WIA impacts systemische insecticiden(PDF 731.9 KB)

advertisement
WERELDWIJDE INTEGRALE BEOORDELING (‘WIA’) VAN DE IMPACTS VAN SYSTEMISCHE
INSECTICIDEN
Bezorgdheid omtrent de nevenschade van systemische insecticiden op een reeks van nuttige
soorten is de laatste 20 jaar toegenomen. Terwijl de aandacht voornamelijk was gericht op
de gevolgen voor de economisch belangrijke honingbij, hebben wetenschappers en anderen
in toenemende mate verontrustende aanwijzingen gevonden dat veel andere
insectensoorten ook sterk achteruit gaan.
Deze bezorgdheid richt zich met name op de groep chemicaliën met de naam
neonicotinoïden (neonics), die in de jaren ‘90 van de vorige eeuw in de landbouw werden
geïntroduceerd als insecticiden en nu wijdverbreid zijn. Hoewel een aantal beperkingen zijn
ingesteld, bijv. door de Europese Commissie (EC), aarzelen veel overheden over de vraag of
de wetenschap overtuigend genoeg is om actie noodzakelijk te maken.
De Worldwide Integrated Assessment (‘WIA’ - Wereldwijde Integrale Beoordeling)
uitgevoerd door de Task Force on Systemic Pesticides (Taakgroep betreffende Systemische
Pesticiden) heeft voor het eerst een allesomvattende, onafhankelijke analyse uitgevoerd van
deze chemicaliën en hun impact op ecosystemen en biodiversiteit. Doel hiervan is
helderheid te scheppen voor beleidmakers en de samenleving over onze kennis over de
gevolgen voor ecosystemen van het grootschalig gebruik van deze middelen.
De bevindingen verschijnen binnenkort in het wetenschappelijk tijdschrift ‘Environmental
Science and Pollution Research’.
‘WIA’
Dit is de eerste meta-analyse die voor twee groepen van systemische insecticiden, neonics
en fipronil, wordt uitgevoerd, en de eerste keer dat alle relevante informatie uit
onderzoeken van over de hele wereld in hun onderlinge samenhang zijn beoordeeld.
Sommige aspecten van deze analyse zijn eerder algemeen erkend, zoals de risico’s voor
honingbijen. Dit blijkt het topje van de ijsberg: de gevolgen van deze middelen zijn veel
ingrijpender en treffen ook andere belangrijke soortgroepen zoals andere bestuivers,
regenwormen, waterdiertjes en vogels.
Afzonderlijke onderzoeken hebben de invloeden in kaart gebracht op specifieke soorten,
leefgebieden, of locaties (bijv. bijen in Frankrijk, oppervlaktewater in Nederland, vogels in de
VS). Tot nu toe was er nauwelijks gekeken naar hoe deze gevolgen optellen tot schade aan
de biodiversiteit en het functioneren van ecosystemen. De analyse gepresenteerd in de WIA
is de eerste studie die een totaaloverzicht geeft van de gevolgen op wereldschaal van deze
meest gebruikte insecticiden ter wereld.
Waar de beschikbare gegevens dit toelaten, is in kaart gebracht hoe schade aan individuele
soorten en groepen optelt tot schade op populatieniveau en schade aan het functioneren
van ecosystemen en de diensten die ecosystemen leveren (zoals bestuiving, kringlopen in de
bodem, en voedselketens).
1
De WIA heeft een synthese gemaakt van meer dan 800 collegiaal getoetste
wetenschappelijke publicaties en is uitgevoerd door een internationaal team van 29
onafhankelijke wetenschappers uit talrijke disciplines.
BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN
Schade

Neonics breken langzaam af en blijven maanden en in sommige gevallen jaren actief
in het milieu – vooral in de bodem – en kunnen zich daar ophopen. Dit vergroot de
ecologische schade van deze middelen door de verlenging van de duur van
blootstelling van niet-beoogde soorten.

De metabolieten van neonics (de natuurlijke afbraakproducten die ze vormen) zijn
vaak net zo schadelijk als, of schadelijker dan de moederstof, en deze giftige
metabolieten zijn op hun beurt ook moeilijk afbreekbaar.

De klassieke testprotocollen die worden gebruikt om de ecologische risico’s van een
pesticide te beoordelen (korte termijn laboratorium proeven) zijn niet betrouwbaar
voor systemische pesticiden en zien hun belangrijkste ecologische impacts over het
hoofd. Dat komt omdat ze alleen naar de directe acute effecten kijken, terwijl de
meeste schade aan ecosystemen ontstaat door chronische effecten via meerdere
blootstellingsroutes. Maar zelfs als we alleen naar de acute effecten kijken moet
worden vastgesteld dat de meest gebruikte neonics minstens 5.000 tot 10.000 keer
giftiger zijn voor bijen dan het reeds lang verboden insecticide DDT.

De effecten van blootstelling aan neonics variëren van onmiddellijk en dodelijk, tot
chronische verzwakking van het blootgestelde organisme waardoor het ten prooi
valt aan (ogenschijnlijk) andere doodsoorzaken. Zelfs een lange termijn blootstelling
aan zeer lage (niet dodelijke) niveaus kan daardoor schadelijk zijn. De chronische
schade van deze zenuwgiffen komt onder meer tot uitdrukking als: verminderd
reukvermogen of geheugen; verminderde vruchtbaarheid; veranderd
voedingsgedrag en verminderde voedselinname, met inbegrip van verminderd op
zoek gaan naar voedsel bij bijen; gewijzigd graafgedrag bij aardwormen; moeite met
vliegen en ontregeld oriëntatievermogen, en verhoogde vatbaarheid voor ziektes.
Ecosystemen

Neonics hebben invloed op alle soorten die op een plant kauwen, aan het sap ervan
nippen, de nectar ervan drinken, het stuifmeel, de zaden of het fruit ervan eten. De
schade die ontstaat door blootstelling stapelt zich op in ecosystemen die daardoor
verminderd functioneren en hun stabiliteit en natuurwaarde geleidelijk verliezen.

De combinatie van persistentie (maanden of jaren lang) en oplosbaarheid in water,
heeft geleid tot een grootschalige verontreiniging van, en de potentie voor ophoping
in de bodem en in sedimenten, grond- en oppervlaktewater en behandelde en niet
behandelde vegetatie.

Naast de directe blootstelling van de niet-beoogde soorten (bijv. insecten die nectar
van behandelde planten eten), worden de chemicaliën ook volop gevonden in
variërende concentraties buiten de behandelde akkers. Ze spoelen gemakkelijk uit
naar grondwater en oppervlaktewater en verspreiden zich daardoor snel in een
groot gebied. Dit verontreinigde water, in combinatie met het stof dat gevormd
wordt tijdens het zaaien van met het zenuwgif gecoate zaden, kan ook wilde planten
besmetten in akkerranden en hagen en langs de oevers van besmette watergangen.
Deze zorgen voor belangrijke nevenschade aan een uitgebreide reeks van niet2
beoogde plantenetende ongewervelde dieren en bijen die in of nabij
landbouwgebieden leven.

Dit zorgt voor een veelvoud aan routes waarlangs niet-beoogde soorten chronisch
en acuut worden blootgesteld. Organismen die in landbouwgebieden leven, worden
chronisch blootgesteld, evenals waterorganismen die stroomafwaarts van de
landbouwgrond leven, in oeverzones, in riviermonden en in kustwateren.

De grootschalige biobeschikbaarheid van deze insecticiden in de mondiale omgeving
op niveaus waarvan men weet dat ze dodelijke en subletale effecten hebben op een
uitgebreide reeks van op het land, in het water en in de bodem levende nuttige
micro-organismen, ongewervelde en gewervelde dieren, vormt risico’s voor het
functioneren van het ecosysteem en voor de diensten die door deze ecosystemen
worden geleverd. Denk hierbij aan de natuurlijke afbraak van bladeren en takjes, de
kringloop van voedingsstoffen, voedselproductie, biologische plaagbestrijding,
natuurlijke waterzuivering, en bestuivingsdiensten.
Soorten

Neonics en fipronil hebben gevolgen die veel verder reiken dan het gewas dat er
mee beschermd wordt tegen mogelijke plaaginsecten en dan de plaaginsecten zelf.

Ze veroorzaken aanzienlijke nevenschade en vormen een ernstig risico voor een
breed scala aan nuttige ongewervelde soorten in de bodem, in oppervlaktewater en
in kustwateren en tasten dientengevolge de diensten aan die ecosystemen ons
leveren.

Er is gebrek aan onderzoek naar de gevolgen voor gewervelde soorten zoals vogels
en amfibieën, hoewel de beoordeling zorgelijke subletale invloeden heeft
uitgewezen over de hele reeks van soorten, met inbegrip van vogels.

Van de concentraties neonics en fipronil die tegenwoordig volop in het veld en in
oppervlaktewater gevonden worden is bekend dat deze hoog genoeg zijn om schade
te veroorzaken aan talloze belangrijke soorten waar de insecticiden niet voor
bedoeld zijn.

Het is duidelijk dat de niveaus van vervuiling met met name neonics, voortvloeiend
uit normaal toegelaten gebruik, vaak de ‘laagst bekende schadelijke concentraties’
overschrijden voor een uitgebreide reeks van niet-beoogde soorten. Daaruit volgt
dat grootschalige en verstrekkende negatieve biologische en ecologische invloeden
waarschijnlijk reeds plaatsvinden en dat de waargenomen versnelde terugloop van
insectenaantallen zeer waarschijnlijk mede hieraan te wijten is.

Het bewijs is eveneens duidelijk dat neonics in ernstige mate bijdragen aan de
problemen rond honingbijen en de terugloop van wilde bestuivende insecten zoals
hommels.

Bij bijen hebben veldrealistische concentraties een negatieve invloed op individuele
navigatie, het leren, de voedselverzameling, de levensduur, de weerstand tegen
ziektes en de vruchtbaarheid. Voor hommels zijn effecten aangetoond op het niveau
van kolonies, waarbij blootgestelde kolonies langzamer groeiden en aanzienlijk
minder koninginnen voortbrengen. Veldonderzoeken met vrij vliegende bijen zijn
moeilijk uitvoerbaar gebleken, omdat controlekolonies steeds ook verontreinigd
blijken te zijn met neonicotinoïden, een duidelijke demonstratie dat de
milieuvervuiling met deze stoffen zeer grootschalig is: er is vrijwel geen plek meer te
vinden waar bijen niet in aanraking komen met deze zenuwgiffen.
3
De soortengroepen die de grootste gevolgen ondervinden zijn:
Terrestrische ongewervelde dieren
Terrestrische ongewervelde dieren zoals regenwormen worden blootgesteld aan potentiële
verontreiniging via alle vier routes (lucht, water, bodem, planten) met:



hoge blootstelling via grond en planten;
gemiddelde blootstelling via oppervlaktewater en uitloging;
lage blootstelling via de lucht (stofdeeltjes).
In de beoordeling werd vastgesteld dat zowel individuen als populaties kunnen worden
aangetast door lage of acute (d.w.z. aanhoudende) blootstelling, waardoor ze zeer
kwetsbaar worden bij realistische veldconcentraties – d.w.z. de concentraties die in de
landbouw kunnen worden gevonden. Deze effecten variëren van gedragsmodificatie zoals
sterk verminderde eetlust, tot mortaliteit.
Deze soorten voorzien in een groot aantal ecosysteemdiensten, inclusief de regeling en
kringloop van voedingsstoffen, koolstofopslag, en ondersteuning voor plantengroei en zijn
afhankelijk van de verschillende en complexe biologische gemeenschappen die in de bodem
aanwezig zijn.
Bestuivende insecten
Bestuivende insecten zoals bijen, hommels, zweefvliegen, motten en vlinders worden
blootgesteld aan verontreiniging via alle vier routes met:


hoge blootstelling via de lucht en planten;
gemiddelde blootstelling via water.
De beoordeling stelde vast dat zowel individuen als populaties negatief beïnvloed kunnen
worden door lage of acute blootstelling, waardoor ze zeer kwetsbaar zijn.
Bestuivers die blootgesteld worden aan verontreinigd stuifmeel, nectar en water
ondervinden aantoonbaar schade bij realistische veldconcentraties.
Aquatische ongewervelde dieren
De volgende meest aangetaste groep zijn de aquatische ongewervelde dieren, waaronder de
meeste slootbeestjes en insecten waarvan de larve in het water leeft zoals eendagsvliegen,
libellen, maar ook zoetwaterslakken en waterpissebedden, die via het water en in potentie
via planten worden blootgesteld, kwetsbaar zijn voor lage en acute blootstelling en die
aangetast kunnen worden op individueel, populatie- en gemeenschapsniveaus.
De matige tot hoge wateroplosbaarheid van neonicotinoïden stelt deze in staat om zowel
oppervlakte- als grondwater te verontreinigen en dus uit te logen in waterwegen, waar hoge
concentraties de insectenrijkdom in het oppervlaktewater aantoonbaar hebben verminderd.
De invloeden op deze groep zijn geïdentificeerd als voedingsgedrag, verminderde groei en
mobiliteit.
Vogels
Vogels zijn de volgende meest kwetsbare groep met lage en gemiddelde blootstelling via alle
vier routes en worden beïnvloed bij gemiddelde niveaus van blootstelling voor zowel
individuen als populaties.
Overige
4
Vissen, tweeslachtige dieren en microben bleken alle aangetast te zijn na hoge niveaus van
blootstelling, of na langdurige blootstelling. Monsters genomen in water over de hele
wereld, bleken regelmatig de ecotoxicologische normen te overschrijden.
Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om te beoordelen of er een invloed is op
zoogdieren, amfibieën reptielen, maar in het geval van de laatste groep, hebben de
onderzoekers geconcludeerd dat het waarschijnlijk is.
Hiaten

Bijna net zo zorgelijk als wat bekend is over neonics, is wat we er niet van weten. Er
zijn weinig gegevens over de hoeveelheden systemische pesticiden die worden
toegepast, noch is er veel gedegen onderzoek gedaan naar concentraties van
neonics in het milieu. Daar waar dat onderzoek wèl is uitgevoerd, worden vaak
neonics en fipronil aangetroffen in schadelijke concentraties.

De toxiciteit voor de meeste organismen is niet onderzocht. Bijv. toxiciteitstests zijn
alleen maar uitgevoerd bij vier van de ca. 25.000 bekende soorten bijen, en er zijn
nauwelijks onderzoeken gedaan naar de toxiciteit van andere bestuivergroepen
zoals zweefvliegen en vlinders.

Toxiciteit voor gewervelde dieren (zoals zaadetende zoogdieren en vogels, die
waarschijnlijk gecoate zaden innemen) is slechts onderzocht voor een beperkt aantal
soorten.

Subletale effecten zijn niet onderzocht in de meeste organismen. Toch is bekend dat
ze vaak voorkomen in bijen, en voor enkele andere soorten waarvoor onderzoek is
gedaan zijn subletale effecten van deze neurotoxische chemicaliën gerapporteerd
waarbij het (meestal) om negatieve invloeden gaat op het gedrag bij doses ver
onder die welke direct tot de dood leiden.
Conclusies
5

De huidige schaal waarop neonics en fipronil worden gebruikt (ca 40% van de
wereld insecticidenmarkt), is niet vol te houden en niet verdedigbaar.

Hun voortdurende gebruik versnelt de mondiale afname van belangrijke
ongewervelde dieren, met als gevolg het risico van reducties in het niveau, de
diversiteit, veiligheid en stabiliteit van diensten van ecosysteem.

De bevindingen van de WIA tonen aan dat het huidige uitgebreide gebruik van deze
groep van persistente zeer toxische chemicaliën, de mondiale biodiversiteit aantast:
door gebruik op grote schaal waardoor niet-beoogde organismen op zowel
individueel, als op populatieniveau voortdurend worden blootgesteld en daardoor
verzwakken;
door opeenstapeling van de schade van deze blootstelling (cascade-effecten) die de
essentiële diensten en functies waar deze organismen voor zorgen aan tasten.

Het grootschalige, preventieve gebruik van de breed spectrum systemische
insecticiden neonics en fipronil is landbouwkundig niet nodig en moet worden
heroverwogen.

De auteurs adviseren met klem dat regulerende instanties het voorzorgsprincipe
toepassen, en de regelgeving ten aanzien van neonicotinoïden en fipronil verder
aanscherpen en plannen formuleren voor een sterke reductie van de mondiale
schaal waarop ze worden gebruikt.
ACHTERGROND
Neonicotinoïde/fipronil pesticiden
Neonicotinoïden zijn een klasse van neuro-actieve, nicotine-gebaseerde insecticiden,
die begin jaren ’90 van de vorige eeuw op de markt zijn gebracht en in korte tijd zijn
uitgegroeid tot de meest gebruikte insecticiden ter wereld. Fipronil is eveneens een
neuro-actieve pesticide en werd tezelfdertijd ontwikkeld.
Anders dan andere pesticiden, die op het oppervlak van het behandelde gebladerte
blijven, worden systemische pesticiden, inclusief neonicotinoïden en fipronil, door de
plant opgenomen en getransporteerd naar alle weefsels (bladeren, bloemen, wortels
en stelen, evenals naar het stuifmeel en de nectar). Producten die neonicotinoïden/
fipronil bevatten, kunnen bij de wortel worden toegepast (door zaad te coaten of door
de grond te beregenen), dan wel door op het gewasgebladerte te sproeien. De toxine
van de insecticide blijft maanden (of jaren) lang actief in de grond of de plant, en
beschermt het gewas gedurende het hele seizoen.
Neonicotinoïden/fipronil werken op basis van het vermogen van ongewervelde dieren
om informatie te verwerken, door specifieke zenuwbanen aan te vallen die verschillen
van die van gewervelde dieren. Dat maakt ze geliefd als breed spectrum insecticiden,
aangezien ze als minder direct toxisch worden beschouwd voor gewervelde soorten,
met inbegrip van mensen.
Deze systemische insecticiden zijn wereldwijd de meest gebruikte groep insecticiden,
met een marktaandeel dat nu geschat wordt op rond 40% van de wereldmarkt. Bij de
algemene verbindingen ervan zijn inbegrepen acetamiprid, clothianidine,
dinotefuran imidacloprid, nitenpyram, nithiazine, thiacloprid, thiamethoxam en
6
fipronil, met mondiale omzetten van meer dan US$ 2,63 miljard in 2011.
De markt voor zaadbehandelingen breidt zich zelfs sneller uit, en groeide van € 155
miljoen in de jaren ’90 van de vorige eeuw, tot € 957 miljoen in 2008, toen
neonicotinoïden 80% uitmaakten van alle omzetten wereldwijd in zaadbehandeling.
Neonicotinoïden zijn zelfs bij zeer lage doses nog steeds schadelijk,. Ze hebben een
grotere persistentie in grond en water dan traditionele pesticiden die gemiddeld
maanden lang in situ blijven, en dit leidt tot aanhoudende en chronische blootstelling
van en grootschalige nevenschade aan niet-beoogde organismen, zoals ongewervelde
dieren. Omdat ze relatief goed in water oplosbaar zijn, spoelen ze gemakkelijk uit naar
grond- en oppervlaktewater. Toenemende bezorgdheid over het verband met het
instorten van bijenkolonies door desoriëntatie heeft geleid tot beperkingen ten
aanzien van hun gebruik in EU-landen. De bezorgdheid over hun invloed op andere
niet-beoogde soorten inclusief vogels, is de laatste vijf jaar toegenomen.
Taakgroep voor Systemische Pesticiden
De Taakgroep voor Systemische Pesticiden is het antwoord van de wetenschappelijke
gemeenschap op de bezorgdheid rond de invloed van systemische pesticiden op
biodiversiteit en ecosystemen. De bedoeling ervan is het eenduidig inzicht geven in de stand
van de wetenschap, om beleidsmakers en samenleving sneller en beter te informeren ter
wille van een op onafhankelijke wetenschap gebaseerde besluitvorming.
7
Download