HANDLEIDING SKILLSLAB Neus Keel en Oor 1 Onderzoek van de halsstreek 1.1 Palpatie van de cervicale lymfeklieren Waar? Pre-auriculair: t.h.v. de parotisklier Post-auriculair: t.h.v. het mastoïd Occipitaal: op de basis van de schedel achteraan Submentaal: een paar centimeter achter de mandibulapunt Submandibulair: halverwege tussen de mandibulahoek en de mandibulapunt Achter musculus sternocleidomastoïdeus Vóór musculus sternocleidomastoïdeus Supraclaviculair: in de hoek gevormd door de clavicula en het voorste deel van de musculus sternocleidomastoïdeus Posterieur cervicaal: ter hoogte van de voorste boord van de trapezius 1.2 Palpatie van de schildklier Waar? Onder het uitstekend thyroïdkraakbeen kan men het cricoïdkraakbeen als een ringvormige structuur voelen. Op deze hoogte bevindt zich de isthmus van de schildklier. Tip: Laat de patiënt slikken: Je zal een asymmetrie of eventuele zwelling in de schildklier voelen meebewegen. 2 Onderzoek van het oor 2.1 Inspectie en palpatie van de oorschelp Tip: Trek de top van het oor naar voor om ook de regio achter het oor te kunnen inspecteren. Dit kan belangrijk zijn wanneer er argumenten zijn om te denken aan mastoiditis waarbij de retroauriculaire regio rood en gezwollen kan zijn. 2.2 Otoscopie: hoe uitvoeren? Hoe uitvoeren? 1. Onderzoek eerst het klachtenvrij oor. 2. Neem een gepast speculum, niet te smal, niet te breed. Bedoeling is dat we een zo ruim mogelijk beeld hebben op het trommelvlies. 3. Trek met de niet-onderzoekende hand het oor naar boven en achter (bij het kind naar beneden). 4. Breng de otoscoop zachtjes (probeer zo weinig mogelijk de huid van de uitwendige gehoorgang te raken) in tot je het volledige trommelvlies kan zien. Hoe oorsmeerproppen verwijderen met oorspuit? Oor naar boven en achter trekken en met oorspuit of spuit van 100cc tot op lichaamstemperatuur opgewarmd water naar boven en achter spuiten op het dak van de gehoorgang. 2.3 Otoscopie: hoe interpreteren? Normaal trommelvlies Een normaal trommelvlies is intact=geen perforaties, niet reactief=geen inflammatie, heeft een normale lichtreflex, geen littekens, grijs-witte kleur, een normale positie=geen retractie en geen bulging. Anatomische herkenningspunten: Lichtreflex van Politzer: Triangulair met de punt eindigend in de umbo in het voorste onderste kwadrant. Pars flaccida of membraan van Shrapnell. Pars tensa. Manubrium mallei: Loopt van het anterocraniaal quadrant naar de umbo (=maximale depressie in het midden van het trommelvlies). Processus lateralis mallei: Korte projectie in het voorste bovenste kwadrant Chorda tympani: Een witte streng in het achterste bovenste kwadrant. Het ronde venster: Zwarte schaduw in het achterste onderste kwadrant. Voorste en achterste ligamentum mallei: Verdeelt het trommelvlies in het bovenste pars flaccida en het onderste pars tensa. Gehoortesten I. Stemvorkproeven: Doel? Differentiatie maken tussen een geleidings-en een perceptief gehoorsverlies. 1. Rinne Hoe uitvoeren? Plaats de voet van de aangeslagen stemvork op het mastoïd en hou daarna de stemvork vóór het oor zodat beide benen en de gehoorgang op één lijn liggen. Hoe interpreteren? De trillingen vóór het li oor worden harder en langer gehoord dan op het li mastoïd=normaal=Rinne pos. De trillingen vóór het li oor worden zachter en korter gehoord dan op het li mastoïd= geleidingsverlies links= Rinne neg. De trillingen vóór het li oor worden niet gehoord en de trillingen op het li mastoïd worden gehoord in het re oor= perceptieverlies links= Rinne pseudo negatief. 2. Weber Hoe uitvoeren? Plaats de voet van de aangeslagen stemvork midden op het voorhoofd. Hoe interpreteren? Hoort de patïent hetzelfde geluid in beide oren?=normaal Meer in re oor dan in li oor= geleidingsverlies re. In li oor wel en in re oor niet= perceptieverlies re. II. Schwabach: Hoe uitvoeren? Plaats de voet van de aangeslagen stemvork op het mastoïd van de patiënt. Hoe interpreteren? Als de patiënt de trillingen minder lang kan horen dan de onderzoeker is de Schwabach verkort en is er een perceptieverlies van dat oor. III. Fluisterproef: Hoe uitvoeren? Stel je op ongeveer 6 meter van de patiënt die zich met één oor naar u keert. Het afgewende oor wordt afgesloten. Op het einde van een uitademing fluister je een woord met lage toon (vb. honderd) en een woord met hoge toon (vb. zesenzestig). 3 Onderzoek van de neus 3.1 Inspectie en palpatie van de uitwendige neus 3.2 Rhinoscopia anterior uitvoeren Hoe uitvoeren? Je kan gewoon in de neus kijken door de neuspunt naar boven te duwen. Je kan een neusspeculum of het breedste oorspeculum op de otoscoop onder een hoek van 45° inbrengen. Welke structuren kan je met dit onderzoek zien? Je ziet het slijmvlies, het septum, de middenste neusschelp en de bovenzijde van de onderste neusschelp Tips: Probeer het septum niet te raken omdat deze structuur zeer gevoelig is voor pijn. Vraag aan de patiënt om het hoofd naar voor te buigen (onderste deel van de neusholte) en naar achter te buigen (bovenste deel van de neusholte). 3.3 Stelpen van een neusbloeding Wat doen bij epistaxis? -Indien beperkt: eerst snuiten en dan knijpen -Indien overvloedig: tamponeren Anterieure neustamponade: Kalmeer de patiënt. Laat de patiënt zitten. Laat de patiënt de neus stevig dichtknijpen. Dep een tampon in oplossing met adrenaline 1:100.000 en lidocaïne 1%. Zet je hoofdlamp op en neem een neusspeculum. Probeer een zicht te krijgen op de laterale (conchae) en mediale (neusseptum) zijde van de neusgang en breng de tampon in. Laat de tampon gedurende enkele minuten zitten. Verwijder de tampon en probeer opnieuw een zicht te krijgen op de laterale en mediale zijde van de neusgang. Zorg voor een gepaste Merocel-tampon en breng deze parallel met het verhemelte 5cm in de neus. 1. Bevochtig merocel met fysiologisch water. 2. Draag de patiënt op om te rusten, koud of lauw te drinken en te eten. 3. Spreek met de patiënt af om morgen opnieuw langs te komen om de tampon te verwijderen.Onderzoek van mond- en keelholte 4. 4 Inspectie en palpatie van de mondholte Hoe? Inspecteer de lippen en de mondhoeken en inspecteer met behulp van een tongspatel het wangslijmvlies, de tanden en gingiva. Tip: Laat de patiënt de tong uitsteken zodat je er een volledig zicht op hebt (ook de zijkanten!). Je kan dan meteen ook de beweeglijkheid van de tong (n XII) evalueren. Laat de patiënt met de tip van de tong het monddak raken en inspecteer de mondbodem. Wanneer je afwijkingen vaststelt kan je de mondbodem ook bimanueel palparen met een vinger in de mond en de andere tegen de mondbodem. Je kan op die manier een tumor van de tongwortel of een gezwollen glandula submandibularis en sublingualis vaststellen 5 Inspectie van de keelholte Hoe? Duw met de tongspatel de tong naar beneden om de pharynx te inspecteren: Uvula, voorste en achterste bogen, het zacht gehemelte, het hard gehemelte en de tonsillen. Tip: Laat de patiënt A zeggen. Zo heb je een idee over de beweeglijkheid van het palatum molle (n. IX en n X) en zie je ook de ruimte tussen het palatum molle en de farynx. De wurgreflex (n IX) kan je uitlokken door de farynxwand aan te raken. 6 Onderzoek van het evenwicht Proef van Romberg: Laat de patiënt met gesloten ogen rechtop staan met de voeten tegen elkaar. Hij zal vallen of overhellen (bij lichte stoornis) naar de kant van het gestoorde labyrint. Wanneer er geen stoornis is in de diepte-sensibiliteit (pseudo-positieve Romberg) zal de patiënt voelen dat hij valt en de ogen spontaan openen. De diepte-sensibiliteit kan uitgeschakeld worden door de handgreep van Jendrassik. Wanneer we het hoofd van de patiënt met het gestoorde labyrinth naar voor draaien valt hij naar voor. Interpretatie: Een positieve Romberg wijst op een achterstreng-letsel of op een recente perifeer vestibulaire aandoening. Proef van Unterberger (Proef van Fukuda): Laat de patiënt met gesloten ogen ter plaatse stappen. Interpretatie: Bij aanwezigheid van een perifeer vestibulaire stoornis draait de patiënt in de richting van het zieke labyrint. Proef van Babinski-Weill (Sterloop): Laat de patiënt met gesloten ogen herhaaldelijk enkele stappen vooren achterwaarts zetten. Opsporen van spontane nystagmus: Laat de patiënt rechtuit, naar rechts en naar links kijken. Interpretatie: Er ontstaat een nystagmus (snelle oogbewegingen) naar de contralaterale (acuut) of de ipsilaterale kant (chronisch) van het zieke labyrint. Als de nystagmus verdwijnt bij visuele fixatie is de oorzaak eerder centraal en niet perifeer vestibulair. Test van Dix en Hallpike: Laat de patiënt achterover liggen en wendt het hoofd naar links of naar rechts. Interpretatie: Bij een benigne paroxysmale positie-afhankelijke duizeligheid (BPPD) zal er na 5 sec een nystagmus ontstaan wanneer het aangetaste labyrint zich aan de onderzijde bevindt. Dit gaat gepaard met duizeligheid en blijft ongeveer 20 seconden duren.