laatste doorstoot in Frankrijk voor
 30-05-1918: de Duitsers staan weer aan de Marne (vlak bij Parijs) door grote offensieven met
gebruik van gifgassen en grote bombardementen
 alles hing nu af van hoe snel de V.S. kon tussenkomen
80
de Verenigde Staten en de oorlog:
 Redenen waarom de V.S. de oorlog aan Duitsland verklaarde:
- de V.S. had materiële belangen bij de overwinning van de geallieerden (handel,..)
- een geallieerde overwinning zou een veel grotere vooruitgang van democratie en vrijheid
betekenen dan een overwinning van de Duitsers
 eerst was hier nog twijfel over door de alliantie met Tsaristisch Rusland, maar na de
val van de Tsaar was deze ideologische hindernis ook weggevallen
- 31-01-1917: de Duitsers hervatten de aanvallen met duikboten
 waren ervan overtuigd dat de V.S. pas na een jaar troepen zou kunnen sturen, en dat
ze zelf een overwinning konden boeken in 6 maanden tijd
- publicatie van de Zimmermann telegram in de V.S.  teken van agressie
 6-04-1917: de V.S. verklaart de oorlog aan Duitsland
 de Duitse blokkade lijkt te werken  Engeland heeft maar een 6weken-reserve aan voedsel
 met steun van Amerikaanse schepen beschermt de geallieerde vloot de konvooien die
goederen leveren en tegen eind 1917 vormden de duikboten bijna geen bedreiging meer
 de gedachte van de Duitsers dat ze op 6 maand tijd konden winnen wordt de grond in
geboord  het enigste wat ze bereikt hebben is een nieuwe tegenstander, de V.S.
 de Fransen en Britten houden ondertussen het Westfront o.l.v. Pétain
 Slag van Passchendaele  5 mijlen vooruitgang ten koste van 400.000 man
 eind 1917: inzet van 380 tanks waardoor ze ver doorheen de Duitse linies breken, maar ze
zijn gedwongen terug te trekken door gebrek aan infanterie om het gebied te bezetten
 ondertussen op het zuidfront:
 Oostenrijk-Hongarije overrompelen de Italianen bij de Slag om Caporetto
 centralen stromen binnen in Italië, maar de geallieerden weten stand te houden
 door de campagnes van 1917 stonden de fronten nu weer voor een impasse
 de mobilisatie in de V.S. voor de oorlog:
- legerplicht wordt ingevoerd
- grote leningen gaan naar de geallieerden
- de industrie werd getransformeerd naar oorlogsindustrie
 men was gedwongen om te besparen op de consumptie in de V.S.
 invoeren van rantsoenen + bepaalde producten waren ondermatig beschikbaar
de laatste fase van de oorlog:
 lente 1918: Duitsers starten laatste offensief in hoop op doorbraak voordat de V.S. arriveert
 de geallieerden plaatsen alle troepen onder Ferdinand Foch
 Duitsers geraken niet verder dan de Marne (15 juli)
 geallieerden starten de tegenaanval op 18 juli, met steun v.d. eerste Amerikaanse troepen
 er landen nu elke dag meer dan 250.000 Amerikaanse troepen
 eindoffensief begint in September  11-11-1918: Wapenstilstand
 eindsom: 10 miljoen doden en 20 miljoen gewonden
 de Amerikaanse tussenkomst was de doorbraak geweest, maar de Amerikanen hadden
eigenlijk slechts 4 maanden gevochten, en hadden véél minder verliezen te verduren gekregen
88. de val van de Oostenrijkse en Duitse Rijken
 oktober 1918: de minderheden in Oostenrijk-Hongarije verklaren hun onafhankelijkheid
 op 12-11-1918 treedt de Oostenrijkse keizer Charles I af
 de volgende dag wordt Oostenrijk een republiek, net zoals Hongarije de week daarop
 Tsjecho-Slovakije, Joegoslavië en Roemenië worden op eigen kracht nieuwe staten
 toen Generaal Ludendorff (met zijn opperbevelhebbers) doorhad dat ze de oorlog niet meer
konden winnen informeerde hij de keizer en drong erop aan dat er een nieuwe democratische
regering zou worden gevormd die de meerderheid van de Reichstag vertegenwoordigde
 liberale Prins Max Baden wordt hoofd van een kabinet waar zelfs de socialisten in zitten
 Duitsland wordt een constitutionele monarchie
81
 de Keizer wordt gezien als een obstakel tot de vrede en de vorming van een republiek en het
volk komt in opstand opdat William II zou aftreden
 William II treedt af op 9 november en Duitsland wordt de Weimarrepubliek
89. de economische, sociale en culturele impact van de oorlog
effecten op het kapitalisme: regeringsgeregelde economie:
 tijdens de oorlog ontstaat voor het eerst een “planeconomie” waarbij de staat alle aspecten van
de economie bijstuurt voor één enkel doel: het algemeen belang van de staat en zijn bevolking.
Het nieuwe doel was “rationalisatie” van het productieproces in het belang van het land
 tegen 1916 had elke regering een systeem van bureaus, raadkamers en commissies
opgericht om de oorlog te coördineren
 vrije concurrentie en privé-initiatief werd als inefficiënt en te traag ervaren. Persoonlijke winst
werd als verwerpelijk gezien want het enige doel was nu het land draaiende te houden
 productie van luxegoederen werd geminimaliseerd
 besparingen op voedsel en kleren: rantsoenen zorgen voor povere maaltijden, oude kleren
 bedrijven konden niet meer geopend of gesloten worden zonder tussenkomst v.d. staat: de
regering verdeelde de grondstoffen voor productie, de regering had management in handen
 de legerplicht werd ingevoerd  tekort aan werkkrachten want jonge mannen zaten in het leger
 vrouwen worden nu in veel meer sectoren tewerk gesteld  grotere participatie van vrouwen
en een herziening van de plaats van de vrouw in de samenleving
 door inmenging van de overheid vond grote arbeidsverschuiving naar oorlogsindustrie plaats
 de regering had ook de buitenlandse handel in handen: handel werd een staatsmonopolie
waarbij men slechts onder strikte licenties en quota mocht opereren.
 men mocht niets uitvoeren zonder toestemming, en geen onnodige goederen invoeren
 de eindeloze vraag naar Amerikaanse producten dreef de prijzen naar hoge toppen
 om aan de grote vraag te proberen voldoen breidde men de scheepvaart enorm uit om te
proberen genoeg in te voeren  de economie wordt nu volledig een staatsmonopolie door
de oprichting van de Interallied Shipping Council die alle scheepvaart regelt
 Duitsland was de toegang tot de zee ontnomen  streng zelfvoorzieningsbeleid
 heel steng rantsoen  olie uit Roemenië, graan uit Oekraïne
 “oorlogssocialisme” van Walter Rathenau: programma voor het gebruik van grondstoffen
 chemici vinden een manier om stikstof voor explosieven aan de lucht onttrekken
 maken van vervangproducten (synthetisch rubber)
 organisatie door oorlogscompagnies met staatscontrole op het productieproces
inflatie, industriële veranderingen, controle op ideeën:
 elke regering had geldtekort:
 extra geld drukken, banken tot leningen dwingen  een enorme stijging van
vraag en groot tekort van aanbod leidden tot een snelle inflatie
 hoge belastingen, lage lonen en dalen van de levensstandaard
 vroeger had men meer geëxporteerd dan geïmporteerd  nu omgekeerd
 enorme leningen bij de V.S.  V.S. werd nu de grootste schuldeiser en Europa zou nog
jaren na de oorlog moeten besparen om de leningen ooit te kunnen terugbetalen
 de bevolking werd verplicht Amerikaanse aandelen te verkopen
 de economie en industrie van de rest van de wereld kende een grote groei doordat er geen
concurrentie meer uit Europa kwam:
- de V.S. had nu een enorme afzetmarkt in Europa bij de geallieerden
- Japan handelde met China, India en Z-Amerika die hun goederen niet langer in Europa
konden halen
- Landen zoals Argentinië en Brazilië gingen zelf locomotiefonderdelen produceren
 de “workshop of the world”-positie van W-Europa was na de oorlog volledig verdwenen
door de nieuwe concurrentie  begin van het einde van de suprematie van Europa
82
 einde van de vrijheid van denken: propaganda en censuur wordt een oorlogswapen
 omdat de mensen de moed niet zouden verliezen en het moraal hoog te houden verspreidde
men positieve propaganda over de eigen staat, en negatieve propaganda over de vijand
 flyers, posters, massapers moeten de publieke opinie voor zich winnen.
 na de oorlog was het moeilijk om nog onafhankelijk van de vooroordelen die door de
propaganda verspreid waren over de vijand te denken  obstakel voor politieke beoordeling
cultureel pessimisme:
 de oorlog begon met positieve gedachten over geweld en oorlog, maar naargelang de oorlog
vorderde sloeg het eerdere patriottisme om naar cynicisme, pessimisme en wanhoop
 soldaten/oorlogsdichters: Rupert Brooke, Charles Péguy, Wilfred Owen, Siegfried Sassoon
klagen de horror van deze nutteloze oorlog aan.
 nieuwe vormen van cultureel pessimisme: komt tot uiting in de theorie van Freud over de
driften waaronder de doodsdrift, die nooit helemaal te temmen waren in de samenleving
 Kunst: crisisgevoel komt tot uiting in het onzinnig: Dadaïsme  evolueert naar Surrealisme
90. de Vrede van Parijs, 1919
 Rusland nam niet deel aan de onderhandelingen
 Oost-Europa was een grote chaos vol met kleine nieuwe staten die ontstonden uit het vacuüm
dat het Duitse Rijk en Oostenrijk-Hongarije achterlieten
 1919: de geallieerden verzamelen in Parijs en uit de Vrede van Parijs ontstaan 5 Verdragen:
Verdrag v. St.-Germain met Oostenrijk, Verdrag v. Trianon met Hongarije, Verdrag v. Neuilly
met Bulgarije, Verdrag v. Sèvres met Turkije en het Verdrag van Versailles met Duitsland
 Bijna alles gebeurde onder leiding van Wilson
de Veertien Punten en het Verdrag van Versailles:
 Januari 1918: de Veertien Punten van Wilson:
geen geheime verdragen en geheime diplomatie meer / vrijheid op de zeeën / afschaffen van
obstakels en ongelijkheid in de internationale handel / reductie van de bewapening bij alle
machten / koloniale aanpassingen / evacuatie van de bezette gebieden / zelfdeterminatie van
nationaliteiten / hertekenen van de Europese grenzen / een internationale politieke organisatie
die oorlog moet voorkomen (Volkenbond)
 een nieuw tijdperk van verdragen breekt aan, vroeger was er verkeerd omgesprongen met
verdragen, er moest een atmosfeer van vertrouwen gecreëerd worden
 de 14 punten werden aangepast: Engeland wou zijn macht over de zee behouden en
Frankrijk wou een garantie dat de Duitsers de oorlogsschade zouden vergoeden
 Januari 1919: 27 staten zijn vertegenwoordigd in Parijs, maar de belangrijke dingen werden
eigenlijk beslist door de Grote Vier: Wilson voor de V.S., Lloyd George voor Engeland,
Clemenceau voor Frankrijk en Orlando voor Italië
 Wilson overhaalde de andere machten om mee te werken aan de Volkenbond maar moest
concessies in de plaats stellen:
- Frankrijk eiste dat er een onafhankelijke staat onder toezicht van de geallieerden
ten Westen van de Rijn zou ontstaan die als buffer zou dienen voor een toekomstige
Duitse inval  Wilson weigert maar sluit een Anglo-Frans-Amerikaans garantieverdrag
waarin men beloofde direct tussen te komen als Duitsland zou aanvallen
- Frankrijk krijgt 15 jaar controle over het Saarland en krijgt Elzas-Lotharingen terug
- Duitse troepen worden uit de Rijngordel verwijderd en geallieerde troepen zouden 15 jaar
lang het Rijnland bezetten
 Oost-Europa:
- Poolse staat wordt opgericht met Opper-Silezië, Posen en West-Pruisen
- Danzig wordt een vrije stad die tot geen enkel land behoort
- Oostenrijk bleef een dwergrepubliek, net zoals Hongarije
83
 Duitsland verliest al haar kolonies: worden mandaatgebieden van de grootmachten
- Frankrijk en Engeland krijgen de beste kolonies, Italië krijgt niks
- Belgisch Congo wordt groter
- de Unie van Zuid-Afrika neemt Duits ZW-Afrika onder haar hoede
- Japan krijgt het mandaat over de Duitse pacifische eilanden + de helft van de Duitse
concessierechten over China  ondanks protest van China, en Japan is nog ontevreden
- Australië krijgt het mandaat over Duits Nieuw Guinea en de Solomon eilanden
- Nieuw Zeeland krijgt het mandaat over Duits Samoa
 het Duitse leger wordt beperkt tot 100.000 man, mag geen legerplicht invoeren en de
bevolking niet militair trainen. Duitsland mag geen zware artillerie, militaire vliegtuigen of
duikboten meer bezitten.  de geallieerden namen de Duitse vloot over maar de Duitse
bemanning zonk nog liever de schepen dan ze over te geven
 vergoeding voor de oorlogsschade: bleek zo groot te zijn dat ze er geen getal op plakten en
een speciale commissie aanstelden om het bedrag uit te maken (uiteindelijk 35 biljoen $)
 Duitsland zou meer kunnen betalen door het heropnemen van de handel, wat dan
weer concurrerend zou zijn voor de handelsbelangen van de geallieerden
 de Duitsers boden aan zelf een deel van de schade te herstellen, maar werd geweigerd
omdat dat een bedreiging voor de zaken & de tewerkstelling van de geallieerden vormde
 eerste betaling bestond uit het opgeven van de handelsvloot, koolleveringen, en het
opgeven van elk Duits bezit in het buitenland (= einde Duitse carrière in kapitaalexport)
 er werd een “oorlogsschuld”-bepaling geschreven inbegrepen in het Verdrag van Versailles:
er staat in dat Duitsland de verantwoordelijkheid opneemt voor alle schade en verliezen die
de geallieerden hebben geleden als gevolg van de oorlog
 Verdrag van Versailles was af in 3 maanden tijd
 mei 1919: Duitsland weigert te tekenen maar de geallieerden dreigen met nieuwe aanvallen
 regeringscrisis: Duitse partijen durven niet tegen de wil v.h. volk tekenen, maar uiteindelijk
wordt het verdrag getekend door een combinatie van Sociaal-Democraten en Katholieken
 het verdrag omvatte aldus de recessie van Rusland, Oostenrijk en het Turkse Rijk:
 7 nieuwe staten: Finland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjecho-Slovakije & Joegoslavië
 Griekenland en Roemanië waren vergroot, Oostenrijk en Hongarije waren kleiner geworden
 Ottomaanse Rijk was verdwenen: Turkse Republiek ontstond, Syrië en Libanon werden
Franse mandaatgebieden, Palestina en Irak werden Britse mandaatgebieden
 de riem die gevormd werd van Finland tot Roemenië vormde een cordon sanitaire tegen
communistische invloeden vanuit Rusland
 Italië was vergroot met Trieste en de Dalmatische eilanden
 de Zuid-Slaven hadden hun zin gekregen met het nieuwe Joegoslavië
belang van de Vrede van Parijs-regeling:
 erkenning v.h. recht op nationale zelfdeterminatie  bijna alle volken kregen een eigen staat
 toch leefden er nog steeds minderheden in vele staten van Oost-Europa
 zou problemen geven  zie Munchencrisis als een aanleiding tot WO II
 het doel was om een einde aan de Duitse bedreiging te maken: mislukt
 het verdrag was te streng om de verzoenen en niet streng genoeg om te vernietigen:
te streng: men pakte de Duitse Republiek even hard aan als men het Duitse Rijk zou
hebben aangepakt, terwijl de nieuwe republiek dezelfde doelen representeerde
als de geallieerden  de vernieuwende regering draagt de last van de oude
niet streng genoeg: om de politieke en economische macht van Duitsland te vernietigen
84
 het Verdrag was zo snel gemaakt dat er dingen over het hoofd werden gezien:
 sommige delen bleken onrealistisch en onuitvoerbaar
 doordat de geallieerden zelf niet meer in de regeling gingen geloven stond het verdrag er
nog zwakker voor. Zelfs tijdens het congres waren er al twijfels:
- Italianen klaagden dat Engeland en Frankrijk de beste kolonies krijgen en zij niks
- Duitsland werd als een buffer tegen het communisme gebruikt
- De Chinezen waren ontevreden, de concessies bleven bestaan
- De Russen hadden nergens iets te zeggen in gehad en waren ontevreden met het cordon
 de V.S. keerde zich langzaam van Europa af en de Senaat was ontevreden over Wilson’s werk:
 het Anglo-Frans-Amerikaanse garantieverdrag wordt afgezegd
 Fransen voelen zich bedrogen en onbeschermd tegen Duitsland
 de Volkenbond wordt in Génève opgericht
 1926: Duitsland komt erbij, 1934: Rusland komt erbij, de V.S. komt er nooit bij
 WO I luidde het einde in van de oude monarchie-instellingen en het aristocratische feodalisme
 omverwerping van vele tronen  overwinning voor de democratie
 gaf geen antwoord op de belangrijkste problemen van de moderne beschaving,
industrialisme, nationalisme, economische zekerheid, internationale stabiliteit
 de Europese staten bleven veel zwakker achter dan voordien, en moesten opboksen tegen
de grote economische macht van de V.S., de revolutionaire regering van de Sovjet Unie en
de opkomende antikoloniale bewegingen in Afrika en Azië
85
Hoofdstuk 18: de Russische Revolutie en de Sovjet Unie
had een enorme invloed, ook op wereldvlak, net zoals de Franse Revolutie
 verschillen met de Franse Revolutie:
- deze revoluties waren grondig voorbereid (tot 20 jaar vooraf) door professionele
revolutionairen
- deze revoluties richtten de oppositie heel efficiënt ten gronde  direct succes
- anderzijds werden de ideeën weer sneller verworpen  minder succes op lange termijn
 was aantrekkelijk over heel de wereld:
- socialisten werden aangetrokken door de val van het kapitalisme
- wereldwijd werden de mensen aangetrokken tot de ideeën van anti-imperialisme
 leidt tot communisme in Europa, antikolonialisme in de Aziatische koloniale wereld
91. Achtergrond
Rusland na 1881: reactie en vooruitgang:
 1881: Alexander II was vermoord door de People’s Will en zijn zoon Alexander III voerde nu
een politiek waarbij hij alle revolutiehaarden uitroeide en zelfs kritiek van de regering censuur
oplegde. De People’s Will werd vernietigd, Joden werden vermoord in pogroms
 men nam ook een programma aan van systematische russificatie: de Oost-Europese en
andere oud-russische gebieden dreigden geassimileerd te worden tot de Russische cultuur
 Maar Rusland werd tijdens deze periode eigenlijk een deel van de Europese beschaving:
 Russische literatuur en muziek was populair in het Westen en vergelijkbaar met de westerse
literatuur en muziek:: Tolstoj, Toergeniev, Dostojevski, Tsjaikovski, Rimski-Korsakov,…
 de Russen blonken uit in de wetenschap (chemie, fysica), gevorderde wiskunde, schaken
 vanaf de jaren 1880 begint Rusland te industrialiseren en wordt een deel v.d. wereldeconomie
 kapitaal stroomt binnen vanuit Europa: spoorwegen, mijnen, fabrieken, postinstelling,…
 1897: Rusland neemt de goudstandaard aan en het Sovjetregime nam de volledige controle
over het economisch systeem om zo min mogelijk afhankelijk te zijn van buitenlandse import
 hetzelfde dat vroeger al in Europa was gebeurd speelt zich nu in Rusland af:
 ontstaan van de nieuwe klassen: bourgeoisie en proletariaat
 vakbonden en stakingen waren verboden: maar toch werd er gestaakt
 arbeiders konden makkelijk staken want doordat de industrie fel geconcentreerd was
zaten ze allemaal samen in dezelfde steden en met velen in dezelfde fabrieken
 makkelijker om zich te verenigen en politiek te mobiliseren
 de zakenklasse was zwakker omdat veel industrie in buitenlandse handen was en veel
industrie in handen van de staat was
 Rusland had al het grootste door de staat gecontroleerde economische systeem v.d. wereld
 de regering had zelf hele grote leningen in Europa  minder afhankelijk van de
belastingen v.h. eigen volk om het absolutistisch regime in stand te kunnen houden
 de zakenklasse was wel sterk genoeg om een partij op te richten:
1905: Constitutionele Democratische partij (de Kadetten) wordt opgericht
 vele leden zaten al in de zemstvo’s. Het waren liberalen en progressieven in westerse zin,
die meer dachten aan een nationaal verkozen parlement dan aan de arbeidersproblemen
 Rusland bleef hoofdzakelijk agricultureel: 4/5 v.d. bevolking waren boeren: 2 soorten boeren:
- armere boeren leefden in de dorpscommunes (mirs): het collectieve land werd verdeeld
onder de verschillende families, iedereen moest zijn deel bijdragen en niemand kon de
mir verlaten zonder toestemming. Toch kenden de mirs een grote bloei: meer land was
beschikbaar dan de boeren als individu zouden kunnen kopen + bood meer zekerheid
dan privébezit.
- de kulakken of rijkere boeren: bezaten veel land en konden vele andere boeren in dienst
nemen om de grond te bewerken  erg gehaat door de armere boeren
86
 nadelen voor de armere boeren uit de mirs:
- grote belastingslast: vergoeding voor het land van de oude landheren + hoge belastingen
voor de staat die zijn leningen en de industrie moest kunnen betalen
- door de grote voedselexport hadden de boeren minder voedsel  povere maaltijden
 om deze lasten te kunnen dragen vroegen de boeren om meer land
de opkomst van revolutionaire partijen:
 onrust onder de boeren bleef bestaan  legt de basis voor opstanden
- boeren hadden steeds meer land nodig
- grote afgunst t.o.v. de kulakken  verdeelheid tussen de 2 landelijke klassen
- verhalen over beroemde rebellen (Pugachev, Razin) circuleerden overal
 revolutionaire intelligentia : sterk aangetrokken tot geweld en willen het tsaardom omverwerpen
 sinds de Decembrist Opstand in 1825 hadden zich geheime genootschappen gevormd die
inmiddels uit duizenden leden bestonden
 hielden zich vooral bezig met bediscussiëren en het verfijnen van doctrines
 de meesten waren populisten: een rotsvast geloof in het Russische volk & houden zich bezig
met de problemen en de welvaart van de boeren
 hebben bewondering voor de mirs als uiting van een communistisch idee, willen de mirs
versterken en meer gelijk verdelen
 geloven dat de kapitalistische fase over te slaan is
 1901: oprichting van de Sociale Revolutionaire Partij
 de populisten Plechanov en Axelrod vluchten in de jaren 1870 naar Zwitserland
 1883: stichten de organisatie waaruit later de Russische Sociaal-Democratische of
Marxistische partij zou groeien
 door de blijvende slechte omstandigheden gaan ook in Rusland steeds meer populisten tot
het Marxisme bekeren  Lenin, Trotsky, Stalin,…
 Lenin zou de vader van het communisme worden
 op 17jarige leeftijd wordt zijn broer betrokken in een moordaanslag op Alexander III en
geëxecuteerd  schande over de familie  Lenin kan niet langer studeren
 Lenin gaat bij de professionele revolutionairen en wordt voor 3 jaar naar Siberië verbannen.
Daar leest hij Europese boeken, schrijft, … 1900: gaat naar Europa en blijft daar tot 1917
 hij was constant bezig met het Marxisme en door zijn intellect werd hij een kracht in de partij
 1898: Sociaal-Democratische Arbeidspartij wordt opgericht in Rusland door de Marxisten
 zagen de revolutie meer als een internationale beweging en men verwachtte dat ze eerst zou
beginnen in West-Europa + dachten dat er eerst een stadium van kapitalisme moest komen
 de tsaristische politiemacht beschouwt hen als minder gevaarlijk dan de Sociale
Revolutionairen want hun revolutie leek voorwaardelijk en in de verre toekomst
splitsing van de Sociaal-Democraten: Bolsjewieken en Mensjewieken:
 1903: Congres in Brussel v.d.Russische Marxisten om alle Russische Marxisten te verenigen:
 veroorzaakt juist een splitsing: Bolsjewieken (meerderheid) & de Mensjewieken (minderheid)
 partij blijft nog een tijdje verenigd maar in 1912 richten de Bolsjewieken een eigen partij op
 Bolsjevisme (Leninisme) = de radicalen
- Lenin gelooft dat de partij beheerst moet worden door een kleine revolutionaire elite
- Lenin wil een sterke gecentraliseerde partij zonder afwijkende deelgroepen. De elite van
de top zou de enige toelaatbare doctrine beslissen en iedereen zou gecontroleerd
worden. Wie afwijkt van de leer wordt uit de partij gezuiverd zodat de partij sterk blijft
- Lenin gebruikt samenwerking met andere partijen alleen om een doel te bereiken
- staat voor de fundamentele waarden van het Marxisme, met de klassenstrijd voorop
 Mensjevisme = de gematigden
- willen een grotere en open partij, waar ook sympathisanten bij kunnen horen
- willen een grotere invloed van de leden zelf
- werken graag samen met de liberalen, progressieven en bourgeois democraten
87
 Lenin kon er niet tegen dat anderen de leer van Marx vervormden, hij nam de leer aan zoals ze
was en weigerde er iets aan te wijzigen  dogmatische attitude
 Lenin gaf geen toegevoegde waarde aan het Marxisme maar maakte er een echte beweging
van op een uiterst efficiënte manier
 enige verschil was dat Lenin het imperialisme als iets goeds zag, in het opzicht dat de
veroveringen tot oorlog zouden leiden en dat dit nieuwe revolutionaire mogelijkheden bood
 Marx is tegen vakbonden waardoor arbeiders met de bourgeoisie onderhandelen
 de partij: Lenin zag de partij als een organisatie die intellectuelen leiderschap gaf en hen toeliet
iets te doen voor de onwetende arbeiders  de intellectuelen zouden het verstandelijke aan de
revolutie geven, de arbeiders zouden ze ten uitvoer brengen
92. de Revolutie van 1905
achtergrond en revolutionaire gebeurtenissen:
 de groeiende ontevredenheid was te merken aan het gelijktijdig ontstaan van de
Constitutionele Democraten, de Sociale Revolutionairen en de Sociaal-Democratische partijen
 nog geen echte partijen zoals in het westen, meer propaganda-agentschappen
 werden in de gaten gehouden door de politie  gedwongen ondergronds te werken
 boeren begonnen onrust te stoken tegen de lokale landheren, sporadisch weigerden
fabrieksarbeiders om te werken  Tsaar weigert enige concessies te doen, hij gelooft in zijn
autocratie als het beste systeem
 Premier Plehve denkt dat een oorlog met Japan het volk aan de kant v.d. regering zou krijgen
 Russisch-Japanse oorlog eindigt als een schande voor het regime  omgekeerde effect
 de boeren dachten dat al het onrecht niet van de tsaar afkomstig was en dat die van niks wist
 proberen de Tsaar te bereiken door een petitie, waarin ze vragen om een 8-urenwerkdag en
een minimumloon, waarmee de massa van 200.000 ongewapend naar het Winterpaleis van
de tsaar trekken
 Tsaar was er niet en de troepen raken in paniek
 soldaten vuren in de menigte en doden 100en mensen  “Bloody Sunday”
 de mensen hebben nu door dat eigenlijk de tsaar zelf achter al het onrecht zit
 politieke stakingen breken uit, boeren beginnen te plunderen
 ‘sovjets’ van arbeiders worden gevormd in Moskou en St.-Petersburg
 alle partijen willen de regering overnemen, samen akkoord dat er democratie nodig was
 de tsaar doet enkele toegevingen maar de revolutie ging door
 uiteindelijk is de tsaar verplicht het ‘Oktober Manifesto’ uit te vaardigen: er zou een
grondwet en een algemeen verkozen Doema met wetgevende macht komen
 Constitutionele Democraten zijn tevreden en de liberalen, industriëlen en landheren
eisen een herstelling van de orde
 de boeren willen nog steeds meer land en lagere belastingen, de arbeiders een kortere
werkdag en een hoger loon  revolutionairen wakkeren deze gevoelens aan want het
Manifesto was slechts een misleiding van de Tsaar die niet opgevolgd zou worden en
men wil doorgaan tot het tsaardom omver was geworpen
 ondanks de blijvende stakingen en muiterij weet de regering zich staande te houden: de
leden van de sovjets worden gearresteerd en er wordt vrede met Japan gesloten zodat
er troepen uit het Oosten de orde kunnen komen herstellen.
 revolutionaire leiders worden uitgeschakeld of vluchten naar Europa.
opstandelingen worden gevangen genomen of geëxecuteerd
de resultaten van 1905: de Doema:
 eerste Doema (1906):
 Nicholas II (die sinds 1894 Alexander III had opgevolgd) verklaart dat de Doema zich niet
mag moeien met buitenlandse politiek, financiën of staatspersoneel
 Sociaal-Democraten, Bol/Mensjevieken weigeren de Doema te erkennen of leden voor
verkiezing aan te stellen  de Kadetten hebben de meerderheid
 na 2 maanden ontbindt de tsaar de Doema, de kadetten vluchten naar Finland
88
 tweede Doema (1907):
 verkiezingen gesaboteerd door de regering via onderdrukking v. partijcongressen & kranten
 83 socialisten werden verkozen, de Kadetten waren bereid met de regering mee te werken
 ontbonden wanneer de regering 50 socialisten oppakt als revolutionairen
 derde Doema (1907-1912)
 verkozen met garantie op een conservatieve meerderheid  meermaals samengeroepen
 vierde Doema (1912-1916)
 ontweken de basisvragen en hielden zich met andere zaken bezig  tsaar laat begaan
de Stolypin-hervormingen:
 Peter Stolypin: was van plan de bevolking onder controle te houden door hervormingen
 hij zou de gegoede klassen tot vrienden van de staat maken
 meer macht voor de provinciale zemstvo’s waarin de landeigenaars zaten
 boeren mogen vanaf nu hun deel van de communegronden verkopen en de mirs verlaten
 veel succes! Meer dan 1/3 v.d. families lieten zich van de mirs scheiden
 dit was een vooruitgang voor het privé-bezit en de onafhankelijkheid van de boeren,
maar de mirs bleven voor de meerderheid groot succes kennen
 het tekort aan land blijft en de tegenstelling met de kullakken bleef ook
 de tsaar bleef Stolypin niet steunen en alle partijen stonden negatief t.o.v. zijn hervormingen
(reactionairen hielden niet van de verwestering, Sociale Revolutionairen waren tegen de
ontbinding van de mirs, Marxisten vreesden dat het gevoel voor opstand zou verdwijnen en
Lenin dacht zelfs de revolutie nooit meer te zullen meemaken)
 Stolypin wordt, zoals vele voorgangers (Plehve) vermoord door zijn tegenstanders (1911)
 Rusland ging steeds meer naar het westen neigen: groeiende industrie en wereldeconomie,
een parlementaire regering, privébezit en individueel kapitalisme, persvrijheid
(Bolsjewiekenkrant wordt opgestart in 1912)
 grote politieke tegenstellingen bleven: rechtse reactionairen hielden vast aan het tsaardom,
linkse revolutionairen wilden het tsaardom absoluut omverwerpen
 rechts was bereid oorlog te voeren om haar positie te bewaren
 links had minder leden, zag leiders in ballingschap en geen revolutie in het vooruitzicht
93. de Revolutie van 1917
einde van het Tsaardom: de Revolutie van Maart 1917:
 de oorlog bood weer een test waarvoor het tsaardom niet kon slagen:
 om een oorlog te winnen is er samenwerking tussen regering en volk nodig  was er niet
 socialisten in de Doema weigerden te stemmen om de oorlog te financieren  gevangen
 nationale minderheden (Polen, Oekraïners, Joden,…) waren afvallig
 arbeiders en boeren gingen in het leger maar vochten zonder overtuiging of moraal
 de middelklasse wou de oorlog winnen  vond de flaters van de regering niet tolereerbaar
 toen de oorlog uitbrak bood de middelklasse zijn hulp aan de regering aan (~ in Europa)
- alle zemstvo’s vormen 1 grote unie in het Rijk om de mobilisatie van landbouw en
industrie te regelen en te optimaliseren
- zakengroepen in Petrograd (St.-Petersburg) vormden een Commercieel & Industrieel
Comité om een maximale productie uit de fabrieken te halen
 regering had eigenlijk schrik van deze tekenen van publieke activiteit buiten de regering.
De tsaar was bang geworden van de hulp door zijn eigen volk aangeboden
 de middelklasse werd bewust van de eigen kracht en kritischer t.o.v. de bureaucratie
 het tsaristisch paar had Raspoetin als raadsman (de genezer van hun zoon)
 niemand kreeg nog toegang tot de tsaar zonder zijn toestemming
 mensen van alle klassen klagen over deze toestand in de fundamenten van de staat
89
 tijdens de oorlog werd de Doema ontbonden herleving alle politieke twistpunten van voordien
 de unie van de zemstvo’s eist een nieuwe Doema die er komt in 1916
 men begint te klagen over de slechte gang van zaken, zowel in de oorlog als daarbuiten
 dec: Raspoetin wordt vermoord door edelen aan het hof
 Tsaar ontbindt opnieuw de Doema en de politie krijgt machinegeweren  té reactionair
 nu kwam de tijd dat de gematigden en liberalen gedwongen waren om samen met de
revolutionairen de situatie om te keren door gebruik van kracht
 8-03-1917: opstanden breken uit naar aanleiding van de hongersnood als gevolg v.d. oorlog
 het volk wordt opgehitst door de revolutionairen en wil dat de Tsaar aftreedt
 het leger weigert te vuren en soldaten vormen samen met arbeiders een sovjet in Petrograd
 de Tsaar ontbindt de Doema maar de leden van de Doema richten een eigen comité op
 er zijn nu 2 nieuwe autoriteiten in Petrograd: het Doema comité en de Petrograd Sovjet
 Doema comité richt een Tijdelijke Regering op onder Prins Lvov met 1 socialist en sociaalrevolutionair in, Alexander Kerensky
 de Tsaar tracht van het front terug te keren maar de troepen houden zijn trein tegen
 het leger sluit zich aan bij de revolutionairen  Nicholas II treedt af en zijn broer weigert
hem op te volgen  op 17-03-1917 wordt Rusland een republiek (= einde Tsaardom)
de Bolsjewiekenrevolutie: November 1917:
 de Tijdelijke Regering wil een door algemeen mannelijk stemrecht verkozen Constituerende
Vergadering + de oorlog verder zetten
 offensief wordt op poten gezet maar mislukt grandioos
 belooft een herverdeling van het land maar komt niet in actie
 ondertussen blijven de boeren plunderen voor meer land, de legers blijven krimpen
 Midden april komt Lenin aan in Petrograd en sluit zich samen met de Bolsjewieken aan bij de
Petrograd Sovjet tegen de Tijdelijke Regering
 in juli breekt al een opstand van soldaten en matrozen uit maar Lenin vindt het te vroeg en
onderdrukt ze  Bolsjewieken krijgen schuld van mislukking  Lenin vlucht naar Finland
 de Tijdelijke regering zoekt steun bij het volk  benoemt Kerensky tot hoofd
 contrarevolutionaire beweging komt op o.l.v. Generaal Kornilov die de orde wil herstellen
 Kornilov wordt verslagen, maar alleen dankzij de hulp van de Bolsjewieken
 Kerensky krijgt de schuld van het incident en verliest de steun in de regering
 door het blijvende voedseltekort toont de bevolking zich bereid naar de extremisten te luisteren
 de Bolsjewieken nemen 4 punten aan die het volk achter hen moet scharen:
- onmiddellijk vrede met de Centralen
- herverdeling van het land onder de boeren
- fabrieken/mijnen/industrie moet in handen komen van de arbeiders i.p.v. kapitalisten
- erkenning van de sovjets als een opperste macht i.p.v. de Tijdelijke Regering
 belooft brood, land en vrede  Bolsjewieken hebben nu de meerderheid in alle sovjets
 Lenin wil alle macht naar de sovjets toehalen en verdrukt Kerensky
 uitroepen van een volledig Russisch Congres van Sovjets
 gesteund door Stalin, Trotsky en de meerderheid van het Centraal Comité v.d. partij vindt er
een staatsgreep plaats tijdens de nacht 6/7 nov 1917  Kerensky vlucht naar de V.S.
 Tijdelijke Regering wordt vervangen door een Raad van Volkscommissarissen o.l.v. Lenin,
 het Congres van Sovjets introduceert 2 resoluties:
1) vrede sluiten zonder annexaties of schadevergoedingen
2) het direct afschaffen van eigendom van landheren en zonder compensatie
 gaf nodige steun aan het regime en was een basis voor de “dictatuur van het proletariaat”
 Constituerende Vergadering wordt verkozen en komt samen in januari 1918:
 Bolsjewieken krijgen ¼ v.d. stemmen, de Sociale Revolutionairen (Kerensky) 60%
 wordt na 2 dagen al ontbonden door de Volkscommissarissen
 maatregel tegen de meerderheid in voor het eigen goed v.d. dictatuur v.h. proletariaat
 Bolsjewieken veranderen hun naam in Communistische Partij
90
het nieuwe regime: de burgeroorlog, 1918-1922:
 de Communistische partij tekent in deze periode de Vrede van Brest-Lotivsk
 maakte voor Lenin niet veel uit: volgens zijn visie zou in het westen de oorlog toch
uitmonden in de dictatuur van het proletariaat en de val van het Duitse Rijk
 7/12/1917: de geheime staatspolitie, Tsjeka, wordt opgericht als repressieorgaan (later KGB)
januari 1918: het Rode Leger wordt opgericht onder leiding van Leon Trotsky
juli 1918: een grondwet werd aangenomen
 alle anti-Leninisten verspreiden om verzet te organiseren en de hulp v.h. Westen te halen
 beide zijden strijden om de steun van de boeren
 “oorlogscommunisme”:
 nationalisatie v.d. grootste industriebedrijven maar blijven onder controle v. arbeiderscomités
 door voedseltekort dwingt de overheid de boeren om voedsel aan de staat over te leveren
 de vakbonden gingen dit voedsel halen met gewapende detachementen
 de boeren komen in opstand en velen sluiten zich bij de anti-Leninisten aan
 overal ontstaan verzetshaarden: Generaal Kornilov verenigt de rebellen en krijgt steun van
45.000 gedeserteerde Tsjechen uit het Oostenrijks-Hogaarse leger
 de geallieerden komen tussen met steun van Japan die zijn invloedsfeer wou uitbreiden in Azië
 wilden troepen droppen in Vladivostok, Siberië doorkruisen en samen met de Tsjechische
troepen de Bolsjewieken omverwerken waarna ze zouden doortrekken tegen de Duitsers
 augustus 1918: 72.000 Japanners en 8.000 Amerikanen landen in Vladivostok
 het Rode Leger herovert Oekraïne, Armenië, Georgië, Azerbeidzjan en bepaalde Poolse
gebieden + verdrijft 100.000en contrarevolutionairen
 de geallieerde troepen bleven in Archangel in het Noorden tot eind 1919 en de Japanse
troepen bleven in Vladivostok tot eind 1922
 door de goede organisatie van het Rode Leger en de slechte afspraken tussen de
geallieerden kon de westerse dreiging afgewend worden. De Bolsjewieken bleven de macht
behouden en verwierven steun van de boeren door de verdeling van land
 tegen 1922 hadden de Bolsjewieken vrede verkregen en was het regime stevig gevestigd: ze
hadden stevige controle over alle grenzen van het Rijk behalve aan westelijke kant
 Rusland had wel een groot gebied verloren: Finland, Estland, Letland, Litouwen werden
onafhankelijk, Bessarabië hoorde nu bij Roemenië en Polen werd ook groter  buffer
 tijdens deze burgeroorlog was de Rode Terreur losgebarsten in Rusland
 het regime schakelde iedereen uit die enige vorm van oppositie handhaafde
 duizenden werden neergeschoten en geëxecuteerd zonder enige vorm van proces
 mensen werden schuldig bevonden op basis van hun klasse, ras, educatie en beroep
 het opzet slaagde: het regime wist zich staande te houden en kon nu beginnen aan het
uitbouwen van een socialistische maatschappij
 de onderdrukten vluchten naar Europa waar het communisme nu gezien werd als een wrede
perversiteit van het Marxisme
94. de Unie van de Socialistische SovjetRepublieken (U.S.S.R.)
regering: de nationaliteiten en federalisme:
 1922: USSR wordt gesticht na het afwenden van de burgeroorlog & de buitenlandse dreiging
 eerst worden 4 sovjetrepublieken opgericht, tegen WO II zijn er al 15
 het grootste deel van de bevolking leefde in 3 Slavische regio’s: de Russische Federatie
(SFSR), de Oekraïense SSR en de Wit-Russische/Belo SSR  “Rusland” niet meer gebruikt
 was een soort mengsel van nationaal en internationaal: nationaliteiten kregen autonomie
maar bleven verenigd in een grotere unie
 doel was na internationale revolutie de wereld verenigen in een Wereld SSR
 tijdens WO II wordt Estland, Letland, Litouwen, Bessarabië (van Roemenië) en Karelia
(van Finland) tot Sovjetrepublieken omgevormd  nu zijn er al 16 SSR’s
 doordat de nationaliteiten autonomie kregen loste men het probleem van nationalisme op
 de verschillende nationaliteiten hadden autonomie op cultureel vlak, onderwijs,…
 aanmoediging voor het opleven van volkscultuur: folklore, volksdans, nationale liederen
91
 administratief werden de nationaliteiten op verschillende niveaus geplaatst overeenkomstig hun
grootte en belang: de SSR’s waren zelf het belangrijkste
 nog eens onderverdeeld in autonome republieken, autonome regio’s, culturele districten
 elk onderdeel wordt vertegenwoordigd in de wetgevende Sovjet van Nationaliteiten
 in de praktijk is er minder aan het zelfbestuur van de republieken dan wordt beweerd: de
SFSR overheerst + politieke en economische rechten zijn in handen van de centrale regering
 tijdens WO II blijken niet alle separatistische gevoelens verdwenen
 het opzet mislukt en de desintegratie v.d. USSR kan niet worden voorkomen
regering: staat en partij:
 het plan van de regering v.d. USSR stond in de grondwetten van 1924 en 1936 beschreven:
 in theorie was er in principe sprake van een parallellisme tussen de staat en de partij
 door de grote samenhang van beide was dit parallellisme zonder betekenis
 grondwet van 1936: democratisering:
 er werd rechtstreeks gestemd, de stemming was geheim en elke klasse mocht stemmen
 tweekamerstelsel werd ingevoerd
 partijstelsel: ondemocratisch:
 slechts 1 partij was toegelaten: de Communistische Partij
 aan het hoofd van de partij stond een Centraal Comité met daarin een Politbureau (politiek
bureau) waarin een 12tal leden alle discussies over het beleid en het personeel voerden
 een nog machtiger Algemeen Secretariaat domineerde de hele structuur en had alle macht
in handen omtrent aanstellingen en toewijzingen
 partijcongressen: om het beleid mee te delen wat reeds besloten was, niets bediscussieerd
 de discipline wordt behouden met behulp van de geheime politiedienst
 aantal partijleden steeg van 2 milj. (1930) tot 3 milj. (1940) en tot 19 milj. (1980)
 om deze leden samen te houden was het nodig een strikte doctrine te handhaven:
leden bestuderen het Leninisme en worden aangeleerd om de wil en visie van de partij over
te nemen zonder enige vragen te stellen
 in elk bedrijf, elke instelling zaten leden van de partij die de visie van de partij verkondigen
met als doel de dictatuur van het proletariaat te verkondigen en te bewerkstellingen
 overal zijn leden aanwezig en hebben ze invloed  de partij heeft feitelijk de staat in handen
 tegen 1930 functioneerde de partij als een hooggedisciplineerde leidinggevende groep
 speciaal getrainde elite wiens leden in constant contact staan met elkaar en zo het
adernetwerk in de USSR vormen en het complexe systeem verenigd en levend hielden
 onderscheid tussen de communisten en de niet-communisten wordt steeds groter
 communisten zijn een soort elite en zijn het tevreden deel v.d. bevolking: hebben
bepaalde privileges en vormen een nieuwe gevestigde waarde
 de leden waren meer volgelingen, ze hadden niks te zeggen want het bestuur besliste alles;
discussie was toegestaan maar achteraf moest iedereen conformeren met de visie v.d. partij
het Nieuw Economisch Plan, 1921-1927:
 tegen 1920 had het “oorlogscommunisme” afgedaan bij de boeren
 slechts 62% v.h. land dat in 1914 werd bewerkt wordt nu benut
 samen met een ineenstorting van het spoorwegnetwerk, WO I, de revolutie, de burgeroorlog
en de Rode Terreur zat de voedselproductie serieus achter
 grote hongersnood  miljoenen doden
 1921: Nieuwe Economische Politiek wordt aangenomen (tot 1927)
 de staat had nog steeds de economie onder controle en de basisindustrie in handen
 een groot deel van vrije handel en vrije winst werd toegestaan
 handel tussen de steden en de boerendorpen wordt opgezet (stedelingen kochten voedsel
en afgewerkte producten werden aan de boeren geleverd) grotere productie voor handel
 kulakken maakten veel winst, en een neobourgeois klasse ontstaat in de steden
 de grootste schade van oorlog en revolutie wordt hersteld maar geen echte vooruitgang
92
sociale en culturele veranderingen na de revolutie:
 Bolsjewieken willen ook het leven van het gewone volk revolutionair veranderen
 vrouwenrechten: krijgen stemrecht, scheidingsrecht en recht op geboortecontrole en abortus
 had niet echt een grote impact en sommige rechten verdwenen weer (abortus)
 wel kregen vele meisjes en jonge vrouwen vanaf nu onderwijs
 radicale culturele veranderingen  bloei van kunst, film, poëzie, literatuur
Stalin en Trotsky:
 1924: Lenin sterft op 54-jarige leeftijd na 2 jaar verlamd te zijn door enkele aanvallen
 Petrograd wordt Leningrad en een cultus rond Lenin ontstaat
 er ontstaat een machtsstrijd binnen de partij  tussen Trotsky en Stalin
 1927: op een partijcongres stemt 95% voor Stalin
 Trotsky wordt verbannen naar Siberië, vlucht daarna naar Turkije, Frankrijk en Mexico
 gaat verder met propaganda voor de wereldrevolutie en tegen het Stalinisme
 1940: Vermoord in Mexico door een sovjetagent of sympathisant
 pas in de jaren 1980 is het in de USSR weer toegestaan om over hem te praten/schrijven
95. Stalin: de 5-jarenplannen en de zuiveringen
de planeconomie:
 waarom had men pas na 10 jaar zo’n plan aangenomen?  het Marxisme gaf geen duidelijke
instructies over hoe men een modern industrieel systeem moest handhaven
 theorie van Engels: in elk bedrijf heerst harmonie en orde, het is alleen tussen bedrijven
onderling dat kapitalisme een chaotische uitkomst gaf
 het hele economische leven moest als één enkel bedrijf gehandhaafd worden door de
regering om deze chaos tegen te gaan (dit systeem werd reeds gebruikt tijdens WO I)
 1928: 1ste 5-Jarenplan wordt gelanceerd
 doel was om het land te verrijken en te versterken, zelfvoorziening op militair en industrieel
vlak te bereiken en de basis te leggen voor een echte socialistische arbeidersmaatschappij
 gericht op snelle industrialisatie en collectivisering van de landbouw
 1932: 2de 5-Jarenplan, 1938: 3de 5-Jarenplan (onderbroken door WO II in 1940)
 het 1ste 5-Jarenplan werd beheerd door een agentschap genaamd Gosplan
 besliste alles: hoeveel er van alles moest geproduceerd worden, hoeveel winst er naar
kapitaalvorming moest gaan, en hoeveel winst er naar consumptie moest gaan, welke
prijs alle producten moesten hebben en hoe hoog de lonen van de arbeiders moesten zijn…
 was meer een gecommandeerde economie dan een planeconomie
 elk bedrijf moest bepaalde quota halen
 het was een heel ingewikkeld systeem en moeilijk uitvoerbaar:
 een enorme administratie was nodig
 soms overproductie, soms onderproductie
 sommige doelen werden bereikt, andere overtroffen, en nog andere werden niet bereikt
de collectivisering van de landbouw:
 elke industriële revolutie was steeds voorafgegaan door een agriculturele revolutie
 doel was van zware industrie en kapitaal op te bouwen zonder buitenlandse leningen!
 collectivisering v.d. landbouw was dus nodig om een industrieel Rusland op te bouwen
 Stalin liet collectieve farms opzetten die collectief bezit waren van de boeren, niet v.d. staat
 individueel bezit van de boeren wordt hierin opgenomen
 kulakken weigeren hun bezit op te geven en hun klasse wordt afgeschaft
 de armere boeren werpen zich op de kulakken  velen vermoord of naar werkkampen
 is revolutionaire stap: boeren komen dichter bij de Marxistische proletariaatklasse
+ klassenstrijd tegen de rijke boeren
 de kulakken die worden verdreven slachten hun vee liever af dan het af te staan
 enorm verlies aan vee  grote hongersnood met miljoenen doden
93
 door de collectivisering kon men nu kapitaal in de landbouw investeren
 in alle streken worden nu tractors gebruikt + specialisten staan de boeren bij
 collectivisering bracht een grotere opbrengst per boer + makkelijkere administratie
 elke collectieve farm moest bepaalde quota halen, wat men meer produceerde mocht
men verkopen op de vrije markt
 tegen 1939 was de hele landbouw gecollectiviseerd maar er was geen grotere opbrengst
 de landbouw bleef een probleem: boeren waren niet vrij in hun beslissingen en men kon de
grond niet door kinderen laten erven  minder gemotiveerd om het land op te waarderen
 de collectivisering had wel tot een succesvolle industrialisatie bijgedragen door het leveren
van voedsel aan de steden + het teveel aan boeren ging in de steden werken
de industriële groei:
 ondertussen was de industrialisatie volop bezig:
 eerst was men nog redelijk afhankelijk van het Westen: technici en machines werden
geïmporteerd
 door de depressie en de vijandige opstelling van Japan en Duitsland wou men
onafhankelijker worden en ook op militair vlak zelfvoorzienend zijn
 2de Vijfjarenplan (1933)  gericht op zelfvoorziening (vooral in zware & oorlogsindustrie)
 in 10 jaar tijd een nooit eerder zo snel geziene industriële groei dankzij de 5jarenplannen
 enorme productie van ijzer, tractors, locomotieven
 men ging de industrie ook opzetten ten oosten van de Oeral  modernisering centraal Azië
 ontstaan nieuwe steden in het oude Turkestan, Siberië  Tashkent
 koper/loodmijnen in de Oeral, rond het Balkashmeer, in O-Azië en het Altaigebergte
 nieuwe graanproductiefaciliteiten in Siberië, Kazach SSR, en Tashkent (Oezbeekse SSR)
 bouw van nieuwe spoorwegen: Turksib  transportrevolutie (vervoerde goederen x5)
 grote economische kracht maakt de USSR sterk (bestand tegen Duitsland in WO II) maar is
niet in staat de andere grootmachten in te halen! De achterstand blijft behouden
sociale kosten en sociale effecten van de N.E.P.’s:
 de industrialisering stelde grote eisen aan de bevolking:
 men moest besparen op eten, huisvesting en andere consumptiegoederen zodat het land
kapitaal zou kunnen opbouwen 1/3 v.h. nationaal inkomen ging naar industrie
 men moest hard werken voor lage lonen
 het moraal werd hooggehouden door propaganda
 vanaf 1930 werd het wat minder streng
 1935: voedselrantsoenering werd afgeschaft + aantal consumptiegoederen weer in gebruik
 toen WO II er aankwam werd alles weer meer ingedijkt
 verbeteringen die het socialisme bracht:
 er was bijna geen werkloosheid
 minder kinder/vrouwenarbeid + minder mishandeling dan tijdens de Westerse industrialisatie
 er was een minimum voorzien waar niemand onder hoorde te vallen
 competitie ontstond: 1935: de mijnwerker Stakhanov produceerde meer dan zijn quota en
verdiende daardoor meer  iedereen begint hem na te doen  Stakhanovisme
 slechte arbeid of management werd als verraad en sabotage beschouwd: fabrieksleiders
moesten zorgen dat ze hun quota haalden of ze verloren hun status (soms ook hun leven)
 arbeiders geloofden dat de vooruitgang aan hen lag en er was een enorme interesse voor
 men is er zelfs tijdens de vrije tijd mee bezig  pers verspreidt economisch nieuws
 solidariteit werd betaald met totalitarisme  geen plaats voor scepticisme, kritiek, eigen mening
 niemand mocht zonder toestemming het land verlaten
 maar 1 partij, geen vakbonden, perscensuur, slechts godsdiensttolerantie
 kunst, literatuur werd gebruikt als politieke propaganda  creativiteit verdween
 dialectisch materialisme was de officiële filosofie (ontwikkeling door dialectische strijd; zie
cursus wijsbegeerte p. 132), conformisme was de norm
 miljoenen mensen zijn onder Stalin uit de weg geruimd
94
de zuiveringsprocessen van de jaren 1930:
 1936: nieuwe grondwet voor de USSR wordt aangenomen
 naast de westerse democratische waarden ook recht op tewerkstelling, rust & vrije tijd,
economische zekerheid, pensioen + racisme wordt uitgebannen
 algemeen mannelijk stemrecht
 toch waren er tegenstellingen binnen de partij
 omdat men niet openlijk tegen Stalin kon ingaan ontstonden samenzweringen
 1933: Stalin voert een drastische zuivering door: 1/3 van de partijleden wordt geschorst
 1936: 16 oud-Bolsjewieken bekennen in de rechtszaal na psychologisch gebroken te zijn
1937: 17, 1938: Bukhanin en anderen,… allemaal geëxecuteerd
 ook zuiveringen buiten de publieke processen: 1937: 8 topgeneralen geëxecuteerd
 Stalin ontdeed zich aldus van alle oppositie, de oude Bolsjewieken waren bijna allemaal weg
96. de internationale impact van het communisme, 1919-1939
socialisme en de Eerste Wereldoorlog:
 na Marx’ dood groeide het aantal Marxistische partijen in Europa
 de meeste partijen waren revisionistisch (“opportunistisch” volgens Marx)
 de socialisten waren tegen WO I: een strijd tussen kapitalistische mogendheden was nutteloos,
het was een klassenstrijd die moest plaatsvinden
 een groep socialisten richt in Zwitserland het “Zimmerwald programma” op (anti-oorlog)
 splitst zich in de Zimmerwalders die tegen de oorlog zijn, en in “Zimmerwald Links”
(geïnspireerd door Lenin) die i.p.v. oorlog op revolutie doelden opdat de oorlogvoerende
landen door interne revolutie geplaagd zouden worden
 na WO I trachten de socialisten aan de macht te komen in Duitsland, en in het verbrokkelde
O-H proberen de socialisten zich in het regime te vestigen
 interne tegenstellingen: enerzijds de revisionistische Marxisten (anti-Bosjewiek) en
anderzijds de radicale Marxisten (pro-Bosjewiek en gesteund vanuit Rusland)
de stichting van de Third International:
 de Second International hield zijn eerste post-oorlogse ontmoeting in Bern (1919)
 de radicale socialisten krijgen hun zin niet dus Lenin richt zelf de Third International op
 Third International/Communist International alias Comintern: (o.l.v. Zinoviev tot 1927)
 2de samenkomst 1920: extreemlinkse socialisten uit 37 landen zijn aanwezig
 vanaf nu wordt officieel de term “communisten” in gebruik genomen
 sterke centralisatie onder leiding van een Uitvoerend Comité die alle Europese partijen leidt
 21puntenprogramma van Lenin: invoering term “communist”, verwerping van revisionistisch
socialisme, infiltreren in westerse vakbonden en het leger, ijzeren discipline voor leden,
plicht om orders v. h. Uitvoerend Comité op te volgen, gebruik van legale én ondergrondse
methodes, schorsing van ongehoorzame leden, geen respect voor parlementaire democratie
 Comintern werd gebruikt als een wapen van revolutie
 de USSR verleende wereldwijd steun aan communisten, en promoveerde de wereldwijde
revolutie overal (China, Europa,…)
 1924: publicatie van de “Zinoviev brief”  oproep tot revolutie in Europa
 1927: aanpassing van de activiteiten van de Comintern (n.a.v. val van Trotsky)
 Comintern laat de Europese communisten coalities vormen met socialisten en liberalen om
het fascisme en de nationalistische reactionairen te bestrijden
 tijdens WO II wordt de Comintern opgedoekt, verschijnt nog even als de Cominform (19471956) maar verdwijnt dan voorgoed
 de USSR oefende al een grote invloed uit door haar bestaan alleen al
 Marxisme was uitgegroeid tot een nieuw economisch systeem
 buitenland zet zich toch af tegen de USSR  men dacht dezelfde resultaten via andere
manieren te kunnen bereiken
 tegen 1980 is de communistische macht heel fel verminderd  separatisme van vele sovjets
95
Hoofdstuk 19: de schijnbare overwinning van de democratie
97. de vooruitgang van democratie na 1919
 de eerste jaren na de oorlog brachten grote moeilijkheden mee
 veteranen waren werkloos en psychologisch rusteloos
 landbouw & industrie, nu met een maximumproductie, hadden geen afzetmarkt meer
 meer aanbod dan vraag  post-oorlogse depressie (tot 1922)
 de economische positie v.d. oorlogvoerende landen was enorm beschadigd
 de uitwisseling met overzeese landen was verbroken
groei van Democratie en Sociale Democratie:
 overal in Europa avanceerde de democratie:
 algemeen stemrecht ook voor vrouwen (Engeland 1928, V.S. 1920, …)
 de gematigde socialisten werden overal machtiger: nooit eerder geziene toename van
socialistische wetten (verzekeringen, kortere werkweek, pensioen,…)
 men neigt meer naar een echte welvaartsstaat, maar er kwam tegenstand vanuit Russische
en Italiaanse hoek (Lenin & Mussolini)
de nieuwe staten van Centraal en Oost-Centraal-Europa:
 na WO I ontstaan nieuwe staten:
 Oostenrijk, Hongarije, Tsjecho-Slovakije en Joegoslavië door het uiteenvallen van O-H
 Polen, Finland, Estland, Letland, Litouwen scheuren zich af van het Russische Rijk
 Roemenië, Bulgarije, Griekenland, Albanië ondergaan veranderingen na de val van het
Ottomaanse Rijk
 deze nieuwe staten zijn eigenlijk “accidents of war”
 behalve in Polen was er nergens een diep onderliggend revolutionair gevoel. Weinig
inwoners zouden voor een republiek gestemd hebben of voor de afbraak van de grote Rijken
 nieuwe regeringen kregen te maken met reactionairen, monarchisten en communisten
 1919: Communistische opstand in Duitsland  onderdrukt
 Sovjets werden opgezet in Hongarije, Beieren & Saksen  onderdrukt
 de nieuwe staten waren zelfgedetermineerd en erg gesteld op het onafhankelijk karakter ervan
 gaf problemen met etnische minderheden die overal verspreid waren
 kenmerken v.d. nieuwe staten:
- allemaal redelijk klein behalve Duitsland
- allemaal republieken behalve Joegoslavië
1919: Hongarije wordt een monarchie nadat de republiek even een Sovjet was geweest
- overal waren democratische apparaten aanwezig: grondwet, parlement, verkiezingen,..
economische problemen van Oost-Europa, landhervormingen:
 Oost-Europa had nog steeds een agrarische samenleving waarbij de aristocratie een hele grote
invloed had (ook al was lijfeigenschap al afgeschaft)
 grote achterstand t.o.v. het Westen op alle vlakken: industrialisatie, geletterdheid en
onderwijs, gezondheid en hygiëne, levensstandaard,… (2de zone van beschaving  H14)
 men ging moderniseren:
- invoeren van democratische en constitutionele ideeën
- oprichten van een protectioneel tarief
- eigen industrie oprichten  uiterst inefficiënte productie met hoge kosten
 moeilijke handel want de vele grenzen vertragen het transport van goederen
+ de oude afzetmarkten hebben ook een hoog tarief opgericht
 de werkklasse leeft in armoede
 hervormingen van landbezit
 overal ging men land afnemen van de landheren en herverdelen onder de boeren
 bijna overal ontstaan kleine farms
 Polen en Hongarije geven problemen door de uiterst sterke landmagnaten
96
 na de landhervormingen:
 vele kleine politieke partijen v. boeren & kleine landeigenaars ontstaan  vaak socialistisch
 de onteigende landheren tonen zich reactionair
 landhervormingen brachten weinig economische verbetering:
- de farms waren heel klein en de boeren hadden geen kapitaal of kennis van de markt
- tegenstellingen ontstaan tussen de rijkere en de armere boeren
 men gaat democratische experimenten lanceren vanaf 1920
98. de Duitse Republiek & de Geest van Locarno
 ook in Duitsland hadden de gematigde socialisten zich stevig gevestigd
 toonden zich conservatief om te behouden wat ze reeds bereikt hadden
 toen de Bosjewieken opkwamen verschoven deze linkse socialisten naar het centrum
 in het centrum wordt men zowel slecht bekeken door links als door rechts
 Januari 1919: de Spartacisten proberen een revolutie van het proletariaat te ontketenen
 onderdrukt door de Tijdelijke Sociaal-Democratische Regering  leiders geëxecuteerd
 kloof tussen de Sociaal-Democraten en de Communisten wordt groter
 kort daarna worden verkiezingen voor een Nationale Wetgevende Vergadering gehouden
 geen meerderheid maar de Sociaal-Democraten blijven de leidende partij
 Juli 1919: nieuwe grondwet wordt aangenomen te Weimar  Weimar Republiek
 1920: een gewapende Putsch vanuit het rechtse kamp vindt plaats o.l.v. Dr. Kapp
 de regering vlucht, maar de Berlijnse arbeiders onderdrukken de Putsch
 orde hersteld, maar de regering doet weinig aan deze rechtse bewegingen
 de Weimar Republiek was heel democratisch zoals in de andere West-Europese staten
 was socialistisch, maar zeker niet meer dan in de andere staten
 verdeling van bezit en posten bleef grotendeels bewaard zoals het voordien was
 het leger was klein, maar goed getraind en heel professioneel
 dit was een van de rustigste revoluties, totaal niet zoals in andere staten
de Duitse democratie en Versailles:
 de Duitsers konden de nieuwe grensverdeling + het Verdrag van Versailles en de
“oorlogsschuld”-bepaling niet aanvaarden  niet als verdrag maar als dictaat beschouwd
 gevaar bestond dat ze ook de nieuwe democratie zouden verwerpen, aangezien deze werd
geassocieerd met de aanvaarding van het Verdrag
 de Fransen hadden nog steeds schrik voor een toekomstige nieuwe aanval van Duitsland
- Anglo-Frans-Amerikaanse verdrag werd door de Amerikanen afgezegd en de VS. &
Engeland toonden de neiging om zich van Europa te isoleren
- Frankrijk was er niet in gelukt de Rijnzone als bufferzone te gebruiken
- de Volkenbond bood ook weinig zekerheid aan Frankrijk
 Frankrijk vormt allianties met Polen, Tsjecho-Slovakije en andere O-Europese landen
+ eist dat Duitsland zijn schulden betaalt (was intussen op 35 biljoen $ geraamd door
de Reparatie Commissie)  onbetaalbaar
 Wanneer de USSR ziet dat het niet direct zou lukken om Europa te ‘sovjetiseren’ bereidt het
zich voor om diplomatieke relaties te hervatten
 Russisch-Duits Verdrag van Rapallo (1922): Rusland kreeg steun van Duitsland bij het
industrialiseren (materieel en ook door technici) + steun om het Rode Leger te verbeteren
97
reparaties, de Duitse inflatie van 1923, recuperatie:
 1923: Franse troepen gaan het Ruhrgebied bezetten
 de Duitse arbeiders gaan staken en bieden passief verzet
 Duitse regering tracht de arbeiders te overhalen en betaalt hen bonussen, maar de inflatie
was zo groot dat de Duitse Mark niks meer waard was (4 triljoen DM = 1$)
 schuldenaars betaalden af in waardeloos geld, schuldeisers kregen waardeloos geld
 lonen stegen, maar niet zoveel als dat de prijzen stijgen  leven wordt heel duur
 middelklasse verliest alles en wordt zo arm als het proletariaat, het moraal wordt de grond
in geboord  Marxisme krijgt nu ook meer aanhang bij de middelklasse
 enigste voordeel v.d. inflatie = geeft de kans om de economie her op te bouwen vanaf 0
 de geallieerden beweren niet te kunnen betalen aan de V.S. alvorens geld van Duitsland te
hebben gekregen
 1924: Dawes Plan:
- Franse troepen worden geëvacueerd uit het Ruhrgebied
- Reparatiekosten worden verminderd
- Duitsland kon in het buitenland lenen (vooral de V.S.)
 de komende 5 jaar gaan goed voor de Weimar Republiek  tot de Grote Depressie (1929)
de Geest van Locarno:
 naast de Volkenbond werden nog andere oorlogsvoorkomende maatregelen genomen
 1925: aantal verdragen te Locarno
- Duitsland sluit een verdrag met België & Frankrijk: onvoorwaardelijke aanvaarding v.
elkaars grenzen
- Duitsland sluit een verdrag met Polen en Tsjecho-Slovakije: verandering van grenzen zou
alleen plaatsvinden na discussie en overeenkomst
- Frankrijk sluit een verdrag met Polen en Tsjecho-Slovakije: zullen elkaar steunen bij een
mogelijke aanval van Duitsland
- Kleine Entente: militair verdrag tussen Tsjecho-Slovakije, Joegoslavië en Roemenië
- Groot-Brittannië sluit een verdrag waarin het de Franse en Belgische grenzen tegen
Duitsland zou beschermen
- Duitsland aanvaardt (dit keer niet onder een dictaat) zijn nieuwe grenzen van na WO I
 men spreekt over de “Geest van Locarno”:
 internationaal “Pact van Parijs” getekend door 65 landen  anti-oorlog
 1926: Duitsland komt bij de Volkenbond
 democratie lijkt te zegevieren
99. Anti-Imperialistische bewegingen in Azië
verontwaardiging in Azië:
 de Aziaten waren ontevreden door alles wat met het imperialisme te maken had
 protest tegen het Europese monopolie & speciale concessies en rechten voor westerlingen
 protest tegen de eigen minderwaardige, ondergeschikte rol
 enerzijds wou men het Westen buiten kuisen, maar anderzijds wou men het Westen imiteren
en de wetenschap & techniek overnemen om op gelijk niveau te kunnen komen
 lenen van het Westen, maar toch de ideologieën van westerse superioriteit verwerpen
 Russisch-Japanse Oorlog: Japan wint
 voor het eerst overwint een niet-blanke beschaving een Europese grootmacht in dit tijdperk
 stelt een voorbeeld voor de andere Aziaten om de verdrukking te doorbreken
 revolutie in Perzië, Turkije, China, …
98
de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie:
 bijna alle Aziatische landen waren op een of andere manier in WO I betrokken:
 Ottomaanse Rijk, Perzië, China (die achteraf minder concessies wou, maar ze niet kreeg!)
 de Europese grootmachten zaten vast in WO I en produceerden alleen voor zichzelf
 Azië wordt economisch gestimuleerd  zelf industrialiseren
 het Westen staat er op om de afhankelijke regio’s meer democratisch te maken
 de drie grootmachten (Eng., Fr. & Ned.) beginnen te experimenteren in hun kolonies met
adviserende organen, deels verkozen/aangesteld, deels Europees/niet-Europees
 1916: V.S. laat vergadering verkiezen in de Filippijnen
 de Russische Revolutie voegde een nieuwe dimensie toe aan de onrust in Azië
 het imperialisme werd met het kapitalisme geassocieerd  socialisme komt op in Azië
 de Bolsjewieken zien dat de revolutie in Europa niet op gang komt en gaan zich op de rest
v.d. wereld toespitsen  roepen in Azië op tot revolutie tegen het kapitalisme
 1920: “Congres van verdrukte Oosterlingen” te Baku (door Zinoviev)
 communisme wordt als een bevrijdende kracht gezien
 toch overschaduwt het nationalisme alles (ook ideologie) : kapitalisten en socialisten in India
blijven samenwerken tegen de Britten (Indian National Congress)
de Turkse Revolutie: Kemal Atatürk, en de Perzische Revolutie:
 de Jonge Turken waren er niet in geslaagd het Ottomaanse Rijk bijeen te houden
 het Rijk was verdeeld door de geallieerden + steunden de Griekse invasie van Turkije
 Westerse troepen bezetten delen van Anatolië en wilden Constantinopel bemachtigen
 Mustafa Kemal van het Turkse nationalistisch verzet verdrijft met een sterk leger (met
behulp van de S.U.) de Grieken en de geallieerden van het schiereiland af
 Constantinopel blijft behouden en noemt nu Istanbul
 1923: de Nationalisten en Mustafa Kemal stichten de Turkse Republiek
 kalifaat en sultanaat worden afgeschaft
 invoering algemeen stemrecht, een parlement, ministerraad en president
 volksverhuizing vindt plaats: 400.000 Turken uit Griekenland komen naar Turkije,
en 1,4 milj. Grieken gaan terug naar Griekenland  weinig plaats in Gr. voor allen
 scheiding van Kerk en Staat + godsdiensttolerantie
 nieuwe grondwet gebaseerd op de Zwitserse Code (~Code Napoleon)  Koranwet
 Polygamie afgeschaft  Vrouwen aangemoedigd de harem te verlaten + te ontsluieren
 westerse kledij wordt ingevoerd + Fez (teken van conservativiteit) wordt afgeschaft
 Westerse kalender, metrisch systeem en alfabet wordt ingevoerd + analfabetisme bestreden
 Kemal noemt zich Atatürk (Grote Turk) en de nieuwe hoofdstad wordt Ankara
1933: 5Jarenplan wordt ingevoerd voor economische ontwikkeling: hoog tarief ingevoerd
 willen volledig loskomen van het Westen  industrialisatie,…
 Perzië: 1921: Reza Khan brengt de heersende dynastie ten val + wordt Shah in 1925
 alle oude concessies, invloedsferen,.. worden afgeschaft + hernieuwing v.d. oliecontracten
 1935: Perzië wordt Iran
de Nationale Beweging in India : Ghandi & Nehru, en Nederlands Indonesië:
 Mahatma Ghandi leidt vanaf 1919 een beweging voor zelfregering en onafhankelijkheid
 wil een grotere tolerantie tussen Hindoes en Moslims bewerkstelligen  voortdurende strijd
 gebruikt alleen de “wapens van de geest” en passief verzet zonder geweld:
burgerlijke ongehoorzaamheid, boycot, hongerstakingen,…
 boycot de Britse industrie door geen ingevoerde producten te kopen
 toont zich tegen de industrialisatie: herinvoeren oud handwerk + traditionele klederdracht
 vermoord door een antimoslim Hindoefanatiekeling in 1948
 trouwste volgeling was Jawaharlar Nehru
 ook invloed vanuit Rusland  jaren 1930: ook 5jarenplan ingevoerd
 pas na WO II wordt India onafhankelijk  scheiding tussen een Hindoeïstisch India en een
moslim Pakistan  droom van Ghandi voor godsdiensttolerantie is niet uitgekomen
99
 Nederlands Indonesië:
 grote verscheidenheid in de bevolking maar Nederland had deze weten te verenigen (politiek)
 1922: rebellie van deels communisten  onderdrukt door de Nederlanders
 1937: Indonesië krijgt de status van Dominion
 1949: Onafhankelijkheid
de Chinese Revolutie: de “Three People’s Principles”:
 1911: Qing-Dynastie v.d. Manchu’s wordt omvergeworpen en de Chinese Republiek ontstaat
 militaire dictatuur van Generaal Yüan Shih-Kai tot hij sterft in 1916
 Dr. Sun Yat-Sen herorganiseert de nationalistische partij Guomindang
na de dood van Yüan wordt Sun Yat-Sen president van de rivaliserende regering in Canton
 wat rest van het oude regime zit in Beijing, de rest v.h. land is in handen van Krijgsheren
 ideeën v.d. Chinese Revolutie: de “Three People’s Principles”
 nationalisme: alle chinezen verenigd in één natie
 democratie: hiermee wordt onafhankelijkheid bedoeld
 levensonderhoud: sociale welvaart en economische hervormingen
 onder Sun Yat-Sen uitte dit zich in een constructieve dictatuur
 hoofddoel was het Verdragssysteem afschudden
 teleurgesteld nadat men er niet in was geslaagd Westerse concessies af te schaffen op de
Vrede van Parijs na WO I
 4-05-1919: demonstraties = “4 Mei-Beweging”  verhoogt antibuitenlands bewustzijn
 1921: Communistische Partij ontstaat
 1923: alliantie tussen de Guomindang en de Communistische Partij
 steun vanuit Rusland: Russische adviseurs + materiële steun
 S.U. geeft de Russische concessies op
 Britten geven er ook enkele op uit angst dat China té veel naar Rusland zou neigen
China : Nationalisten & Communisten:
 1925: Sun Yat-Sen sterft en Chiang Kai-Shek volgt hem op
 Guomindang en de Communisten lanceren een militair offensief tegen de krijgsheren en wat
rest van het oude regime  1928: oude regime in Beijing volledig omvergeworpen
 Buitenland aanvaardt de nieuwe regering + offert bepaalde privileges en concessies op met
de belofte ze na verloop van tijd allemaal af te schaffen
 1927: splitsing tussen de Guomindang en de Communisten na onrust tussen beide
 Chiang Kai-Shek gaat de communisten vervolgen om de financiële steun van de rijke
partijleden niet te verliezen
 Russische adviseurs vluchten terug naar Rusland
 vele communisten werden geëxecuteerd, een deel vlucht naar het zuiden (Mao Zedong)
 in de berggebieden in het zuiden wordt het Chinese Rode Leger gevormd
 Chiang probeert de nieuwe staat stevig neer te poten maar komt nog niet toe aan
hervormingen  Bevolking is ontevreden
 1partij dictatuur om de bevolking onder de duim te houden  antirevolutionair
 communisten maken van de ontevredenheid gebruik
 1931: Chinese Sovjetrepubliek wordt opgericht in het Zuiden
 Chiang verdrijft de communisten in het zuiden
 communisten ondernemen de Lange Mars naar het Noorden (6000 mijl)  ½ overleeft
 in het noorden vestigen ze zich weer, ondersteund door de boerenbevolking
 1937: de Communisten en de Guomindang vormen een alliantie tegen de Japanse invallen
 verenigd front tegen de gezamenlijke vijand Japan  blijft zo tot WO II
100
Japan : Millitarisme & Agressie:
 Japan was volop bezig geweest de eigen belangen uit te breiden:
 tijdens WO I  “21 Eisen” aan China, overname van Duitse concessies, troepen in Siberië
 Japan veroverde vele markten terwijl de grootmachten in oorlog zaten en was na WO I de
grootste leverancier van textiel in Azië (Japan kon goedkoper produceren en zette af in Azië)
 China wil industrialiseren, een hoog tarief oprichten en buitenlandse manufacturen bannen
 gaat tegen de bedoelingen van Japan in
 men had een verkeerd beeld van Japan  Japan was in feite erg militaristisch en op
uitbreiding bedacht  wou volledig Oost-Azië domineren
 1931: Japanse troepen trekken Mantsjoerije binnen n.a.v. de moord op een Jap. officier
 1932: 70.000 troepen landen in Shangai als antwoord op de “economische oorlogvoering”
van China tegen buitenlandse producten  troepen bezetten Mantsjoerije en
roepen Mantsjoerije als onafhankelijke staat uit (Manchukuo)
 onderzoekscommissie v.d. Volkenbond vond dat Japan de vrede verstoorde
 Japan trekt zich terug uit de Volkenbond
 men eist militaire interventie maar geen enkele Grootmacht wil troepen inzetten
100. de grote depressie: ineenstorting van de wereldeconomie
 het kapitalistische economische systeem was een delicaat systeem waarbij elke verstoring
direct gevoeld werd in alle delen van het systeem
 prijzen waren afhankelijk van vraag en aanbod
 bepaalde regio’s leefden van de verkoop van een aantal gespecialiseerde producten
 een groot deel van de productie gebeurde op krediet met wederzijds vertrouwen: de
investeerders geloofden dat ze ooit hun geld zouden terugkrijgen
 winst werd gebruikt om elders andere producten te kopen
 het hele systeem draait rond in cirkels van wederzijdse afhankelijkheid op wereldschaal!
de voorspoed van de jaren 1920 en haar zwakheden:
 1924-1929: periode van grote voorspoed  opkomst auto  veel grondstoffen nodig…
 zwakheden van deze voorspoed:
- de uitbreiding was op basis van leningen en krediet
- de lonen werden laag gehouden  minder koopkracht om de productie te verbruiken
- jaren 1920: grote agriculturele depressie  landbouwers kunnen geen fabrikaten meer
kopen of schulden terugbetalen
 de agriculturele depressie:
 tijdens WO I was de landbouwproductie naar 1/5 gereduceerd
 V.S. & Canada: landbouw wordt uitgebreid (op krediet! kon men later niet terugbetalen)
 na WO I wordt de landbouw in Europa weer uitgebreid + industrialisatie van
landbouwtechnieken
 enorme overproductie van tarwe!  ook in Azië geraakt men dit niet kwijt aangezien de
Aziaten de hoge productie- en transportkosten niet konden betalen
 prijzen dalen (laagste prijs in 400 jaar!)  ook voor katoen, graan, cacao, koffie, suiker
 werd nog erger wanneer de steden gaan besparen op voedsel als gevolg v.d. depressie
de crash van 1929 en de verspreiding van de economische crisis:
 de beurscrash in de V.S.: overal werd geld aangeboden op krediet
 de Amerikanen gaan massaal gokken op de beurs en steken er tot 5x het eigen kapitaal in
dat ze toch overal kunnen lenen  als prijzen ook maar een beetje dalen zijn ze gedwongen
de aandelen te verkopen om de leningen te kunnen terugbetalen
 1929: de beursprijzen beginnen langzaam te dalen  aandelen worden massaal verkocht
 in 1 maand tijd daalt de waarde op de New York Stock Exchange met 40%
in 3 jaar tijd daalt de waarde nog meer  5000 banken sluiten hun deuren
101
 de crisis wordt doorgegeven naar Europa
 Amerikaans kapitaal wordt teruggetrokken, buitenlands bezit wordt verkocht en de
Amerikanen stoppen met buitenlandse producten te kopen door hun lagere lonen
 overal valt de Amerikaanse markt weg  prijzen dalen
 Europese banken gaan failliet  mensen kunnen geen geld meer afhalen  koopkracht
daalt immens  overproductie  bedrijven gaan minder produceren of ook failliet
 1929-1932: wereldproductie daalt met 38%, de handel wordt gereduceerd tot 2/3
 1932: 30 milj. mensen zijn werkloos, velen werken slechts deeltijds (cijfers alleen voor Westen!)
 lonen en inkomsten dalen immens  minder koopkracht  nog meer werkloosheid
 men gaat bedelen op straat (sidewalk art voor geld)
 talent gaat verloren, men voelt zich nutteloos, gedemoraliseerd, verveeld, ontmoedigd,
verbitterd en gefrustreerd
politieke en economische reacties op de crisis:
 na 1932 werd het weer mogelijk te produceren en te verkopen
 de Grote Depressie had een einde gemaakt aan het oude economische systeem
overal namen regeringen maatregelen om hun volk van werk en inkomen te voorzien
 wereldeconomie kwam tot een einde door depressie & de maatregelen om die te overwinnen
 grootste gevolg = vormen v. economisch nationalisme  grotere zelfvoorziening en controle
 internationalisme van geld, goudstandaard & vlotte uitwisselbaarheid van valuta afgeschaft
 de muntwaarde begon te dalen: eerst in agriculturele landen, dan ook in de industriële
 Engeland kon alleen nog maar de import betalen door aan de goudreserve te raken
 goudreserve die de waarde van de pond bepaalde vermindert
 Engelsen gaan hun geld omzetten in de veiligere dollar (“flight from the pound”)
 1931: Engeland schaft de goudstandaard af en 20 andere landen + de V.S. volgen dit
voorbeeld  de munten van deze landen devalueren
 chaos in de internationale muntuitwisseling
 men gaat de eigen munt manipuleren om de eigen export te beveiligen  muntcontrole
 als men kocht van het buitenland, moest dat land het verdiende geld ook verbruiken in het
land waar het geld vandaan kwam  multilaterale handel wordt bilateraal
 soms verdween het concept markt zelfs helemaal (ruilhandel tussen Duitsland en O-Europa)
 protectionele tarieven worden weer overal ingevoerd
 1930: Hawley-Smoot tarief in de V.S. andere landen volgen
 Groot-Brittannië en zijn Dominions vormen een ‘tariff union’  voor elkaar lagere tarieven
 quota en kwantitatieve restricties worden ingevoerd
 er mag maar een bepaalde hoeveelheid van goederen ingevoerd worden
 handel gebeurt onder licenties  komt dicht bij het systeem in de U.S.S.R.
 de geallieerden kunnen hun oorlogsschulden aan de V.S. niet langer betalen
 het Amerikaanse Congres ontzegt de geallieerden om nog leningen aan te gaan in de V.S.
 de wereldeconomie breekt aldus op in concurrerende nationale economische systemen
 men tracht een eiland van economische zekerheid te vormen voor de eigen bevolking
 intensifiëren van de economische rivaliteit en nationaal egocentrisme
 pogingen om deze hindernissen te bestrijden:
 1933: International Monetary & Economic Conference in London  mislukt
culturele reacties op de crisis:
 na WO I: Modernisme
 meer innerlijk gericht, psychologisch, op de persoonlijke visie
 jaren 1930: Realisme:
 schrijvers beschrijven de pijnlijke sociale realiteit en uiten zich in politiek activisme
 men schrijft over het sociale lijden in de wereld  opkomst proletarische literatuur
 bepaalde schrijvers tonen zich aanhangers van het communisme
er is ook uiting van politiek extremisme
102
Hoofdstuk 20: democratie en dictatuur
 door de Grote Depressie rees overal de vraag naar veiligheid en zekerheid
 elke natie probeerde zich te redden en bleef zoveel mogelijk op zichzelf. Men probeerde zich
zoveel mogelijk af te schermen van de onvoorspelbaarheid van andere landen
 in sterke democratische landen moedigt de ontwikkeling tot welvaartsstaat en democratie
aan: regeringen nemen maatregelen tegen eventuele toekomstige catastrofes
 waar nog geen stevige democratische regering is gevestigd
 nood aan een leider die resultaten zou boeken  opkomst van dictatuur
Vergelijking: Parlementaire Democratie  Fascistische Staat  Sovjetstaat
103
101. de Verenigde Staten: depressie en New Deal
 President Hoover v.d. V.S. was tegen grootschalige interventie v.d. regering in de economie
 dacht dat alles vanzelf wel weer in orde zou komen (de cirkel opnieuw rond zou worden)
 stelt wel voor om alle schulden in de wereldeconomie 1 jaar uit te stellen + financiële
assistentie voor banken en spoorwegen, en de hypotheken van boeren en zelfstandigen
 weigert nog meer te doen  werkloosheid en faillissementen gaan door
 bevolking ontevreden  verkiezingen: democraat Franklin Roosevelt wordt verkozen
 herstellingsprogramma van Roosevelt: New Deal
- financiële steun voor werklozen
- programma voor tewerkstelling bij publieke werken (huizen, bruggen, scholen...)
- tijdelijke sluiting van de banken en heropening onder strikte supervisie
- goudstandaard wordt afgeschaft  dollar devalueert
- subsidies voor boeren die hun productie inkorten of duurzame gewassen gaan kweken
- subsidies voor het vernietigen v.h. voedseloverschot
- Civilian Conservation Corps voor herbebossing + tewerkstelling van 3 milj. jonge mensen
- National Recovery Administration om prijzen en productie te helpen reguleren
 gebaseerd op theorie v. Britse econoom John Keynes
 regering moet investering aanmoedigen om weer geld te doen circuleren
 groot ‘leen en investeer’ programma
 nieuwe overheidsagentschappen, meer ambtenaren + staatsschuld verdubbeld in 8j.
 maatregelen tegen overspeculatie en hernieuwde beurscrash:
- Securities & Exchange Commission om de beurs te reguleren en te controleren
- verzekeringen voor stortingen op de bank zodat men niet alles kan verliezen
- Tenessee Valley Authority vr goedkope productie & regionale economische ontwikkeling
 na 1935: gericht op verbetering v.d. werkomstandigheden en grotere economische zekerheid
- Social Security Act: verzekering tegen werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en pensioen
- Fair Labor Standards Act: 40-uren werkweek, minimumloon per uur en anti-kinderarbeid
- National Labor Relations Act: recht op vakbonden, verbod op unies van compagnies, en
inmenging van werkgevers in vakbonden of discriminatie v. leden wordt ook verboden
- Congress of Industrial Organisations opgericht voor de organisatie van arbeiders
- Sociale maatregelen: programma’s voor goedkope huisvesting en tegen krotwijken
 9 miljoen vakbondsleden in 1940  4 miljoen in 1929
 1937: kleine regressie wanneer de overheid zijn investeringen vermindert, maar de overheid
doet weer verder en de regressie is gedaan tegen 1938
 er was geen volledig herstel v.d. situatie van 1929  pas door oorlogsindustrie van WO II
 tegenstand van de zakenwereld  “zitstaking” van kapitaal, investering wordt afgeschrikt en
expansie van productie wordt duur door de hogere lonen
 “Roosevelt Revolution”: van non-interventionistische staat naar een sociale welvaartstaat
 economische staatscontrole, herverdeling van de rijkdom, systeem van sociale zekerheid
 macht van de arbeiders en invloed op de politiek groeit
 Roosevelt was populair bij de arbeiders
 4 keer verkozen! (1951: amendement zodat een president maar 2 termijnen meer mag doen)
Roosevelt had de economische crisis op een humanitaire manier aangepakt en het
vertrouwen van de burgers in het democratisch systeem hersteld
 de zakenwereld noemt hem een verrader van zijn klasse, door de New Deal zou een enorme
dure en gereguleerde bureaucratie zijn ontstaan die de vrijheid v.d. burgerij inperkt
104
102. Democratie en crisis in West-Europa: Engeland & Frankrijk
Britse politiek: de jaren 1920 en de depressie:
 Groot-Brittannië verliest steeds meer zijn afzetmarkten
 concurrentie door de opkomst van andere economisch agressieve naties en de
industrialisatie van het Oosten en andere regio’s
 het stijgen van tarieven en invoerrechten (ook in O-Europa in kleine nieuwe staten)
 vervanging van Britse steenkool door andere brandstoffen
 economische onderbreking van WO I en het niet meer kunnen hervatten v.d. handel erna
 de wereld was niet langer afhankelijk van de Britse fabrikaten + de Britse industriële
infrastructuur was verouderd t.o.v. de infrastructuur in nieuwe industriële landen
 door de depressie onderging Engeland enorme werkloosheid
 1912: 2 milj. werklozen trekken geld van de werkloosheidsuitkering (sinds 1911)
 werkloosheidsuitkering, pensioen, ziekenzorg, huisvestingssubsidies,… verminderen de
economische last & voorkomen drastische wijziging in levensstandaard begin welvaartsstaat
 arbeiders probeerden hogere lonen te bereiken  de industrie biedt hevig weerstand
 1926: staking in steenkoolmijn wordt een algemene staking van 6 milj. arbeiders
 overheid laat het leger, de marine & vrijwilligers het werk overnemen  staking mislukt
 1927: Trades Disputes Act: vakbonden worden strenger gereguleerd
 1922: Labourpartij neemt de plaats v.d. liberalen in het 2partijenstelsel in
 neemt vanaf 1918 een gematigd socialistisch programma aan  steun v.d. middelklassen
 2 regeringsperiodes: 1924 & 1929: Labour regeert onder Ramsay MacDonald
 1924: werkloosheidsregeling en huisvesting wordt verbeterd + project v. publieke werken
 felle oppositie wanneer men de USSR officieel gaat erkennen  zeker na ‘Zinovievbrief’
die oproept tot revolutie (zie p95)  1924: Conservatieven winnen de verkiezingen
 1929: verdubbeling van de Labour-representatie  MacDonald wordt premier
 Beurscrash slaat toe  effecten zijn vlug voelbaar  3 milj. werklozen
 meer geld voor de werkloosheidsuitkeringen  de goudvoorraad wordt aangetast,
taxen kunnen niet steeds betaald worden en de staatsschuld stijgt
 MacDonald stelt voor de uitkeringen te verlagen  fel protest en wordt uit partij gezet
 Macdonald vormt een coalitie van alle partijen in de “Nationale regering” en wint de
verkiezingen van 1931 (zij het met een conservatieve meerderheid in het Parlement)
 1931-1935: MacDonald, 1935-1937: Stanley Baldwin, na 1937: Neville Chamberlain
 overheid moedigt de industrie aan te reorganiseren + verleent leningen aan lage intrest
 geen volledige herstelling en werkloosheid wordt pas opgelost na invoering van de
legerplicht en een groter bewapeningsprogramma
Groot-Brittannië en de Britse Commonwealth: imperialistische relaties:
 door de verdeling van mandaten door de Volkenbond na WO I werd het Britse Rijk uitgebreid
naar een populatie van 500 miljoen mensen
 vooral problemen in Ierland, Egypte, India en Palestina na WO I
- Palestina: onderlinge strijd tussen de Arabieren, de Joden & de Britten
- Egypte: 1922: einde v.h. Britse protectoraat maar vragen over de status v. Soedan blijven
- Ierland (zie p59): Iers nationalisme is nog steeds niet bevredigd
 Duitsers wakkeren rebellie aan  ‘Easter Rebellion’ in 1916  onderdrukt
 na WO I: kleine vrijheidsoorlog v.d. Ierse nationalisten (Sinn Feinpartij)
 1922: Engeland erkent de Ierse Vrijstaat als een dominion in de Britse Commonwealth
maar de protestantse minderheid in N-Ierland wil bij Groot-Brittannië blijven
 1937: Ierse Vrijstaat verklaart zich onafhankelijk en hernoemt zich ‘Eire’
 1949: Republiek van Ierland wordt uitgeroepen los van de Commonwealth
 Ierse kwestie blijft tot op heden onopgelost: Ierland wil verenigd worden,
de protestanten willen bij G.B. blijven  huidig conflict
105
Frankrijk: de jaren 1920 en de komst van de depressie:
 in tegenstelling tot de V.S. en G.B kwam er als reactie op de crisis fascisme uit de bus
 begin ’20: Fr. is bezig met oorlogsherstel, stabilisatie v. financiën & angst voor Duitsland
 vlak na WO I zijn een aantal coalities van conservatief-rechtse partijen aan de macht
 1924-1926: Radicale-Socialisten (Edouard Herriot) aan de macht
 progressieve sociale legislatuur zolang er geen verhoging v. belastingen nodig is
 antiklerikaal, verdediger van individuele vrijheden, gericht op privé-bezit en initiatief
 Linkse partijen (eerst in coalitie met de Radicale-Socialisten) raken verdeeld
 Franse Communistische Partij opgericht  ondemocratisch & anti-parlementaire republiek
 zetelen wel in Parlement en doen mee aan verkiezingen
 extreemrechts (Action Française) opereert als militante drukkingsgroep  zetelen niet
 Financiële moeilijkheden en staatsschuld blijft stijgen: oorlogsschuld van Duitsland wordt niet
betaald, er zit investering in Rusland en een taxprogramma roept grootschalige ontduiking op
 na 1926: ministerie van Raymond Poincaré
 nieuw belastingssysteem, efficiëntere belastingsinning en overheidsbesparingen
 stabilisatie van budget en v.d. frank  schulden grotendeels opgelost en inflatie afgewend
 1926-1929: bloei: nieuwe gemoderniseerde fabrieken
 arbeiders delen hier niet in door hoge lonen  stakingen mislukken maar in 1930 kan
men een programma van sociale zekerheid afdwingen
 de Grote Depressie kwam later & was minder hard voor Frankrijk dan voor de V.S. of Duitsland
 handel verloopt slecht, werkloosheid (1935: 1 milj. + 50% werkt halftijds)
 onstabiele regering: 1933: 5 ministeries: verschansende politiek t.o.v. agressie uit Duitsland
de onrust van de depressie en het Populaire Front:
 rechts komt boven: Fascistische bonden imiteren de Duitse & Italiaanse organisaties
 1934: schandaal: Stavinsky overhaalt de plaatselijke autoriteiten van Bayonne om valse
obligaties te lanceren  pleegt zelfmoord voor alles ontdekt wordt
 gerucht gaat de ronde dat de politie hem doodde om ontdekking van overheidsbetrokkenheid
te voorkomen  Franse Republiek krijgt reputatie van corruptie  speelt in kaarten v. rechts
 Februari 1934: fascistische massa verzamelt op de Place de la Concorde, bedreigt de Kamer
en vecht met de politie  vele doden en 100en gewonden  regering is geschokt
 communisten zien gevaar in de fascisten en de Comintern moedigt hen ondertussen aan om
coalities te vormen
 Populair Front wordt gevormd: coalitie van Radicale Socialisten, Socialisten, Communisten
 doel = de Republiek tegen de fascisten verdedigen
 1936: coalitie wint de verkiezingen  Franse Socialisten hebben de meerderheid
 oprichting coalitiekabinet tussen Socialisten en Radicale Socialisten o.l.v. Léon Blum
 Communisten gaan niet mee in dit kabinet maar betuigen wel hun steun
het Populaire Front en daarna:
 Blum’s Populair Front ministerie voert een programma van verreikende hervormingen door
 dankzij grote reeks van zitstakingen van arbeiders waarbij ze directe hervormingen eisen
 “French New Deal”
- 40-uren week, betaald verlof
- collectieve wet op onderhandelen  grote groei vakbonden (1  5 milj. op 1 jaar)
 communistische en niet-communistische vakbonden verenigen zich
- wapen- en luchtvaartindustrie wordt genationaliseerd
- de fascistische drukkingsgroepen worden ontbonden (in theorie)
- reorganisatie van de Bank van Frankrijk + onder staatscontrole geplaatst
- hulp voor boeren door prijsregelingen en subsidies voor tarweaankoop
- gerechtelijk systeem voor arbeidsdiscussies
 Duitsland was ondertussen druk aan het herbewapenen
 probleem: Frankrijk kan niet tegelijk herbewapenen en hervormen
 productie in de industrie steeg nauwelijks (40urenweek toegepast door 2 dagen te sluiten)
106
 Juli 1936: Spaanse Burgeroorlog breekt uit
 Communisten vallen Blum aan omdat hij niet wil tussenkomen
 1937: Blum-regering wordt omvergeworpen  Populair Front desintegreert
 conservatief ministerie onder Adouard Daladier: houdt zich bezig met internationale crisis
 interne verdeeldheid tussen de klassen: rijkere klassen panikeerden door de sociale ophevel
West-Europa en de depressie:
 Europa is nooit echt v.d. Grote Depressie hersteld voor WO II
 Europa wordt steeds meer economisch afhankelijk van de V.S.
 de U.S.S.R. was een nieuwe industriële reus geworden
 sociale gevolgen:
- dalend geboortecijfer: families worden beperkt, er wordt later getrouwd
- bevolking stagneert en wordt steeds ouder  vergrijzing
- mannen van middelbare leeftijd zijn schaars door de vele oorlogsslachtoffers van WO I
103. Italiaans Fascisme
 Benito Mussolini was een professionele revolutionair, linkse socialist en radicale journalist
 Maart 1919: richt een militie op: fascio di combattimento  zwarthemden
 wou de nog niet geannexeerde Italiaanse gebieden (irredenta) annexeren
 Mussolini is niet tevreden met de Vrede van Parijs waarbij Italië wel deze gebieden kreeg,
maar niks van de Duitse of Turkse gebieden  weinig voor de Italiaanse glorie
 Na WO I was er grote sociale onrust als gevolg van de postoorlogse depressie en werkloosheid
 huur v.d. farms wordt niet betaald, boeren keren zich tegen landheren & verbranden voedsel
 grote stakingen in de steden, ondersteund door de Communisten
 schermutselingen tussen de Fascistische zwarthemden en de communisten en arbeiders
 tegen half 1920 worden de stakingen bedwongen, maar het geweld blijft aanhouden
 regering kwam niet echt in actie  respect voor het zwakke parlement en coalities daalt
 1921: verkiezingen: Liberalen, democraten, gematigde socialisten en Katholieken keren terug
maar 35/500 zetels gaan naar Mussolini’s Fascistische beweging Fascisten winnen aanhang
 Fascisten stelden zich voor als de beschermers van wet en orde (én bezit)
 rijkere klassen voelden zich veilig bij de fascisten en steunen sterk financieel
 patriotten, nationalisten en de middelklasse sluiten zich ook aan
 felle strijd tegen het socialisme, de communisten en al wie de fascisten niet steunde
 grote vechtpartijen, zelfs moord en brandstichting
 fascistische militanten, de squadristi, onderdrukken stakingen, vallen vakbonden aan en
verdrijven socialistische en communistische bestuursambtenaren
 oktober 1922: “Mars van Rome”
 Zwarthemden mobiliseren en dreigen met een coup in Rome  Mussolini blijft in Milaan
 soc-democratisch coalitiekabinet kan niets doen  koning weigert krijgswet af te kondigen
 Kabinet neemt ontslag  Mussolini wordt premier en krijgt 1 jaar volle macht voor
noodgevallen om de orde te herstellen en hervormingen door te voeren
 voert wet door waarbij de partij met het meeste stemmen 2/3 v.d. zetels krijgt
 1924: Fascisten winnen verkiezingen (dankzij de squadristi & controle op de stemming)
 1924: tegenstander Matteoti wordt vermoord door fascisten
 oppositie neemt ontslag uit de Kamer en de pers wil dat Mussolini ontslag neemt
 Mussolini neemt uiteindelijk de volledige verantwoordelijkheid en neemt maatregelen om zijn
dictatuur te vestigen en neemt de titel van leider of Duce aan:
- reduceert het parlement tot een onbetekenend iets
- perscensuur
- vernietiging van de vakbonden en verbod op staking
- alle partijen behalve de fascistische worden afgeschaft
 Mussolini toonde zich uiterst negatief t.o.v. de democratie maar lijkt wel efficiëntie te brengen
 geeft aandacht aan de nood voor actie en een sterke leider
 preekt voor nationale solidariteit en staatsmanagement v.d. economie
107
 Mussolini introduceerde de syndicale of corporatieve staat (althans in theorie)
 verdeling v.d. economie in 22 sectoren, waarvoor elk een “corporatie” werd gesticht
 in elke corporatie bepalen de werkgevers, samen met vertegenwoordigers v.d.
regering & de fascistische vakbonden, lonen, prijzen, werkomstandigheden en beleid
 vertegenwoordigers zitten samen in een nationale raad die de economie zo beheert dat
Italië zelfvoorzienend kan worden  alles wordt dus door de staat gecontroleerd
 corporaties worden in de regering geïntegreerd
 1939: Kamer van Afgevaardigden wordt vervangen door Kamer van Fasces en Corporaties
 representeert de corporaties en de Fascistische Partij  verkozen door de staat (volk)
 was niet democratisch, maar verbeterde de situatie wel volgens de fascisten
 de eigenlijke onrust werd onderdrukt door het verbod op vakbonden en stakingen
 bedrijven bleven privé-bezit maar alles werd wel gecontroleerd door de staat!
 de Grote Depressie: fascisme slaagt er toch niet in economische zekerheid te bereiken
 programma van publieke werken en grotere economische zelfvoorziening
- “battle of wheat” moest zorgen voor grotere voedselproductie
- ingebruikname van moerassige gronden na drainage
- gebruik van waterkracht om het tekort aan steenkool op te vangen
 nooit verandering in de sociale structuur: lage status van de boeren, arm vs rijk blijft bestaan
 steeds meer geld voor militaire en imperialistische expansie
 Fascisme sloeg elders vooral aan bij de rijkere mensen, communisten keerden zich af
104. Totalitarisme: Duits nationaal-socialisme & het Derde Rijk van Duitsland
de opkomst van Adolf Hitler:
 Hitler was reeds enorm rasbewust: dacht van zichzelf als een pure Duitser
 was gewelddadig antisemitisch, tegen de aristocratie, kapitalisme, socialisme,
kosmopolitisme, internationalisme en interraciale voortplanting
 Hitler had in WO I in het leger gediend en was na WO I in Munchen (Beieren) gestationeerd
 1919: Communistische opstand die door de regering wordt neergeslagen
= voedingsbodem voor anti-communisme/socialisme/republicanisme/democratie
 Hitler gaat bij een Duitse arbeiderspartij en wordt er de leider van
 1920: Nazi’s ontstaan hieruit  Nationale Socialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP)
 dreiging van monarchistische en antirepublikeinse organisatie
 Kapp Putsch van 1920: ook nazi’s betrokken (militie van de Bruinhemden)
 politieke moorden: Walter Rathenau en Matthias Erzberger (1922)
 1923: de Fransen bezetten het Ruhrgebied
 Hitler maakt van de onrust gebruik om de Mars van Rome uit Italië na te bootsen
 “beer hall putsch” in Munchen  onderdrukt en Hitler krijgt 5j. gevangenisstraf  zit maar 1j.
 tijdens zijn gevangenisstraf schrijft Hitler “Mein Kampf”: een stroom van persoonlijke ideeën,
racisme, nationalisme, collectivisme, historische theorieën, politieke betogen & antisemitisme
 publiciteit rond het proces + goede verkoop boek  hij wordt een nationale politieke figuur
 de grote Depressie:  lage productie, 6 milj. werklozen, buitenl. leningen worden teruggeëist
 de Duitse democratie was nieuw & nog niet helemaal ingeburgerd verliest snel aanhangers
 ontevredenheid over het Verdrag van Versailles wordt weer groter
 Hitler speelt in op deze ontevredenheid door propaganda:
- verklaart zijn ontevredenheid over de zwakke democratie
- stimuleert de Volksgeist en verklaart dat men op zichzelf is aangewezen
- laat zich positief uit t.o.v. een nieuw soort socialisme
- verklaart sterk antisemitisme (hierin ook gesteund door de andere partijen!)  zondebok
 1930: Nazi’s winnen 107 zetels in de Reichstag (6,5 milj. stemmen  800.000 in 1928)
1932: Nazi’s winnen 230 zetels en worden de grootste partij
nov. 1932: Nazi’s krijgen maar 196 zetels meer, communisten winnen in  Hitler krijgt schrik
 wordt gesteund (ook financieel) door de conservatieve, nationalistische en antirepublikeinse
elementen (aristocratie, industriëlen, landheren,…)  willen Hitler gebruiken om de massa
te bedwingen en hopen hem onder controle te kunnen houden
108
 1933: Hitler wordt Kanselier en staat aan het hoofd van een coalitiekabinet
 Hitler roept op tot nieuwe verkiezingen een week voor het Reichstag-gebouw in brand
wordt gestoken  Hitler geeft de communisten de schuld
 Nazi’s krijgen 44% v.d. stemmen, samen met de nationalisten in de coalitie 52%
 communisten uit Reichstag  Hitler krijgt dictatoriale macht in deze “noodtoestand”
de Nazistaat:
 het Derde Rijk wordt gesticht en Hitler wordt de leider, de Führer
 antisemitisme:
- Joden worden als on-Duits, non-arisch beschouwd en sterk gestigmatiseerd
- Joden kunnen bepaalde beroepen niet langer uitoefenen (publieke ambten, onderwijs,..)
- Nurembergwetten van 1935: geen burgerrechten meer voor joden + verbod op trouwen of
seksuele betrekkingen tussen Joden en niet-Joden
 09-11-1938: Kristalnacht  n.a.v. moord op Duitse ambassadeur in Parijs door een Jood
 Nazitroepen vernietigen alle Joodse synagoges, winkels en zaken + ranselen Joden af
 30.000 Joden naar concentratiekampen + de Joden worden zelf beboet voor de schade
 Duitsland is niet langer federaal: oude staten zoals Pruisen en Beieren worden afgeschaft
 alle politieke partijen behalve de Nationale Socialisten worden afgeschaft
 Hitler laat zijn eigen Nazipartij ook zuiveren op beschuldiging van het plotten tegen Hitler
 “nacht v.d. lange messen”  leiders v.d. Bruinhemden/S.A. (SturmArbeitlung) worden
vermoord door Hitler’s nieuwe SS (SchutzStaffeln)
 alle tegenstrijdige ideeën worden uitgebannen en onderdrukt  verhindert ontstaan van verzet
- Geheime Staatspolizei (GESTAPO) wordt opgericht
- “People’s Court” wordt opgericht
- openen van concentratiekamp waar 1000en zonder vorm van proces naartoe gaan
- de Kerk wordt sterk gecontroleerd en mag geen kritiek geven  men probeert de
heidense godsdiensten te doen heropleven en houdt kinderen weg uit religieuze scholen
propaganda wordt bij de opvoeding al mee ingelepeld + sterke indoctrinatie:
- Nazistische jeugdbeweging wordt opgericht (Hitler Jugend)
- Scholen en universiteiten verkondigen de juiste ideeën
 vakbonden worden vervangen door een Nationaal Arbeids Front:
- stakingen worden verboden
- werkgevers worden een soort van kleinschalige Führers onder sterke overheidscontrole
- programma van publieke werken wordt gelanceerd
- snelwegen en huizen worden gebouwd, er komt drainage van moerrassen, herbebossing
- door een sterk herbewapeningsprogramma wordt de werkloosheid opgelost
- “Strenght Through Joy”-organisatie zorgt voor entertainment voor de behoeftige mensen
 de regering laat de industrie in privé-bezit blijven, maar zorgt voor intensieve controle
 1936: 4jarenplan voor economische ontwikkeling: moedigde de zelfvoorziening aan,
onafhankelijk van buitenlandse handel: vervangproducten van synthetische stoffen worden
ontwikkeld
 handel was moeilijk door de tarieven, verschillen in munteenheid & nationalisering van industrie
 Duitsland stelt een systeem voor van bilaterale handelsovereenkomsten waarbij de andere
Europese landen eigenlijk een ondergeschikte status kregen t.o.v. Duitsland
 Wat niet door handelsakkoorden bereikt wordt kan via oorlog en verovering worden bereikt
 Duitsland is goed herbewapend en doordat alle oppositie geliquideerd is werd het volk tot
een grote gedisciplineerde oorlogslustige machine omgevormd  “Triumf Des Willens”
totalitarisme: enkele oorsprongen en gevolgen:
 Dictatuur vs. Totalitarisme
- dictatuur is tijdelijk en voor noodsituaties, een regeringstheorie
- totalitarisme was een levenstheorie, een permanente vorm van dictatoriale maatschappij
met het excuus van een eeuwigdurende noodsituatie
109
 het totalitarisme in de Sovjet Unie was steeds moeilijker te onderscheiden v. andere
vóór Stalin: - het was een tijdelijke dictatuur, niet op een individuele leider gericht
- niet nationalistisch door de beklemtoning v.d. wereldrevolutie
- was niet buitengewoon racistisch & toonde zich niet oorlogszuchtig of pro-geweld
vanaf Stalin: - deze 1partijstaat leek niet meer tijdelijk te zijn en vestigde zich permanent
- cultus rond de leiderfiguur van Stalin ontstaat
- steeds meer nationalistisch, op de glorie van de S.U. gericht
- onderdrukking en uitschakeling van de oppositie
 Totalitarisme was reeds stilaan gegroeid sinds de middeleeuwen:
 overheid had steeds meer controle verkregen over het gerecht, bewapening, belastingen, de
Kerk, economisch beleid, onderwijs en publieke welvaart  proces versterkt door WO I
 totalitarisme droeg deze ontwikkeling gewoon verder uit tot een extremere vorm
 geven een volledige levensfilosofie aan het volk
 deze nieuwe levensfilosofie steunt sterk op historisch nationalisme
 minder aandacht voor individu, maar voor een staatstheorie met daarin de staat als 1 geheel
= uiting van communautaire leer: de mens is een gemeenschapswezen, een cel in het geheel
 geen eigen onafhankelijk bestaan: alles wordt bepaald door het regime, zelfs opvoeding
 geen zelfstandige ideeën  de juistheid van ideeën hangt af van wiens idee het is (staat)
 zelfs wetenschap verschilt van die van andere regimes (Naziwetensch., Sovietwetensch.)
 ideeën werden verspreid & ingeburgerd door totale propaganda gemonopoliseerd door de staat
 men bracht een hele levensvisie over, bepaalde en manipuleerde het denken
- oprichting van ministerie van propaganda in Duitsland o.l.v. Goebbels
- geschiedenis wordt herschreven, pers moet schrijven volgens de juiste ideologie
- cultus rond de leiderfiguur wordt enorm, leuzen worden afgespeeld in de straten
 niemand kon nog enige andere informatie krijgen behalve hetgeen de overheid zelf kwijtwil
 enorme vervorming v.d. objectieve waarheid  men wordt ideeën in het hoofd geplant en
de mensen accepteren het allemaal  Duitse burgers verliezen de rede
 Racisme en in het bijzonder anti-semitisme + ontstaan v.h. arische ideaal
 men ziet de natie als een biologische entiteit met dezelfde fysieke erfenis en eigenschappen
 vanaf de 19e eeuw hadden de Joden zich gemengd onder de bevolking en posities
bemachtigd zodat ze als gevaarlijke zakenconcurrenten werden bekeken
 propaganda verspreidt dit en leidt de aandacht af van de echte maatschappelijke problemen
 typisch voor totalitaire regimes is dat ze aan de macht komen door angst voor klassenconflict
rond te strooien, en eenmaal ze aan de macht zijn, om te verklaren dat het probleem is opgelost
en ze onmisbaar zijn ( democratieën die toegeven dat er klassenproblemen zijn)
 beweren een klassenloze maatschappij bereikt te hebben aangezien het volk allemaal achter
hetzelfde regime staat en alle goede burgers gelijke voordelen genieten
 men steekt de schuld van alle problemen op het buitenland:
 mensen met klachten worden beschuldigd van collaboreren met politieke tegenstanders
 problemen worden op de internationale strijd tussen rijke en arme naties gestoken
 dit geeft de indruk dat oorlog een mogelijke oplossing voor sociale problemen is
 totalitarisme verheerlijkt geweld:
 grote sociale onrust en geweld van de Zwarthemden en Bruinhemden
 herintroductie van marteling!
de verspreiding van dictatuur:
 totalitarisme verspreidt zich door Europa  maar 10/27 landen blijven echt democratisch
 door de zwakheid van parlementair systeem, vijandigheid t.o.v. reactionairen, angst voor
Bolsjevisme, ontevredenheid over ethische minderheden, de Grote Depressie
 Portugal (1932): Salazar regeert 4 decennia, Oostenrijk: Dollfuss met een rechtse dictatuur,
onderdrukt de socialisten, Spanje: Franco (zie p112), militaire dictaturen in Latijns-Amerika
 velen onderdrukken de individuele vrijheid, verbieden stakingen en vakbonden,…
 verheerlijking van geweld en oorlog, de schuld geven aan het buitenland van sociale onrust,
de herbewapening en de ambitie van de dictators zorgen voor een internationale crisis
110
Hoofdstuk 21: de Tweede Wereldoorlog
 Vrede is er alleen als men de huidige omstandigheden aanvaardt
 Duitsland, Italië en Japan waren ontevreden met de uitslag van de Vrede van Parijs
 WO II = meest destructieve conflict in de menselijke geschiedenis
 heeft bijgedragen tot de groei van de V.S. en de Sovjet Unie tot supermachten
105. de zwakte van de democratieën: terug naar oorlog
het pacifisme en onenigheid in het Westen:
 Pacifisme = houding volgens welke men geweld afwijst als middel om een doel te bereiken
 Westerse democratieën willen vrede bewaren, ongeacht de gevolgen ervan
 sterk geloof dat men met 2 moet zijn voor oorlog  oorlog kan steeds voorkomen worden
 Fransen hadden de helft v.d. jonge mannelijke bevolking verloren in WO I
 herhaling hiervan door nog een oorlog zou desastreus zijn  Fransen zijn defensief
 vals veiligheidsgevoel door de Maginotlijn (Fr. Chinese Muur op grens met Duitsland)
 sterk buitenlands beleid was moeilijk door sterke links-rechtse verdeeldheid
 V.S. & G.B.: de horror van WO I zat nog vers in het geheugen  het volk wil vrede
 sterk buitenlands beleid was ook hier moeilijk door sterke links-rechtse verdeeldheid
 de V.S. wou niet weer in oorlog betrokken worden en isoleerde zich
 Sovjet Unie: ontevreden over de regeling in O-Europa na WO I
 ontevreden over het cordon sanitaire tegen Rusland, en uitsluiting van Bolsjevisme
 waren ook bang voor buitenlandse aanvallen en invasie
 Mein Kampf: Hitler schrijft dat hij het Bolsjevisme wil onderdrukken en wil wegwissen
 de S.U. zoekt bescherming:
- 1934: de S.U. gaat bij de Volkenbond
- de communistische partijen in Europa worden aangemoedigd coalities te vormen
- 1935: S.U. sluit steunverdragen met Frankrijk en Tsjecho-Slovakije
 een echte coalitie wordt echter niet gevormd  Westen wantrouwt de S.U. nog altijd
de opkomst van de Nazi-agressie:
 Hitler speelde handig in op de oorlogsangst v.d. democratische staten: hij daagde hen steeds
net genoeg uit om zijn zin te krijgen, maar zich geen oorlog op de hals te halen. Wanneer men
dan dacht dat de vrede veilig was gesteld ging Hitler hetzelfde scenario steeds herhalen.
 1933: Duitsland stapt uit de Volkenbond en uit de ontwapeningsconferentie
 1934: Duitsland tekent een pact van non-agressie met Polen + in Oostenrijk voeren de Nazi’s
een putsch uit en vermoorden de Kanselier Dolffus en eisen de vereniging met Duitsland
 Mussolini wil dit niet en mobiliseert troepen naar de grens  Hitler laat het rusten
 1935: in een volksbesluit stemt het Saarland voor een vereniging met het Duitse Rijk
 03-1935: Hitler klaagt het bewapeningsverbod voor Duitsland aan en begint openlijk te
bewapenen  Eng., Fr. & It. doen niets: Eng.sluit zelfs een akkoord over de zee met Duitsland
 7-03-1936: Hitler verwerpt de Locarno-akkoorden en stuurt troepen om het Rijnland te bezetten
 gebruikt het nieuwe Franco-Sovjet pact als een excuus
 Frankrijk wil ingrijpen, maar alleen met steun van Groot-Brittannië
 G.B. wil geen oorlog alleen om Duitse troepen van Duitse grond af te houden  niks gebeurt
 1937: er is onrust in Danzig (de in het Verdrag v. Versailles onafhankelijk verklaarde stad)
 03-1938: Duitse troepen komen Oostenrijk binnen & verenigen het met Duitsland (Anschluss)
 09-1938: de problemen in Tsjecho-Slovakije en de Munchencrisis (zie verder)
 ondertussen had Italië in 1935 Ethiopië veroverd (2de poging  was eens mislukt in 1896)
 tegenstand vanuit de Volkenbond  sanctie: er mogen geen wapens of onafgewerkte
producten meer aan Italië verkocht worden
 maar Italië mag Ethiopië wel behouden  men kon dit Italië moeilijk weigeren aangezien het
nooit eerder in de kolonies had mogen delen
111
de Spaanse Burgeroorlog, 1936-1939:
 1931: Alfonso XIII wordt verdreven na een revolutie  Spaanse Democratische Republiek
 programma van sociale en economische hervormingen  kon extremisme tijdelijk inperken
 antiklerikaal: scheiding Kerk/staat, geen kerkelijke controle meer over de scholen
 toekenning bep. locale autonomie  Catalonische onafhankelijkheidsstrijd verliest kracht
 boeren worden tevreden gesteld door herverdeling van land
 na 1933: rechtse en conservatieve partijen komen aan de macht  onpopulaire regering
 opstanden in mijnen en Catalonische onafhankelijkheidsstrijd worden onderdrukt
 feb 1936: nieuwe verkiezingen  linkse partijen vormen een populair front en winnen
 juli 1936: opstand tegen de Republikeinse regering o.l.v. Generaal Francisco Franco
 3 jaar lang burgeroorlog: ergste in de Spaanse geschiedenis  600.000 doden
 maart 1939: Franco vestigt een autoritair, fascistisch type van regime
 V.S., Frankrijk en Engeland verboden tijdens de burgeroorlog wapenleveringen aan Spanje
 27 landen doen mee, Duitsland, Italië en de Sovjet Unie doen niet mee
 Duitsland & Italië sturen troepen, S.U. stuurt adviseurs, en allen sturen wapens en uitrusting
 Rusland steunt de communisten, Duitsland en Italië steunen Franco
 de burgeroorlog verdeelt de wereld in een fascistisch en antifascistisch kamp
 1000en Amerikanen en Europeanen gaan vrijwillig meevechten
 de burgeroorlog heeft Duitsland en Italië samengebracht
 ondertussen had de Ethiopische oorlog Italië vervreemd van Frankrijk & Engeland
 Mussolini en Hitler raken tot een akkoord en vormen de Rooms-Berlijnse as
 1940: Japan tekent intussen een anti-Comintern Pact met Duitsland  Italië doet ook mee
 is een diplomatieke alliantie in een anticommunistisch jasje
 1937: Japan lanceert een offensief in China en verovert bijna heel het land
 bezetting van Nanjing was enorm gewelddadig (“rape of Nanjing”)
 de Volkenbond slaagt er niet in om Japan terug te fluiten, men was te druk bezig in
Europa, dus kon Japan ongestoord zijn gang gaan
 1938: Mussolini staat toe dit keer wel toe dat Hitler Oostenrijk in zijn Rijk opneemt
de Munchencrisis: climax van de verzoening:
 er heerste onrust in Tsjecho-Slovakije:
 de 3 milj. Duitsers waren ontevreden over hun positie  wonen vooral in Sudentenland
 andere etnische minderheden (Polen, Hongaren,..) voelden zich er ook niet thuis
 Tsjecho-Slovakije = goed voorzien van allianties ((Fr, SU, Kleine Entente  zie Locarno p98)
 alle belangrijke wapenindustrie, het leger en versterkingen bevonden zich in Sudentenland
 Hitler eist om Sudentenland te mogen annexeren
 geruchten gaan de ronde dat de Duitsers op het punt staan een invasie uit te voeren maar
Hitler stelt iedereen gerust  Rusland, Eng. & Fr. zijn opgelucht maar beginnen te
onderhandelen in de kwestie om een mogelijke oorlog te voorkomen
 1938: Munchen: Chamberlain en Daladier onderhandelen met Hitler (Mussolini is erbij)
 men komt tot een akkoord en Eng. & Fr. oefenen druk uit op Tsjecho-Slovakije
 Hitler annexeert Sudentenland en krijgt zo de hele Tsjecho-Slovaakse defensie in bezit
 dit toont de zwakheid van de westerse democratieën  ze willen oorlog ten allen koste
vermijden (Duitsland was nu heel sterk), en realiseren zich Hitler’s ware bedoelingen niet
+ men hoopt in stilte dat de fascisten en communisten elkaar zouden vernietigen (oosten)
 herindeling van Tsjecho-Slovakije volgens de etnische minderheden
 Teschen gaat naar Polen, Hongarije krijgt 20 milj. km² van Slovakije
einde van de verzoening:
 03-1939: Hitler valt het Tsjechische deel van Tsjecho-Slovakije binnen
 hij maakt het tot een Duits protectoraat en verklaart Slovakije onafhankelijk
 hij neemt Memel van Litouwen in beslag en eist Danzig en een stuk Polen op
04-1939: Mussolini neemt Albanië in
112
 het Westen heeft eindelijk door wat er gebeurt en bereidt zich voor op de oorlog
 Engeland biedt garanties aan Polen, Roemenië en Griekenland
 Engeland tracht een anti-Duitse alliantie met Rusland te sluiten maar Polen & de Baltische
staten weigeren Russische troepen op hun grondgebied toe te laten
 de Westerse landen laten het zo en S.U. voelt zich beledigd dat ze zo weinig moeite doen
 08-1939: Rusland sluit een pact van non-agressie met Duitsland
 ze zouden Polen onder elkaar verdelen
 S.U. zou Bessarabië en invloed in de Baltische Staten krijgen, in ruil blijft Rusland uit de
oorlog tussen Duitsland en het Westen, of tussen Duitsland en Polen
 deze alliantie tussen tegengestelde ideologieën verstomde de wereld
 1-09-1939: Duitsland valt Polen binnen
3-09-1939: Eng. & Fr. verklaren de oorlog aan Duitsland  begin WO II
106. de triomfjaren van de asmogendheden
Nazi Europa, 1939-1940: Polen en de val van Frankrijk:
 1-09-1939: invasie van Polen: sterke Duitse leger voert een Blitzkrieg uit
 na een maand is alle georganiseerde verzet weg en wordt Polen in het Rijk ingelijfd
 2 weken later valt de S.U. Oostelijk Polen binnen
 vestigt versterkte basissen in de Baltische Staten (Estland, Letland, Litouwen)
 S.U. wil een deel van Finland, aangezien Leningrad maar 20 mijl v.d. grens lag (= gevaarlijk)
 Finland weigert  11-1939: S.U. valt Finland aan
 Westen steunt Finland materieel + S.U. wordt uit de Volkenbond gegooid
 03-1940: S.U. wint en neemt iets meer gebied dan het eerst had gevraagd
 in het Westen was het ondertussen redelijk rustig  schemeroorlog
 Frankrijk verschuilt zich achter de Maginotlijn en Duitsland achter de Siegfriedlijn (Westmuur)
 Westen hoopt een strijd nog te ontwijken, Duitse troepen worden verder getraind
 04-1940: Duitsland valt Noorwegen aan  wil doorgang verzekeren voordat Engeland de kans
krijgt watermijnen te leggen om de toegang tot Zweeds ijzererts te blokkeren
 Denemarken wordt ook onder de voet gelopen  geallieerde luchtmacht moet terugtrekken
 10-05-1940: aanval op Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk
 onhoudbaar door massaal gebruik van tanks, zware bepantsering en duikbommenwerpers
 geallieerden zien Centraal-België als Duits doel  beste Franse/Britse troepen gestuurd
 de Fransen dachten dat de Maginotlijn en de Ardennen de Duitsers zouden tegenhouden
 Duitsers sturen hun hoofdmacht doorheen de Ardennen (mét tanks wat volgens Fr.
onmogelijk was) en dringen zo N-Frankrijk binnen  stuiten slechts op zwak verzet
 bereiken de zee en snijden zo de troepen in België af van de geallieerden
 Nederl. capituleert, België vraagt wapenstilstand + groot deel Franse troepen geeft zich over
 de Britten trekken terug naar Duinkerke en evacueren 330.000 troepen in de week van 4 juni
 juni: Duitsers stoten door in Frankrijk  22 juni: wapenstilstand  N-Frankrijk geeft zich over
 Vrije Franse Regering o.l.v. Charles De Gaulle vestigt zich in Engeland
 verzetsbewegingen in Frankrijk ontstaan
 1/3 v. Frankrijk (zuiden) is onbezet gebleven, en heeft nu als hoofdstad Vichy
 autoritair regime onder maarschalk Pétain en Pierre Laval  einde Derde Republiek
 erge collaboratie met de Duitsers  uitleveren van Joden en Franse arbeiders aan Hitler
 Mussolini valt Frankrijk aan in juni 1940 + valt Griekenland binnen + gaat strijden tegen de
Britten in N-Afrika  bezet samen met Hitler nu bijna het volledige Europese continent (V.S. is
neutraal + staan op goede voet met Spanje)
 Duitsland gebruikte oorlogsslachtoffers als arbeiders om de oorlogsindustrie op peil te houden
 Duitse troepen verspreiden zich over heel Europa  Festung Europa
 in elk land vonden de Duitsers collaborateurs (Vidkun Quisling  fascisten v. Noorwegen)
 in de Duitse strijd tegen de USSR vochten zelfs 500.000 niet-Duitsers mee bij de Waffen SS
113
De Slag om Groot-Brittannië en Amerikaanse hulp:
 1940: Groot-Brittannië was nu het enige land in oorlog met de asmogendheden
 Winston Churchill was ondertussen premier geworden
 vroeg materiële steun aan de Amerikanen
 Amerikanen waren sterk verdeeld in isolationisten en interventionisten
 Roosevelt was een interventionist en besluit dat de V.S. ook in gevaar is  wil de
publieke opinie achter zich & besluit om de geallieerden te steunen zonder zelf te vechten
1940: verscheping van wapens naar G.B. + 50 torpedojagers om in ruil Amerikaanse
basissen in Newfoundland, Bermuda en de Caribische eilanden te mogen vestigen
 1941: Lend-Lease: bevoorraden van de geallieerde landen  vanuit Groenland/Ijsland
 legerplicht wordt ingevoerd. leger, vloot en luchtmacht wordt opgebouwd
 de Duitsers plannen een invasie van G.B. maar moeten eerst controle over de lucht krijgen
 herfst 1940: climax van luchtaanvallen  bombardementen
 Britisch Royal Air Force weten de aanvallen af te slaan, en kon aanvallen
onderscheppen door het kraken van de Duitse communicatiecode met de Britse
informatieoperatie ‘Ultra’  Duitse opzet mislukt
 zware schade aan de steden, 1000en doden  maar productie en het moraal blijft hoog
 winter 1940-1941  Duitsers richten zich op het Oosten (USSR)
De Nazi invasie van de Sovjet Unie: het Russische front, 1941-1942:
 het Nazi-Sovjet Pact van 1939 gaf problemen  discussies over Oost-Europa
 S.U. hadden intussen al Sovjets gemaakt van de Baltische Staten en Bessarabië
 Russen wilden ook nog uitbreiden in de Balkan
 Hitler ziet dit niet zitten want wil Oost-Europa als tegenhanger van het Industriële Duitsland
 1941: laat Roemenië, Bulgarije en Hongarije bij de asmogendheden aansluiten
 worden net zoals Joegoslavië en Griekenland bezet door Duitse troepen
 22-06-1941: Hitler valt Rusland binnen  Stalin is totaal verrast en eerste verdediging is zwak
 Hitler wil vooral de tarweoogsten uit Oekraïne en de olie uit de Kaukasus
 3 milj. troepen vallen de S.U. binnen  tegen herfst is Wit-Rusland en Oekraïne veroverd
 N: Leningrad werd belegerd, Z: invasie v.d. Krim en belegering van Sebastopol
 Duitsers zijn nu slechts 25 mijl van Moskou verwijderd
 Stalin richt de verdediging op en het Rode Leger doet een tegenoffensief
 Hitler neemt het bevel over en begint een groot offensief in het Kaukasusgebied (1942)
 de Duitsers nemen Sebastopol in en gaan nu -Stalingrad belegeren
 idee van korte oorlog wordt opgegeven en Hitler past de economie aan een lange oorlog aan
 Albert Speer coördineert arbeid en productie van 1942-1944  wapenproductie x3
1942, een jaar van tegenslagen: de Sovjet Unie, Noord-Afrika, de Pacific:
 1942: de Duitsers waren in het oosten nog maar 100 mijl v.d. Kaspische Zee verwijderd
 S.U. wist zich toch staande te houden: industrie werd naar Siberië verplaatst zodat de
economie en het beleid kon blijven draaien  gebruik v.d. strategie v.d. verbrande aarde
 de asmogendheden in Noord-Afrika:
 09-1940: Italië verovert Libië en steekt door naar Egypte
 Churchill haalt troepen uit de Slag om G.B. en stuurt ze naar N-Afrika
 Italianen worden weggedreven van het Suezkanaal, Engelsen stoten diep door in Libië
+ Italianen worden uit Ethiopië verdreven = einde Oost-Afrikaanse Rijk
 Duitse elitetroepen (Afrika Korps) o.l.v. Rommel heroveren Libië en penetreren Egypte
 Britten versterken zich nabij Al Alamein  houden de Duitsers tegen
 Japan was sinds 1940 geallieerd met Duitsland en Italië
 1941: neutraliteitspact tussen Japan en de Sovjet Unie
 Japan ontvangt van Vichy-Frankrijk concessies op Indochina en een aantal militaire basissen
 V.S. is te laat om een embargo tegen staalexport naar Japan op te richten
 premier van Japan Generaal Hideki Tojo verklaart dat het de bedoeling is alle Britse en
Amerikaanse invloed uit Azië te bannen  is wel bereid onderhandelingen aan te knopen
114
 7-12-1941: verrassingsaanval van Japan op Amerikaanse basis Pearl Harbor in Hawaii
 tegelijk aanvallen op Guam, Midway, Hong Kong en Maleisië
 dit gaf Japan vrij spel in de westelijke Pacific
 8-09: V.S. en G.B. verklaren oorlog aan Japan
 11-09: Duitsland en Italië verklaren oorlog aan de V.S., net zoals de satellietstaten
= begin échte wereldoorlog
 2 maanden later palmt Japan Singapore in (belangrijke Britse havenbasis)
 1942: Japan verovert de Fillipijnen, Maleisië en Nederlands Indonesië
+ valt Nieuw-Guinea en de Aleoeten binnen en bedreigt Australië
 breiden uit naar de Indische oceaan: veroveren Birma en vallen bijna India binnen
 overal zijn er collaborateurs, dit zijn vooral vijanden van het Europese Imperialisme
 Japan krijgt het idee van een Greater East Asia Co-Prosperity Sphere onder Japans regime
 jaar van tegenslagen  asmogendheden stonden heel dicht bij wereldoverheersing
 deze overdreven ambitie (en hoogmoed) speelde een grote rol in de geallieerde overwinning
107. de overwinning van het Westen en de Sovjet Unie
plannen en voorbereiding, 1942-1943:
 jan. 1942: geallieerden waren nu met 26 naties  Grote Alliantie  Verenigde Naties genoemd
 G.B. en de V.S. verenigden hun hulpbronnen in een Combined Chiefs of Staff  sterke coalitie
 ondertussen in de Pacific:
- Australië werd de hoofdbasis voor aanvallen tegen de Japanners
- De Japanse zuidwaartse expansie wordt tegengehouden door de Amerikanen
- 1942: overwinningen voor de geallieerden: Slag om de Coral Sea en om Midway
+ Amerikaanse troepen landen op de Solomoneilanden en Guadalcanal  island hopping
 men wou zich eerst concentreren op de Duitsers en dan pas op de Pacific
 Russen willen een tweede front in het Westen om de druk op de S.U. te verlichten
 de V.S. en G.B. waren nog niet klaar om Festung Europa direct aan te vallen
 de V.S. was nog volop de oorlogsindustrie aan het opzetten + troepen trainen (12 milj)
 vrouwen werden in grote aantallen in de oorlogsindustrie geplaatst  in Duitsland niet
 Duitse duikboten in de Atlantische oceaan blokkeren het Amerikaanse leger in de V.S.
 langzaamaan beginnen de geallieerden de slag om de Atlantische oceaan te winnen
 dreiging v.d. duikboten grotendeels uitgeschakeld
 grote luchtbombardementen in Duitsland worden gelanceerd
 geen precisiebombardementen  steden vernietigd, vele burgers gedood (Hamburg)
 invasie op het land wordt uitgesteld tot 1944 omdat er niet genoeg troepen zijn overgezet
uit de V.S. en Japan nog steeds aandacht vraagt  Russen denken dat het Westen niet
meer van plan is het leger van de Duitsers aan te vallen
de ommekeer, 1942-1943: Stalingrad, Noord-Afrika, Sicilië:
 Anglo Amerikaanse macht o.l.v. Eisenhower doet een verrassingsinvasie in Algerije & Marokko
 worden geholpen door Admiraal Darlan v. Vichy Frankrijk  maar die wordt vermoord
 vechten zich een weg naar Tunesië
 de Britten in Al Alamein (o.l.v. Montgomery) voeren een tegenoffensief & verdrijven de Duitsers
 Duitse leger wordt verpletterd in Tunesië tussen beide geallieerde legers
 mei 1943: asmogendheden zijn verdreven uit Noord-Afrika
 ondertussen nemen de Duitsers Vichy Frankrijk ook op in hun Rijk
 Fransen vernietigen hun vloot om die niet in Duitse handen te laten vallen
 in 1942 belegert Hitler Stalingrad (250.000 man) grootste deel v.d. stad is reeds ingenomen
 Rode Leger o.l.v. Zhukov duikt op en verslaat het Duitse leger
 feb. 1943: 100.000 resterende Duitse troepen in Stalingrad geven zich over
 Russen voeren een tegenoffensief & heroveren bijna alles wat ze tot nu toe verloren hadden
 ondertussen was de S.U. ook opgenomen in het Lend-Lease systeem van de V.S.
 V.S. doet enorme bevoorrading aan de S.U. (wapens, voedsel,…) maar de verliezen
blijven enorm groot  S.U.-verliezen in Stalingrad = meer dan de V.S. in de hele oorlog
115
 juli-aug 1943: Britten, Canadezen en de V.S. veroveren Sicilië
 Mussolini valt en sticht Italiaanse Sociale Republiek in N-Italië  vermoord door anti-fascist
 Nieuw regime (o.l.v. Badoglio) wil vrede maken maar de Duitsers bezetten Italië
 oktober: Italië verklaart de oorlog aan Duitsland en is nu ook een geallieerde
 geallieerden vallen aan vanuit Z-Italië maar omdat de meeste troepen vastzitten bij het
kanaal is er geen vooruitgang  patstelling
het geallieerde offensief, 1944-1945: Europa en de Pacific:
 een offensief was moeilijk
 Duitsers konden bij een aanval vlug hele legers mobiliseren door het grote spoorwegennet
 nood aan goede planning  10.000 luchttuigen dekken de overzet + hele vloten
bombarderen de kust, 4000 transportschepen brengen de troepen over het kanaal
 5-05-1944: Landing in Normandië  130.000 troepen op 1 dag, 1 miljoen na een maand
 de kust wordt ingenomen en een westfront wordt gevormd
 in augustus wordt Parijs bevrijd, in september zitten ze al aan de Duitse grens
 overal duiken de ondergrondse verzetsbewegingen op die de collaborateurs buiten drijven
 20 juli 1944: bomaanslag op Hitler  mislukt, Hitler is slechts gewond
 augustus: geallieerden landen nu ook in Z-Frankrijk  Duits verzet wordt groter
 Hitler voert het Ardenneoffensief tegen de geallieerden (onder radiostilte)
 zware verliezen, maar geallieerden blijven staande, en Hitler’s reserves geraken op
 gebruik van de eerste raketten tegen de Engelsen  mag niet baten voor de Duitsers
 geallieerde bombardementen blijven doorgaan (Dresden feb. 1945  500.000 burgers †)
 maart 1945: geallieerde troepen steken de Rijn over en grote delen v.h. Ruhrgebied vallen
 1944: ondertussen veroveren de Russen Oekraïne, Wit-Rusland, Baltische Staten & O-Polen
 in augustus bereiken ze Warschau
 Pools ondergronds verzet wil de Duitsers verdrijven maar Stalin onderdrukt dit bloedig
 wou niet dat Polen bevrijd werd door non-communistisch Pools leiderschap
 Russen bevrijden Roemenië en Bulgarije, die direct de oorlog verklaren aan Duitsland
 1945: Russen veroveren O-Pruisen, Silezië en bereiken tegen feb. de Oder (40 mijl v Berlijn)
 Hitler verplaatst troepen v. het westen naar de Oder om Berlijn te beschermen
 maart/april: Budapest en Wenen worden veroverd
 april: Britten bereiken de Elbe (60 mijl v. Berlijn)
 geallieerden laten Rusland de kans om Berlijn en Praag te veroveren (voor de goede relatie)
 geallieerden eisen de onvoorwaardelijke overgave
 30-04: Hitler pleegt zelfmoord en zijn opvolger Admiraal Doenitz geeft zich over op 8-5-1945
 gevechten op het Italiaanse front waren paar dagen eerder al gestopt
 de totale gruwel van het nazi-regime komen nu boven
 holocaust, uitgemoorde dorpen, vermoorde gijzelaars,…
 jodenvervolging was afgesproken als oplossing v.h. Joodse probleem op de Wannseemeeting (01-1942)  eerste keer dat genocide zo systematisch en georganiseerd gebeurde
 de strijd tegen Japan sleept nog 3 jaar aan
 vanuit de Solomon eilanden vechten de Amerikanen verder via de Fillipijnen, via alle andere
eilanden in de Pacific  sterke Japanse tegenstand: de geallieerden betalen een hoge prijs
 10-1944: geallieerde overwinning bij de Slag om de Leytegolf (Fillipijnen)
 1945: strategisch eiland Iwo Jima en daarna Okinawa worden veroverd (vlak bij Japan)
 luchtoffensief wordt gelanceerd en de Japanse industrie en vloot wordt platgebombardeerd
 men gelooft niet dat Japan zich zal overgeven en bereidt zich voor op een invasie
 6-08-1945: Atoombom op Hiroshima  78.000 doden en 1000en gewonden/besmetten
2 dagen later verklaart de S.U. de oorlog aan Japan en valt Mantsjoerije binnen
9-08-1945: Atoombom op Nagasaki  Japan geeft zich over (2-09)
 Keizer blijft aan de macht, maar Japan wordt militair bezet
116
 einde WO II:
50 miljoen doden: 6 milj. Joden, 20 milj. Russen, 4 milj Duitsers, 2 milj. Chinezen,
6 milj. Polen (waaronder 3 milj. Joden) + enorme vernietiging van steden, fabrieken,..
 nieuwe vormen van genocide en gebruik van massavernietigingswapens
 helft v.d. gewonden kon wel gered worden dankzij de medische vooruitgang
108. Vrede
 verschil met WO I = geen vernederende verdragen zoals het Verdrag van Versailles
 08-1945: Atlantic Charter: Roosevelt en Churchill (~14 punten van Wilson)
 legde de ideologische basis voor de vrede: Vier Vrijheden van Roosevelt
- onafhankelijkheid en zelfbestuur zou hersteld worden waar die was afgenomen
- alle naties zouden gelijke toegang tot de wereldhandel krijgen
- samenwerken v. alle volken om economische veiligheid & hoge levensstandaard te bereiken
- naties zouden verzekerd zijn van hun vrijheid en tegen agressie in internationale zaken
 conferenties van 1943: Casablanca: men zou onvoorwaardelijke overgave eisen
 dec 1943: Teheran: Roosevelt, Churchill en Stalin  praten over de bezetting na de oorlog,
demilitarisatie v. Duitsland en oprichting v.e. internationale organisatie na de oorlog
 discussies over territoriale en politieke beslissingen werden tot de overwinning uitgesteld,
men wou zeker blijven van onverdeeldheid in de coalitie met de Sovjet Unie
 strategie over de Landing in Normandië en het einde v.d. oorlog wordt uitgestippeld
 1945: Yalta: Roosevelt was hier een soort bemiddelaar tussen Stalin en Churchill
 akkoorden over Polen, O-Europa, de toekomst van Duitsland, de oorlog in Azië & de V.N.
 Oost-Europa: Stalin moet een aantal beloftes maken:
- er moeten regeringen komen die democratisch verkozen zijn en representatief zijn
 een regering die zich aan de S.U. onderwerpt
- er moeten zo vlug mogelijk vrije verkiezingen komen in O-Europa  zijn er nooit geweest
 Polen wordt naar het westen verschoven (krijgt een deel v. Duitsland)
 Duitsland wordt ontwapend en verdeeld in 4 invloedsferen (Fr., Eng., V.S., S.U.)
 S.U. wil een schadevergoeding van 20 bilj. $ aan Duitsland vragen (10 ervan voor de S.U.)
 V.S. en Eng. weigeren  S.U. zou wel de helft krijgen van hetgeen men zou krijgen
 Verenigde Naties wordt opgericht  dit zou de vrede moeten bewaren
 permanente leden zijn de Grootmachten, de kleinere staten krijgen ook een rol
 S.U. wil 16 stemmen (voor zichzelf + als overheersers v. O-Europa)  krijgen er maar 3
 S.U. belooft na 3 maanden tussen te komen in de Aziatische oorlog maar wil compensaties
 territorium en concessies verloren in de Russisch-Japanse oorlog krijgen ze terug
 ze krijgen ook de Kurillen
 men doet enkel zoveel toegevingen aan Stalin omdat men denkt de alliantie nodig te hebben
 juli 1945: Potsdam: Roosevelt is gestorven en Churchill niet herverkozen
 Harry Truman (V.S.), Clement Attlee (G.B.) en Stalin komen samen
 nu de oorlog voorbij is komen de discussies tussen de S.U. en het Westen weer boven
 akkoorden over de naoorlogse behandeling van Duitsland: demilitarisatie , denazificatie en
de straffen voor de oorlogsmisdadigers + elke macht kon van zijn eigen invloedssfeer geld
innen om de herstellingen te betalen (S.U. geraakt zo toch nog aan zijn 10 bilj $)
- Polen bleef naar het Westen verschoven
- Duits O-Pruisen werd verdeeld tussen de S.U. en Polen, net zoals enkele Duitse steden
 vele Duitsers worden verdreven of verhuizen in enkele maanden tijd
 men zou zo vlug mogelijk vredesverdragen met de satellietstaten tekenen
- Feb. 1947: verdragen met Roemenië, Hongarije, Bulgarije, Finland
 gaan akkoord met beperkte territoriumaanpassing + herstelbetalingen
- 1951: verdrag met Japan, 1956: verdrag tussen Japan en de S.U.
 coalitie tussen het Westen en de S.U. valt hoe dan ook uiteen  zou tot nieuwe crises leiden
117
Hoofdstuk 22: het naoorlogse tijdperk: de Koude Oorlog en de wederopbouw
109. de Koude Oorlog: het eerste decennium, 1945-1955
 probleem van de wetenschap:
 door de atoombom was de mens nu in staat zichzelf uit te roeien
 wetenschap kan constructief of destructief gebruikt worden
 vragen over moraal worden gesteld, over het gebruik van de wetenschap
 probleem van de organisatie van de industriële samenleving:
 2 tegenstrijdige oplossingen en tegenpolen  communisme in S.U. en kapitalisme v.d. V.S.
 geen van beide is puur in de praktijk, elk heeft zijn voor- en nadelen
 probleem van de nationale soevereiniteit, en de internationale vereniging:
 het mondiale economische systeem beïnvloedde iedereen
 nog nooit eerder zo’n grote interactie  geeft problemen door verschillende waarden
 Verenigde Naties werd opgericht: moest de vrede en veiligheid garanderen
+ zoekt oplossingen voor internationale sociale, economische en culturele problemen
 alle staten zijn vertegenwoordigd: in het begin 51 leden, tegen 2000 al 189 leden
 2 hoofdorganen:
- Algemene Vergadering: elk lid is vertegenwoordigd met een gelijke stem
- Veiligheidsraad: bestaat uit de 5 vaste hoofdmachten (Nationalistisch China, G.B., S.U.,
V.S., Fr.) en nog 10 andere staten die steeds afwisselen
 de 5 hoofdmachten hebben een vetorecht, maar de komende jaren zouden kleine
staten ook weigeren sommige beslissingen na te leven om hun soevereiniteit te bewaren
 1948: Universele Verklaring v.d. Mensenrechten wordt uitgevaardigd
 maar geen middelen om deze uit te voeren
 was machteloos tijdens de koude oorlog, maar bood wel een debatarena
 secretaris-generaal wordt steeds belangrijker
 na verloop v. tijd is de 3de wereld ook vertegenwoordigd  kunnen nu hun onvrede uiten
de Koude Oorlog: oorsprong en wezen:
 Koude Oorlog: het geheel van antagonisme en rivaliteit tussen de V.S. en de S.U. als gevolg
v.d. steeds groter wordende kloof tussen beide op diplomatiek, geopolitiek en ideologisch vlak
 nooit een direct militair conflict  strijd door bemiddeling v. anderen in de periferie
 na WO II waren de enige echte supermachten de Sovjet Unie en de Verenigde Staten
 in deze situatie weten beiden wie de grootste bedreiging kan vormen  moeilijke relatie
 conflict wordt versterkt door de ideologische verschillen (communisme  kapitalisme)
 wat Stalin dacht over de Verenigde Staten:
- het Amerikaans kapitalisme zocht markten in Oost-Europa en elders
- de V.S. had het monopolie op de atoombom en wou het geheim niet prijsgeven
wat Stalin zelf wil:
- de controle over de gebieden gewonnen na WO II behouden en zo een bufferzone tegen
het kapitalisme oprichten om de nationale veiligheid v.d. S.U. te waarborgen
 omvorming v. Oost-Europa naar het communisme was enige manier om vriendelijke
regimes aan zijn grenzen te waarborgen  niet expansionistisch eerder nationalistisch
- wou het internationaal communisme promoten
 wat de V.S. dacht over de Sovjet Unie:  ziet hen als oorzaak van onrust in de wereld
- dat de S.U. zijn greep op Oost-Europa wou versterken
- dat Stalin van plan was een wereldwijd communistisch offensief te voeren
- Stalin had Oost-Europa volledig in zijn greep en vormde deze landen om tot
communistische staten onder Sovjetcontrole
 westerse landen hadden democratische samenlevingen willen oprichten
 anderzijds liet de V.S. de S.U. niet mee delen in de bezetting van Italië, Azië, Japan
- ontevreden over het feit dat er geen vrije verkiezingen in Oost-Europa plaatsvonden
- omvorming van O-Europa leek een eerste stap in een groot expansieplan
118
 een aantal acties van de S.U. lokken wantrouwen uit bij de V.S.:
- herovering van Mantsjoerije  lijkt om de Chinese communisten te kunnen bevoorraden
- omvorming van N-Korea naar communistische normen
- weigering om troepen uit Iran te verwijderen en eis voor concessies op olie
- troepen worden aan de Turkse grens geplaatst om toegang tot de Zwarte Zee te hebben
- Griekse communistische guerrilla’s worden via Tito (communistisch Joegoslavië) gesteund
 communistische dreiging in Turkije, Griekenland & Iran wekt onrust op in G.B. & de V.S.
 kwestie over de atoomwapens  voorlopig had alleen de V.S. en G.B. deze kennis
 1946: V.S. stelt voor tot oprichting van een internationale autoriteit om het gebruik van
atoomenergie te beperken tot vreedzame doeleinden  controleurs voor alle landen
 de S.U. weigert om controleurs toe te laten en wantrouwen de V.S.
 G.B. is bang dat de V.S. zich weer zal isoleren en begint zelf ook kernonderzoek te doen
 het plan wordt opgegeven, en tegen 1949 hebben de Russen ook een atoombom
 de onrust en het wantrouwen tussen de V.S. en de S.U. wordt steeds groter
- V.S.:
 1946: de V.S. weigert een lening aan de S.U. voor herstellingen  einde Lend-Lease
 1947: G.B. kan zijn troepen in Griekenland tegen het communisme niet langer missen
 V.S. stuurt zelf troepen om het gat te dichten
 Trumandoctrine wordt aangenomen: V.S. belooft (militaire & financiële) steun aan alle
landen die door het communisme bedreigd worden  beleid van expansiebeperking
 V.S. richt een National Security Council op, en de Central Intelligence Agency (CIA)
- S.U.: de Russen zien de Amerikanen nu als onruststokers: alles komt samen:
 de Griekse en Turkse tussenkomst, de inmenging in de Russische Revolutie, de
uitsluiting van het Munchenpact, de vertraging bij het openen v.e. westfront in WO II, het
einde v.d. Lend-Lease en weigering v.d. lening
 oprichting van de Cominform: Communist Information Bureau (= hernieuwing Comintern)
 plaatsing van nieuwe regeringen gedomineerd door communistische partijen in O-Europa
 1948: Tsjechische Communistische Partij grijpt de macht  daarna crisis in Berlijn
Duitsland: de Blokkade van Berlijn en de luchtbrug van 1948-1949:
 Duitsland en Berlijn waren verdeeld in 4 invloedsferen: Russisch, Brits, Frans en Amerikaans:
 elk mocht zijn reparatiekosten innen door een deel v.d. Duitse productie in beslag te nemen
 de V.S. wou Duitsland zo vlug mogelijk economisch herstellen
 Stalin wou zoveel mogelijk uit Duitsland halen om de S.U. terug op te bouwen
 de Westerse geallieerden weigeren de Russische vraag om hun benodigdheden uit de
westerse zones te halen & zeggen dat de Russen het uit hun eigen zone moeten halen
 begin 1947: de Westerse geallieerden verenigen hun zones  federale republiek opgericht
 Russen richten een communistische regering op
 de westerse geallieerden vervangen de met inflatie belaste munt door de Deutsche Mark
 ze breken de naoorlogse belofte om economische eenheid te bewaren  S.U. protesteert
 S.U. richt de Blokkade van Berlijn op
 als het Westen Berlijn opgeeft is dit een teken dat Russische expansie mogelijk was
 geallieerden richten een luchtlift op en bevoorraden Berlijn een jaar lang via de lucht
 mei 1949: de Russen heffen de Blokkade op
 2 Duitslanden ontstaan  verdeling van Europa gaat verder
- Federale Republiek Duitsland (hoofdstad Bonn)
- Duitse Democratische Republiek (hoofdstad Berlijn)
de Atlantische Alliantie: NAVO:
 1949: V.S. neemt initiatief om een millitaire alliantie op te richten collectief veiligheidssysteem
 V.S., Canada en 10 Europese naties
 een aanval tegen één ervan, zou beschouwd worden als een aanval tegen allen
 Noord Atlantische Verdrags Organisatie (o.l.v. Eisenhower)
 300.000 Amerikaanse NAVO-troepen worden in Duitsland geplaatst
119
 NAVO + Trumandoctrine + Marshallplan = Amerikaans antwoord op Sovjetexpansie
 werd als vijandig beschouwd door de S.U.:
 1949: Council for Mutual Economic Assistence tussen de S.U. en de 6 satellietstaten
 1955: Warschaupact wordt gesloten: een aanval tegen één ervan, zou beschouwd
worden als een aanval tegen allen  Sovjetantwoord op de NAVO
 tegen 1949 leek de V.S. geslaagd te zijn in zijn expansiebeperking
 Russen trekken hun eisen op Turkije in en verlaten Iran
 communistische opstanden in Europa hadden gefaald (Griekenland, Italië),
en het communisme van Tito scheidde zich af van het Russisch communisme
 de Blokkade van Berlijn was mislukt
 dit eindigde in een impasse in Europa  Oost vs. West (vooral in Duitsland en Berlijn)
 Koude Oorlog verplaatst zich naar Azië
de revival van Japan:
 de V.S. maakt van zijn bezetting in Japan gebruik om de parlementaire instellingen + economie
te doen herleven (1945-1952) o.l.v. Generaal Douglas MacArthur
 nieuwe grondwet van 1946: overheersing van de keizer wordt afgeschaft
 parlementair regime, vrouwen mogen stemmen, moedigt lokaal bestuur aan
 Japanse bewapening wordt beperkt tot defensie
 Japan betaalt herstelbetalingen, maar de rechtzaken zijn minder streng dan in Duitsland
 economische maatregelen:
 grote familiebedrijven afgeschaft maar nieuwe vormen v. economische concentratie ontstaan
 vakbonden worden weer toegelaten maar hebben beperkte macht
 programma van landherverdeling: maar de boeren kunnen geen extra land betalen!
 een socialistische partij ontstaat maar de macht blijft in handen van de conservatieven
 Japan herstelde zich economisch heel vlug en bereikte het vooroorlogse niveau tegen 1954
 zelfdiscipline, patronen van sociaal respect, loyaliteit beperkten onrust op arbeidsvlak
 samenwerking van de zakenwereld en de regering bevorderde sterk de economische groei
 vanaf 1950 economische groei van 10% per jaar, productie groeit met 14% per jaar
 Japan had een tekort aan werkkrachten  nood aan automatisering
 Japan wordt pionier in high technology + verovert de wereldmarkt
 tegen 1950 is Japan 1 van dé economische machten
 de prestatie van de V.S. om dit te bereiken = koude douche voor de S.U.
expansiebeperking in Azië: de Koreaanse Oorlog:
 na WO II was afgesproken dat Korea onafhankelijk zou worden
 voorlopig wordt het noorden door de S.U. bezet, het zuiden door de V.S. (grens is 38° NB)
 loopt verkeerd: de S.U. maakt v.h. Noorden een satellietstaat onder communist Kim Il Sung
 VN stemt voor nationale verkiezingen in Korea  S.U. weigert toezicht in het Noorden
 de autocraat Syngman Rhee wordt verkozen  V.S. en S.U. trekken hun troepen terug
 de V.S. blijft economisch/militair steunen + de S.U. liet een sterk Koreaans leger achter
 2 Korea’s ontstaan
 1949: de Chinese Communisten van Mao Zedong roepen de Volksrepubliek China uit
 1950: Communistisch China en de S.U. sluiten een wederzijds defensiepact
 zijn bang voor de revival van Japan en de uitbreiding v.d. V.S. in O-Azië
 S.U. tracht Communistisch China in de VN te krijgen (i.p.v. Nationalistisch China)
 mislukt, en de S.U. boycot de ontmoetingen van de Veiligheidsraad
 juni 1950: N-Korea doet een invasie in Z-Korea
 Noordelijke bezorgdheid over de zuidelijke ambitie tot vereniging met pro-westers resultaat
 aangezien de S.U. de Veiligheidsraad blokkeert kan het geen veto stellen
 VN neemt militaire maatregelen  stuurt troepen onder Amerikaanse leiding
 Russen geven militaire steun aan N-Korea en halen uit naar de V.S. voor hun interventie
 V.S. denkt dat de invasie een Russische oorsprong heeft
120
 V.S. voert luchtaanvallen op N-Korea uit  troepen geleid door Generaal MacArthur
 in de zomer van 1950 worden de VN-troepen bijna van het schiereiland verdreven
 MacArthur laat de troepen in het Westen landen en dringt helemaal door tot het noorden
 Mao ziet de bedreiging aan de grens en laat een vrijwilligersleger de troepen weer helemaal
terugdrijven onder de 38ste breedtegraad
 MacArthur steekt weer door tot in het noorden en eist onvoorwaardelijke overgave
 MacArthur wil de Chinese kust blokkeren, steden bombarderen en een nucleaire grens
optrekken met Korea  Truman voelt gevaar voor WO III en ontheft MarArthur van het bevel
 juli 1951: wapenstilstand  1953: vredesovereenkomst getekend met Eisenhower
 scheiding blijft de 38ste breedtegraad, nu met inbegrip van een gedemilitariseerde bufferzone
 Amerikaanse troepen bezetten de bufferzone
 Noorden wordt een communistische staat, geallieerd met de S.U.
Zuiden wordt een democratie onder Syngman Rhee  ontwikkelt kapitalistische economie
 de militaire noden in deze oorlog droegen bij tot de economische groei van W-Europa en Japan
 4 milj. doden in totaal  Z-Korea: 1milj., N-Korea: 1milj., China: 1milj., V.S.: 54.000
- Amerikanen zijn tevreden omdat de expansiebeperking geslaagd is
 geeft het idee dat deze militaire expansiebeperkingtechniek globaal toepasbaar is
 maar vinden weinig steun bij anticommunistische landen  wantrouwen het westen
- Europa is gerustgesteld door het Amerikaanse optreden
- S.U. en China zijn blij de optocht van het kapitalisme te hebben gestopt
 1952: V.S. bezit nu de waterstofbom, de S.U. in 1953 ook
 V.S. dringt er in Europa op aan om Duitsland te herbewapenen
 West Duitsland is toegestaan een leger te trainen onder commando van de NAVO
 1955: Federale Republiek v. Duitsland wordt lid v.d. NAVO
 de Koreaanse Oorlog versnelde het vredesverdrag met Japan
 1951: 50 naties sluiten vrede en zouden elk apart reparatieafspraken maken (S.U. pas in ’56)
 speciaal veiligheidspact tussen de V.S. en Japan  V.S. blijft bezetten zolang als nodig (1j)
 V.S. sluit veiligheidspacten met Australië; Nieuw-Zeeland en de Filippijnen
 volgende decennia duiken nieuwe crises op: Berlijn, Cuba, Vietnam, Midden-Oosten, Afrika
+ (nucleaire) wapenwedloop tussen de supermachten S.U. en V.S.
110. West-Europa: Economische wederopbouw
 na WO II was Europa geruïneerd en het economisch systeem stond op instorten
 Europa was afgesneden van zijn oude afzetmarkten en kon de import niet meer betalen
 overzeese landen hadden zelf industrie opgebouwd of de V.S. had de markten overgenomen
 maar de Europese industrie was nog steeds een marktleider en wist te rehabiliteren
 de meesten waren anticommunistisch maar men bleef sceptisch t.o.v. het Amerikaanse
kapitalisme  men wou niet afhankelijk zijn van de V.S.
het Marshallplan en Europees herstel:
 tijdens WO II had de V.S. een enorme economische groei gekend  bezat nu 2/3 v. alle goud
 na het einde v.d. Lend-Lease deed de V.S. grote leningen aan Europese landen
 Europa herstelt zich vlug  1947: zelfde productiepeil als vóór de oorlog
 leningen waren nog steeds essentieel nodig voor import
 1947: angst voor misoogsten  doet onrust weer oplaaien
 communisten in Italië en Frankrijk lanceren stakingen
 V.S. is bezorgd over stabiliteit  Marshallplan wordt aangenomen
 Marshallplan = European Recovery Program  V.S. nodigt alle staten uit, ook de S.U.
 S.U. weigert en verbiedt ook zijn satellietstaten mee te doen  kloof wordt groter
 Amerikaanse hulp wordt gecoördineerd volgens de noden v.d. verschillende staten
+ gezamenlijke prioriteiten zorgen voor maximale voordelen
 uitgevoerd door de Office for European Economic Cooperation (OEEC) te Parijs
121
 resultaat:
- infrastructuur wordt gemoderniseerd  productie stijgt
- hindernissen in de handel worden weggehaald (tarieven,…)  payment unions
- stabiele munt vermindert de financiële druk
 het plan versnelde het herstellingsproces en moedigt economische samenwerking aan
 door herstelling v.d. wereldmarkt trekt de V.S. er zelf ook profijt uit  economic boom
economische groei in West-Europa:
 Duitsland  Wirtschaftswunder (economisch mirakel)
 door invoering v.d. Deutsche Mark, Marshallplan, wapenhandel tijdens de Koreaanse Oorlog
 1950: FDR bereikt terug het vooroorlogse peil, 1957: wordt leidend industrieel land in Europa
 1948-1974: Europese economie groeit snel & naar ongekende hoogten
 grote welvaart en levensstandaard stijgt  silver 50’s en golden 60’s
 overal vindt men economische planning, systematische overheidsinmenging en een netwerk
van sociale diensten terug  gaat terug op de theorie van Keynes (zie p104)
 overheden gaan zich moeien in de economie en ingrijpen indien nodig ( de S.U.)
 het doel was volledige tewerkstelling
 verbeterde statistiek en economische voorspellingen laten toe alles beter te plannen
 G.B., Fr. En It. gaan ook bepaalde sectoren nationaliseren  mr grootste deel blijft privé
 economische groei leidde tot een arbeidstekort  gastarbeiders worden naar Europa gehaald:
 Turken, Grieken, Joegoslaven, Spanjaarden, Portugezen, Z-Italianen  4 miljoen in FDR!
 nog meer immigranten door instorten v.d. koloniale rijken + politieke vluchtelingen uit Azië
 beproeving voor vreemdelingentolerantie in Europa  verschil in cultuur, taal, godsdienst,…
 nieuwe sociale conflicten ontstaan
 samen met de postoorlogse babyboom groeide de bevolking met 25% tussen 1945 en 1970
 tegen de jaren ’60 begint dit weer te stabiliseren
 welvaartstaat ontstaat in zijn volle glorie:
 recht op werk, werkloosheidsuitkering, pensioen, sociale zekerheid, ziekenkas, …
 was nu universeel, ook voor de armeren  herverdeling van de rijkdom via belastingen
111. West-Europa: Politieke wederopbouw
 Frankrijk en Italië nemen een nieuwe grondwet aan  volk wil sociale zekerheid
 jaren ’70: vrouwenstemrecht en stemrecht vanaf 18j wordt ingevoerd
 alleen Spanje en Portugal blijven bestaan onder hun vooroorlogse dictaturen tot midjaren ‘70
 men wil een federale unie van Europa  tegen toekomstige oorlog + om sociale en
economische rechten te beschermen, net zoals politieke vrijheid
 socialisten worden meer sociaal-democratische hervormers  socialistisch beheer van kapitaal
Groot-Brittannië: Labour en de conservatieven:
 juli 1945: verkiezingen: Churchill en de conservatieven verliezen
 1945-1951: Labour aan de macht onder premier Clement Attlee: hervormingen:
- ‘Bank of England’, steenkoolmijnen , elektriciteit , gas, ijzer, staal wordt genationaliseerd
 4/5 v.d. economie blijft privé  gemengde economie ontstaat
- sociale zekerheid wordt verbreed  men wil volledige tewerkstelling in een vrije
samenleving + sociale zekerheid van de “cradle to the grave”
 1951: Labour verliest de meerderheid en de conservatieven winnen dit keer
 paar genationaliseerde industrieën worden weer privé + ziekenkasprogramma aangepast
 men kan de welvaartstaat alleen behouden door een goede economie
 economische problemen: oorlogskosten wegen te zwaar, maar met Amerikaanse hulp en
een beter beleid komt er toch enige voorspoed
 toch minder vooruitgang dan de rest van West-Europa
 eind ’60 begint de inflatie, nog tot in ’70  er wordt bitter weinig aan gedaan, alleen
gediscussieerd over wie het beste regeert, de Conservatieven of Labour
122
 de Ierse Kwestie (zie p59 en p105):
 de katholieke minderheid in N-Ierland blijft annexatie bij de Ierse Republiek vragen
 1969: geweld breekt uit tussen de Irish Republican Army en protestantse extremisten
 meer dan 3000 doden, en het geweld blijft duren
de Franse Republiek: Vierde en Vijfde:
 na de bevrijding van Frankrijk wordt Charles De Gaulle tijdelijke president
 verkiezingen voor een Constituerende Vergadering
 rechts was in diskrediet gebracht door het Vichyregime
 communisten, socialisten en de MRP (~ Christen-Democraten) vormen tijdelijke regering
 processen van de oorlogsmisdadigers brengt grote onrust met zich mee (Pétain, Laval)
 Vichyregime had in sommige opzichten zwaardere misdaden begaan in Fr. dan de Duitsers
 de Vierde Republiek verschilde weinig van de Derde
 president is ceremoniële status , de Nationale Vergadering heeft de macht
 De Gaulle is niet tevreden met deze regeling en de grondwet van 1946  neemt ontslag
 tijdelijke regering regeert verder  1947: communisten geschorst (onrust v. Koude Oorlog)
 hervormingen: ontstaan gemengde economie, uitbreiding sociale zekerheid, planning van
de economie, economische modernisering en industriële expansie,… productie stijgt
 het regime (Schuman (MRP) en Monnet) moedigt Europese economische integratie aan
+ verstevigt de relaties met andere Westerse landen
 ministeries zijn ineffectief en de regering is onstabiel  crises keren het volk tegen hen
 de Vierde Republiek komt uiteindelijk ten val door het trachten te behouden v.h. koloniale rijk
 Frankrijk vecht 15 jaar aan een stuk koloniale oorlogen:
 1946-1954: oorlog in Indochina  verloren
 paar maanden later  Algerijnse Oorlog: Europese kolonisten eisen dat Frankrijk
doorvecht (mei 1958: Coup in Algiers)  burgeroorlog dreigt
 juni 1958: De Gaulle wordt premier  men wou dat hij Algerije Frans hield
 krijgt speciale macht voor 6 maanden en mag een nieuwe grondwet voorbereiden
 herfst 1958: nieuwe grondwet wordt aanvaard in referendum  Vijfde Republiek was geboren
 De Gaulle wordt president verkozen  heeft door nieuwe grondwet nu de uiteindelijke macht
 heeft het recht de Nationale Vergadering te ontbinden, nieuwe verkiezingen te eisen, …
 de politiek wordt weer stabiel (slechts 3 kabinetten in 11 jaar)
 De Gaulle lost de Algerijnse crisis op door een beleid van geleidelijke onafhankelijkheid toe te
passen
 onafhankelijkheid voor alle sub-Saharaanse Afrikaans-Franse kolonies
 volk blijft tevreden door vrede, politieke stabiliteit en economische vooruitgang
 Frankrijk gaat ook nucleaire capaciteit ontwikkelen (4de macht al)  ook als energiebron
 met de Vijfde Republiek was de oude democratie wel verdwenen
 oudere politieke partijen werden impotent, De Gaulle besliste over het lot v.d. staat
 het volk wordt onrustig  De Gaulle heeft teveel macht en is te ambitieus in wereldzaken
 1968: 10 miljoen arbeiders + studenten gaan betogen en staken
 1969: De Gaulle houdt referendum over of hij moet blijven regeren of niet  negatief
 De Gaulle neemt ontslag en gaat op pensioen  sterft 1 jaar later
de Federale Republiek van Duitsland:
 1945-1946: de Nurembergprocessen  berechting van 22 nazi-leiders en de nazi-organisatie
 beschuldigd van misdaden tegen de vrede en de menselijkheid + andere oorlogsmisdaden
 Hitler, Himmler en Goebbels waren al dood, 12 krijgen de doodstraf, 7 krijgen
gevangenisstraf (sommige levenslang) en 3 gaan vrijuit
 komt ook enige kritiek op, o.a. voor de inmenging v.d. Russen bij de uitspraak, terwijl de
S.U. in het begin v.d. oorlog ook met de Duitsers had meegedaan
123
 men start een denazificatieprogramma:
 moeilijk om sommige nazi’s uit het publieke leven weg te halen, aangezien zoveel ervan
professioneel/technisch getrainde personen waren  nodig om alles draaiende te houden
 nog tot het einde van de eeuw worden gevluchte nazi’s opgespoord en berecht
 pas tegen eind 20ste eeuw worden de families van nazi-slachtoffers of overlevenden vergoed
 verdeeld Duitsland wordt een centrale arena voor de Koude Oorlog
 DDR = 1 v.d. meest loyale satellietstaten t.o.v. de S.U. / FDR = parlementaire democratie
 West-Duitsland moedigde kapitalisme & competitieve economie aan + biedt sociale diensten
+ weet arbeid en kapitaal harmonieus te verenigen  sociale markteconomie
 beide delen van Duitsland hadden na WO II een eigen staat opgericht
 1948-1949: te Bonn wordt een conventie gehouden met de 10 West-Duitse staten
 FDR wordt officieel en een basiswet of Grundgesetz wordt opgesteld
 deze wet was slechts tijdelijk, tot Duitsland weer verenigd zou worden
 macht werd gecentraliseerd onder een federaal systeem + toevoeging van nieuwe rechten
 de president is een ceremoniële functie, de echte macht ligt bij de kanselier die
verantwoording moet afleggen aan de meerderheid in de Bundestag (Lagerhuis)
 partij krijgt zetels volgens haar stemmen en moet de kiesdrempel van 5% halen
 1949-1969: Christen-Democraten regeren  leider = Konrad Adenauer (Kanselier 1949-1963)
 nadruk op het moraal, idealisme en het ethische doel als reactie op de naziterreur
 Adenauer zorgt voor resoluut leiderschap, stabiliteit + maakt economische expansie mogelijk
 hij integreert W-Duitsland in de structuur van West-Europa  kritiek v.d. SociaalDemocraten dat hij zich teveel met de V.S. identificeert en de nationale hereniging vergeet
 minister van economie Ludwig Erhard wordt nieuwe kanselier (1963-1969)
 1959: de Sociaal-Democraten laten hun Marxistische ideologie vallen op een partijcongress
 verbreden hun aanhang
 1965: Grote Coalitie v.d. Sociaal-Democraten, Christen-Democratenen & Vrije Democraten
 minister van buitenlandse zaken Willy Brandt lanceert de Ostpolitik:
moedigt het vormen van bruggen naar de S.U., O-Europa en O-Duitsland aan
 1969: Willy Brandt wordt Kanselier = einde regeringsperiode v.d. Christen-Democraten
 1971: onderhandelingsverdragen met de S.U. en Polen  erkent de grenzen + de DDR
 1974: schandaal  Brandt wordt vervangen door Helmut Schmidt (Schmidt’s beleid zie p149)
 1982: pas nu komen de Christen-Democraten weer aan de macht met kanselier Helmut Kohl
 in 1 decennium wordt W-Duitsland 1 v.d. leidende economische/politieke machten
 gelijkwaardig lid van het Westen in de Koude Oorlog + lid v.d. NAVO
 materiële vooruitgang triomfeert boven ideologie en democratie lijkt verzekerd
de Italiaanse Republiek:
 1946: de Savoy-monarchie wordt afgeschaft en een Italiaanse Republiek uitgeroepen
 nieuwe grondwet: ceremonieel presidentschap, kamerstelsel, proportionele representatie,…
 Christen-Democraten komen aan de macht  wijdverspreid succes
 democratische principes, vrije markteconomie, sociale hervormingen, onafhankelijk v.d. Kerk
 1964-1953: Alcide De Gasperi leidt  leider van verschillende coalitieregeringen
 zorgt voor naoorlogse reconstructie + hield Italië in Westerse kamp tijdens Koude Oorlog
 de Communisten tonen zich een flinke oppositie  heel lang de 2de grootste partij
 zetelde zoals in Fr. in het kabinet maar werd geschorst door de politieke stakingen v. 1947
 1948: V.S. komt tussen in de verkiezingen & zorgt dat de Christen-Democraten een
absolute meerderheid behalen  communisten konden niet terug in het kabinet
 1953: De Gasperi gaat weg en de regering onder de Christen-Democraten wordt instabieler
 kon geen stabiele coalities vormen  gaat zich vastklampen aan de macht + zoekt steun bij
de meer gegoede klassen  het land wordt ongeduldig door het langdurende regime
 1960: coalitieregering met de socialisten, maar dit verandert de ontevredenheid niet
124
 1960: communisten winnen meer kracht  gaan verder van de S.U. afstaan en brengen een
meer gematigde ideologie uit: “Eurocommunisme”  tonen zich tegen Russische inmenging in
Hongarije en Tsjecho-Slovakije + promoten Italiaans lidmaatschap in de NATO
 wordt sterkste Europese communistische partij : 35% stemmen
 maar worden nog steeds niet aanvaard door de Christen-Democraten  geen zetels
 ondanks politieke instabiliteit bloeide de economie enorm op en werd welvarend
 1949: vooroorlogs niveau wordt opnieuw bereikt en wordt 1 v.d. leidende industriële naties
 Zuiden blijft langer problemen kennen met de vooruitgang
 ondanks politieke stribbelingen slaagt men er toch in de communisten min of meer op te
nemen in de democratie + burgerrechten en vrijheden te verbeteren + levensstandaard stijgt
112. Veranderingen in de mondiale (westerse) economie
 de V.S. wil de vrije handel en de monetaire stabiliteit van pre-1914 terughalen
 1944: conferentie in Bretton Woods (New Hampshire) met 44 naties
 beloven de handelshindernissen (tarieven) te verlagen + muntstabiliteit na te streven
 men faalt erin om een wereldhandelsorganisatie op te richten (tot 1997) en om alle vormen
van protectionisme en preferentiële systemen uit te bannen  proberen andere strategie:
 de V.S. had een groot aantal bilaterale handelsovereenkomsten waarbij tarieven laag
gehouden werden  V.S. gaat deze overeenkomsten verenigen in een breed arrangement
 1948: General Agreement on Tariffs and Trade (GATT)  23 naties zijn inbegrepen
 regels tegen handelsdiscriminatie + onderhandelt in het verlagen van tarieven of
verwijderen van andere obstakels  jaren 1990: al 100 landen doen mee
 leverde grote bijdragen voor de uitbreiding v.d. wereldhandel (jaren 1950)
 1997: World Trade Organisation opgericht: regelt akkoorden + lost handelsconflicten op
 wereldeconomie was echt globaal  alleen de S.U. en zijn satellietstaten doen niet mee
 ’60 opening v.d. handel met het Westen  ’80 integratie in de wereldeconomie
monetaire stabiliteit: t.o.v. de “Goud-Dollar” standaard:
 men wou het monetaire systeem stabiliseren  zoekt equivalent voor vroegere goudstandaard
 pas tegen eind 1958 is het mogelijk goud of dollars aan een vaste koers in te wisselen
 tot 1971 had elke munt een vaste goud/dollar-waarde  dollar ook aanvaard als equivalent
 na 1971 doet het systeem af  systeem van wisselende koersen gaat zich vestigen
 Internationaal Monetair Fonds wordt opgericht  doet tijdelijke leningen aan overheden
 Internationale Bank voor Reconstructie en Ontwikkeling (Wereldbank) wordt opgericht
 doet langetermijnleningen aan overheden voor economische ontwikkeling
 het economisch zwaartepunt bevond zich in de V.S.  beide organisaties zitten in Washington
Europese integratie: van de gemeenschappelijke markt naar de Europese Gemeenschap:
 naar aanleiding van economische samenwerking, de oorlog, Marshallplan en de Koude Oorlog
groeit het idee voor een verenigd Europa
 1949: Raad van Europa wordt opgericht  geen echt politiek succes want vele landen
wilden zich niet integreren, maar hield zich bezig met humanitaire, culturele en sociale zaken
 1958: Europees Gerechtshof voor Mensenrechten wordt opgericht
 de doodstraf wordt afgeschaft, net zoals lijfstraffen in scholen
 1948: BENELUX wordt gevormd  bood vrije handel tussen de 3 kleine staten
 1952: European Coal & Steel Community wordt opgericht: Benelux, Italië, Frankrijk en FDR
 eerst wordt steenkool en ijzer onder een overheersende autoriteit geplaatst
 hierop wordt de volledige productie onder een gemeenschappelijke Hoge Autoriteit geplaatst
 een ministerraad vertegenwoordigt de 6 regeringen, Monnet is “president”
 1957: Verdrag van Rome: vrijhandelszone wordt gecreëerd
 oprichting European Economic Community of Common Market
 doel = volledige economische integratie, onderlinge tarieven elimineren, sociaaleconomisch beleid harmoniseren en vrije beweging van kapitaal en arbeid bereiken
 European Atomic Community opgericht  coördineert (nonmilitaire) nucleaire research
125
 1967: de drie Communities worden verenigd in de Europese Gemeenschap
 de commissies worden de Europese Commissie
 vergaderingen worden het Europees Parlement (in Straatsburg)
 zetelverdeling volgens partijen en niet volgens natie  1979: 1ste Europese verkiezingen
 beperkte macht tot wetgeving  beheer over het budget maar beslissingen worden
genomen door unanieme stemming in de ministerraad die bestaat uit leden v. alle naties
 G.B. wou aanvankelijk geen lid worden door hun verbondenheid met de Commonwealth en de
onwil zich aan een andere autoriteit te onderwerpen  1960: richt zelf een unie op van 7 staten
 G.B. had minder succes met de eigen unie en zat economisch achter op het Continent
 wil zich in 1963 toch aansluiten  De Gaulle stelt veto door hechte band v. G.B. met de V.S.
 1969: De Gaulle gaat op pensioen en in 1973 wordt G.B. toegelaten
 1958-1968: grote vooruitgang in economische integratie wordt bereikt
 politieke samenwerking verloopt trager  De Gaulle was gesteld op onafhankelijkheid
 ook al leek een politieke vereniging nog veraf, de tekenen toonden zich erg positief
 EU creëert gevoel v.e. gezamenlijk doel + enorme sociale en economische samenwerking
 begin 21ste eeuw heeft de EU een eigen transnationale militaire macht
 in de jaren 1960 telt W-Europa voor ¼ v. alle globale import en 1/5 v. alle globale export
(= evenaring van de export van de V.S. en Japan samen)
 toch blijft de V.S. de leidende productie- en handelmacht  eeuw van de dollarsuprematie
einde van de Goud-Dollar Standaard, 1971:
 de nieuwe handelspatronen zorgen voor monetaire problemen
 export van de V.S. groeit niet meer  V.S. geeft meer uit in het buitenland dan het verdient
 W-Europa en de Arabische staten hebben een grote dollarreserve
 er zitten meer dollars in het buitenland dan dat de V.S. goudreserves heeft
 vertrouwen in de dollar wordt ondermijnd  De Gaulle ruilt alle dollars weer in voor goud
 investeerders gaan tegen de dollar speculeren
 Amerikaans goud en buitenlandse muntreserves dalen sterk
 1971: Nixon schaft de uitwisselbaarheid van goud af  dollar devalueert (+ in 1973 nog eens)
 munten konden nu vrij ingewisseld worden  goudprijzen worden afgeschaft
 muntkoersen schommelen vrij t.o.v. elkaar  opkomst Yen en D.M. als sleutelmunten
113. de Communistische wereld: de U.S.S.R. en Oost-Europa
Stalinisme en de naoorlogse jaren:
 maart 1953: Stalin sterft
 Tijdens het regime van Stalin zijn naar schatting +/- 20 milj. doden gevallen (zonder de oorlog)
 ook tijdens WO II ging de terreur door  KGB wint steeds meer aan invloed
- hele etnische groepen werden gedeporteerd naar Siberië op verdenking van collaboratie
- geen enkele afwijking van Stalin’s ideologie was toegelaten
- er heerste zelfs een staatsgeïnspireerd anti-semitisme
 door alle doden sinds 1917 vormde communisme het kostelijkste experiment ooit
Chroetsjov: de vruchteloze inspanning voor hervormingen:
 de partijleiders komen overeen dat er nooit meer 1 leider de partij zou domineren
 Lavrenti Beria, hoofd v.d. KGB, doet een coup maar wordt gearresteerd en geëxecuteerd
 Chroetsjov krijgt de macht in handen: moedigt een grotere culturele/intellectuele vrijheid aan
 in speech voor partijcongres haalt hij fel uit naar Stalin
 toch mag Pasternak de nobelprijs v.d. literatuur niet aanvaarden omdat zijn boek
”Dr. Zhivago” kritiek op de S.U. bevatte
 destalinisatie:
- Stalingrad wordt Volgograd
- het lichaam van Stalin wordt weggehaald en buiten de Kremlinmuur begraven
- decentralisatie v.d. economie  regionaal economisch bestuur + meer autonomie
- nadruk op zware industrie en militaire industrie
126
zwakste sector = landbouw:
 cultiveert nieuwe gronden in Centraal-Azië  oogsten mislukken
 administratief systeem niet aangepast + boeren niet aangemoedigd tot meer productie
 felle oppositie: vele hervormingen (o.a. v.d. partij) worden niet door de regering aanvaard
 Chroetsjov wil vreedzame coëxistentie met de V.S. maar dit mislukt  Cubacrisis
+ komt ook in conflict met Communistisch China
 al dit falen leidt tot zijn ondergang  1964: Chroetsjov’s leiderschap wordt hem ontnomen
 Bresjnev volgt Chroetsjov op
-
Oost-Europa: de decennia van dictatuur:
 de O-Europese staten die eerst een buffer tegen de S.U. waren, waren nu zelf communistisch
 de 3 Baltische Staten werden in 1940 als SSR’s in de S.U. opgenomen
 Polen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Tsjecho-Slovakije waren onder Russische invloed
 O-Duitsland: was nu de 6de SSR en vormde de Duitse Democratische Republiek
 Joegoslavië en Albanië kozen hun eigen communistische weg en braken met de S.U. (Tito)
 Ondanks de Finse nederlaag in het begin van WO II behield Finland zijn onafhankelijkheid
 Oostenrijk werd een neutrale onafhankelijke staat in 1955
de versteviging van communistische controle:
 Polen: de S.U. werd door het Westen verplicht om de oude regering die in Londen zat terug in
de regering op te nemen  communisten delen de macht maar houden de belangrijkste
ministeries in handen (leger, propaganda,…)
 “fascisten” mochten niet langer stemmen, maar omdat dit begrip niet duidelijk omlijnd was
waren dit uiteindelijk alle anticommunisten die niet mochten stemmen
 de eerste verkiezingen verlopen oneerlijk  Westen protesteert maar het haalt niets uit
 de nieuwe O-Europese regimes voeren hervormingen in:
- herverdeling v. h. land  einde van de landaristocratie
- de economie wordt genationaliseerd
- landbouw wordt gecollectiviseerd mr blijft zwak boeren gehecht a.d. grote collectieven
- industriële samenlevingen worden gevormd  maar de nadruk op zware industrie en niet
op consumptiegoederen houdt levensstandaard laag
 willen graag het Marshallplan aannemen, maar Stalin had dit verboden
 overal ontdoen de communisten zich van hun tegenstanders (vb. coup in Tsjecho-Slovakije)
 nieuwe regimes gaan tegen de Kerk in en confisqueren kerkeigendom
 tegenstanders en oppositie worden uitgeschakeld
 later worden de communistische leiders zelf slachtoffer van Stalin’s paranoia
 economische samenwerking tussen de S.U. en de satellietstaten werd vastgelegd
 Council for Mutual Economic Assistence  daarna ook het Warschaupact (reactie op V.S.)
 Joegoslavië: Tito verklaart zijn communistisch regime onafhankelijk van de S.U.  is neutraal
 stelt een voorbeeld van nationale autonomie voor de andere communistische regimes
onrust en repressie in Oost-Duitsland, Polen en Hongarije, 1953-1956:
 ook na Stalin’s dood bleven de satellietstaten in de macht van stalinistische leiders
 juni 1953: opstand in Berlijn  onderdrukt
 Chroetsjov verklaarde dat er meerdere wegen naar socialisme waren, en samen met zijn
afbraak v.d. stalinistische onfeilbaarheid werd ook de onfeilbaarheid v.d. S.U. afgebroken
 1956: opstanden in Polen en Hongarije geleid door de communisten zelf
- Polen: communistische leider Gomulka maakt de banden met de S.U. losser en richt een
vrijer regime op waarbij communistische hervormingen werden teruggedrongen
 S.U. dreigt met tussenkomst maar doet uiteindelijk niets
- Hongarije: na de opstand wordt communistische leider Nagy president  hervormingen
 S.U. verplicht de partij om Nagy te vervangen door de meer volgzame Kádar
 Chroetsjov stuurt militaire versterking
 Nagy wordt opgehangen, 200.000 Hongaren vluchten naar de V.S.
127
114. de Communistische wereld: Mao Zedong en de Volksrepubliek China
de burgeroorlog:
 nadat in 1927 de burgeroorlog begonnen was werd er in 1937 een verenigd front van
Nationalisten en Communisten tegen de Japanse invasie gevormd
 in 1945 breekt de burgeroorlog weer uit, de nationalisten gesteund door de V.S. en de
communisten door Rusland in Mantsjoerije  V.S. zorgt voor tijdelijke wapenstilstand
 1946: Rusland trekt de troepen uit Mantsjoerije weg  strijd om dit gebied begint weer
 1949: ondanks Amerikaanse steun verliezen de nationalisten en vluchten naar Taiwan
 Republiek van China te Taiwan blijft nog decennia lang behouden
 1-10-1949: Mao richt de Volksrepubliek China op
 1971: de Volksrepubliek China neemt de plaats v. Nationalistisch China in de VN over
Mao: het nieuwe regime:
 Mao wou het agrarische, achterlijke China industrialiseren en moderniseren ten koste van alles
 1949: voor het eerst sinds 1911 werd er een stabiel regime gevormd
 Mao leerde veel van de S.U.  de communistische partij had controle over alle vormen van
beleid en maakte groot gebruik van politieke indoctrinatie:
 de eerste jaren worden +/- 2,2 milj. tegenstanders uitgeschakeld (klasse v.d. landheren,
contrarevolutionairen, rechtsen en elke oppositie van het regime)
 maatregelen om de economie her op te bouwen en een industriële macht te creëren:
 1953: 5Jarenplan met steun vanuit de Sovjet Unie  vooruitgang, maar Mao is ongeduldig
 1957: Grote Sprong Voorwaarts:
- volkscommunes worden gevormd  moeten de landbouw industrialiseren/mechaniseren
- gezamenlijk keukens/scholen/crèches laten meer vrouwen toe op het veld te werken
- boeren worden bevolen overal rijst en graan te kweken en gewassen te kruisen
 mislukt door oppositie v.d. boeren, misoogsten en andere mislukte experimenten
 grote hongersnood (30 milj. doden)  stilgehouden voor buitenland (Mao’s secret famine)
 sommige hervormingen ongedaan gemaakt en boeren mogen de oogst deels verkopen
 er was wel vooruitgang in de industriële sector  tegen 1960 bij de wereld top 10
 ook wetenschappelijke & technologische vooruitgang  atoombom tegen 1964
 land/spoorwegen en luchttransport verenigden het land
 afvalverwerking, riolen,.. bevorderden de volksgezondheid en hygiëne  minder epidemies
 ongeletterdheid wordt bestreden: taal wordt hervormd en vereenvoudigd
 vrouwen worden gelijke kansen gegeven, uithuwelijken en concubinaat wordt verboden
 de oude agrarische samenleving werd een moderne industriële samenleving
 1966: de Culturele Revolutie  uit angst dat de revolutie hem niet zou overleven en uitdoven
 zuiveringen in de communistische partij, zelfs in de hoogste gelederen
 Rode Garde van miljoenen studenten wordt opgericht
 alles wat Westers is wordt verworpen, partijleiders, onderwijzers, kunstenaars en
intellectuelen worden vernederd, gevangen, in elkaar geslagen
 wanneer het land uiteen dreigt te vallen geeft Mao toestemming om tussen te komen
 volgens Mao lag de deugd bij de landarbeid
 onderwijzers, studenten, partijleiders moeten veldwerk verrichten
 100.000en †, 3 milj. naar werkkampen of op het veld gestuurd, 2/3 v.d. partij is gezuiverd
 1971: Mao gaat op pensioen  sterft in 1976, net zoals mogelijke opvolger Zhou Enlai
buitenlandse zaken:
 agressief buitenlands beleid  1950: bezetting Tibet + 1962: grensconflicten met India
 jaren 1960: relatie bekoelt tussen de Sovjet Unie en de Volksrepubliek China
 verschil van mening omtrent de aard van de communistische ideologie
 conflicten over controle over bepaalde gebieden (1972: Mantsjoerije)
 conflict over buitenlands beleid van de S.U. in de Cubacrisis en in Cambodja
 1971: na representatie voor de Volksrepubliek in de VN verbeteren relaties met de V.S.
 diplomatische kanalen en relaties met het Westen werden normaal
128
Hoofdstuk 23: van wereldrijken naar naties: de ontwikkelingswereld
 oorzaken van de onafhankelijkheidsstrijd:
- WO II was in de naam van de democratie  wekt gevoelens van vrijheid op
- Japan had het voorbeeld gegeven voor andere onderdrukte naties
 meer dan 100 naties ontstaan door de dekolonisatie
 maar de nieuwe regimes waren incoherent en instabiel  sociale & economische problemen
 zijn economisch onderontwikkeld + door wegvallen v.d. industrie v.d. moederlanden moeten
ze zelf industrialiseren en moderniseren (met steun v.h. ex-moederland)  “derde wereld”
115. het einde van de Europese rijken in Azië
het einde van het Britse rijk in Azië:
 einde v.d. Britse heerschappij in India leidde tot een explosie v. etnische & religieuze conflicten
 1855: Indian National Congress opgericht (Ghandi en Nehru)
 wil een onafhankelijke seculaire staat waarin alle godsdiensten werden getolereerd
 1906: Moslimliga opgericht  wil een eigen islamitische staat
 1947: door de steun van India tijdens WO II wordt India onafhankelijk
 2 staten ontstaan: de Hindoe Republiek van India en de Islamitische Republiek Pakistan
 demografische verdeeldheid v. moslims  2 delen Pakistan gescheiden door Indiase grond
 de verdeling leidde tot grote tragedies  miljoenen doden in enkele weken
 rellen en moordpartijen tussen Hindoes en Moslims  Ghandi wordt zelf slachtoffer
 1947-1964: Nehru was eerste minister tot zijn dood
 parlementaire democratie wordt opgericht (alhoewel, er was geen degelijke oppositie)
 India wordt geïndustrialiseerd en gemoderniseerd en neemt een gemengde economie aan
 conflict over Kashmir  75% is moslim maar de maharadja sluit bij India aan
 1948: gevechten tussen India en Pakistan breken uit
 1965-1966: oorlog tussen India en Pakistan over Kashmir eindigt in ongemakkelijk verdrag
 1971: opnieuw oorlog tussen India en Pakistan ditmaal over onafhankelijkheid v. Bangladesh
 Nehru stelt zich neutraal op in de koude oorlog en stelt zo een voorbeeld voor andere landen
 conferentie van Bandoeng: pro-onafhankelijkheid van Aziatische en Afrikaanse landen
 hoewel India de Chinese Volksrepubliek eerst had gesteund ontstonden nu conflicten
 India verwerpt de Chinese bezetting van Tibet (1950) en in 1962 ontstaan grensconflicten
Nehru’s opvolgers:
 1966: Nehru’s dochter Indira Ghandi wordt eerste minister
 belooft voorzichtig een oplossing voor de armoede  steun van de grote massa
 maakt afspraken met Hindoes, Moslims en Sikhs + pakt de corruptie aan
 1975: vreest de verkiezingen te verliezen en verklaart de noodsituatie
 gaat onconstitutioneel regeren en arresteert 100en opponenten
 het parlement is woedend en verdrijft haar  1980: wordt toch herverkozen als premier
 1984: ze wordt vermoord door Sikhs nadat ze een paar jaar eerder de heilige tempel van een
verzetsbeweging v.d. Sikhs had laten bestormen
 Indira’s zoon Rajiv Ghandi kwam aan het hoofd v.d. Congrespartij
 1984-1989: is ongeïnteresseerd in politiek en regeert niet erg effectief
 in 1989 verliest de Congrespartij haar meerderheid in het parlement
 de rechtse Indiase Volkspartij (Bharatiya Janata Partij) komt aan de macht
 stroming van Hindoe revival komt op  tegen de 120 miljoen moslims gericht
 ondanks het feit dat de BJP’s kracht toeneemt wint de Congrespartij de verkiezingen van
1991 (uit sympathie voor de moordaanslag op Rajiv Ghandi)
 1991-1996: Narasimha Rao wordt leidende figuur van de partij
 partij wordt hervormd, corruptie tegengegaan en administratie verbeterd
 economische controle en factoren die de groei tegenhouden worden verminderd
 India wordt een grote economische macht
129
 1992: Hindoe-extremisten en moslims slaan aan het rellen over heilige plaatsen
 de Congrespartij is verdeeld en is defensief  Sonia Ghandi (vrouw Rajiv) wordt leiderfiguur
 vele instabiele coalities volgen, de partij verliest de meerderheid die de PJB weer invult in
1999, maar ook hun coalitie was erg fragiel  toch bleef de economie goed en bleef men
krachtig t.o.v. Pakistan
 1974: India doet eerste gelukte nucleaire proeven  wordt 6de atoomnatie in de wereld
 Pakistan volgt in 1998  dreiging voor atoomoorlog wegens blijvend conflict over Kashmir
50 jaren van onafhankelijkheid:
 ondanks grote economische vooruitgang profiteerde slechts 10% hiervan
 90% v.d. bevolking leeft in armoede, ziekte, ondervoeding en ongeletterdheid
 men slaagt er wel in het kastesysteem deels af te bouwen, het is er nog maar verzwakt
 mensen uit lagere kasten werken zich op  1997: Narayan wordt president
 ondanks grote vooruitgang blijft India een derdewereldland
 enorme bevolkingsaangroei door medische vooruitgang, betere voeding & minder kindersterfte
 een beleid van kinderplanning wordt verworpen
 de positie van de vrouw wordt enorm verbeterd  worden zelfs politiek actief
 de Congrespartij zorgde voor het overleven van de natie
 parlementaire democratie, persvrijheid, gerecht, 600 miljoen mensen kunnen stemmen
 toch blijft corruptie bestaan en de etnische/religieuze conflicten blijven een probleem
de islamitische republiek Pakistan:
 Nadat de leider v.d. Pakistaanse onafhankelijkheidsstrijd Jinnah gestorven was en zijn opvolger
vermoord, viel het democratische aspect van de Republiek Pakistan uiteen
 jarenlange afwisseling tussen militaire dictaturen en burgerlijk wanbestuur
 Pakistan bleef een van de minst ontwikkelde naties in Azië en bleef gericht op de landbouw
1971: Oost-Pakistan wil afscheiden  verklaart onafhankelijkheid v.d. nieuwe natie Bangladesh
 Pakistaanse regering stuurt een leger en onderdrukt de rebellie  1000en doden
 India komt tussen en erkent de onafhankelijkheid van Bangladesh  lukt
 Bangladesh blijft echter 1 v.d. armste landen  honger, politiek geweld (moorden, coups)
 1977: Burgerlijke overheersing in Pakistan is even hersteld
 President Ali Bhutto wordt geëxecuteerd bij een militaire coup
 1988: burgerlijke heerschappij wordt weer hersteld onder dochter Benazir Bhutto (= eerste
vrouwelijke president in een islamitisch land)  ze belooft hervormingen en vrijheid
 moslimmilitanten slagen erin haar af te zetten door beschuldigingen van corruptie
 moslimextremisme wordt steeds groter (met steun van moslimvluchtelingen die uit
Afghanistan komen nadat de S.U. daar binnenvalt)
 krijgen de overmacht in de jaren ’90 en willen een islamitische grondwet invoeren
 1979: S.U. valt Afghanistan binnen  Pakistan wordt gebruikt voor Koude Oorlog-doeleinden
 V.S. gaat in Pakistan wapens leveren voor de moslims die tegen de Russen strijden
 2 milj. Afghaanse vluchtelingen gaan vluchten naar Pakistan (zie ook p151)
 1977: nieuwe Pakistaanse president ondermijnt de regering  politieke instabiliteit
 problemen met India over Kashmir komen weer boven  angst voor atoomoorlog
 1999: Generaal Musharraf pleegt een coup  belooft verkiezingen
 grote aanhang, de Pakistanen hebben verandering nodig  maar die komt er niet
de unie van Birma (Myanmar):
 1948: Onafhankelijkheid van Groot-Brittannië wordt gewonnen, net zoals in Ceylon (Sri Lanka)
 onafhankelijkheidsstrijder Aung San was vermoord zodat U Nu in zijn plaats premier wordt
 was anti-kapitalistisch en was gedetermineerd het land te socialiseren
 maar er was te weinig geld voor  economische chaos
 rebellen krijgen na 1949 steun van de Chinese Communisten
 etnische minderheden (1/3) zijn tegen Nu’s idee van een Boedhistische staatsgodsd.
130
 1962: Generaal Ne Win doet een militaire coup en blijft 26 jaar aan de macht
 probeert het socialistische beleid te volgen maar de economische moeilijkheden en etnische
turbulenties zorgen ervoor dat het land steeds meer geïsoleerd geraakt
 1980: oppositiepartij National League for Democracy o.l.v. Aung San Suu Kyi (dochter van..)
 deze charismatische figuur met vreedzame democratische ideeën krijgt veel aanhang
 1988: de militaire dictator neemt ontslag  demonstraties o.l.v. Aung San verklaren de
“2de onafhankelijkheid van Birma”
 op het laatste moment grijpt een nieuw militair regime de macht  Aung San: huisarrest
 1990: het regime gaat akkoord met vrije verkiezingen  verliezen tegen 90%
 verklaren verkiezingen ongeldig en verstrengen de controle op Aung San
 1991: nobelprijs voor de vrede voor Aung San, maar situatie blijft zoals ze is
Maleisië:
 de onafhankelijkheid kwam later door grote sociale onrust die de Britten moesten onderdrukken
 spanningen tussen de moslimmeerderheid en de Chinese en Indische minderheden
 de Britten hadden te maken met een jarenlange grote opstand van communisten
 in 1957 wordt Malaya onafhankelijk  vormt vijf jaar later samen met Singapore en enkele
andere oud-Britse gebieden de Federatie van Maleisië
 1969: etnische conflicten komen terug op  parlementaire heerschappij wordt 2j onderdrukt
 na deze periode worden spanningen minder door vorming van multi-etnische coalities
 economie kent grote groei door grote aanwezigheid van tropische grondstoffen
 industrialisatie en een bloeiende economie maken een einde aan de 3dewereldstatus
 Singapore trekt in 1965 terug uit de federatie van Maleisië
 kent samen met Taiwan en Z-Korea sterke economische vooruitgang
 semi-autoritaire regimes heersen: niet echt autoritair, maar ook niet helemaal democratisch
 de Britten vormen met hun oude kolonies een nieuwe moderne Commonwealth (50 staten)
 behartigt gemeenschappelijke belangen + promoot meer globale interactie tussen staten
het einde van het Nederlandse rijk: Indonesië:
 in het interbellum was de Indonesische Nationalistische Partij ontstaan (1927), en de
communistische partij had een steeds grotere groei gekend  toch beiden geen succes
 tijdens WO II gaat men collaboreren met Japan om zich tegen het Westen af te zetten
 na WO II verklaart de nationalist Soekarno de onafhankelijkheid
 1949: na 4 jaar vechten met de Nederlanders wordt Indonesië eindelijk onafhankelijk
 een eerste taak was het land een nationale identiteit bezorgen  land was enorm multi-etnisch
 88% v.d. bevolking was moslim  grootste moslimland in de wereld
 300 verschillende talen en dialecten worden gebruikt
 Soekarno nam een parlementaire democratie aan maar laat dit echter vlug weer vallen
 1959: ontbinding van de Constituerende Vergadering  populaire dictatuur onder het mom
van “begeleidende democratie”  wou tot president voor het leven verkozen worden
 1955: Conferentie v. Bandoeng samengeroepen door Soekarno  29 nieuwe naties aanwezig
 verwerping v. westers imperialisme, pro-onafhankelijkheid van Afrikaanse/Aziatische landen
 besluit om neutraal te blijven in de Koude Oorlog
 ondertussen was de Communistische Partij de 3de grootste partij geworden
 Soekarno werkt eerst samen maar in 1965 plegen de communisten een coup
 Generaal Suharto onderdrukt de coup en verdringt ondertussen Soekarno
 0,5 milj. communisten vermoord, 2 milj. gearresteerd, 1000 gevangen  bloedbad
 einde van de Indonesische Communistische Partij
 Suharto richt een dictatuur op waarbij hij elke 5 jaar herverkozen wordt (regeert 32j.)
 sterk gecontroleerde verkiezingen en een 1partijstaat
 Suharto’s anticommunistische houding leverde westerse steun + buitenlandse investeringen op
 economie groeit enorm, een middelklasse ontstaat en de armoede vermindert lichtjes
 corruptie vergroot ondertussen  meer oppositie
131
 1975: Portugal geeft Oost-Timor de onafhankelijkheid  Suharto annexeert het
 de bevolking komt in opstand maar wordt verdrukt  100.000 doden
 Oost-Timor wordt pas onafhankelijk na buitenlandse tussenkomst op het einde v.d. eeuw
 samen met een steeds groeiende corruptie ontstaat steeds meer oppositie tegen Suharto
 het economische succes was afhankelijk van buitenlandse leningen  schuld groeit sterk
 steeds meer risicoleningen en overexpansie  1997: financiële paniek slaat toe
 1997-1998: de munt verliest 4/5 van haar waarde en de armoede verdrievoudigt
 Wanneer Suharto herverkozen wil worden breken rellen en demonstraties uit
 1998: zijn protégé Habibie wordt president maar de democratie kan ook op hem niet rekenen
 pers maakt zich vrij, politieke partijen komen weer op en er komen nieuwe verkiezingen
 ondertussen eist Oost-Timor nog steeds onafhankelijkheid  referendum
 pro-onafhankelijkheidsresultaten leiden tot militaire acties van Indonesië om de controle
te behouden  grote terreurcampagne  internationale tussenkomst is nodig
 1999: President Wahid, een moslim komt aan de macht, Megawati Sukarnoputri (dochter van..)
wordt vice-president  Megawati wordt 2 jaar later president nadat Wahid was afgezet
 toekomst blijft onzeker: corruptie, werking v.e. multireligieuze samenleving, slechte economie
het einde van het Franse koloniale rijk: Indochina:
 na WO II bood Frankrijk autonomie aan Cambodja, Laos en Vietnam, in een Franse Federatie
 Laos en Cambodja aanvaarden, Vietnam weigert en wil volledige onafhankelijkheid
 Ho Chi Minh (leider van de communisten) richtte de Vietminh op en bestreed tijdens WO II de
Japanners, om nadien de onafhankelijkheid te verklaren
 wanneer onderhandelingen mislukken breekt in 1946 een oorlog uit die 7,5j zou duren
 Frankrijk vocht met het excuus om het communisme van Ho Chi Minh te bestrijden
 1954: Frankrijk lijdt een grote nederlaag bij de slag om Dien Bien Phu
 onafhankelijkheid van Vietnam, Laos en Cambodja wordt officieel erkend
 Vietnam werd verdeeld in 2 delen (17de breedtecirkel als grens)
 zou zo blijven tot er vrije verkiezingen werden gehouden  zijn er nooit gekomen
 niemand was tevreden met de regeling  Burgeroorlog breekt uit
 V.S. wordt betrokken wanneer het communisme zich begint op te dringen (zie p146)
de Amerikanen en de Filippijnen:
 in de Filippijnen ontstaat een onafhankelijkheidbeweging o.l.v. Emilio Aguinaldo
 wanneer de Spaans-Amerikaanse oorlog uitbreekt in 1898 steunt deze partij de V.S.
 verklaren unilateraal de onafhankelijkheid, maar dit belooft een koude douche als Spanje na
de oorlog de Filippijnen aan de V.S. overdraagt
 opstand volgt en de V.S. tracht die te onderdrukken
 na 3 jaar meer geld en levens verloren dan in de Spaans-Amerikaanse oorlog zelf
 1934: Act of Congress geeft zelfregerende commonwealth-status
 de beloofde onafhankelijkheid volgt na WO II in juli 1946
 nieuwe regeringen doen niet veel voor het volk, communistische guerrilla’s zorgen voor onrust
 1965: Ferdinand Marcos wordt president en heerst als een dictator  heel corrupt
 wordt gesteund door de V.S. omwille van zijn anticommunisme
 1983: oppositieleider Benigno Aquino wordt vermoord en zijn vrouw Corazón neemt over
 1986: presidentsverkiezingen  Marcos vervalst de resultaten en wil victorie kraaien
 het volk en ook de V.S. keert zich tegen hem  verbannen en Corazón wordt president
 President Aquino herstelt de democratische verkiezingen en burgerrechten
 voert verschillende hervormingen in en zorgt dat Amerikaanse troepen terugtrekken
116. de Afrikaanse revolutie
 verschil N-Afrika en Sub-Sahara Afrika:
- N-Afrika = vooral moslim + behoort meer tot de mediterrane wereld (cultuur, geschiedenis,…)
- Sub-Sahara Afrika = islamitisch, christelijk of traditioneel geloof, enorme etnische verschillen
(800 talen, 100en verschillende groepen,..)
132
 1945: alle Afrikaanse landen behalve Egypte, Liberië en Ethiopië waren nog kolonies
 in de volgende decennia worden ze allen een voor een onafhankelijk (zelfs lid VN)
 ander soort grenzen  waren getrokken door het westen en verdeelden etnische groepen
 na onafhankelijkheid is er geen nationale eenheid  zorgt voor problemen en verdeeldheid
 economische ontwikkeling is dringend nodig, maar burgeroorlogen houden dit op
Frans Noord-Afrika:
 tijdens WO II hadden de westerse landen een aantal beloftes gedaan:
 1951: Libië wordt onafhankelijk nu Italië verslagen was
 de Britten trekken zich terug uit Egypte
 Marokko, Tunesië en Algerije zijn de Maghreb-landen onder controle van Franrijk
 1956: protectoraten Marokko en Tunesië worden onafhankelijk (sultan van Marokko wordt
koning, Tunesië wordt een republiek)  hervormingen en modernisering begint
Algerije:
 in de 19e eeuw waren vele Fransen zich gaan vestigen in Algerije
 hadden controle over het politieke en economische leven + grote economische belangen
 beperkte zelfregering en representatie van Algerije zelf
 na WO II eist men onafhankelijkheid  Fransen bang economische belangen te verliezen
 1954: National Liberation Front begint een guerrillaoorlog tegen de Fransen (duurt 7,5j.)
 na een opstand v.h. leger komt De Gaulle weer aan de macht & regelt een wapenstilstand
 zorgt voor beperkte zelfregering in Algerije en ijvert verder voor onafhankelijkheid
 1961: De Gaulle krijgt goedkeuring voor de onafhankelijkheid, en ondanks bloedige
oppositie van het leger & een aanslag op De Gaulle wordt Algerije onafhankelijk (1962)
 de Europeanen trekken massaal weer weg uit Algerije
 de FLN regeert 30 jaar lang in een militaire 1partijstaat  steeds meer corrupt
 ondanks steun van Frankrijk voor ontwikkeling van de olie- en gasproductie gaat de
economie slecht  alleen de olie- en gasproductie weet de economie staande te houden
 1880’s: door slechte olieprijzen wordt ¾ v.d. bevolking werkloos
 2 miljoen Algerijnen emigreren naar Frankrijk om daar werk te zoeken
 1988: rellen breken uit n.a.v. politieke en economische frustraties
 de extremistische partij Islamitic Salvation Front ontstaat en wordt erg populair
 is tegen vrouwenemancipatie (terug naar moslimgewoonten) en antiwesters
 1991: ISF wint de eerste parlementaire verkiezingen
 de legerleiding verklaart het ISF illegaal en verwerpt de verkiezingsresultaten
 na 1992 ontstaat er enorme terreur: moordpartijen tussen extremisten en gematigden
 begin 21ste eeuw wordt alles rustiger maar nieuwe vormen van etnische onrust ontstaan
het einde van de Britse heerschappij in West-Afrika:
 de Britten opposeerden eerst alle verzet maar gaven langzaam aan toch toe
 staan eerst brede representatie in de regering toe, geven daarna dominionstatus en nog later
de volledige onafhankelijkheid  onafhankelijke republieken ontstaan
 nieuwe regeringen zijn niet echt democratisch (leiders vaak dictators en meer op eigen de
macht gericht dan op de landsontwikkeling)  tegen 1990’s steeds meer democratisch
 economie kan alleen staande blijven dankzij buitenlandse steun
 Ghana:  krijgt zelfregering in 1951
 verzetsleider Nkroemah wordt vrijgelaten en wint de verkiezingen  wordt premier
 1957: Ghana wordt een dominion
 1960: Ghana wordt onafhankelijke republiek en Nkroemah wordt president (for life)
 Nkroemah regeert autocratisch, 1 partij toegelaten en de oppositie verbannen
 is antiwesters  1958: Afrikaans Volkscongres (~ conferentie van Bandoeng)
 Afrikaans socialisme  staatscontrole op de economie (maar de elite profiteert en er is
weinig gelijkheid)  economie gaat slecht & is afhankelijk v. zware buitenlandse leningen
133
 1966: reeks militaire coups volgt  1979: John Rawlings komt aan de macht
 neemt een programma van zelfvoorziening aan en weet de economie op te krikken
 belooft een liberaal politiek regime en vrije verkiezingen
 geeft de macht aan zijn verkozen opvolger  democratie lijkt zich te vestigen
Nigeria:
 Na WO II begint men voor onafhankelijkheid te ijveren  verkregen in 1960
 1963: Nigeria wordt een republiek met Nnandi Azikewe als eerste president
 democratisch regeringsmodel wordt aangenomen en omwille van de etnische verschillen
(250 groepen!) verdeelt men het land in 3 grote regionen en 21 federale staten
 burgeroorlog breekt uit:
 noordelijke groepen domineerden de regering  1966: zuidelijke Ibogroep pleegt coup
 noordelijke Hausagroep pleegt direct hierop weer een coup
 grote groepen Ibo’s worden afgeslacht  vluchten en stichten de staat Biafra in het oosten
 1967-1970: burgeroorlog woedt voort met miljoenen doden  Ibo-afscheiding mislukt
 orde is tijdelijk hersteld en de Ibo’s worden gereïntegreerd
 nieuwe coups volgen  1979: Generaal Olusegnu Obesanjo herstelt een burgerlijke regering
na militaire overheersing  1985: nieuwe coup herstelt militaire macht weer
 ’70: economie gaat goed door de olie-industrie
 ’80: dalende olieprijzen zorgen voor problemen  men had weinig andere economische
takken ontwikkeld en er was nog steeds veel corruptie  inflatie en buitenlandse schuld 
 1993: Abiola wint presidentiële verkiezingen maar de legeroverheid neemt hem gevangen  †
 1999: Generaal Obesanjo wint (had in 1985 reeds vrijwillig de macht afgestaan)
 kans op een parlementaire democratie lijkt weer mogelijk
het einde van de Britse heerschappij in Oost-Afrika: Kenia, Tanzania, Oeganda:
 Kenia:
 Britse kolonisten hadden het economisch en politieke leven in handen
 na WO II eist men onafhankelijkheid  wordt geweigerd  geweld en terrorisme
 na verdrukking en opsluiten van de nationalistische leiders geven de Britten uiteindelijk toch
toe  1963: Kenia wordt onafhankelijk  55.000 Europeanen verlaten het land
 1964: Kenia wordt een republiek en nationalistische leider Kenyatta wordt president
 heerst als dictator: slechts 1 partij toegelaten, oppositie verdrukt
 is ook antiwesters, pan-afrikanistisch en neutraal in de Koude Oorlog
 1978: Kenyatta sterft na 14j en vice-president Daniel arap Moi neemt over
 zelfde soort regime blijft behouden  economie gaat slecht, veel werkloosheid
 rellen breken uit met vele doden tot gevolg  buitenland wil pas helpen na hervormingen
 Tanzania:
 in 1961 krijgen Tanganyika en Zanzibar de onafhankelijkheid  1964: verenigd als Tanzania
 1985: Julius Nyerere wordt president: regeert autocratisch met maar 1 partij
 toch erg progressief:
- verenigt de verschillende etnische groepen in 1 natie
- economische hervormingen hebben minder succes  armoede blijft
 nationaliseert de economie, ook de landbouw
 koos de kant van de S.U. en de Volksrepubliek China in de Koude Oorlog
 na 25 jaar heersen wordt hij opgevolgd  denationalisatie van vele staatsbedrijven
 1995: eerste verkiezingen met meerdere partijen
 Oeganda:  onafhankelijk in 1962
 sinds 1894 was Oeganda een Brits protectoraat  kolonisten hadden vele belangen
 1921: legislatieve raad wordt opgericht, maar zwarten mogen er pas in 1945 in, en beperkt
 terwijl G.B. Oeganda op onafhankelijkheid voorbereidt wil koninkrijk Boeganda afscheiden
 1962: Oeganda wordt onafhankelijk en Milton Obote wordt premier
 1963: Oeganda wordt een republiek & de koning van Boeganda krijgt ceremoniële functie
 1966: Obote begint te centraliseren en de koning van Boeganda moet vluchten
 Obote trekt steeds meer macht naar zich toe
134
 1971: Generaal Idi Amin grijpt de macht en behoudt die 8 jaar (1976: president for life)
 gewelddadig regime: marteling, moorden, slachtingen, genocides (300.000 doden)
 handelaars en industriëlen, intellectuelen vluchten  economie wordt geruïneerd
 1979: nadat hij Tanzania binnenvalt werpt een Tanzaniaans leger de dictator omver
 Obote komt terug aan de macht en ontdoet zich van alle oppositie om eenheid te herstellen
 weer 10.000en doden en vluchtelingen
 1986: guerrillaleider Yoweri Museveni grijpt de macht
 Museveni zet een meer democratische regering op en tracht met buitenlandse steun de
economie her op te bouwen + maatregelen tegen de verspreiding van AIDS
 toch blijven guerrilla’s aanhouden & raakt Oeganda betrokken in de oorlogvoering v. Congo
zuidelijk Afrika:
 begin ’60 geven de Britten onafhankelijkheid aan Zambia (N-Rhodesië), Malawi & Botswana
 Zimbabwe (Z-Rhodesië):
 de Britten wilden langzaam aan naar onafhankelijkheid toe werken, maar de blanke
gemeenschap daar weigerde dit  1965: verklaren zich onafhankelijk onder blank gezag
 na 15 jaar guerrillaoorlogen geven de blanke leiders eindelijk toe
 zwarte meerderheid in de regering
 Robert Mugabe wordt president en regeert 20j onder een 1partijstaat
 door economische moeilijkheden gaan de zwarten het land van de blanken in beslag
nemen  geweld blijft aanhouden gepaard met grote instabiliteit
de Unie van Zuid-Afrika:
 Z-Afrika was het best aangepast aan het Westen  beste economie v.h. continent
 blanken hadden hier diepe wortels, maar bleven in de minderheid (6/40 milj.)
 er waren twee soorten blanken die hier woonden:
- Afrikaners: afkomstig van Ned. Calvinisten die er sinds 1652 woonden (Z-Afrikaanse taal)
- immigranten uit Groot-Brittannië sinds 1820
 spanningen tussen beiden werden steeds groter (Boeroorlog, grote verschillen)
 1948: de Nationalistische Partij v.d. Afrikaners komt aan de macht  apartheidsysteem
 zwarten moesten verhuizen naar aparte thuislanden (bantustans)  aparte ontwikkeling
 de rest van het land bleef voor de blanken, verplaatsing van zwarten was streng gereguleerd
 sterk protest van buitenland  1961: onafhankelijke Republiek v. Z-Afrika wordt uitgeroepen
 de oppositie wordt verdrukt of uitgeschakeld (o.a. Nelson Mandela)
 bij opstanden, demonstraties, stakingen v. zowel blanken als zwarten vallen 100en doden
 ’70: VN heft sancties, net zoals de V.S.  moedigen bedrijven aan om zich terug te trekken
 heeft een effect op het regime  gematigde Nationalisten willen hervormen, radicalen
protesteren  1989: President de Klerk versnelt toch de hervormingen
 apartheid afgeschaft, Mandela vrij & blanke overheersing weggestemd in een referendum
 1994: eerste vrije verkiezingen voor alle rassen  22 miljoen kiezers
 Mandela en de African National Congress wint  1996: nieuwe democratische grondwet
 1999: ANC wint opnieuw de verkiezingen, Mandela gaat op pensioen en Mbeki neemt over
 overal wordt elektriciteit en waterleidingen gelegd + pol. & sociale vrijheden gewonnen
 toch nog problemen: armoede, werkloosheid, criminaliteit, AIDS, landverdeling (85% v.d.
bevolking is zwart maar de blanken bezitten 80% v.h. land)
 1990: het vroegere Duits ZW-Afrika wordt onafhankelijk onder de naam Namibië,
met steun v.d. VN, maar na een lange guerrilla-oorlog
het Franse Sub-Sahara rijk:
 midden de jaren ’50 begon men onafhankelijkheid te eisen
 langzaamaan hadden de kolonies toch meer zelfregering en representatie gekregen
 1960: onder De Gaulle krijgen de kolonies zelf de keuze  15 kolonies worden onafhankelijk
 Frankrijk bleef een grote invloed hebben en hielp bij het oprichten/organiseren v.d. staten
 regelmatig militaire tussenkomst bij onrust of coups  dictaturen blijven ontstaan
 richt African Financial Community op om de munten te stabiliseren + steun te geven
135
Belgisch Congo:
 België had weinig gedaan voor het invoeren van zelfregering in Congo
 1960: Frans Congo wordt onafhankelijk en wordt de Republiek Congo
 Congo begint zelf ook te ijveren voor onafhankelijkheid
 België zorgt niet voor geleidelijke overgang en zou zich in 1960 op 6 maand tijd terugtrekken
 grote chaos volgt: - linkse leider Lumumba en oppositieleider Kasavubu in conflict
- het leger muit en keert zich tegen de blanke bevelhebbers
- kopermijnprovincie Katanga (Shaba) wil zich afscheiden  mislukt
 VN stuurt troepen om de orde te herstellen
 1961: Lumumba wordt vermoord  Russen verwijten het westen voor de chaos
 1965: Mobutu vestigt zijn dictatuur (32j. lang)
 Afrikanisatie: cultuur wordt weer opgehaald (klederdracht) en alle westerse namen worden
Afrikaans (Congo = Zaïre, Leopoldville/Stanleyville = Kinshasa/Kisangani,…)
 economie gaat slecht want Mobutu is enorm corrupt  krijgt buitenlandse steun en in ruil
gebruikt de V.S. Congo als uitvalsbasis voor anticommunistische acties
 1987: Mobutu krijgt geen Amerikaanse steun meer
 verkiezingen met meerdere partijen  verliest maar verwerpt de uitslag
 1997: guerrillaleider Kabila neemt de macht over met steun van Rwanda en Oeganda
 Afrikanisatie ongedaan gemaakt (weer Congo) + Mobutu verbannen († paar maanden later)
 heerst ook als dictator in een 1partijstaat
 zwak regime want steunt op buitenlandse troepen  Rwanda en Oeganda keren zich tegen
hem  2000: 5 naties hebben troepen in Congo en Rwanda en Oeganda zijn in oorlog
 2001: Kabila wordt vermoord en zijn zoon neemt over  onrust blijft
Burundi en Rwanda:
 1962: Burundi en Rwanda worden onafhankelijk
 onrust tussen de Hutu’s en de Tutsi’s
 Tutsi’s (minderheid) waren vroeger naar daar gekomen en domineerden nu de Hutu’s
(meerderheid)  met de onafhankelijkheid zagen de Hutu’s een kans de machtsbalans te
doen keren, ook al hadden de Tutsi’s het leger en de regering in handen
 1966: een Tutsi legerkapitein grijpt de macht en verklaart Burundi tot republiek
 6 jaar later wordt de oude koning uit verbanning teruggelokt en geëxecuteerd
 Hutu’s rebelleren en vele massaslachtingen vinden plaats tussen beide groepen
 militaire regimes blijven elkaar opvolgen
 1987: een regime pleit voor etnische reconciliatie & in 1993 komen er presidentsverkiezingen
 eerste Hutu-president wordt verkozen, net zoals in Rwanda
 1994: vliegtuig waarop beide presidenten zitten wordt neergehaald  allebei dood
 Hutu’s komen in opstand en vermoorden in een paar weken een half miljoen Tutsi’s
 mondt uit in de afslachting van iedereen die zich tegenstander toont
 gewapende Tutsi-vluchtelingen keren terug uit Oeganda en slaan de opstand neer
 nieuw regime wordt opgericht en men wil een vorm van reconciliatie uitwerken
 ondertussen zijn gewapende Tutsi’s naar Congo gevlucht zodat Rwanda in de burgeroorlog
van Congo betrokken geraakt  wordt multinationale oorlog
het einde van het Portugese koloniale rijk: Angola, Mozambique:
 de Portugese dictatuur hield sterk vast aan haar kolonies
 1961: onafhankelijkheidsstrijd barst los en men blijft 13 jaar lang vechten
 1974: de Portugese dictatuur wordt door het leger omvergeworpen
 1975: Mozambique en Angola worden onafhankelijk (net zoals kleinere Afr. kolonies)
 100.000en Portugezen vluchten weg uit Afrika
 Angola: slagveld van de Koude Oorlog
 Marxisten krijgen wapens van de S.U. en troepen van Cuba toegestuurd
 V.S. en Z-Afrika steunen de anticommunistische rebellen
 1976: Volksrepubliek wordt uitgeroepen, maar de strijd gaat voort (100.000en doden)
 troepen blijven nog tot de jaren ‘90
136
 Mozambique  er wordt ook een Volksrepubliek uitgeroepen
 16 jaar lang wordt er strijd geleverd met de rechtse opstandelingen
 grote hongersnood door de oorlog  0,5 milj. doden, 1,5 milj. vluchtelingen
 jaren ’90: Marxisme wordt in beide landen uitgebannen  westen biedt economische steun
de hoorn van Afrika: Ethiopië, Eritrea, Somalië en Soedan:
 nadat de Italianen uit Ethiopië verdreven waren keerde keizer Haile Selassie terug
 1974: Marxistische coup onttroont hem & vestigt een antiwesters regime met steun v.d. S.U.
 S.U. verliest interesse door de oorlog tussen Ethiopië en Eritrea en Ethiopië keert zich terug
naar het Westen
 Eritrea was bij Ethiopië geannexeerd sinds een militaire campagne in de jaren ‘60
 1993: Eritrea wordt weer onafhankelijk  oorlog om grensconflicten begint (tot 2000)
 Somalië: onafhankelijk in 1960
 een linkse dictatuur gesteund door de S.U. kwam aan de macht
 1977: Somalië valt Ethiopië binnen om een gebied waar veel Somalis leven te annexeren
 S.U. kiest partij voor Ethiopië en stuurt troepen  Somalië verliest
 Somalië keert zich naar het westen maar al vlug ontstaat er een nieuwe dictatuur
 wanneer de dictatuur valt ontstaat er een competitie tussen verschillende krijgsheren
 anarchie breekt uit en het Westen is nog niet in staat geweest deze te herstellen
 Soedan: onafhankelijk in 1965
 burgeroorlog ontstaat tussen de noordelijke arabieren die een islamitische staat willen
oprichten en de zwarten uit het zuiden  duurt 17 jaar en er vallen 1,5 miljoen doden
 regering onderdrukt de rebellie en geeft het zuiden meer autonomie
 wanneer men meer Islamitische wetgeving wil doorvoeren blijft het geweld voortduren
 de oorlogen en de honger die erbij komt eisen vele levens + ongeveer 2 miljoen vluchtelingen
Liberië en Sierra Leone:
 Liberië: 1847: onafhankelijke republiek (ook al was het nooit een kolonie geweest)
 Zwarte ex-slaven uit de V.S. hadden de macht in handen
 1980: legersergeant doet een bloedige coup (tegen corruptie)  10j. aan de macht
 1989: dictatuur wordt omvergeworpen  3,5 jaar lang burgeroorlog met 1000en doden
 1990’s: einde aan het geweld maar het land blijft instabiel
 Sierra Leone: ook in burgeroorlog in de jaren ‘90
 rebellenleider gebruikt diamantmijnen om wapens te kopen  richt bloedbad aan (burgers)
 Nigeria en andere naties komen tussen met enig succes (met steun v.d. VN)
de Afrikaanse revolutie:
 53 nieuwe staten waren ontstaan en tegen het einde v.d. 20ste eeuw naderde men op
verschillende plaatsen steeds dichter de democratie, op andere bleef dit een groot probleem
 groot Afrikaans bewustzijn komt op
 strijd voor democratie, mensenrechten en vrede zou nog veel energie vergen
 oorspronkelijke democratische beloftes moeten wijken voor dictaturen die met de etnische
conflicten en burgeroorlogen afrekenen  vooral militaire dictaturen & presidents for life
 tegen 1999 hebben 32/53 landen vrije verkiezingen
 oorlogen zijn nadelig voor sociaal-economische ontwikkeling
 armoede, ziekte (AIDS) en honger
 in de jaren ’90 steeds meer maatregelen voor de volksgezondheid, onderwijs, rechten,
economische hervormingen,…  toch blijft de kloof en achterstand heel groot
 coups worden economisch bestraft door de Organisation of African Unity
 oorzaken voor de problemen:
 imperialisme had de Afrikaanse maatschappijen afgebroken
 Afrikanen hebben geen politieke ervaring  slecht leiderschap en slecht bestuur
 Koude Oorlog had geleid tot het steunen van dictaturen in Afrika
 grote vraag is hoe geweld te voorkomen, en hoe financiële steun te geven dat ontwikkeling ten
goede komt en constructief gebruikt wordt (en niet naar wapens gaat)
137
117. het Midden Oosten
de Islamitische en de Arabische wereld:
 een krachtige vorm van identiteit ontstaat in de moslimwereld
 enerzijds wil de Islamitische wereld moderniseren & westerse materiële vooruitgang bereiken
 anderzijds keert men zich af van de westerse cultuur
 religieuze en culturele tradities vertragen de modernisering + oefenen grote invloed uit
 tegenstand voor secularisering, vrouwenemancipatie  theocratieën & fundamentalisme
 na de onafhankelijkheid gaan de Arabische staten de Liga van Arabische Staten vormen
 1945: Egypte, Irak, Libanon, Saoudi-Arabië, Syrië, Jordanië en later ook Libië en de P.L.O.
 toch blijft er ook rivaliteit  Pan-Arabisme van Kaddafi in ’80 faalde toen de Verenigde
Arabische Republiek met Egypte en Syrië uiteenviel + men ziet Israël als westerse invloed
het ontstaan van Israël:
 na WO II vluchten vele Joden naar Palestina  worden daar geweigerd wegens overstroming
 Joodse leiders zoeken steun bij V.N.  zowel V.S. als S.U. stemmen in voordeel v. zionisme
 1947: Palestina wordt verdeeld in een Joodse en een Arabische sector, Jeruzalem wordt
onder internationale controle geplaatst  conflict!
 14-05-1948: zionisten verklaren de Republiek v. Israël  staat krijgt geen erkenning
 Syrië, Libanon, Egypte, Jordanië, Irak vallen Israël binnen
 Israël doet tegenaanval  600.000 Palestijnse arabieren vluchten
 1949: wapenstilstand, Israël heeft intussen zijn gebied met de helft uigebreid
 Jordanië heeft de westelijke Jordaan-oever en O-Jeruzalem, Israël heeft W-Jeruzalem
 Egypte heeft de Gazastrook overgenomen
 de Palestijnse-Arabische vluchtelingen worden in vluchtelingenkampen gestoken
de nieuwe staat Israël:
 de nieuwe Joodse staat moest een toevluchtsoord voor alle Joden vormen
 Rabbijnen hadden enorme invloed maar toch werd godsdienstvrijheid als belangrijk ervaren
 Israël werd een parlementaire democratie in Westerse stijl  linkse Labour partij heerst
 vakbonden, beter onderwijs en gezondheid, regeringscontrole op de economie
 economische ontwikkeling en industrialisatie gaat vlot  buitenlandse steun en
investeringen  levensstandaard stijgt ver boven die v. andere Arabische landen
 ook moderne militaire industrie opgericht + nucleaire reactors (én wapens)
 na 1948 arriveren zo’n 2 miljoen immigranten in Israël
 1989-1992 ook vele Sovjets  te weinig werkgelegenheid en huisvestingsmogelijkheden
de Arabisch-Israëlische oorlogen na de onafhankelijkheid:
 1956: oorlog tussen Israël & Egypte wanneer Egypte het Suezkanaal nationaliseert en zo
Israëlische schepen blokkeert
 1967: 6-Dagenoorlog tegen Egypte, Syrië, Jordanië wanneer Egypte de Golf van Akaba sluit
voor Israëlische schepen  ramp voor de economie
 Israël neemt de westelijke Jordaanoever, O-Jeruzalemen, de Syrische Golan Hoogtes, de
Egyptische Gazastrook en het schiereiland van Sinaï in  Territorium x4
 1973: Egypte & Syrië vallen Israël aan op Jom Kipoer  Israëli’s zijn aan de winnende hand
 Liga van Arabische Staten legt een olie-embargo op  prijzen x4  wereldwijde oliecrisis
 V.S. bemiddelt en de oorlog is voorbij  Israël trekt terug v. Westelijke Suez-oever
 Israël was het slachtoffer geworden van aanvallen v.d. PLO en sekten uit islamstaten
 1982: Israël valt Libanon binnen tot in Beiroet en eist dat de PLO wordt verstoten
 trekken daarna terug maar behouden een veiligheidszone in Z-Libanon
 Midden-Oosten wordt ook een front v.d. Koude Oorlog
 het Westen steunt Israël, de S.U. bewapent de Arabische staten
 Eisenhowerdoctrine: belooft steun aan alle anticommunistische landen in Midden-Oosten
138
 de Palestijnse Arabieren worden steeds meer militant en gaan over tot terrorisme
 1964: PLO onder Yasser Arafat wordt lid van de Arabische Liga en wordt erkend als
spraakorgaan voor alle Palestijnse Arabieren  PLO eist evacuatie van Israel uit alle sinds
1967 bezette gebieden + onafhankelijke Palestijnse staat
 1977: Labour verliest de meerderheid n.a.v. de blijvende terroristische aanslagen
 religieus geïnspireerde nationalistische partij Likud komt aan de macht (o.l.v. Begin)
 Begin moedigt Israeli’s aan om zich permanent te vestigen op de W-Jordaanoever +
Gazastrook + verwerpt onderhandelingen met PLO  1980: annexatie van O-Jeruzalem
 1978: Egyptische President Anwar Al-Sadat onderhandelt met het parlement van Israël
 akkoord waarbij Israël van het Schiereiland van Sinaï terugtrekt , maar de Gazastrook
behoudt + vrije toegang krijgt tot het Suezkanaal
 Egypte wordt door de andere Arabische staten uit de Arabische Liga gezet
 Al-Sadat wordt vermoord door islamextremisten  opgevolgd door Mubarak
Israël, de bezette gebieden en vredesonderhandelingen:
 1987: 1ste intifada  door Palestijnse nationalistische agitatie
 Palestijnse jongeren bekogelen het Israëlische leger met stenen e.d.  rellen
 onderdrukt, maar betekent gevaar voor democratie en de PLO ijvert voor onafhankelijkheid
 de V.S. moedigt onderhandelingen aan: mogelijke oplossing =
 Israël staat land af aan de Palestijnen en krijgt in ruil erkenning van hun staat
 maar het Joodse volk voelt zich zo minder veilig  omringd door islamlanden
 willen expansie  Begin blijft ijveren voor definitieve vestiging
 1992: nieuwe kans op onderhandelingen  Labour weer aan de macht (o.l.v. Rabin & Peres)
 Rabin stopt de permanente vestiging en heropent vredesgesprekken
 1933: geheime besprekingen in Oslo leiden tot het officieel tekenen van een akkoord door
Arafat en Rabin in Washington bij Clinton
 Israël erkent de PLO en belooft stappen naar zelfregering en troepen voor de Palestijnen
 trekt troepen terug uit de Gazastrook en de W-Jordaanoever
 PLO erkent Israël en zou het geweld stopzetten
 1995: een Joodse fanatiekeling vermoordt premier Rabin
 1996: Peres en Labour verliezen de verkiezingen tegen Netanyahu van Likud
 laat de Joden zich weer vestigen in de Gazastrook en op de W-Jordaanoever
 onder druk v.d. V.S. worden de Oslo-akkoorden herbevestigd
 volgende verkiezingen wint Labour opnieuw o.l.v. Ehud Barak  onderhandelingen hervat
 Israëlische troepen trekken weg van de W-Jordaanoever en ook uit de Libanese
veiligheidszone + geeft de Golan Hoogtes terug aan Syrië
 Israeli’s verliezen hun vertrouwen in hem en hij verliest de volgende verkiezingen
 laatste onderhandelingen over Jeruzalem mislukken: Arafat wil O-Jeruzalem als
hoofdstad voor de Palestijnse staat  geweld laait weer op: 2de intifada (na provocerend
bezoek van de anti-palestijnse Ariël Sharon aan de Tempelberg)
 2001: Sharon wordt premier  Oslo-akkoorden lijken te hebben gefaald
 onderhandelingen verlopen moeizaam
 2004: Arafat sterft wegens ziekte  mogelijkheid tot nieuwe onderhandelingen toont zich
 akkoord wordt bereikt: Israël begint zich terug te trekken uit de Gazastrook
Libië en Syrië:
 1969: Kolonel Al-Kaddafi grijpt de macht en vestigt een dictatuur
 is een kopfiguur van het pan-Arabisme en bemoeit zich ook met Afrikaanse zaken
 Libië werd een hoofdkwartier voor terroristische activiteit in Europa en elders
 Syrië  politieke instabiliteit waar vele coups elkaar opvolgen
 1963: socialistische pan-arabist Baath komt aan de macht en vestigt een 1partijstaat
 1971: 10de coup brengt Hafez Al-Assad a.d. macht  30j dictatuur tot 2000 (zoon volgt op)
 1982: opstand van het Moslim Broederschap  onderdrukking eist 10.000en levens
 Al-Assad was erg anti-Israëlisch door het verlies v.d. Golan Hoogtes in 1967
 steunt de militante Arabieren in de burgeroorlog in Libanon  controle over dat gebied
139
de revolutie in Iran:
 vele traditionalisten in Iran waren tegen de grote invloed van het westen  antisecularisatie
 1925: in het vroegere Perzië voert Shah Reza Khan een programma voor modernisatie in
 schaft buitenlandse concessies in Iran af en legt de macht van de clerus aan banden
 1941: de Shah neigt iets teveel naar de asmogendheden tijdens WO II
 Britten en Russen bezetten het land en zetten de Shah af in het voordeel van zijn zoon
Mohammed Reza die meer naar het Westen neigde (+ corrupt is  werd enorm rijk!)
 door de bloeiende oliehandel, Amerikaanse economische en militaire steun gaat de
ontwikkeling goed vooruit:
- herverdeling van land dat bezit was van de grootgrondbezitters en de clerus
- modernisering v.d. industrie en secularisatie
 Shah handhaaft steeds meer een autoritair regime + verdrukt de oppositie  V.S. negeert dit
 1978: religieus geïnspireerde rellen breken uit en demonstraties dwingen de Shah in januari
1979 het land te ontvluchten  februari: religieuze leider Khomeini keert uit ballingschap terug
en roept als leider v.d. revolutie de Islamitische Republiek uit
 seculaire staat wordt opgeheven en Khomeini heeft de staat onder controle
 wet van de Islam moet in de eerste plaats worden nageleefd (boven de grondwet)
 Islamitische levenswijze heringevoerd: vrouwen dragen burka, mannen dragen baard,..
 westerse cultuur wordt uitgebannen: stropdas, muziek, radio, T.V., alcohol
 rechtspraak volgens religieuze regels  executies (1000en doden)
 staatscontrole over de economie  nationalisering v. bepaalde sectoren  oliewinst ↓
 1979: revolutionairen gijzelen 50 Amerikanen van de Amerikaanse ambassade
 eisen de terugkeer van de Shah uit de V.S. + alle rijkdom die hij had meegenomen
 duurt 15 maand  reddingsmissie v.d. V.S. faalt  verzwakt presidentsregime v. Carter
de oorlog tussen Iran en Irak:
 er heersten reeds ideologische verschillen tussen Irak en Iran
 dictatuur van Saddam Hoessein in Irak  wou politieke en militaire macht uitbreiden
 grensconflict ontstaat  Iran ontneemt Irak het gebied om Perzische Golf te kunnen bereiken
 1980: Irak lanceert aanval op Iran en bombardeert olievelden  bezet het betwiste gebied
 1982: Iran voert tegenoffensief, trekt Irak diep binnen en wil Saddam’s regime omverwerpen
 oorlog wordt internationaal: zowel Iran als Irak vallen neutrale schepen in de Perzische
Golf aan, om wapenleveringen te voorkomen. Wanneer de aanvallen de olietoevoer
dreigen te blokkeren komt de V.S. tussen met een vloot  verzekert Westerse invloed
 1987: Iran verliest het tegenoffensief en in 1988 komt er een wapenstilstand
 10.000en doden, ook door gebruik van gifgassen (ook tegen Koerdische minderheden)
+ de Iraanse economie lag in duigen + onderlinge relaties in het Midden-Oosten verslechten
 1989: Khomeini sterft  men wil economische reconstructie & herstel van buitenlandse relaties
 1992: Rafsanjani wordt president  gematigd economisch en buitenlands beleid
 Khameini wordt nieuwe religieuze leider (Ayatollah)  blijft aanzienlijke macht bezitten
 jaren ’90 zijn tijd v. interne contradicties  dualistische machtsstructuur (halve theocratie)
 1997: de nog meer hervormingsgerichte Mohammed Khatami wordt president
 politieke en economische hervormingen, en vrijere atmosfeer en persvrijheid
 vindt democratie & Islam niet te combineren, maar het religieuze systeem is er nog
 de religieuze autoriteiten hebben nog steeds de controle over leger, politie en gerecht
 toch ontstaat een meer liberale geest bij de “nieuwe generatie”
 gedragscodes en klederdracht worden weer gematigd
 het Westen vindt zijn weg weer in het land (alcohol, muziek, cultuur,..)
 onderwijs wordt wijder verspreid, en ook vrouwen kunnen zich laten opleiden
 Iran toonde zich een voorbeeld van hoe men het moslimextremisme kon inperken
Irak en de Golfoorlog van 1990-1991:
 door de oorlog zat Irak ook in economische problemen  Saddam zoekt oplossingen
 probeert de andere oliestaten te overhalen de prijzen te doen stijgen  mislukt
 1990: Irak valt Koeweit binnen en annexeert het
140
 het Westen heeft schrik dat het daar niet bij blijft en Saddam zijn invloed zou vergroten
 met steun v.d. V.N, het Westen en enkele Arabische landen komt de V.S. tussen
 1991: V.S. lanceert luchtaanval gevolgd door een grondoffensief (Operation Desert Storm)
 Irak wordt verdreven en er komt een wapenstilstand
 toch blijft Saddam het westen uitdagen en weigert controleurs op massavernietigingswapens
in Irak  onrust blijft
 2003: V.S. lanceert nieuw offensief in Irak na (valse) aanwijzingen v.massavernietigingswapens
en Irakese steun voor terroristen  Saddam wordt afgezet in deze Tweede Golfoorlog
veranderingen in het Midden-Oosten:
 het dualisme tussen moslimfundamentalisten en gematigde moslims blijft bestaan
 fundamentalisten krijgen nog veel steun en boeken soms vooruitgang (Afghanistan: Taliban)
 toch is de nieuwe generatie zich bewust van het nieuwe tijdperk en ijvert men voor flexibele
interpretatie van de Islamwetten  mede door invloed vanuit het Westen door globalisatie
118. veranderend Latijns-Amerika
 de meeste Latijns-Amerikaanse landen waren reeds een eeuw onafhankelijk na WO II
 toch nog politieke, economische en sociale problemen sinds de vorige dekolonisatie
 er was een grote raciale diversiteit  veel indianen, maar ook veel blanken door (vroegere)
immigratie  blanken/mestiezen domineren echter meestal
 bevolking verdrievoudigd na 1945  160 milj. in 1950 wordt 500 milj. tegen eind 20ste eeuw
de koloniale erfenis en de onafhankelijkheidsstrijd:
 het Spaanse kolonialisme van vroeger had een grote invloed op Latijns-Amerika gehad
 grote gebieden werden aan landheren + de Kerk geschonken om vestiging aan te moedigen
 de Kerk had zich tot doel gesteld om alle indianen tot het Christendom te bekeren
 indianen moesten werken voor de Europeanen, vaak in slechte omstandigheden
 vele indianen stierven door geïmporteerde ziekten v.d. Europeanen
 de economie werd volledig beheerst door de Spanjaarden  namen (grondstof)rijkdom mee
 wanneer Napoleon oorlog voert met Spanje en Portugal besluit de in Latijns-Amerika
gevestigde elite van Creolen zich van de moederlanden af te scheuren
 willen enerzijds afscheuren van het moederland, maar toch de eigen positie behouden
 reeks van onafhankelijkheidsoorlogen volgt  toch wordt de situatie v.h. gewone volk niet
beter  macht komt nu allemaal in de handen van de creolen-elite
 onderlinge conflicten tussen de nieuwe republieken leiden tot opkomst van dictators
 het wegvallen v.d. moederlanden zorgt voor hele nieuwe afzetmarkten
 G.B. dringt zich op en vindt weinig concurrentie bij het afzetten van haar goederen
 Brits kapitaal zorgt voor opbouw v. infrastructuur (spoorwegen) en uitgebreide handel
 dit neokolonialisme is een soort buitenlandse economische dominantie v.h. gebied
de kolos in het Noorden:
 de onafhankelijkheid bracht veel instabiliteit en nationale of burgeroorlogen met zich mee
 V.S. laat Europa niet tussenkomen  Monroedoctrine
 vanaf 1904 neemt de V.S. zelf deze positie aan en komt regelmatig militair tussen
 de V.S. gaat steeds meer en meer met G.B. concurreren om de afzetmarkten in Lat.-Amerika
 na WO I daalt het aandeel v. Brits kapitaal nog meer V.S. wordt dominante handelspartner
 Toch blijft Lat.-Amerika onderontwikkeld  bevolking is een slecht consument voor verbruik v.
industriële goederen wegens armoede + (grondstof)rijkdom worden nog steeds geëxporteerd
economische ontwikkeling en problemen:
 Latijns-Amerika heeft het zwaar te verduren tijdens de Grote Depressie (’30)
 buitenlands kapitaal trekt weg
 dit moedigt de Lat.-Amerikaanse landen aan om zelf te industrialiseren
 tijdens WO II afgesneden van buitenlandse goederen  stimulans voor zelfindustrialisatie
141
 na 1945 ondergaat de economische structuur enige transformatie  vraag naar grondstoffen ↑
 V.S. neemt Alliance for Progress aan = voor economische ontwikkeling van Lat.-Amerika
 1945-1975: Lat.-Amerikaanse economie groeit in indrukwekkende mate
 nieuwe industriële landen ontstaan: industriële productie stijgt enorm
 aanwezigheid van buitenlandse bedrijven stimuleert de economische vooruitgang
 de economische groei steunt echter op een instabiele bodem en heeft zijn nadelen
 steunt op staatscontrole en protectionistische tarieven
 de lage koopkracht zorgt voor weinig voordeel voor lagere klassen  kloof arm/rijk vergroot
’70: er worden zoveel buitenlandse leningen aangegaan dat de staatsschuld enorm stijgt
 het eisen tot terugbetaling zou de levensstandaard nog lager doen zakken dan ze al was
 regering drukt geld bij en promoot prijsstijgingen  inflatie tot 1000% in de jaren ’80!
 samen met de agriculturele depressie = economische ramp  minder dan 1% groei meer
 na jaren ’80 herstelt de economie zich weer  staat gaat over tot een vrije markteconomie
 buitenlands kapitaal komt het land weer binnen
 ondanks slechte omstandigheden groeit de bevolking enorm aan  x3 na 1945
 in de inmiddels geïndustrialiseerde landen lijkt de groei zich te stabiliseren
 de kloof tussen arm en rijk (+ N Z) blijft groot  opperklassen hebben alle voordelen en bezit
 40% v.d. bevolking leeft in armoede  de Kerk doet pogingen de armen te helpen
 langzaamaan toont men via hervormingen weer interesse in sociaal-economische problemen
Yankee Imperialisme:
 Lat.-Amerikanen waren niet gediend met Amerikaanse interventie  in ’30 neemt de V.S. een
“good neighbour” beleid aan waarbij de interventionistische politiek beperkt wordt
 maar na 1945 komt de V.S. nog tussen, meestal met anticommunistische interventies (K.O.)
 1948: oprichting Organisatie v Amerikaanse Staten 35 staten doen mee (V.S. & Canada ook)
 manier om onderlinge conflicten gezamenlijk op te lossen i.p.v. door interventie
 1977: V.S. is akkoord om het Panamakanaal aan Panama te overhandigen (gebeurt in ‘99)
 teken v. economische interdependentie  V.S. had een stabiel en welvarend LatijnsAmerika nodig voor de eigen economie (zorgt voor goede handel)
 1994: Nord American Free Trade Agreement tussen de V.S., Canada & Mexico (NAFTA)
 onderlinge tarieven zouden na verloop van tijd geëlimineerd worden
 ondertussen is er een migratiestroom naar het noorden etnische composities vermengen zich
het politieke beeld:
 politiek in Lat.-Amerika bestond uit onzekere constitutionele regimes, militaire dictaturen,
burgeroorlogen, sociale revoluties, etnische spanningen, onrust, coups & tegencoups,…
 ook populistische dictaturen: Vargas in Brazilië, Juan Péron in Argentinië (1946-55)
 onrust werd gestimuleerd door Amerikaanse steun v. rechtse (anticommunistische) regimes
 omverwerping v. linkse regimes (vaak met steun V.S.) werd dikwijls gevolgd door repressie
 executie en uitschakeling van politieke tegenstanders  ging ongestraft
 Argentinië: oorlog tegen links (76-83) eiste 30.000 levens
 Chili: Allende wordt met steun v.d. V.S. door Pinochet vervangen (en vermoord)
 Allende was democratisch maar wou de Amerikaanse kopermijnen nationaliseren
 Cuba: sinds 1933 onder de dictatuur van Batista
 1959: Fidel Castro en zijn guerrilla’s nemen de macht over  heerst als dictator
 Castro breekt alle economische relaties met de V.S. af  V.S. start handelsembargo
 Castro keert zich naar de S.U.  leidt uiteindelijk tot Cubacrisis (zie p146)
 Cuba wordt de enige communistische staat in Amerika  zal linkse regeringen steunen in
Z-Amerika en ook in Afrika
 er komen binnenlandse hervormingen om het leven v.h. volk te verbeteren, maar die worden
overschaduwd door economische moeilijkheden  steeds meer afhankelijk v.d. S.U.
 wanneer het Sovjetcommunisme valt is Cuba internationaal geïsoleerd + staat heel zwak
 toch blijft Castro aan de macht, en is dat nu nog
142
 in de jaren ’90 waren de democratieën nog heel fragiel
 vele regimes worden door militaire coups omvergeworpen
 criminaliteit en druggebruik stijgt + armoede en sociale ongelijkheid blijft bestaan
 in de jaren ’80 en ’90 lijkt er even meer democratie op te komen maar de hoop was vals tot
grote frustratie van de kiezers  er wordt niks gedaan aan de echte problemen
 begin 21ste eeuw lijken sommige landen tot een stabiele constitutionele regering te komen
 Venezuela: in 1998 komt Chavez aan de macht die in 1992 al een coup had gepoogd
 kort samengevat: de geïndustrialiseerde Lat.-Amerikaanse landen nemen nu een vrije
economie aan en maken nu deel uit van de wereldmarkt  toch blijft armoede een probleem
 financiële crises blijven bestaan  activisten komen op tegen globalisering
119. de ontwikkelingswereld
 het koloniale tijdperk zou nog lang lidtekens nalaten in de oude kolonies
 toch werd de Westerse wetenschap, techniek en cultuur zo over de hele wereld verspreid
 niet overal wordt deze invloed zomaar aanvaard  men zoekt een compromis tussen
modernisering en het behoud van traditionele waarden
 ook met Westerse hulp hadden de ex-kolonies grote sociaal-economische problemen
 sinds de jaren ’80 komt daar langzaam verbetering in (zoals ook op democratisch vlak)
de ontwikkelingservaring:
 Westerse landen gaan steeds meer financiële steun geven aan de 3de wereld
 men geloofde dat modernisering, economische groei en sociale vooruitgang mogelijk was
door overname van de westerse wetenschap en technologie + de financiële steun
 sommige landen wilden sneller resultaat zien en neigen naar communistische hervormingen
 andere landen gaan volgens de kapitalistische methode te werk  voorbeeld van Japan
 ontwikkelingslanden worden geïndustrialiseerd en een “groene revolutie” vindt plaats
 door gebruik van betere landbouwtechnieken + chemische middelen & mest gaat productie ↑
 ondanks industrialisatie slagen de ontwikkelingslanden er niet in een goede plaats op de
wereldmarkt te veroveren  kloof tussen arm en rijk wordt steeds groter
 ’60: internationale economie wordt herschapen volgens de “nieuwe internationale
economische orde”  grotere toegang voor ontwikkelingslanden tot de wereldmarkt
+ meer financiële steun en grotere internationale controle
 1974: start van economische recessie  schulden worden steeds maar groter
 inkomen per inwoner was in de laatste 50 jaar nauwelijks gestegen
 door het vele geld dat naar de industrie ging was er minder voor de landbouw, en de
landbouw was niet in staat de nog steeds aangroeiende bevolking te voeden
 er werd zelfs voedsel geëxporteerd terwijl het ter plaatse nodig was
 in de haast van de ontwikkeling neigde de regering naar slechte administratie en corruptie
 armen worden steeds armer, mensen vluchten van het platteland naar de steden
veranderende werelden en hardnekkige problemen:
 de economische groei bevond zich in een regressie in de jaren ’80
 nooit eerder geziene armoedecijfers (ook door bevolkingsgroei): 1 biljoen!
+ 100 miljoenen leven in ziekte of ondervoeding
 toch zijn er staten die in de jaren ’80 en ’90 de status van 3dewereldland achter zich laten
 “nieuw geïndustrialiseerde landen” of NIC-landen: vooral in Oost-Azië
 olielanden hebben hier ook de potentie toe
 de groep minst ontwikkelde landen vormen eigenlijk een soort “4de wereld” van alle armoede
 de landen met de meest succesvolle ontwikkeling hadden dit deels te danken aan de rol van de
overheid, die naast economische zaken ook scholen, transport en infrastructuur voorzag
 in de ontwikkelingslanden was er een storende aanwezigheid van staatscontrole,
administratieve tussenkomst & onvoorzichtig fiscaal beleid  verstikt de groei en vooruitgang
 er was een slechte verdeling van de rijkdom  goederen en diensten gingen naar de elite
 men kan eerder spreken over 2 werelden: arm vs. rijk
143
de geherwaardeerde ontwikkeling:
 grote maatschappelijke discussies/debatten ontstaan over de manier waarop men helpt
 de Wereldbank en het IMF had tot nu toe vele projecten gefinancierd die uiteindelijk onnodig
bleken te zijn, of niets bijbrachten tot de levensomstandigheden van de bevolking
 men zou van een “groei en ontwikkeling” moeten omschakelen naar “armoedereductie”
 men zou projecten moeten richten op onderwijs, gezondheid, voeding,… i.p.v. economie
 door financiële steun kreeg de eigen economie van de landen geen ontwikkelingskansen
 kleding of voedsel invoeren leidt tot concurrentie voor de plaatselijke producenten
 IMF had tijdens muntcrises maatregelen genomen die tegen de sociale noden ingingen en
zonder na te denken over de sociale of politieke gevolgen ervan
 antiglobalisme: men wijt problemen in de ontwikkelingslanden aan het globaal econ. systeem
 armoede vergroot, arbeiders worden uitgebuit (kinderarbeid), bedrijven produceren
goedkoop in arme landen om daarna met grove winst in het Westen te verkopen
 anderzijds biedt de globale economie een kans om op lange termijn de eigen economie
sterk te maken en de levensstandaard te verhogen
 naast de kloof tussen arm en rijk ontstaat ook de digitale kloof
 opkomst van informatica, technologie en internet vergroot de sociale kloof nog meer
 maatregelen moeten genomen worden om deze landen ook op dit vlak te steunen
144
Hoofdstuk 24: wereld in gevaar: coëxistentie en confrontatie in de Koude Oorlog
 de Koude Oorlog gaat verder met confrontaties in verschillende werelddelen + een nooit eerder
geziene wapenwedloop  leidt tot een opeenhoping van enorme nucleaire vernietigingskracht
 niemand lijkt te zien hoelang deze oorlog nog zal aanslepen, maar langzaam aan maakt de
bipolariteit van de twee superstaten plaats voor een nieuwe globale configuratie
120. confrontatie en ontspanning, 1955-1975
 1955: de Koude Oorlog lijkt gestabiliseerd  Russische leiders na Stalin zijn gematigder
 het Ijzeren Gordijn verdeelt Europa nog steeds, maar de dreiging v. directe militaire
confrontaties lijkt te zijn afgewend.
 de Westerse landen en de S.U. gaan in 1955 een akkoord aan met Oostenrijk waarbij beiden
de bezettingstroepen terugtrekken en Oostenrijk onafhankelijk en neutraal achterlaten
 nieuwe Sovjetleider Chroetsjov is nog steeds heel antiwesters en president Eisenhower v.d.
V.S. behoudt het beleid van expansiebeperking van het communisme
 erkent het belang van vreedzame coëxistentie in dit nucleaire tijdperk en Eisenhower
beperkt het buitenlands beleid tot deze expansiebeperking en gaat zich niet bemoeien in het
Russische deel van Europa
 1955: besprekingen tussen V.S., S.U., Fr. en G.B. in Genève  geest van verzoening
 kleine crisis over Berlijn wanneer S.U. eist dat het westen W-Berlijn verlaat  gaat voorbij
 1959: besprekingen over vreedzame coëxistentie & wederzijdse ontwapening in Camp David
 nieuwe conferentie in Parijs voor het behoud van stabiliteit en vrede
 in de S.U. en in China (Mao) verwijt men Chroetsjov teveel naar het Westen te neigen
 Chroetsjov maakt valse bewijzen over Amerikaanse vliegtuigen boven Russisch
grondgebied  trekt zich terug uit de conferentie
 1960: er komt een einde aan de geest van Genève en Camp David
 toch blijft V.S. vasthouden aan het expansiebeperkingsbeleid komt niet tussen in O-Europa
 ondertussen komen steeds meer gebieden onder Amerikaanse invloed te staan
 1956: Suezcrisis: V.S. neemt Egypte in bescherming tegen S.U., G.B. en Fr.
 Eisenhowerdoctrine biedt overal bescherming tegen communisme: 1958: Jordanië & Libanon
 V.S. gaat ervan uit dat alle onrust door het communisme komt: ziet de echte problemen niet
 de wapenwedloop gaat door  race voor de beste en meeste kernwapens
 ook langeafstandsraketten worden gemaakt (1958)
 spacerace ontstaat: 1957: S.U. lanceert Spoetnik, paar maand later volgt V.S. met Explorer I
 de wapenwedloop is gebaseerd op wederzijdse afschrikking en vormt een vicieuze cirkel
 De Gaulle ziet het gevaar hiervan in en wil meer onafhankelijkheid voor W-Europa
 1966: Frankrijk trekt zich terug uit de NAVO
het Kennedy tijdperk, 1961-1963:
 tijdens het Kennedy tijdperk kende de Koude Oorlog weer nieuwe hoogtes
 Kennedy neemt maatregelen om de “missile gap” te sluiten en steekt enorm veel geld in de
ruimteverkenning  wou tegen het einde v.h. decennium op de maan landen
 ontwikkelingshulp wordt vergroot, Vredeskorps wordt opgericht om jonge Amerikanen aan
ontwikkelingssamenwerking te laten doen in buitenland, Alliance for Progress wordt opgericht
 Cuba: Fidel Castro heerste als een dictator en had zich bij de communisten aangesloten
 nam agrarisch programma aan, nam Amerikaans land in beslag en verdrukte de oppositie
 Eisenhower had reeds een handelsembargo opgericht waardoor Cuba nog meer in de
armen van de S.U. werd gedreven  4/5 v.d. handel gebeurt met de S.U. en O-Europa
 V.S. breekt diplomatieke relaties af, laat de CIA een groep Cubaanse vluchtelingen
trainen en maakt voorbereidingen voor een invasie van Cuba
 Kennedy neemt de plannen over  1961: invasie van de Varkensbaai  mislukt
 Cuba keert zich nog meer naar de S.U.  V.S. verstrengt het handelsembargo
145
 bij ontmoeting in Wenen met Kennedy eist Chroetsjov weer westerse terugtrekking uit W-Berlijn
 Kennedy weigert  breidt leger uit, neemt civil defense program aan en bouwt schuilkelders
 1961: Russen bouwen de Berlijnse muur + hervatten nucleaire proeven (net zoals de V.S.)
de Cubacrisis van 1962:
 Chroetsjov kondigt aan dat de S.U. Cuba zou verdedigen tegen een mogelijke tweede invasie
 plaatst raketten in Cuba, binnen schootsafstand van de V.S.
 V.S. start een blokkade op Cuba en verbiedt alle invoer van goederen + verklaart dat elke
raket van op Cuba gelanceerd zou beantwoord worden door een V.S.-raket naar de S.U.
 Chroetsjov geeft toe en trekt de raketten terug uit Cuba op voorwaarde dat de V.S. zweert
geen nieuwe invasie te proberen + haar raketten uit Turkije terug te halen (2de = uitgesteld)
 28-10: crisis was over maar Chroetsjov had zijn gezicht verloren en werd niet herverkozen
 Mao Zedong verwijt hem zijn toegeeflijkheid
 zowel S.U. en V.S. gaan verder met hun wapenarsenaal uit te breiden
de oorlog in Vietnam:
 Vietnam was in 2 delen verdeeld met de 17de breedtegraad als grens
 Noord-Vietnam was communistisch en Ho Chi Minh had de leiding (hoofdstad Hanoi)
 Zuid-Vietnam was kapitalistisch en Ngo Dinh Diem had de leiding (hoofdstad Saigon)
 in 1955 richt het zuiden na een referendum de onafhankelijke Republiek van Zuid-Vietnam op
 het Zuiden wil niet meedoen aan de nationale verkiezingen
 de communistische Vietcong onderneemt actie om het gezag v.d. Z-Vietnamese regering te
ondermijnen  National Liberation Front van het Zuiden
 Noorden krijgt steun v.d.. S.U. en de Volksrepubliek China, het zuiden van de V.S.
 de V.S. ziet de gebeurtenissen in Vietnam als een strijd van een democratisch land tegen het
communisme, en zegt dat de val van Z-Vietnam een domino-effect zou opwekken
 stuurt enorm veel militaire en financiële hulp + adviseurs
 Kennedy komt ook tussen in de politiek  1963: Diem wordt afgezet en vermoord
 1963: Kennedy wordt vermoord en Johnson volgt hem op
 1964: Tonkin-incident  N-Vietnamese schepen zouden V.S.-schepen hebben aangevallen in
de Golf van Tonkin, maar eigenlijk was er niets gebeurd
 Johnson antwoordt direct met luchtaanvallen  1965: marineschepen arriveren
 na 1965 waren bombardementen op communistische doelen in Vietnam dagelijkse kost
 V.S.-troepen vermoorden burgers die verdacht worden van banden met de Vietcong,
branden hele dorpen plat + ontbladeringsmiddelen en chemicaliën worden gedropt
 enorm veel land verwoest en vele dakloze vluchtelingen
 N-Vietnam beantwoordt met het Tet-offensief op nieuwjaar 1967-1968  niet zo succesvol
maar was signaal dat onderhandelingen nodig waren (1 grote overwinning was onrealistisch)
 Johnson krijgt felle kritiek van het Westen (De Gaulle)  publieke opinie in Europa, en ook in
de V.S. keert zich tegen hem: demonstraties eisen het stoppen van de oorlog
 eerst wil Johnson koste wat het kost de oorlog winnen
 1968: Johnson laat de bombardementen ophouden en start vredesonderhandelingen
+ beslist zich niet meer te laten herverkiezen
 opvolger Nixon start vredesbesprekingen in Parijs en belooft het verwijderen van V.S.
troepen + vietnamisering van Z-Vietnam (ook al gingen de gevechten ondertussen door)
 maar de communisten blijven vooruitgang boeken en blokkeren de vredesbesprekingen
 Nixon en veiligheidsadviseur Kissinger hervatten de bombardementen en vallen
Cambodja binnen om de N-Vietnamese bevoorrading te blokkeren + betrekken ook Laos
 januari 1973: na geheime besprekingen van Kissinger komt er een wapenstilstand
 beide partijen houden zich niet aan de wapenstilstand en de gevechten gaan door
 het Amerikaanse Congres wou geen geld meer in de oorlog steken en de troepen geraakten
gedemoraliseerd  steeds meer troepen deserteren
 1974: N-Vietnam verovert aantal belangrijke steden in het zuiden  lanceert groot offensief
 april 1975: ¾ van het zuidelijk gebied is in handen van het Noorden en Saigon valt
146
 Saigon wordt Ho Chi Minh City genoemd naar de in 1969 overleden oud-leider
 de communisten verenigen Vietnam en vestigen een communistisch regime
 vele Vietnamezen trachten in bootjes te vluchten, meestal onsuccesvol
 Cambodja & Laos vallen ook onder communistische controle
 nieuwe militaire macht in Z-Azië ontstaat
 de oorlog had 1,3 miljoen Vietnamese levens geëist en een enorme ravage in de natuur
 V.S. had een enorm economisch verlies geleden + 58.000 doden
 politieke en morele kosten waren ook enorm  publieke opinie lijdt onder “Vietnamtrauma”
 vertrouwen in de presidentie is verzwakt  1973: Congres perkt presidentieel initiatief in
 vreselijke beelden en oorlogsmisdaden komen boven (My Lai 1968)
 geloof in de onverslaanbaarheid van de V.S. is verdwenen  durven alleen nog ergens
tussenkomen als ze zeker zijn dat ze zullen winnen
 ondertussen had Vietnam steun aan de communistische Khmer Rouge beweging in Cambodja
 1975: communistische Pol Pot komt aan de macht in Cambodja  heerst als brutale dictator
en tussen 1975 en 1978 vallen 2 milj. doden door executies, dwangarbeid en hongersnood
 Cambodja werd gesteund door China, maar toch werpt Vietnam het Pol Pot regime omver
(1979)  China onderneemt stappen maar slaagt er niet in de Vietnamezen te verdrijven
 Vietnam trekt pas terug op vraag van de Russen in de late jaren ‘80
 de verscheidenheid van het communisme in Azië blijkt (Chinees vs Russisch communisme)
Bresjnev: de Praagse Lente:
 1964: Bresjnev komt aan de macht in de Sovjet Unie  hecht veel belang aan bewapening
 zag toch belang in van verzoening met de V.S. (zeker na communistische breuk met China)
 1956: opstand in Hongarije  onderdrukt
 1968: Alexander Dubcek en de Praagse Lente bedreigen de 1partijstaat in Tsjecho-Slovakije
 Havel en Dubcek hadden het anticommunistisch ”manifest van 2000 woorden” geschreven
 250.000 Russische troepen onderdrukken de Praagse Lente & herstellen het oude regime
 Bresjnevdoctrine wordt uitgevaardigd: S.U. zou tussenkomen in elk communistisch land
waar het communisme bedreigd wordt door kapitalistische invloeden (Trumandoctrine)
 V.S. houdt het bij expansiebeperking en komt niet tussen, maar de S.U. verliest wel invloed
bij westerse communistische partijen, die de verdrukking van deze opstanden veroordelen
Bresjnev en Nixon:
 ondanks het intensieve optreden in de Vietnamoorlog is president Nixon vóór verzoening
 belangen van een land moeten voorgaan op discussies omtrent ideologie
 expansiebeperking was niet altijd gelukt, men wil nu naar coöperatie en vrede werken
 de S.U. had economische problemen door de steeds groter wordende wapenlast
 het westen gaat nu ook investeringen, leningen en hulp aan de S.U. verlenen
 de twee Duitslanden gaan ook economische relaties opzetten, erkennen elkaar & worden in
1973 als 2 onafhankelijke staten in de VN opgenomen.
 Amerikaans-Chinese toenadering  China was een nieuwe grootmacht geworden
 Volksrepubliek China vervangt Taiwan in de VN
 1972: Nixon bezoekt Mao in Beijjing en knoopt diplomatieke en economische relaties aan
 de relaties tussen China en de V.S. zorgen voor grotere druk op de S.U. om dit ook te doen
 1972: vreedzame coëxistentie wordt herbevestigd in de SALT 1 akkoorden
 akkoorden voor wapenreductie van beide partijen (Strategic Arms Limitation Treaty)
 wapenwedloop was niet voorbij maar het wederzijds angstgevoel werd minder
 1974: Nixon wordt opgevolgd door Ford na het Watergateschandaal
 1975: Helsinki-akkoorden: 35 naties (16 v.d. NATO, 7 v. h. Warschaupact, en 12 Europese)
 men zou samenwerken voor vrede, economische/culturele samenwerking & mensenrechten
 comités worden opgericht om te controleren of de mensenrechten worden nageleefd
 ook USSR doet mee = hoogtepunt van de ontspanning
 in 1979 zou er weer een hernieuwing van de Koude Oorlog plaatsvinden (zie verder)
147
121. het ineenstorten en het herstel van de wereldeconomie: de jaren ’70 en ‘80
de oliecrisis:
 Olie was de hoofdenergiebron voor alle ontwikkelde landen  bijna alle olie bevond zich in het
Midden-Oosten en vooral Amerikaanse bedrijven hadden controle over de prijzen en productie
 1960: 14 olielanden uit het Midden Oosten vormen de OPEC (Organisation of Petroleum
Exporting Countries) en krijgen zelf controle over de productie en prijzen
= nadelig voor de westerse economie die gebaseerd was op goedkope olie
 oktober 1973: Arabisch-Israëlische oorlog
 OPEC legt een olie-embargo op en weigert olie te verkopen aan landen die Israël steunen
 de economische groei van de westerse landen was reeds aan het vertragen en een crisis
dreigde te volgen, die er ook kwam als gevolg van dit embargo  monetaire moeilijkheden,
devaluatie v.d. dollar (71-73), ondermijning van munten, versnelling v.d. inflatie,…
 1979: tweede oliecrisis wanneer Iran tijdens de revolutie de olie-export blokkeert
1980: bedreiging van olietankers in de Perzische Golf tijdens de Iran-Irakoorlog
 het Westen bedacht ook nieuwe oplossingen om minder afhankelijk van deze olie te worden:
 ontdekking van olie in de Noordzee zorgde voor nieuwe producenten in G.B. en Noorwegen
 alternatieve energiebronnen: gas in Nederland, kernenergie in Frankrijk
 invoeren van besparingsmaatregelen: autoloze zondagen
 landen met olie als hoofdexportproduct komen in moeilijkheden (Nigeria, Mexico)
 toch blijft olie een onontbeerlijk product  later nog veel conflict rond (2de Golfoorlog)
economische recessie: stagnatie en inflatie:
 de economische recessie die in 1974 begon was de ergste sinds de Grote Depressie
 inflatie soms tot meer dan 20%
 in de 24 non-communistische staten: 15 milj. werklozen in 1975, 32 milj. in 1983
= 10% v.d. bevolking werkloos
 economische groei staat stil, productie daalt enorm
 door de goedwerkende vakbonden werden de gevolgen voor de bevolking ingeperkt
 goede uitkeringen verlichten het lijden en zorgen voor het behoud van de koopkracht
 anderzijds zorgt de toenemende automatisering + de groeiende concurrentie bij bepaalde
jobs voor meer werkloosheid
 de combinatie van stagnatie en inflatie (stagflatie) zorgt voor problemen bij de overheid
 Keynes (zie p104): de regering moet tussenkomen om de economie draaiend te houden
 dilemma:
- ofwel inflatie tegengaan waardoor investering zou afzwakken en zakenleven zou
vertragen + er meer werkloosheid zou komen
- ofwel de werkloosheid tegengaan via lagere intrest en aanmoedigen van leningen wat
dan weer de inflatie zou kunnen doen toenemen
 de meeste westerse landen nemen het voorbeeld van de FDR aan en gaan de inflatie
oplossen door interest hoog te houden en expansiepolitiek achterwege te laten
 begin jaren ’80 is de inflatie in de V.S. en W-Europa onder controle, maar werkloosheid in
Europa blijft een enorm probleem met nooit eerder geziene cijfers
 het vertrouwen in de theorie van Keynes over interventiebeleid gaat steeds meer verloren
 premier Margaret Tatcher (conservatief, verkozen 1979) en president Ronald Reagan gaan
zich afzetten van het idee van de welvaartsstaat dat volgens hen te veeleisend is
 “supply side” economie: minder overheidsgeld voor sociale zaken, meer om productie en
privé-initiatief te stimuleren en meer vrijheid voor bedrijven ten nadele van vakbonden
= einde van de sociale zekerheid zoals wij ze kennen
 de welvaart keert terug en men gaat weer geloven in de vrije markteconomie
 andere regeringen in Europa blijven geloven in interventie van de regering en behouden de
welvaartsstaat, mits een aantal aanpassingen  de economische groei blijft afhankelijk van
de markteconomie maar sociale zekerheid wordt hier niet opgegeven
148
politieke en economische veranderingen in West-Europa:
Groot-Brittannië:
 tijdens de economische recessie in Groot-Brittannië steeg de werkloosheid, daalde de pond, en
werd het land afhankelijk van buitenlandse leningen
 grote stakingen in kool en transportsector  Labour krijgt de schuld
 1979: Conservatieven winnen de verkiezingen onder Margaret Tatcher
 Tatcher voerde besparingen in, verminderde import en liet geen loonstijging toe
 inflatie stopte maar de werkloosheid bleef hoog  toch behouden de Conservatieven het
vertrouwen door o.a. de Falklandoorlog tegen Argentiniê te winnen
 vakbonden kregen minder macht, nationale industrie wordt geprivatiseerd, lenen wordt
makkelijker  crisis geraakt opgelost: inflatie stopt, de pond is sterk en de levensstandaard ↑
 toch blijft de werkloosheid hoog, en besparingen gaan ten koste v.h. onderwijs + sommige
industrieën hebben problemen door de felle concurrentie op globaal vlak (kool en transport)
 verkiezingen 1987: Labour krijgt enorm weinig stemmen + aantal vakbondsleden daalt
 wanneer de economische groei minder begint te worden voert Tatcher een aantal fiscale
maatregelen door die leiden tot haar val in 1990  John Major is nieuwe premier en heeft te
maken met een zwakke pond, werkloosheid en nieuwe recessie
 Labour heeft kritiek op de conservatieven  ongelijke maatschappij, voordelig voor rijken
 1997: “New Labour” o.l.v. Tony Blair wint de verkiezingen
Frankrijk:
 het programma van de conservatieven om de inflatie weg te werken was onpopulair
 1981: Socialistische Partij haalt absolute meerderheid in de Nationale Vergadering en
François Mitterrand wordt president ( verdrukt de communisten)
 begint met een aantal bedrijven te nationaliseren (o.a. banken), arbeidshervormingen opdat
de koopkracht zou stijgen, de economie gestimuleerd zou worden, en de welvaartsstaat zo
houdbaar zou blijven  maar Frankrijk kan moeilijk met het buitenland concurreren, privéinitiatief dooft uit, economische groei gaat traag, franc = zwak, inflatie en werkloosheid blijven
 verandering van koers: nationalisatie wordt tegengehouden, besparingen om inflatie tegen te
gaan en nadruk op modernisering  goed voor economische groei, maar werkloosheid blijft
 nieuwe economische problemen kosten de socialisten hun absolute meerderheid
 1986: Mitterrand is gedwongen te regeren met conservatieve premier (= Cohabitation)
 1988: Mitterrand wordt herverkozen maar door de blijvende werkloosheid, schandalen en
andere problemen krijgen de conservatieven weer meer aanhang
 1995: Jacques Chirac wordt president (ook in cohabitation-regering)
 toch blijft werkloosheid een probleem: socialistische premier Jospin voert 35-urenweek in
om nieuwe jobs te creëren maar dit krijgt veel tegenstand van de werkgevers
 vrouwen spelen steeds grotere rol in politiek: wet dat ½ v.d. kieslijst vrouwelijk moet zijn
West-Duitsland: Federale Republiek Duitsland:
 1974-1982: Sociaal-Democratische regering van Helmut Schmidt
 beleid van besparingen om inflatie tegen te gaan
 toch grote werkloosheid, in tegenstelling tot het arbeidsoverschot van vroeger
 gastarbeiders worden buitengehouden of krijgen premies om terug te keren
 extremisme maakt hier gebruik van om aanhang te winnen
 1982: Sociaal-Democraten herverkozen en Helmut Kohl blijft 16 jaar Kanselier
 uiteindelijk komt er weer economische groei en de DM staat sterk, maar arbeidskosten (door
hoge lonen & sociale voordelen) blijven een grote last en verminderen competitieve potentie
de Amerikaanse economie:
 de V.S. wist sneller van de recessie te herstellen dan Europa
 nadat inflatie was opgelost begon er een enorme economische groei en men slaagde erin
ook de werkloosheid op te lossen (minder dan 6% is werkloos)
 1987: een kleine tijdelijke val van aandelen op de beurs  vertraging van de economische
groei wordt Bush kwalijk genomen  1992: Clinton wint de verkiezingen en groei gaat door
149
 mede door de oliecrisis (olie-investering was in dollar) stijgt de dollar enorm in waarde
 Amerikaanse producten zijn duurder en moeilijker te verkopen  maatregelen voor $daling
 op 3 jaar tijd wordt de dollar 50% minder waard  buitenland gaat in Amerikaanse bedrijven
investeren zodat er meer buitenlands bezit in de V.S. zit, dan dat de V.S. buitenlands bezit
heeft  belangen en winsten vloeien naar buitenland + staatsschuld groeit
 ondanks verschillende problemen blijft de V.S. eigenaar van de grootste economie ter wereld
 Japan en Duitsland kennen een grotere groei, maar halen de V.S. niet in
 na de Koude Oorlog wordt de economische last minder door verminderde wapenkosten
de financiële wereld: economische mondialisering:
 deregulering v.d. financiële markten in de jaren ’80 zorgde voor grote economische vooruitgang
 de New York Stock Exchange is enorm levendig: erg veel investeringen en speculatie
 oktober 1987: op 1 dag verliezen de aandelen ¼ van hun waarde
 voelbaar over de hele wereld maar de beurs weet zich te herstellen
 nationale economieën waren nog nooit zo afhankelijk v. elkaar & v.d. wereldeconomie geweest
 men gaat manieren zoeken om de economie soepeler te laten verlopen:
- jaarlijkse bijeenkomst van de “Group of 7” (V.S., G.B., Frankrijk, FDR, Italië,Canada &
Japan) om de huidige staat van de economie te bespreken
- banken trachten interest en wisselkoersen te stabiliseren
- Organisation for Economic Cooperation & Development verenigt 24 industriêle landen
- GATT: doet verder met onderhandelingen over het verlagen van tarieven
 opname v.d. S.U. & O-Europa in de wereldeconomie toont zich voordelig voor internationale
samenwerking, toch blijven de ontwikkelingslanden in de economische periferie hangen en
blijven zij de globalisatie aanklagen
de Europese Gemeenschap: problemen en kansen:
 nadat De Gaulle in 1969 op pensioen gaat kan de Europese Gemeenschap weer groeien
 1973: Groot-Brittannië , Denemarken en Ierland komen erbij
 1981: Griekenland komt erbij, 1986: Spanje en Portugal komen erbij
 1995: Oostenrijk, Finland en Zweden komen erbij  ondertussen al 15 leden
 problemen (mede door de economische vertraging in de jaren ’70):
 door grote agriculturele verschillen ontstaan problemen  men koopt voedsel op en slaat
het op om de prijzen kunstmatig hoog te houden
 G.B. klaagt minder voordeel te hebben, dan het zelf aan de E.G. bijdraagt
 vrije handel is moeilijk door regionale verschillen (Frankrijk houdt buitenlandse wijn buiten)
 men blijft invoerrechten en grensreguleringen handhaven
 ook het enthousiasme voor politieke integratie begint af te zwakken
 willen niet teveel macht in handen van een internationale regering leggen
 eerste verkiezingen voor Europees parlement (1979) is meer symbolisch maar toch bleef de
E.G. een belangrijk instituut dat wachtte op een nog grotere groei
naar een verenigd Europa: de Europese Unie:
 vanaf de jaren ’70 doet zich de “derde industriële revolutie” voor:
 introductie van automatisering, computers (1977: eerste PC) en geavanceerde technologie
 nucleaire reactors, micro-elektronica, telecommunicatie, computers, robotica,
ruimtetechnologie  nadruk op dataverwerking en informatie + vergevorderde communicatie
 dienstensector kent enorme groei (veel groter dan de landbouw en industrie)
 wereldeconomie gaat ten koste van politieke/economische autonomie  wereldbedrijven
 koplopers zijn de V.S. en Japan (in Europa heeft men langer last van de recessie)
 1987: Single European Act: 12 landen komen overeen om gemeenschappelijk
productiestandaarden op te richten, vrij verkeer van kapitaal te stimuleren,
gemeenschappelijke belastingkoers te handhaven + over handelslicenties en arbeidsrechten
 1991: Verdrag van Maastricht: leidt tot omvorming van de E.G. naar een Europese Unie
 doel = Europa zonder grenzen: toekomstperspectief van een gemeenschappelijke munt,
gemeenschappelijk banksysteem + gemeenschappelijk defensie- & buitenlands beleid
150
122. de Koude Oorlog hernieuwd
de Sovjet Unie en Afghanistan:
 1977: Carter wordt president v.d. V.S.  richt zich vooral op mensenrechten
 eist dat de S.U. vrijheid v. andersdenkenden garandeert, Joden toelaat te emigreren en de
onderdrukking in Polen beëindigt
 gaat toch verder met onderhandelen: jan. 1979: SALT II akkoorden over gelijke bewapening
 Rusland valt Afghanistan binnen om het pro-Sovjetregime te steunen tegen moslimguerrilla’s
 Carter ziet dit als een poging om controle over het Midden-Oosten (én de olie) te verwerven
 trekt SALT II akkoorden terug, en legt de S.U. een embargo op
 Europa ziet deze situatie niet zo ernstig en weigert mee te doen aan het embargo
 Afghanistan wordt een “Russische Vietnamoorlog”  8,5 jaar strijd tot 1989, maar men
slaagt er niet in de moslimguerrilla’s te overwinnen (door levering van Amerikaanse wapens,
steun vanuit Pakistan en de beschermende gebergtes zoals Tora Bora)
 ondertussen daalt de populariteit van Carter na de mislukte reddingsoperatie van de
gijzeling in Iran (zie p140)  1981: Ronald Reagan volgt op
het Reagan tijdperk:
 Reagan stelde de S.U. als een “evil empire” met “dark purposes” voor
 besteedt het grootste militaire budget dat ooit in vredestijd naar militaire doelen was gegaan
 levert overal wapens/steun aan anticommunistische regimes & opstandelingen (Afghanistan,
Nicaragua, 1983: valt Grenada binnen wanneer Cuba er een luchtmachtbasis wil bouwen)
 felle kritiek op het feit dat er zo ook ondemocratische regimes gesteund worden
 ook nog tussenkomst in Libië (onder Europees protest), Libanon en in de Iran-Irakoorlog
controle op nucleaire wapens:
 in deze moderne tijd waren kernwapens allesvernietigend (+ met globaal bereik)
 gebruik was uitgesloten, alleen als afschrikking gebruikt
 wegens bedreiging van de atmosfeer en de natuur werden nucleaire testen gereguleerd
 1963: testbanverdrag tussen V.S. & S.U. alleen ondergronds testen is nog toegelaten
 1968: nonproliferationverdrag tussen 130 staten, om productie aan banden te leggen
 steeds meer landen hadden kernwapens: V.S., G.B., S.U., Frankrijk, China, India, en in de
jaren ’90 ook Israel, Pakistan, Iran, Irak, Libië en Noord-Korea,…
 bezorgdheid dat terroristen er misschien ook aan kunnen geraken wordt groter
 toch was de snelle toename van nucleaire technologie moeilijk tegen te gaan
 steeds meer landen kopen wapens van industriële landen of bouwen zelf kerncentrales (die
makkelijk om te bouwen waren voor onvreedzame praktijken…)
 kernrampen zoals in Tsjernobyl (Oekraïne) tonen het belang van veiligheidsmaatregelen aan
 de S.U. en de V.S. blijven doorgaan met de wapenwedloop om de superieure macht te worden
 men begint te speculeren over overlevingskansen bij een nucleaire oorlog, doet simulaties,…
 machtsbalans werd “balance of terror” genoemd + term “Mutual Assured Destruction”
 opslag van zoveel wapens dat men elkaar meerdere keren kan uitmoorden (overkill)
 men past steeds de nieuwste technologie toe en ondermijnt het afschrikgevoel door gebruik
van verdedigingssystemen (S.U.: antibalistic missiles / V.S: MIRV. + S.D.I. alias Star Wars)
 eind jaren ‘80 bezitten beide machten elk ongeveer 25.000 kernwapens
 gevaar bestaat dat het menselijke ras wordt uitgeroeid door slechte communicatie tussen beide
 “hot line” tussen het Witte Huis en het Kremlin om betere communicatie te verzekeren
 maatschappelijke debatten komen op gang: sommigen willen unilaterale volledige
ontwapening, anderen vinden het noodzakelijk om de veiligheid en gelijkheid te garanderen
123: China na Mao Zedong
 1976: na Mao’s dood tracht zijn vrouw Jiang Qing samen met wat radicalen de macht te grijpen
 mislukt en ze wordt samen met haar 3 getrouwen (gang of four) gearresteerd
 Deng Xiaoping (die vroeger door Mao was verdrukt) komt nu aan de macht
151
hervormingen onder Deng Xiaoping:
 Dengs’ hervormingen namen meer afstand van het Marxisme & legden nadruk op economische
groei en modernisering  hervorming van de gecentraliseerde economische planning, de
genationaliseerde industrie en de gecollectiviseerde landbouw
 neemt een huwelijk tussen vrije en geplande economie aan: moedigt privé-initiatief,
productie voor winst, een concurrerende markt aan. Communes en de collectiviseerde
landbouw wordt afgeschaft
 Westerse investering, technologie, wetenschap en managementtechniek stroomt binnen
 wapenindustrie wordt omgevormd tot industrie van consumptiegoederen (frigo’s,…)
 invloed van de hervormingen op de Chinese maatschappij  levensstandaard stijgt enorm
 voedselproductie stijgt enorm: zorgt voor winst en exportmogelijkheden
 kleine privézaken worden opgericht  privésector blijft groeien
 Westers kapitaal en aandelen stromen binnen  BNP stijgt (tot 9% per jaar)
 consumptiemaatschappij ontstaat in steden, werkloosheid opgelost door sociale diensten
 leger wordt kleiner, maar gemoderniseerd
 westerse ideeën en cultuur stroomt binnen (TV, literatuur,…)
 Materiële vooruitgang ten koste van de Marxistische ideologie
 na verloop van tijd blijken er ook nadelen aan de hervormingen verbonden:
 door de snelle economische groei is er in de jaren ’80 een inflatie van 20 tot 30%
 bronnen geraken uitgeput door de steeds groeiende consumptie
 1/5 van de staatsbedrijven produceren met verlies, maar worden toch behouden
 landbouwproductie begint af te zwakken + de consumptiemaatschappij wekt verspilzucht op
 corruptie scheert hoge toppen wegens verbondenheid van politici aan zakenbelangen
 kritiek op de corruptie en groeiende ongelijkheid in de maatschappij komt op
 1988: Deng roept verdere hervormingen een halt toe
 van waar komen deze nadelen?  naast economische was er ook politieke hervorming nodig!
 maar China was niet klaar voor politieke democratie + de partijmacht moest behouden blijven
 door de vrijere atmosfeer die Deng had geschapen wordt de politieke controle langzaam
losser, ontstaat er persvrijheid en recht op vrije meningsuiting
 Deng wil een ordelijke opvolging verzekeren en ontslaat antireformistische veteranen ten
voordele van nieuwe jonge leiders
de beweging voor democratische hervormingen:
 vanaf 1986 moedigt Hu Yaobang (partijsecretaris en opvolger van Deng) het geloof in politieke
vrijheid aan en krijgt zo steun van studenten in demonstraties  Hu wordt uit partijpositie ontzet
 wanneer Hu sterft (1989) gaan miljoenen mensen manifesteren voor meer democratie op het
Tien-An-Menplein (plein van de Hemelse Vrede)  zelfs demonstranten uit het buitenland
 Hu’s opvolger Zhao Ziyang probeert verzoening te bereiken maar Deng ziet de demonstratie
als het belachelijk maken van de staat en de partij  krijgswet wordt afgekondigd
 4 juli: het leger verdrijft met geweld (en tanks) de studenten en er vallen 100en doden
 Deng’s populariteit daalt naar een nulpunt
 een contrarevolutionaire beweging ontstaat en het regime gaat weer veel dichter bij de
Marxistische ideologie aanleunen (Zhao wordt ontslagen als partijleider)
 de rebellie werd als westerse kapitalistische samenzwering tegen communisme gezien
 privé-sector wordt gecontroleerd, politiek onderwijs ingevoerd
 1000en blijven politieke gevangenen ondanks druk vanuit het buitenland
 er blijft een democratische beweging bij de nieuwe generatie die voor pol. veranderingen ijvert
 1997: Deng sterft  Jiang Zemin volgt op en blijkt heel wat gematigder te zijn
 wil verder moderniseren, zoekt toenadering tot het Westen & integratie i.d. wereldeconomie
 wordt zelfs lid van het W.T.O., maar er moet nog altijd gewerkt worden aan mensenrechten
bevolkingsgroei:
 door enorme bevolkingsaangroei voert men de regel in dat elk gezin maar 1 kind mag hebben
 wordt niet steeds nageleefd maar bleek effectief  in 2000 toch meer dan 1 biljoen inwoners
 stelt hoge eisen aan de economie (& grondstoffen), hoe gemoderniseerd die ook mag wezen
152
Download