Artikelen Rogier van Voorst van Beest1 Intracommunautaire transacties: ken je afnemer! 80 Blijkens de Europese Btw-richtlijn en de Wet OB 1968 is op leveringen van goederen aan btw-belastingplichtige ondernemers in andere EU-lidstaten in beginsel het nultarief van toepassing als de naar die andere lidstaat vervoerde goederen in die desbetreffende lidstaat zijn belast met btw als gevolg van de intracommunautaire verwerving van die goederen. In de wet OB 1968 is verder de voorwaarde gesteld dat als een leverancier het nultarief ter zake van een intracommunautaire levering toepast hij in staat moet zijn aan te tonen dat hij zich heeft ingespannen vast te stellen dat de ontvangende partij een belastingplichtige ondernemer is. In de Europese Btw-richtlijn wordt voor de toepassing van het nultarief niet als voorwaarde gesteld dat de identiteit van de afnemer wordt vastgesteld. Maar hoever moet de Nederlandse leverancier gaan in zijn bewijsvoering dat hij controle-inspanningen heeft verricht om de identiteit vast te stellen van de afnemer? Europese Btw-richtlijn In art. 138 lid 1 Btw-richtlijn2 is bepaald wat dient te worden verstaan onder een intracommunautaire goederenlevering. Het artikel luidt: "De lidstaten verlenen vrijstelling voor de levering van goederen, door of voor rekening van de verkoper of de afnemer verzonden of vervoerd naar een plaats buiten hun respectieve grondgebied, maar binnen de Gemeenschap, welke wordt verricht voor een andere belastingplichtige of voor een niet belastingplichtige rechtspersoon die als zodanig handelt in een andere lidstaat dan de lidstaat van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen." Op grond van deze bepaling dient aan de volgende drie voorwaarden te worden voldaan om van een intracommunautaire goederenlevering te spreken: 1 Er dient sprake te zijn van een levering van goederen. 2 De goederen dienen door of voor rekening van verkoper of afnemer te worden vervoerd van een lidstaat naar een andere lidstaat. 3 De levering wordt verricht aan een ondernemer of een als zodanig handelende rechtspersoon in een andere lidstaat. Samenhangend met een intracommunautaire levering door de leverancier is de intracommunautaire verwerving door de afnemer. In art. 20 Btw-richtlijn is in de eerste alinea bepaald wat dient te worden verstaan onder een intracommunautaire verwerving van goederen: "Als ‘intracommunautaire ver- 1 Rogier van Voorst van Beest is werkzaam als Manager Indirect Taxes bij Mexx Europe B.V. 2 werving van goederen’ wordt beschouwd het verkrijgen van de macht om als eigenaar te beschikken over een roerende lichamelijke zaak die door de verkoper of de afnemer, of voor hun rekening, met als bestemming de afnemer is verzonden of vervoerd naar een andere lidstaat dan de lidstaat van vertrek van de verzending of het vervoer van het goed." Op grond van deze bepaling dient aan de volgende drie voorwaarden te worden voldaan om van een intracommunautaire verwerving van goederen te spreken: 1 De afnemer dient de macht te hebben verkregen om als eigenaar over een roerend goed te beschikken. Er moet een levering van een goed zijn verricht. 2 De goederen dienen door of voor rekening van de verkoper of de afnemer te worden vervoerd van een lidstaat naar een andere lidstaat. 3 De bestemming van het vervoer van de goederen is de afnemer. Het gevolg van een intracommunautaire levering door de verkoper is de intracommunautaire verwerving door de koper van de goederen. Wat opvalt is dat de voorwaarden gesteld aan de intracommunautaire levering niet gelijk zijn aan de voorwaarden gesteld aan de intracommunautaire verwerving. Een afwijkende voorwaarde bij de intracommunautaire verwerving is dat de goederen de bestemming van de afnemer moeten hebben. Deze voorwaarde wordt niet gesteld voor een intracommunautaire levering van een goed. De Nederlandse wet- en regelgeving Op basis van art. 9 lid 2 aanhef en onderdeel b Wet OB 1968 en Tabel II post a-6 geldt een nultarief voor de levering van ‘goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan de heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen’. Op grond van deze Nederlandse bepaling gelden dezelfde voorwaarden als in de Btw-richtlijn worden genoemd. De voorwaarde is dat de goederen in het land van bestemming als intracommunautaire verwerving dienen te worden belast. Dit brengt mee dat de afnemer van de goederen een btw-belastingplichtige ondernemer is die de goederen als een intracommunautaire verwerving dient aan te geven. In art. 12 Uitv.besl. OB 1968 zijn nadere voorwaarden gesteld om het nultarief bij intracommunautaire leveringen te kunnen toepassen: a De toepassing van het nultarief moet blijken uit boeken en bescheiden. b De leverancier moet beschikken over een geldig btwidentificatienummer van zijn buitenlandse afnemer. Deze voorwaarden zijn niet in de Btw-richtlijn opgenomen. Op basis van de Nederlandse wetgeving wordt bepaald dat een intracommunautaire levering door de verkoper niet kan Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006. 14 PPMG_T2_BtwBrief Afl. 6-7 - juni, juli 2011 <T2_BTWB_1106-07_bw_proef3 ▪ 01-07-11 ▪ 13:40> BtwBrief Pag. 0012 Artikelen intracommunautaire transacties: ken je afnemer! bestaan zonder de intracommunautaire verwerving door de koper. Aan de hand van de volgende jurisprudentie belicht ik of de formele eis van een geldig btw-identificatienummer noodzakelijk is om aan te tonen dat de identiteit van de afnemer is vastgesteld door de leverancier. Conclusie A-G Van Hilten A-G Van Hilten heeft op 31 mei 2010 een conclusie genomen3 in een zaak tegen een groothandelsbedrijf in frisdranken. De groothandel heeft het nultarief voor intracommunautaire leveringen toegepast op leveringen naar het Verenigd Koningrijk. In eerste instantie leverde de groothandel de goederen aan één afnemer in het Verenigd Koningrijk. Op verzoek van de Britse afnemer ging de groothandel rechtstreeks leveren aan de klanten van de Britse afnemer. Het staat vast dat sprake is van leveringen van frisdrank, dat de frisdrank naar het Verenigd Koningrijk is vervoerd en daar is aangekomen. Tevens staat vast voor welke bedragen de frisdrank is verkocht. Echter, de identiteit van de afnemers die de partijen frisdrank daadwerkelijk hebben ontvangen in het Verenigd Koningrijk staat (in de meeste gevallen) niet vast. De inspecteur is van mening dat het nultarief ten onrechte is toegepast omdat de status van de afnemers niet bekend is. De rechtbank is het hier mee eens, evenals het hof. Het hof is van oordeel dat belanghebbende niet aan de hand van boeken en bescheiden heeft bewezen dat de genoemde afnemers inderdaad haar afnemers waren. Verder blijkt nog dat de werkelijke afnemers enigszins onbetrouwbaar waren, maar dat belanghebbende zich niet bezighield met frauduleuze handelingen. Het gaat in deze zaak onder andere om de vraag of kan worden aangetoond dat belanghebbende de goederen heeft geleverd aan een ondernemer, die gehouden is ter zake van die levering een intracommunautaire verwerving aan te geven. A-G Van Hilten gaat in op het belang van de verificatie van het btw-identificatienummer van de afnemer door de leverancier. De A-G merkt op dat op grond van de parlementaire geschiedenis de verificatie van het door de afnemer opgegeven btw-identificatienummer geen noodzakelijke voorwaarde is voor de toepasbaarheid van het nultarief. De A-G vraagt zich af of de leverancier met lege handen staat als hij het opgegeven btw-identificatienummer niet heeft geverifieerd en het door de afnemer opgegeven btw-identificatienummer onjuist blijkt te zijn. De A-G stelt verder dat indien de Hoge Raad van oordeel is dat niet aan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief is voldaan, moet worden onderzocht of de leverancier voldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen en op om die reden moet worden beschermd. De A-G geeft aan dat ervan moet worden uitgegaan dat de te goeder trouw zijnde onderneming die het btw-identificatienummer van zijn afnemer heeft geverifieerd en van de juistheid van het 3 Conclusie A-G Van Hilten van 31 mei 2010, nr. 09/00552. BtwBrief PPMG_T2_BtwBrief nummer bevestiging heeft gekregen, in principe moet worden geacht als een zorgvuldig koopman te hebben gehandeld. De A-G gaat er van uit dat het vervoer van de goederen naar een andere lidstaat vast staat. De A-G stelt vast dat belanghebbende van één afnemer het btw-identificatienummer heeft geverifieerd. Belanghebbende heeft voor deze afnemer voldoende zorgvuldig gehandeld. Voor de leveringen aan afnemers waarvan het btw-identificatienummer niet is geverifieerd, heeft belanghebbende niet zorgvuldig genoeg gehandeld. Hoge Raad 15 april 2011 De Hoge Raad heeft in deze zaak op 15 april 20114 bepaald dat de omvang van de leveringen aantoont dat de leveringen moeten zijn verricht aan afnemers die een status hebben gehad van btw-belastingplichtige ondernemers wat tot gevolg heeft dat deze leveringen in het Verenigd Koningrijk zijn onderworpen aan de heffing van btw ter zake van een intracommunautaire verwerving. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat niet aan één maar aan verschillende afnemers is geleverd, moet vanwege de totale omvang van de afgeleverde partijen frisdrank worden geconcludeerd dat belanghebbende afstandsverkopen heeft verricht die in de UK zijn belast op grond van art. 5a Wet OB 1968. Op grond van art. 9 lid 2 onderdeel b e Wet OB 1968 geldt het nultarief voor de levering van goederen indien de goederen zijn vervoerd naar een andere lidstaat wanneer de goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving. De leverancier moet bewijzen dat de goederen in een andere lidstaat zijn belast ter zake van een intracommunautaire verwerving. Deze bewijslast is dat het aannemelijk moet zijn dat de goederen zijn vervoerd naar een andere lidstaat en daar zijn ontvangen door een (rechts)persoon die in het kader van deze levering belasting verschuldigd is ter zake van een intracommunautaire verwerving. Aan de bewijslevering dat de afnemer hiertoe gehouden was waren in het tijdvak 1999-2002 geen bijzondere eisen gesteld, in het bijzonder niet de eis dat de identiteit van de afnemer is vastgesteld. Hoge Raad 18 juni 2004 De Hoge Raad heeft eerder op 18 juni 20045 beslist dat de Nederlandse wet voor toepassing van het nultarief slechts vereist dat sprake is van een levering van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, welke goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving van die goederen. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak uitgelaten over de materiële voorwaarden. De Hoge Raad besliste dat de Nederlandse leverancier het nultarief mocht toepassen op de door hem verrichte intra4 HR 15 april 2011, nr. 09/00552. 5 HR 18 juni 2004, nr. 38 783. Afl. 6-7 - juni, juli 2011 <T2_BTWB_1106-07_bw_proef3 ▪ 01-07-11 ▪ 13:40> 15 Pag. 0013 Artikelen intracommunautaire transacties: ken je afnemer! communautaire leveringen, ondanks dat de afnemer niet beschikte over een correct btw-identificatienummer. De aanwezigheid van een geldig btw-identificatienummer is volgens de Hoge Raad geen voorwaarde voor de toepassing van het nultarief. Aanpassing art. 12 Uitv.besl. OB 1968 De Nederlandse wetgever was niet gelukkig met de uitspraak van de Hoge Raad van 18 juni 2004 en heeft bij besluit van 15 december 2005 art. 12 Uitv.besl. OB 1968 aangepast. In lid 2 onderdeel a.2 van dat artikel is aangegeven dat het nultarief van toepassing is als de leverancier beschikt over een btw-identificatienummer van degene die de goederen afneemt. De Nederlandse wetgever stelt hiermee een formele voorwaarde aan de toepassing van het nultarief. HvJ 27 september 2007 In deze zaak (Collée)6 vroeg de Duitse rechter het HvJ uit te leggen of de vrijstelling voor een intracommunautaire levering waarvan is vastgesteld dat hiervan feitelijk sprake is, mag worden geweigerd als de leverancier het daarvoor vereiste boekhoudkundig bewijs niet tijdig heeft geleverd. Het HvJ oordeelde dat een lidstaat de toepassing van het nultarief voor een intracommunautaire levering die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden niet mag weigeren, alleen omdat het bewijs van deze levering niet tijdig is geleverd. Uit het arrest Collée blijkt dat wanneer aan de materiële vereisten is voldaan, de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen wordt verleend, zelfs wanneer (in eerste instantie) niet wordt voldaan aan bepaalde formele vereisten die uit de wet voortvloeien. Conclusie Formele eisen aan de vaststelling van de identiteit van de afnemer Blijkens art. 138 Btw-richtlijn is bepaald dat om het nultarief op een intracommunautaire levering te kunnen toepassen, de levering moet zijn verricht aan een ondernemer of een als zodanig handelende rechtspersoon in een andere lidstaat. In art. 20 Btw-richtlijn is bepaald dat het vervoer van de goederen de bestemming van de afnemer moeten hebben om het nultarief op een intracommunautaire levering te kunnen toepassen. Op grond van art. 9 lid 2 aanhef en onderdeel b Wet OB 1968 en Tabel II post a-6 kan van een intracommunautaire levering gesproken worden als de goederen in het land van aankomst zijn onderworpen aan belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving van die goederen. Op grond van art. 12 Uitv.besl. OB 1968 geldt dat de leverancier moet beschikken over het btw-identificatienummer van de afnemer. Op basis van de hierboven beschreven bepalingen staat naar mijn mening vast dat de leverancier moet kunnen aantonen te hebben vastgesteld dat de afnemer een btw-belastingplichtige ondernemer is. Een btw-belastingplichtige ondernemer zal doorgaans beschikken over een geldig btwidentificatienummer. Door middel van de vaststelling van het juiste btw-identificatienummer van de afnemer zal mijn inziens aan bovenstaande voorwaarde worden voldaan. Verder moet de leverancier kunnen aantonen dat de goederen feitelijk zijn geleverd aan deze afnemer en dat de afnemer gehouden is een intracommunautaire verwerving aan te geven. Alleen een afnemer met een geldig btw-identificatienummer zal in staat zijn een intracommunautaire verwerving aan te geven. Om aan deze formele voorwaarde te voldoen is daarom de controle van het btw-identificatienummer essentieel. Verder wordt in art. 12 Uitv.besl. OB 1968 zelfs expliciet bepaald dat de leverancier moet beschikken over het btwidentificatienummer van de afnemer. Materiële eisen aan de vaststelling van de identiteit van de afnemer Op basis van de hierboven behandelde Nederlandse jurisprudentie en de rechtspraak van het HvJ kan het volgende worden vastgesteld voor de materiële eis met betrekking tot de vaststelling van de identiteit van de afnemer. Er moet worden aangetoond dat de goederen zijn geleverd aan een ondernemer die gehouden is een intracommunautaire verwerving aan te geven. De leverancier hoeft niet aan te tonen dat de afnemer daadwerkelijk een intracommunautaire verwerving heeft aangegeven. Alleen btw-belastingplichtige afnemers in de lidstaat van ontvangst van de goederen zijn gehouden een intracommunautaire verwerving aan te geven. Deze afnemers zullen derhalve beschikken over een geldig btw-identificatienummer. Om aan deze materiële voorwaarde te voldoen is de controle van het btw-identificatienummer mijn inziens essentieel. Naar mijn mening is de periodieke controle van het btwidentificatienummer van de afnemer daarom van het grootste belang om aan te tonen dat de leverancier de identiteit van de afnemer heeft vastgesteld zodat het nultarief ter zake van een intracommunautaire levering kan worden toegepast indien tevens aan de overige voorwaarden en vereisten is voldaan die nodig zijn om het nultarief ter zake van een intracommunautaire levering in rekening te mogen brengen. Ten slotte Het systeem voor de controle van het btw-identificatienummer van de afnemer VIES7 is niet waterdicht. Voor de verificatie van de nummers in een aantal landen is het systeem niet in staat de naam van de afnemer aan het btw7 6 HvJ EG 27 september 2007, C-146/05. 16 PPMG_T2_BtwBrief VIES, systeem om via internet de geldigheid van een btw-identificatienummer van de afnemer te controleren. Afl. 6-7 - juni, juli 2011 <T2_BTWB_1106-07_bw_proef3 ▪ 01-07-11 ▪ 13:40> BtwBrief Pag. 0014 Artikelen intracommunautaire transacties: ken je afnemer! identificatienummer van deze afnemer te koppelen. Dit heeft tot gevolg dat een onbetrouwbare afnemer een geldig btw-identificatienummer van een andere afnemer kan doorgeven aan de leverancier. De leverancier is dan niet in staat door middel van de verificatie van het btw-nummer de identiteit van de werkelijke afnemer vast te stellen. Om de leverancier in staat te stellen te bewijzen dat hij controle-inspanningen heeft verricht de identiteit van de afnemer vast te stellen, is per juni 2009 het VIES-systeem aangepast. Vanaf die datum is het mogelijk via het VIES-systeem een uniek consultatienummer te ontvangen dat geldt als bewijs dat de leverancier op een bepaald moment het btw-identificatienummer van de afnemer heeft gecontroleerd en dat dit nummer op dat moment een geldig en valide btw identificatienummer is. Voor de lidstaten die geen naam- en adresgegevens van de belastingplichtige afnemer verstrekken via het VIES-systeem zal het ondanks de boven beschreven aanpassing aan het VIES-systeem niet mogelijk zijn vast te stellen of het betrokken geldige btw-identificatienummer ook daadwerkelijk toebehoort aan de afnemer. Om te zorgen dat de leverancier kan vaststellen of het btwidentificatienummer van de afnemer geldig is en tevens daadwerkelijk toebehoort aan de afnemer zullen naar mijn mening alle lidstaten via het VIES-systeem inzage moeten verlenen over de geldigheid van het btw-identificatienummer en tevens de naam- en adresgegevens van de afnemer aan wie dit btw-identificatienummer toebehoort. BtwBrief PPMG_T2_BtwBrief Afl. 6-7 - juni, juli 2011 <T2_BTWB_1106-07_bw_proef3 ▪ 01-07-11 ▪ 13:40> 17 Pag. 0015