1 1 vmbo-t | havo | vwo BASISSTOF thema 4 Ordening Het ordenen van organismen opdracht1 Bij deze opdracht werk je samen met de leerling naast je. In afbeelding 2 van je handboek is een verzameling van acht dieren getekend. – De leerling naast je neemt één van de dieren van afbeelding 2 in gedachten. – Jij probeert door het stellen van drie vragen erachter te komen welk dier in gedachten is genomen. Je mag alleen naar kenmerken vragen. Je mag dus niet meteen vragen: ‘Is het soms de olifant?’. Op de vragen mag je alleen met ja of nee antwoorden. – Als je drie vragen hebt gesteld, moet je het juiste dier kunnen noemen. Dat kun je alleen als je naar de juiste kenmerken hebt gevraagd. Hiervoor moet je de verzameling dieren eerst in gedachten ordenen. – Verwissel hierna van rol met je medeleerling. Nu neem jij een dier in gedachten en stelt hij of zij de vragen. HB ORDENING IN DOMEINEN EN RIJKEN BLZ. 97 ▼▼Afb. 1 opdracht2 Beantwoord de volgende vragen. 1 Wat zijn de twee belangrijkste domeinen? Bacteriën en eukar yoten. 2 In welke drie rijken worden eukaryoten verder ingedeeld? – – – Sc h i m m e ls. Pl a n te n . Di e re n . 3 In welk domein bestaan de organismen altijd uit één (kleine) cel? In het domein bacteriën. 4 Bij welk rijk kan in de organismen fotosynthese plaatsvinden? Leg je antwoord uit. Bij de planten, want planten hebben bladgroenkorrels. (In bladgroenkorrels vindt fotosynthese plaats.) 84 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht3 Vul het schema in. Gebruik daarbij: ja – nee. Celkenmerken Bacteriën 1 Hebben ze celkernen? 2 Hebben ze celwanden? 3 Hebben ze bladgroenkorrels? nee ja nee Schimmels ja ja nee Planten Dieren ja ja ja ja nee nee ▼▼Afb. 2 Domeinen en rijken in de koelkast Onze koelkast is gevuld met allerlei organismen of resten van organismen. Er zijn hier niet alleen eetbare planten en dieren te vinden, maar ook eetbare schimmels en bacteriën. Brie bijvoorbeeld is bedekt met een laagje schimmels. Toch vinden veel mensen deze schimmels erg lekker, net als de populaire schimmel champignon. Er zijn ook smakelijke bacteriën. Yoghurt en kwarktoetjes zijn gemaakt van melk waaraan melkzuurbacteriën zijn toegevoegd die de melk dik en friszuur maken. Melk is afkomstig van stoffen uit een koe, maar melk bevat geen cellen van een koe. Yoghurt en kwarktoetjes bevatten dus alleen bacteriën maar geen cellen van een koe. makreel karbonade kwarktoetjes prei brie champignons sla hamburgers yoghurt 85 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht4 In afbeelding 2 zie je een koelkast met enkele voedingsmiddelen. Deze voedingsmiddelen bestaan uit (delen van) organismen. Beantwoord de volgende vragen. 1 Welke voedingsmiddelen bevatten bladgroenkorrels? Prei en sla. 2 Is een makreel opgebouwd uit cellen zonder celwanden? Ja. 3 Welke voedingsmiddelen bevatten geen celkernen? Kwarktoetjes en yoghur t. Drie celkenmerken zijn celkernen, celwanden en bladgroenkorrels. 4 Welke van deze celkenmerken bevat een cel van een champignon? Een champignon bevat celkernen en celwanden. 5 Welke voedingsmiddelen bevatten cellen van eukaryoten? Brie, champignons, prei, sla, hamburgers, karbonade en makreel. Je ziet in afbeelding 3 twee cellen schematisch getekend. 6 Welke voedingsmiddelen bevatten cellen zoals cel 1? Hamburgers, karbonade, makreel. 7 Welke voedingsmiddelen bevatten cellen zoals cel 2? Prei en sla. HB BASISSTOF 2 BLZ. 100 ▼▼Afb. 3 1 2 86 © Uitgeverij Malmberg 2 1 vmbo-t | havo | vwo BASISSTOF thema 4 Ordening Het domein bacteriën opdracht5 Streep de foute woorden door. 1 Bacteriecellen hebben WEL / GEEN celwanden. 2 Bacteriecellen hebben WEL / GEEN celkernen. 3 Bacteriecellen hebben WEL / GEEN bladgroenkorrels. ▼▼Afb. 4 Bacterie met zweepharen. 4 Bacteriën zijn WEL / GEEN veelcellige organismen. 5 Bacteriën zijn WEL / GEEN eukaryoten. opdracht6 Beantwoord de volgende vragen. 1 In afbeelding 4 zie je een foto van een bacterie met zweepharen. Met wat voor microscoop is deze foto gemaakt, met een gewone microscoop of met een elektronenmicroscoop? Met een elektronenmicroscoop. zweephaar 2 Bacteriën helpen mee een dode vis in het water (zie afbeelding 5) op te ruimen. Dit is gunstig voor waterplanten. Leg dat uit. ▼▼Afb. 5 Dode vis in het water. Bij het opruimen van dode vis door bacteriën komen voedingsstoffen vrij die door waterplanten kunnen worden gebruikt. 3 Bacteriën kunnen dode vis in een supermarkt (zie afbeelding 6) op dezelfde manier mee helpen op te ruimen. Leg uit waardoor dat schadelijk is voor mensen. Bacteriën kunnen de vis daardoor bederven. (Door het eten van bedorven voedsel word je ziek .) ▼▼Afb. 6 Dode vis in de supermarkt. 4 ‘Bacteriën zijn overal’ is een uitdrukking die veel biologen gebruiken. Het feit dat je zomaar longontsteking kunt krijgen (zie afbeelding 7), geeft aan dat bacteriën overal zijn. Leg dat uit. Longontsteking wordt veroorzaakt door bacteriën in de ingeademde lucht. Deze bacteriën kunnen overal voorkomen. ▼▼Afb. 7 Longontsteking Longontsteking (pneumonie) is een infectie van het longweefsel die wordt veroorzaakt door een virus of een bacterie. De meest voorkomende verwekker van een longontsteking is de bacterie Mycoplasma pneumoniae. Verwekkers van een longontsteking komen de longen binnen doordat ze worden ingeademd. Ze veroorzaken een ontsteking van de cellen van het longweefsel. De patiënt kan dan ernstig gaan hoesten. 87 © Uitgeverij Malmberg 1 vmbo-t | havo BASISSTOF thema 4 Ordening 5 Sommige soorten zeep bevatten speciale stoffen om bacteriën op de huid te doden. Wanneer je deze zeepsoorten vaak gebruikt, kun je vatbaarder zijn voor infecties. Leg dat uit met behulp van afbeelding 9 van je handboek. Het beschermende laagje nuttige bacteriën kan dan worden aangetast. Schadelijke bacteriën kunnen dan de vrijgekomen plaats innemen. Je kunt dan vatbaarder zijn voor infecties. 6 Tijdens de productie van zuurkool verandert de hoeveelheid melkzuur in de kool (zie afbeelding 8). Welk van de diagrammen van afbeelding 9 geeft deze verandering juist weer? Diagram 2. diagram 1 tijd → hoeveelheid melkzuur → hoeveelheid melkzuur → ▼▼Afb. 9 hoeveelheid melkzuur → ▼▼Afb. 8 diagram 2 tijd → diagram 3 tijd → Vraag 7 en 8 gaan over het artikel over voedselbederf van afbeelding 10. ▼▼Afb. 10 V WA waarschuwt voor voedselbeder f De Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) waarschuwt voor het bederven van voedsel en voedselinfecties bij warm weer. In de zomer en vooral op tropisch warme dagen hebben ziekmakende bacteriën zoals salmonella meer kans. Bacteriën vermenigvuldigen zich bij tropische temperaturen het snelst, aldus de VWA in een donderdag verschenen verklaring. Juist met warm weer gaan veel mensen barbecueën. Het vlees blijft dan vaak veel te lang in de warme buitenlucht liggen. Maar etenswaren die in de koelkast horen, moeten zo kort mogelijk buiten de koelkast liggen. In de koelkast groeien bacteriën namelijk maar langzaam. Ook goed verhitten is belangrijk. Door goed te verhitten gaan vrijwel alle bacteriën dood. Het meeste vlees op de barbecue mag niet van binnen nog maar half gaar zijn. Hygiëne, goed koelen en grondig verwarmen kan veel problemen voorkomen, luidt het advies. 7 Noem een voorbeeld van een ziekmakende bacterie. Salmonella. 8 Geef hieronder weer hoe snel de bacteriegroei bij verschillende temperaturen zal verlopen. Gebruik daarbij: geen groei – langzaam groeiend – snel groeiend. l a n gz a a m groe i e n d Bacteriegroei bij 35 °C sn e l groe i e n d Bacteriegroei bij 100 °C ge e n groe i Bacteriegroei bij 4 °C Beantwoord de volgende vragen met behulp van afbeelding 11 van je handboek. 9 Hoe kan een medisch microbiologisch analist bacteriën in urine zichtbaar maken? Door wat urine op een voedingsbodem te plaatsen. Als er bacteriën in de urine zitten, groeien er bacteriekolonies die je met het blote oog kunt zien. 88 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening 10 Als blaasontsteking is aangetoond, schrijft de arts vaak een medicijn voor. Welk geneesmiddel zal dit medicijn waarschijnlijk bevatten? Dit medicijn zal waarschijnlijk het geneesmiddel antibiotica bevatten. Een blaasontsteking wordt veroorzaakt door bacteriën. Bacteriën kun je meestal bestrijden met geneesmiddelen als antibiotica. opdracht7 practicum BACTERIEKOLONIES KWEKEN ▼▼Afb. 11 Petrischaal met voedingsbodem. Je gaat net als de medisch-microbiologisch analist zelf bacteriekolonies kweken. WAT HEB JE NODIG? – een petrischaal met voedingsbodem –tekenmateriaal De petrischaal is (met een viltstift) in vieren verdeeld (zie afbeelding 11). De delen zijn genummerd van 1 tot en met 4. WAT MOET JE DOEN? –Bestrijk (besmet) elk deel van de voedingsbodem met een voorwerp dat je wilt onderzoeken op de aanwezigheid van bacteriën. Bijvoorbeeld een muntstuk, een bladzijde uit je schrift, een vuile vinger, of een vinger die je net hebt gewassen. – Hieronder staan vier vakken. Noteer onder de vakken waarmee je ze hebt besmet. – Je docent haalt de petrischalen op. WAT NEEM JE WAAR? – Bekijk na enkele dagen de petrischaal. Bekijk ook de petrischalen van enkele klasgenoten. –Maak in de vakken hierna tekeningen van de bacteriekolonies. Je mag ook een beschrijving geven van de bacteriekolonies. LAAT JE DOCENT DE TEKENINGEN OF BESCHRIJVINGEN CONTROLEREN. 1 besmet met 2 besmet met 3 besmet met 4 besmet met 89 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht8 Cholera is een besmettelijke ziekte die wordt veroorzaakt door bacteriën. Cholera kan zich snel verspreiden. Cholerabacteriën (zie afbeelding 12) kunnen zich elke 30 minuten delen. Bereken met behulp van het schema hoeveel nakomelingen er in 10 uur kunnen ontstaan uit één cholerabacterie. Ga ervan uit dat alle nakomelingen in leven blijven. Tijd Na 30 minuten Na 1 uur Na 1,5 uur Na 2 uur Na 2,5 uur Na 3 uur Na 3,5 uur Na 4 uur Na 4,5 uur Na 5 uur Na 5,5 uur Na 6 uur Na 6,5 uur Na 7 uur Na 7,5 uur Na 8 uur Na 8,5 uur Na 9 uur Na 9,5 uur Na 10 uur Aantal cholerabacteriën ▼▼Afb. 12 Cholerabacteriën (vergroting 10 000x). 2 4 8 16 32 64 128 256 512 1024 2048 4096 8192 16 384 32 768 65 536 131 072 262 144 524 288 1 048 576 HB BASISSTOF 3 BLZ. 103 90 © Uitgeverij Malmberg 3 1 vmbo-t | havo | vwo BASISSTOF thema 4 Ordening Het rijk van de schimmels opdracht9 Vul in de volgende zinnen in: wel of geen. 1 Gist bevat 2 Gist bevat 3 Gist bevat 4 Gist bevat 5 Gist bevat 6 Gist bevat wel wel wel ge e n ge e n wel 7 Met behulp van gist wordt ▼▼Afb. 13 Penseelschimmel (schematisch). schimmels. celwanden. celkernen. bladgroenkorrels. veelcellige schimmels. eukaryote cellen. ge e n 8 Bij de bereiding van brood wordt antibiotica gemaakt. wel gist gebruikt. opdracht10 Beantwoord de volgende vragen. 1 Is een penseelschimmel (zie afbeelding 13) een eencellige of een veelcellige schimmel? ▼▼Afb. 14 Grote parasolzwam. Een veelcellige schimmel. 2 Penseelschimmels worden gebruikt bij de bestrijding van ziekten die worden veroorzaakt door bacteriën. Leg dat uit. Uit penseelschimmels wordt het antibioticum penicilline gemaakt. (Met het antibioticum penicilline kunnen bacteriën worden bestreden.) 3 Waarmee planten veelcellige schimmels zich meestal voort? Met sporen. 4 Waar ontstaan de sporen bij de grote parasolzwam (zie afbeelding 14)? In de paddenstoelen. 5 Schimmels zijn, net als bacteriën, nuttig doordat ze in de natuur dode resten van organismen opruimen. In afbeelding 15 zie je dat schimmels door deze eigenschap ook schadelijk kunnen zijn voor mensen. Leg dat uit. Schimmels kunnen voedsel doen bederven. 6 De aandoening zwemmerseczeem (zie afbeelding 21 van je handboek) wordt ook wel voetschimmel genoemd. Leg dat uit. Bij zwemmerseczeem is de huid tussen de tenen ontstoken door een schimmel. 7 Met welk doel voegen bakkers gist toe aan het brood? Om het deeg te laten rijzen. (Daardoor wordt het brood luchtiger.) 91 © Uitgeverij Malmberg ▼▼Afb. 15 BASISSTOF thema 4 Ordening 8 Ook bij de bereiding van bier of wijn wordt gist gebruikt. Welke functie heeft gist daarbij? Gist zorgt voor het ontstaan van alcohol. opdracht11 practicum VEELCELLIGE SCHIMMELS WAT HEB JE NODIG? –een beschimmelde boterham of een beschimmeld stuk fruit (zie de afbeelding 16) – een loep – een microscoop en prepareermateriaal –tekenmateriaal ▼▼Afb. 16 Een beschimmeld stuk fruit. WAT MOET JE DOEN? – Bekijk de schimmels met de loep. –Pluk met het pincet een klein stukje schimmel af (kies voor een ‘pluizig’ stukje schimmel). Maak hiervan een preparaat. –Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100×. Je ziet schimmeldraden en wellicht ook sporen aan de uiteinden van schimmeldraden. Waarschijnlijk zie je ook losse sporen. –Bekijk een duidelijk stukje van het preparaat bij een vergroting van 400×. Maak in het vak hierna een tekening van enkele schimmeldraden, liefst van schimmeldraden met sporen aan het uiteinde. Teken anders losse sporen. – Geef de volgende delen aan: schimmeldraad – spore. LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN. Schimmel, vergroting 400×. 92 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening keuzeopdracht12 practicum SCHIMMELGROEI In dit practicum ga je onderzoeken of broodschimmels het snelst groeien op een droge of een vochtige plaats. Je hebt daarvoor de beschikking over een stuk gedroogde boterham en een gewone boterham, twee boterhamzakjes en een watervaste stift. WAT HEB JE NODIG? – 2 stukken brood (droog en normaal) – 2 boterhamzakjes – een watervaste stift WAT MOET JE DOEN? – Nummer de twee boterhamzakjes. – In zakje 1 doe je een stukje droog brood. – In zakje 2 doe je een stukje gewoon brood. – Schrijf op de zakjes wat je erin hebt gedaan. – Bekijk na een week de resultaten. WAT NEEM JE WAAR? – In welk zakje zijn de schimmels het snelst gegroeid? WELKE CONCLUSIE KUN JE TREKKEN? LAAT JE DOCENT DE ANTWOORDEN CONTROLEREN. HB BASISSTOF 4 BLZ. 106 ▼▼Afb. 17 93 © Uitgeverij Malmberg 4 1 vmbo-t | havo | vwo BASISSTOF thema 4 Ordening Het rijk van de planten opdracht13 practicum BOOMALG WAT HEB JE NODIG? – een stukje boomschors met groene aanslag (boomalg) – een microscoop en prepareermateriaal – tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN? – Schraap met het mes wat groene aanslag van het stukje boomschors af. Een heel klein beetje is genoeg. Maak hiervan een preparaat. Druk met je wijsvinger licht op het dekglas en maak een draaiende beweging (zie afbeelding 18). ▼▼Afb. 18 – Bekijk het preparaat bij een vergroting van 400×. Je ziet losse boomalgcellen met celwanden. Je ziet ook groepjes boomalgcellen die aan elkaar vastzitten. Dat komt doordat de cellen na deling niet meteen loslaten. – Bekijk een losse boomalgcel bij een vergroting van 400×. Maak in het vak een tekening van de boomalgcel. Let op de dikte van de celwand! LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN. Boomalgcel, vergroting 400×. 94 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening –Bekijk een groepje van twee of vier boomalgcellen die nog aan elkaar vastzitten bij een vergroting van 400×. Maak in het vak een tekening van deze boomalgcellen. LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN. Boomalgcellen die nog aan elkaar vastzitten, vergroting 400×. opdracht14 Streep de foute woorden door. 1 Plantencellen hebben WEL / GEEN celwanden. 2 Plantencellen hebben WEL / GEEN celkernen. 3 Plantencellen hebben WEL / GEEN bladgroenkorrels. 4 Planten zijn WEL / GEEN eukaryoten. 5 Algen zijn WEL / GEEN veelcellige planten. 6 Kranswieren zijn WEL / GEEN veelcellige planten. ▼▼Afb. 19 7 Een varen is WEL / GEEN zaadplant. opdracht15 Beantwoord de volgende vragen. 1 In welke drie stammen wordt het plantenrijk ingedeeld? – – – Wi e re n ( a l ge n). Sp ore n p l a n te n . Za a d p l a n te n . ▼▼Afb. 20 Sinaasappel. 2 In afbeelding 19 zie je een foto van het wier Fucus. Is Fucus een blaaswier of een draadwier? Een blaaswier. 3 Waar ontstaan de sporen bij mossen? In sporendoosjes (die op steeltjes boven de mosplantjes uitsteken). 4 Waar ontstaan de sporen bij varens? pitje In sporenhoopjes (aan de onderzijde van de bladeren). 5 In afbeelding 20 zie je een plant. Is dit een wier, een sporenplant of een zaadplant? 1 m iniboompje met vruchten Een zaadplant. 95 © Uitgeverij Malmberg 2 d oorgesneden vrucht BASISSTOF thema 4 Ordening 6 In afbeelding 21 zijn twee sporenplanten getekend. Schrijf onder elke afbeelding tot welke groep sporenplanten deze plant behoort. ▼▼ Afb. 21 Sporenplanten. onderkant blad 1 het breekblaadje behoort tot de m osse n 2 zwartsteel behoort tot de opdracht16 practicum v a re n s MOS EN VAREN WAT HEB JE NODIG? – een mosplantje (bijv. haarmos) met een sporendoosje – een deel van een varenblad (bijv. van mannetjesvaren) met sporenhoopjes – een loep –tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN? –Bekijk het mosplantje met de loep. –Maak in het vak een tekening van het mosplantje met het sporendoosje. Geef het sporendoosje aan. LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN. Mosplantje, vergroting 10×. 96 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening – Bekijk de onderkant van het varenblad met de loep. – Maak in het vak een tekening van een stukje varenblad. Geef een sporenhoopje aan. LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN. Varenblad, vergroting 10×. opdracht17 Vul het schema in. Gebruik bij 1 tot en met 5: ja – nee. Indeling van het plantenrijk 1 Hebben ze wortels? 2 Hebben ze stengels? 3 Hebben ze bladeren? 4 Hebben ze bloemen? 5 Hebben ze zaden? 6 Voorbeelden Wieren (algen) nee nee nee nee nee boomalg blaaswier kranswier Sporenplanten ja ja ja nee nee mos mannetjesvaren – LAAT JE DOCENT DE VOORBEELDEN CONTROLEREN. 97 © Uitgeverij Malmberg Zaadplanten ja ja ja ja ja klaproos grove den gras BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht18 In afbeelding 22 zie je tekeningen van veertien zaadplanten. Bij elke tekening staat kort beschreven hoe de plant leeft. Noteer van elke zaadplant de naam onder de tekening. Gebruik daarbij: berk – brandnetel – distel – klaver – klimop – maïs – paardenbloem – populier – riet – roos – tarwe – waterpest – weegbree – wilg. ▼▼Afb. 22 klaver brandnetel – deze plant groeit veel tussen gras – de bloemen zijn rood of wit – elk blad bestaat uit drie kleine blaadjes – deze plant heeft kleine, groene, onopvallende bloemen – de bladeren hebben brandharen – als je deze plant aanraakt, gaat het erg jeuken waterpest riet – deze plant groeit onder water – de bladeren zijn klein – deze plant groeit veel langs de waterkant – de plant wordt gebruikt om manden te vlechten – ook wordt de plant gebruikt voor daken van huizen paardenbloem roos – deze plant groeit veel in weilanden en tuinen – de bloemen zijn geel – bij uitgebloeide bloemen kun je ‘pluisjes’ wegblazen – deze plant wordt veel gekweekt om de bloemen – de bloemen zijn rood – de stengels zijn houtig en hebben doorns ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. 98 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening ▼▼Afb. 22 (vervolg) klimop weegbree – deze plant groeit langs bomen of muren omhoog – soms zie je dat deze plant een heel huis bedekt – deze plant groeit op plaatsen waar veel wordt gelopen – de bladeren liggen plat op de grond – de plant heeft groene, onopvallende bloemen distel tarwe – de bladeren van deze plant hebben scherpe stekels – de bloemen zijn rood of paars – deze plant wordt op akkers veel verbouwd – van de graankorrels wordt meel gemaakt – van het meel wordt o.a. brood gebakken maïs wilg – deze plant wordt op akkers veel verbouwd – de plant wordt gebruikt als veevoer – de zaden zijn gele ‘korrels’ die in kolven groeien – deze plant groeit als boom of struik, vaak op vochtige grond – de boom of struik draagt katjes – de bomen worden vaak geknot berk populier – deze boom vind je in tuinen en in bossen – de stam van deze boom is wit – de boom draagt katjes – deze boom vind je veel langs wegen en bij boerderijen – de boom draagt katjes – van het hout worden klompen gemaakt ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. ................................................................................................. HB BASISSTOF 5 BLZ. 109 © Uitgeverij Malmberg 99 5 1 vmbo-t | havo | vwo BASISSTOF thema 4 Ordening Het rijk van de dieren opdracht19 ▼▼Afb. 23 Zuidelijke boommiereneter. In afbeelding 23 zie je een zuidelijke boommiereneter met haar jong. Vul in de volgende zinnen in: wel of geen. 1 De cellen van deze dieren hebben 2 De cellen van deze dieren hebben 3 De cellen van deze dieren hebben 4 De cellen van deze dieren hebben 5 Deze dieren zijn 6 Deze dieren zijn wel wel wel ge e n wel ge e n celkernen. celwanden. celmembranen. bladgroenkorrels. veelcellige organismen. eukaryoten. opdracht20 Beantwoord de volgende vragen. 1 Hoe noemen we het als een dier op geen enkele manier in twee ongeveer gelijke helften is te verdelen? Het dier is dan niet-symmetrisch. ▼▼Afb. 24 bureaulamp spons zwaluw 2 In afbeelding 24 zie je tekeningen van een bureaulamp, een spons en een zwaluw. Welke van deze drie is (zijn) symmetrisch? De bureaulamp en de zwaluw. ▼▼Afb. 25 Krokodil. 3 Wanneer is een dier tweezijdig symmetrisch? Als het slechts op één manier in twee ongeveer gelijke helf ten te verdelen is. 1 zijaanzicht 4 Wanneer is een dier veelzijdig symmetrisch? Als het op meerdere manieren in twee ongeveer gelijke helf ten te verdelen is. 5 In afbeelding 25 zie je twee tekeningen van een krokodil. Is een krokodil niet-symmetrisch, tweezijdig symmetrisch of veelzijdig symmetrisch? 2 bovenaanzicht Een krokodil is tweezijdig symmetrisch. 100 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening ▼▼Afb. 26 Zee-egel. 6 Welke delen zijn bij een krokodil elkaars spiegelbeeld, de onderkant en de bovenkant, of de linkerkant en de rechterkant? De linkerkant en de rechterkant. 7 In afbeelding 26 zie je een tekening van een zee-egel. Is een zee-egel niet-symmetrisch, tweezijdig symmetrisch of veelzijdig symmetrisch? Een zee-egel is veelzijdig symmetrisch. 8 Is een mens tweezijdig symmetrisch, veelzijdig symmetrisch of niet-symmetrisch? Een mens is tweezijdig symmetrisch. 9 In afbeelding 27 zie je het skelet van een zee-egel. Is dit een inwendig of een uitwendig skelet? Een inwendig skelet. ▼▼Afb. 27 Skelet van een zee-egel. 10 Wat is de functie van een skelet? Het skelet geef t stevigheid en bescherming. 11 In afbeelding 28 zie je een foto van een mier. Heeft een mier een inwendig skelet of een uitwendig skelet? Een uitwendig skelet. HB INDELING VAN HET DIERENRIJK BLZ. 111 opdracht21 ▼▼Afb. 28 Mier. Hieronder staan omschrijvingen van de zeven stammen uit afbeelding 39 van je handboek. Vul de stammen in het kruiswoordraadsel van afbeelding 29 in. 1 2 3 4 5 6 7 Niet-symmetrische dieren. Dieren met een uitwendig skelet als een soort pantser. Dieren met een huisje of schelp. Dieren zonder skelet met vangarmen. Tweezijdig symmetrische dieren met een inwendig skelet. Veelzijdig symmetrische dieren met een kalkskelet. Tweezijdig symmetrische dieren zonder skelet. ▼▼Afb. 29 1 s p o n z e n i g e n n 2 g e l e e d p o t 3 w e e k d i e r e n 4 n e t e l d i e r e n 5 g e w e r v e l d e n s t e k e l h u i d i g e 7 w o r m e n 6 In de grijze vakjes staat nu een dier. Tot welke stam van het dierenrijk behoort dit dier? Tot de stam gewervelden. 101 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht22 Lees het artikel over een bedrijfsleider van een dierenspeciaalzaak in afbeelding 41 van je handboek. Ton werkt in dit beroep met diersoorten uit allerlei stammen van het dierenrijk. In het schema staan dieren uit zijn winkel. Geef aan tot welke stam van het dierenrijk deze dieren behoren door een kruisje te zetten in de juiste kolom. Neteldieren Wormen Weekdieren Geleedpotigen Stekelhuidigen Gewervelden X Konijn X Wandelende tak X Agapornis X Tubifex X Zeester X Hamster Aquariumslak Zeeanemoon X X X Artemia X Guppy opdracht23 Beantwoord de volgende vragen over de zeven stammen van het dierenrijk. ▼▼Afb. 30 1 Afbeelding 30 is een foto van het skelet van een spons. Heeft spons een inwendig skelet of een uitwendig skelet? Een inwendig skelet (van stevige hoornvezels tussen de cellen). 2 Neteldieren zoals kwallen hebben tentakels. Wat is de functie van tentakels van neteldieren? Met tentakels vangen neteldieren hun prooi. ▼▼Afb. 31 harpoentje gevoelig uitsteeksel 1 netelcel met harpoentje 2 na aanraking van het gevoelig uitsteeksel schiet het harpoentje eruit 102 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening 3 Met zijn tentakels kan een kwal een stof in zijn prooi spuiten, waardoor die prooi wordt verlamd. In de tentakels van een kwal zitten netelcellen (zie afbeelding 31). Als je in zee tegen een kwal aan zwemt, raak je de gevoelige uitsteeksels in de netelcellen aan. Uit de netelcel schiet dan een soort harpoentje waarmee de kwal gif in je huid spuit. Dat veroorzaakt pijn. Men zegt dan dat je door een kwal bent ‘gebeten’. Is dit gezegde juist? Leg je antwoord uit. Dit gezegde is niet juist, want je wordt niet gebeten. Er wordt een stof in je huid gespoten. Afb. 32 4 In afbeelding 32 zie je het skelet van een dier. Tot welke stam behoort het dier waarvan dit skelet afkomstig is? Tot de weekdieren. 5 In afbeelding 40 van je handboek zie je een koraalrif. Tot welke stam behoren de poliepen die op het koraal leven? Leg je antwoord uit. Gebruik daarbij het artikel over koraal van afbeelding 33 hierna. De poliepen die op het koraal leven, behoren tot de stam neteldieren, want poliepen zijn veelzijdig symmetrisch en hebben vangarmen (tentakels) om prooidieren te vangen. 6 Heeft een poliep een inwendig of een uitwendig skelet? Leg je antwoord uit. Een uitwendig skelet, omdat de kalkachtige stoffen van het skelet worden uitgescheiden (buiten het lichaam gebracht). Het skelet zit dus niet inwendig (in het lichaam) van de poliep, maar aan de buitenkant (uitwendig). ▼▼Afb. 33opdracht24 Koraal Aan het oppervlak van een koraal bevindt zich een enorme kolonie van duizenden poliepen. Het lichaam van deze koraalbewoners heeft bovenaan een serie uitstulpingen (zie de afbeelding) die gebruikt worden als tentakels om er kleine voedseldieren mee te vangen. Onder aan het lichaam van de poliep worden de kalkachtige stoffen van het skelet uitgescheiden (buiten het lichaam gebracht) op het koraal. Door deze voortdurende uitscheiding van kalk groeit een gezond koraalrif langzaam maar zeker. Het kalkachtige koraal dient als een gezamenlijk skelet van de kolonie poliepen. uitstulping van het lichaam mond lichaam van de poliep uitscheiding van kalkachtige stoffen gebied waar het koraal groeit koraal 103 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht24 In afbeelding 34 zie je dieren uit de stam gewervelden en uit de stam geleedpotigen. Beide stammen worden weer verdeeld in groepen. Van alle groepen uit deze twee stammen is één dier weergegeven. Schrijf onder elk dier tot welke stam en welke groep het dier behoort. ▼▼Afb. 34 gewervelden groep: vogels 2 stam: gewervelden groep: zoogdieren 5 stam: gewervelden groep: reptielen 8 stam: 1 stam: ............................................... ............................................... 4 stam: ............................................... ............................................... 7 stam: ............................................... ............................................... geleedpotigen groep: kreeftachtigen 3 stam: geleedpotigen groep: spinachtigen 6 stam: geleedpotigen groep: insecten 9 stam: ............................................... ............................................... ............................................... ............................................... ............................................... ............................................... geleedpotigen groep: veelpotigen ............................................... ............................................... gewervelden groep: amfibieën ............................................... ............................................... gewervelden groep: vissen ............................................... ............................................... 104 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht25 practicum REGENWORM WAT HEB JE NODIG? – een regenworm – een vel wit papier – een loep –tekenmateriaal ▼▼Afb. 35 Regenworm. kop segment zadel WAT MOET JE DOEN? –Leg de regenworm op het vel papier. De regenworm mag niet uitdrogen. Druppel daarom af en toe wat water op de regenworm. –Bekijk met de loep de beide uiteinden van de regenworm. Onderzoek wat het verschil is tussen de kop en het achtereind. –Het lichaam van een regenworm is opgebouwd uit een soort ‘schijfjes’ die segmenten worden genoemd. Ongeveer bij het dertigste segment vanaf de kop is een verdikking te zien. Deze verdikking heet het zadel. Het zadel speelt een rol bij de voortplanting. –Maak in het vak een natuurgetrouwe tekening van de gehele regenworm. Geef de volgende delen aan: achtereind – kop – segment – zadel. LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN. Regenworm. HB BASISSTOF 6 BLZ. 115 105 © Uitgeverij Malmberg achtereind 6 1 vmbo-t | havo | vwo BASISSTOF thema 4 Ordening Overige eencellige eukaryoten opdracht26 practicum AMOEBE WAT HEB JE NODIG? – een klaargemaakt preparaat van een amoebe – een microscoop – tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN? – Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100×. Zoek in het preparaat een amoebe op. – Bekijk de amoebe bij een vergroting van 400×. Maak in het vak een tekening van de amoebe. Geef de volgende delen aan: celkern – celmembraan – cytoplasma – schijnvoetje. LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN. Amoebe, vergroting 400×. opdracht27 In afbeelding 36 zie je hoe een amoebe zich voedt. Vul de namen in boven aan de tekening en gebruik de woorden op de briefjes van afbeelding 37. ▼▼Afb. 36 Voeding bij een amoebe (schematisch). celmembraan ........................................... bacterie .............................. cytoplasma ...................................... schijnvoetje voedingsvacuole verteerde stoffen worden opgenomen in het cytoplasma .................................... ............................................... .................................................................................... .................................................................................... 1. een amoebe neemt een bacterie waar 2. de amoebe vormt schijnvoetjes om een bacterie (voedseldeeltje) 3. de schijnvoetjes omsluiten de bacterie: er ontstaat een voedselvacuole 4. de bacterie wordt verteerd in de voedingsvacuole 106 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening ▼▼Afb. 37 schijnvoetje ce lm em br aa n cy toplasm ve r te er de st of fe n w or de n op ge no ­ m en in h et cy to pl as m a a voedi ng vacuo s­ le bacterie opdracht28 In afbeelding 38 zie je een schematische tekening van een pantoffeldiertje. Schrijf de namen achter de nummers. ▼▼Afb. 38 Pantoffeldiertje. voedingsvacuole 2 celanus 3 celmembraan 4 celmond 5 celkern 6 cy toplasma 7 trilhaar tje 1 opdracht29 Beantwoord de volgende vragen. 1 Hoe beweegt een amoebe zich voort? Door het vormen van schijnvoetjes (hierin stroomt het cy toplasma een bepaalde richting uit). 107 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening 2 Hoe beweegt een pantoffeldiertje zich voort? Door trilhaar tjes (deze maken een golvende beweging in het water). 3 Hoe voedt een pantoffeldiertje zich? De trilhaar tjes zorgen ervoor dat er voedsel via de celmond terechtkomt in een voedingsvacuole. (Daarin wordt het voedsel ver teerd en daarna opgenomen in het cy toplasma.) 4 Wat is de functie van de celanus van een pantoffeldiertje? Via de celanus worden onver teerde voedselresten uit de cel verwijderd. HB BASISSTOF 7 BLZ. 117 108 © Uitgeverij Malmberg 7 1 vmbo-t | havo | vwo BASISSTOF thema 4 Ordening De stam geleedpotigen opdracht30 Beantwoord de volgende vragen. 1 Zijn geleedpotigen niet-symmetrisch, tweezijdig symmetrisch of veelzijdig symmetrisch? Tweezijdig symmetrisch. 2 Hoe zijn de poten van geleedpotigen opgebouwd? De poten bestaan uit leden (kleine stukjes). 3 Hoe komen geleedpotigen aan hun stevigheid? Door een uitwendig skelet (een pantser). 4 Bij welke geleedpotigen bestaat het gehele lichaam uit segmenten? Bij de veelpotigen. Afbeelding 39 is een tekening van een insect. Een lichaam van een insect bestaat uit drie delen. 5 Hoe heten deze delen van een insect? 1 2 3 Kop. Borststu k . Ac h te rl i jf. ▼▼Afb. 39 Insect. 1 2 3 6 Aan welk deel van het lichaam van een insect zitten de poten en vleugels vast? Aan het borststuk . opdracht31 Aan het aantal poten kun je zien tot welke groep geleedpotigen een dier behoort (zie afbeelding 44 van je handboek). Vul het schema in. Gebruik daarbij: aan elk segment zitten poten – zes poten – acht poten – tien of meer poten – garnaal – hooiwagen – mier – miljoenpoot. Indeling van de geleedpotigen Groep Veelpotigen Kreeftachtigen Spinachtigen Insecten Aantal poten Voorbeeld aan elk segment zitten poten tien of meer poten acht poten zes poten 109 © Uitgeverij Malmberg miljoenpoot noordzeegarnaal hooiwagen amazonemier BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht32 In afbeelding 40 zie je tekeningen van elf geleedpotige dieren. Op knipblad 4 (bladzijde 137) staat van elk van deze geleedpotigen een korte beschrijving. –Knip deze beschrijvingen elk apart uit. Plak elke beschrijving in het vak naast het juiste dier. – Noteer van elk geleedpotig dier de naam onder de tekening. Gebruik daarbij: bij – bladluis – duizendpoot – kever – lieveheersbeestje – mier – mug – pissebed – vlieg – vlo – wesp. ▼▼Afb. 40 – is heel klein – leeft in de vacht van dieren (bijv. katten) – kan steken en zuigt dan bloed op vlo ............................................................................................................................ – is meestal zwart – komt veel in huis voor – maakt bij het vliegen een zacht zoemend geluid vlieg ............................................................................................................................ – is een roofinsect: eet bladluizen – is meestal rood met (zeven) zwarte stippen lieveheersbeestje ............................................................................................................................ – is een roofinsect: eet insecten, spinnen en wormen – heeft veel poten (tussen 30 en 354) duizendpoot ............................................................................................................................ – komt veel in huis voor – heeft een steeksnuit en kan daarmee steken – zuigt dan bloed op; daarna gaat het jeuken mug ............................................................................................................................ 110 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening ▼▼Afb. 40 (vervolg). – leeft in grote groepen; de nesten zitten onder de grond – soms kunnen ze je lelijk bijten – je ziet ze vaak sjouwen met allerlei dingen mier ............................................................................................................................ – is grijs of bruin gekleurd – zit vaak onder stenen, in dood hout of in kelders pissebed ............................................................................................................................ – haalt nectar uit bloemen en maakt daar honing van – wordt door de mens in korven gehouden – heeft een angel en kan steken bij ............................................................................................................................ – is geel met zwart gekleurd – heeft een angel en kan daarmee steken wesp ............................................................................................................................ – wordt ook wel tor genoemd – kan er heel verschillend uitzien (het is eigenlijk een verzamelnaam voor een grote groep insecten) kever ............................................................................................................................ – is klein en groen – leeft op stengels van planten en aan de onderkant van bladeren – zuigt plantensappen op bladluis ............................................................................................................................ 111 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht33 In afbeelding 48 van je handboek is in een cirkeldiagram de verdeling van het aantal soorten per stam van het dierenrijk en van de groepen geleedpotigen weergegeven. Elk streepje stelt 1% voor. Beantwoord de volgende vragen over deze afbeelding. 1 Welke stam van het dierenrijk telt het grootste aantal soorten? De geleedpotigen. 2 Hoeveel procent van alle diersoorten behoort tot deze stam? 80%. 3 In totaal zijn er ongeveer 1 300 000 diersoorten bekend. Hoeveel soorten geleedpotigen zijn er ongeveer? Ongeveer 1 040 000 (ongeveer 1 miljoen) soor ten. (0,80 × 1 300 000 = 1 040 000) 4 Hoeveel procent van de soorten geleedpotigen is een insectensoort? 75%. 5 Hoeveel soorten insecten zijn er ongeveer bekend? Ongeveer 780 000 soor ten. (0,75 × 1 040 000 = 780 000) 6 De meeste diersoorten die je kent, zijn gewervelde dieren. Toch zijn er niet bijzonder veel soorten gewervelden. Hoeveel procent van alle diersoorten behoort tot de gewervelden? Ongeveer 3%. keuzeopdracht34 WIE IS DE DADER? Lees eerst goed afbeelding 41 en 42. Op het lijk van een persoon die vermoedelijk is vermoord, zijn de larven aangetroffen in stadium 2 uit de levenscyclus van een bromvlieg. Beantwoord de volgende vragen. 1 Hoeveel uur na de moord kunnen de larven op zijn snelst al in stadium 2 zijn? Gebruik voor je antwoord afbeelding 41. 36 uur na de moord. ▼▼Afb. 41 De levenscyclus van een bromvlieg bij warm weer (tijdstippen vanaf het overlijden van een mens of dier). dood van een mens of dier na ± 13 dagen kunnen de eerste vliegen al ontstaan de levenscyclus van een bromvlieg bij warm weer 2 In welke periode voor de vondst van het lijk kan de moord niet gepleegd zijn? In de periode van 36 0 na een uur kunnen de eerste eieren al gelegd zijn na ruim 7 dagen kunnen de eerste poppen al ontstaan tot uur voor de vondst van het lijk kan de moord niet gepleegd zijn. na ± 52 uur kan larvenstadium 3 al bereikt zijn na ± 18 uur kunnen de eerste larven al uit het ei komen na ± 36 uur kan larvenstadium 2 al bereikt zijn 112 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening ▼▼Afb. 42 Bromvliegen verraden tijdstip moord kan op zijn snelst binnen 7 dagen na de moord bereikt zijn (zie afbeelding 41). Dan weet je dat de moord niet gepleegd kan zijn in de periode van 0 tot 7 dagen voor de vondst van het lijk (zie het voorbeeld hierna). De moord kan dus niet 6, 5 of 4 dagen voor de vondst van het lijk gepleegd zijn, want zo snel kunnen de poppen zich niet ontwikkelen. De ontwikkeling van ei-stadium tot popstadium kan bovendien enkele dagen langer hebben geduurd. Dan is de moord 8 of 9 dagen voor de vondst van het lijk gepleegd. Wanneer een moord is gepleegd, komen op het lijk allerlei insecten af. Al na een uur kunnen de bromvliegen bij warm weer hun eitjes leggen op het lijk. Bij de bromvlieg vindt gedaanteverwisseling plaats. Uit de eitjes komen larven die zich na een tijdje verpoppen (zie de afbeelding 41). Bromvliegen kunnen belangrijke informatie geven over het tijdstip van de moord. Insectenkundige Bart legt dat met een voorbeeld uit. Voorbeeld: Soms wordt een lijk met schotwonden gevonden met daarop de poppen van een bromvlieg. Het popstadium het popstadium wordt op zijn snelst na 7 dagen bereikt 9 dagen ervoor 12.00 uur 8 dagen ervoor 12.00 uur 7 dagen ervoor 12.00 uur in deze periode kan de moord wel gepleegd zijn vondst van een lijk met daarop de poppen van een bromvlieg 6 dagen ervoor 12.00 uur 5 dagen ervoor 12.00 uur 4 dagen ervoor 12.00 uur 3 dagen ervoor 12.00 uur 2 dagen ervoor 12.00 uur 1 dag ervoor 12.00 uur dag 0 12.00 uur in deze periode kan de moord niet gepleegd zijn (want sneller dan in 7 dagen kunnen de poppen zich niet ontwikkelen op het lijk) Het lijk is op 17 augustus ’s ochtends om 6.00 uur gevonden. 3 In welke periode voor de vondst van het lijk kan de moord niet gepleegd zijn? Vul datum en uur in. Gebruik hierbij het antwoord van vraag 2 en het schema van afbeelding 43 op de volgende bladzijde. Van 15 augustus na 18.00 uur tot 17 augustus 6.00 uur kan de moord niet gepleegd zijn. Er zijn twee verdachten van de moord. Verdachte 1: heeft alleen voor 16 augustus van 6.00 uur tot 12.00 uur geen goed alibi (kan dan niet goed uitleggen dat hij de moord niet gepleegd heeft). Verdachte 2 heeft alleen voor 15 augustus van 12.00 uur tot 18.00 uur geen goed alibi. 4 Welke van deze twee verdachten kan de moord gepleegd hebben? Leg je antwoord uit. De moord kan niet later dan 15 augustus rond 18.00 uur gepleegd zijn, wel iets eerder. Alleen verdachte 2 heef t dan (op 15 augustus van 14.00 uur tot 18.00 uur) geen goed alibi. Verdachte 2 kan de moord dus gepleegd hebben. HB BASISSTOF 8 BLZ. 119 113 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening ▼▼Afb. 43 vondst van een lijk met de larven van een bromvlieg in stadium 2 60 uur ervoor 50 uur ervoor 40 uur ervoor 30 uur ervoor 20 uur ervoor 10 uur ervoor 0 18.00 uur 6.00 uur 18.00 uur 6.00 uur 18.00 uur 6.00 uur 12.00 uur 24.00 uur 12.00 uur 24.00 uur 12.00 uur 24.00 uur 14 augustus 16 augustus 15 augustus 17 augustus 114 © Uitgeverij Malmberg 8 1 vmbo-t | havo | vwo BASISSTOF thema 4 Ordening De stam gewervelden opdracht35 Beantwoord de volgende vragen. Vul het schema van afbeelding 44 in. Gebruik daarbij afbeelding 53 van je handboek. ▼▼Afb. 44 Kenmerken van de vijf groepen gewervelde dieren. Zoogdieren 1 Hoe is de lichaamstemperatuur? constant, warmbloedig 2 Waarmee is de huid bedekt? haren 3 In welk milieu leeft het dier voornamelijk? land 4 Waarmee haalt het dier adem? longen 5 Hoe plant het dier zich voort? levendbarend, jongen zogen bij de moeder Amfibieën niet constant, koudbloedig slijm water en land eerst kieuwen en huid, later longen en huid eieren zonder schaal Reptielen Vissen Vogels niet constant, koudbloedig droge schubben land niet constant, koudbloedig schubben met slijm water constant, warmbloedig longen kieuwen longen eieren met leerachtige schaal eieren zonder schaal eieren met kalkschaal veren lucht opdracht36 Beantwoord de volgende vragen. 1 In het schema van afbeelding 44 heb je ingevuld dat bij warmbloedige dieren de huid is bedekt met haren of veren en dat dit bij koudbloedige dieren niet zo is. Leg dat uit. Gebruik daarbij: isolerende laag. Warmbloedige dieren moeten in een koudere omgeving ook warm blijven. Door een isolerende laag haren of veren blij f t het dier beter warm. 115 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening 2 Sommige gewervelden halen adem met longen, en andere met kieuwen. Met welk orgaan halen waterdieren meestal adem, met kieuwen of met longen? Met kieuwen. 3 De kenmerken die je bij opdracht 35 hebt ingevuld gelden voor de meeste dieren, maar er zijn ook uitzonderingen. Een struisvogel kan bijvoorbeeld niet vliegen en leeft op het land. Een walvis is een zoogdier en heeft geen vacht, maar slechts enkele haren. In afbeelding 45 zie je nog drie uitzonderingen op de kenmerken van de groepen gewervelden. Schrijf onder elk dier welke uitzondering je ziet. ▼▼Afb. 45 Uitzonderingen op de kenmerken van de groepen gewervelden. kale huid droge schubben 1 nijlpaard (zoogdier) 2 kiwi (loopvogel) 3 gordeldier (zoogdier, leeft op het land) De vacht ontbreekt. Leef t op het land in plaats van in de lucht. De huid is bedekt met droge schubben wat alleen bij reptielen voorkomt. opdracht37 In deze opdracht ga je gewervelde dieren indelen in de vijf groepen. – Vul het schema in. Gebruik daarbij afbeelding 54 van je handboek. – Noteer de volgende gewervelden in de juiste kolom: buizerd – das – eekhoorn – egel – ekster – forel – fuut – gans – haai – hagedis – haring – kabeljauw – kauw – kikker – koolmees – krokodil – mol – nijlpaard – ooievaar – pad – paling – ree – salamander – schildpad – schol – slang – snoek – spitsmuis – spreeuw – stekelbaarsje – valk – voorn – walvis – wezel. ▼▼Afb. 46 Gewervelden. jonge ree Vissen forel haai haring kabeljauw paling schol snoek stekelbaarsje voorn koolmees Amfibieën kikker pad salamander jonge egel Reptielen hagedis krokodil schildpad slang kauw Vogels buizerd ekster fuut gans kauw koolmees ooievaar spreeuw valk slang (cobra) Zoogdieren das eekhoorn egel mol nijlpaard ree spitsmuis walvis wezel 116 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht38 In de tabel hierna is voor elke groep van de stam gewervelden weergegeven hoeveel soorten er ongeveer bekend zijn. – Tel het totale aantal soorten gewervelden op en vul dit in de tabel in. –Reken voor elke groep van de gewervelden uit hoeveel procent van het totaal aantal soorten deze groep bevat. Noteer de percentages in de tabel. – Controleer of de percentages samen 100% vormen. – Geef de gevonden percentages weer in het cirkeldiagram. –Kleur de vakken in verschillende kleuren. Schrijf in elk vak welke klasse van gewervelden dit vak voorstelt. Groep Aantal soorten Vissen Percentage 50% 5% 15% 20% 10% 20 000 Amfibieën 2000 Reptielen 6000 Vogels 8000 Zoogdieren 4000 40 000 Totaal 100% HB BASISSTOF 9 BLZ. 123 ▼▼Afb. 47 Cirkeldiagram van het percentage soorten per groep gewervelden. reptielen vogels zoogdieren amfibieën vissen LAAT JE DOCENT HET CIRKELDIAGRAM CONTROLEREN. 117 © Uitgeverij Malmberg 9 1 vmbo-t | havo | vwo BASISSTOF thema 4 Ordening Het indelen van organismen opdracht39 In afbeelding 48 is een vertakkingsschema getekend. Vul de domeinen, rijken, stammen en groepen op de juiste plaats in. ▼▼Afb. 48 DOMEIN RIJK STAM planten GROEP VOORBEELD wieren (algen) boomalg zaadplanten klaproos sporenplanten haarmos sponzen badspons neteldieren eukaryoten wormen regenworm weekdieren zeemossel dieren geleedpotigen organismen kwal veelpotigen duizendpoot kreeftachtigen rivierkreeft spinachtigen insecten vlieg stekelhuidigen zeester zoogdieren vogels gewervelden schimmels kruisspin eekhoorn merel reptielen hagedis amfibieën kikker vissen snoek parasolzwam amoebe eencelligen* bacteriën salmonella * eencelligen zijn geen rijk en zijn nog niet allemaal goed ingedeeld HB DETERMINEREN BLZ. 123 118 © Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 4 Ordening opdracht40 In afbeelding 58 van je handboek staan zes eukaryote organismen. Determineer deze organismen met behulp van de determineertabel in je handboek (afbeelding 57). Vul het schema in. In de kolom ‘Stappen’ vul je de nummers met letters in van elke stap die je maakt in de determineertabel. Dier Pyamawants Eekhoorntjesbrood Zeepaardje Dubbelloof Slangster Witte klaver Behoort tot Stappen dieren stam: geleedpotigen groep: insecten rijk: schimmels rijk: dieren stam: gewervelden groep: vissen rijk: planten stam: sporenplanten rijk: dieren stam: stekelhuidigen rijk: planten stam: zaadplanten rijk: HB BASISSTOF 10 BLZ. 127 119 © Uitgeverij Malmberg 1b – 2b – 6b – 8b – 10b – 11b – 12a – 13b – 14b – 15b 1b – 2a – 3b 1b – 2b – 6b – 8b – 10b – 12b – 16a – 17a 1a – 4a – 5a 1b – 2b – 6b – 8a – 9b 1a – 4a – 5b 10 BBASISASISSSTTOFOF 1 vmbo-t | havo | vwo thema 4 Ordening Een werkstuk maken opdracht41 Maak een werkstuk over een dier. Van je docent hoor je over welke dieren je werkstuk mag gaan en hoe groot je werkstuk moet (mag) zijn. Je werkstuk moet minstens de volgende gegevens bevatten. – Tot welke stam (en groep) van het dierenrijk behoort het dier waarover je schrijft? – Op grond van welke kenmerken behoort het dier tot deze stam (en groep)? – Welke andere soorten dieren behoren ook tot deze stam (of groep)? Noem er enkele. – In wat voor milieu leeft het dier waarover je schrijft? – Wat voor voedsel eet het dier? – Wat zijn de natuurlijke vijanden van het dier? Denk aan de regels voor het maken van een werkstuk! LAAT JE WERKSTUK BEOORDELEN DOOR JE DOCENT. Je hebt nu de basisstof van dit thema doorgewerkt. – Controleer met het antwoordenboek of je de basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. Je hoort van je docent of je de extra basisstof moet maken. – Als je de extra basisstof moet maken, ga je verder op bladzijde 128 van je handboek. – Als je de extra basisstof niet hoeft te maken, bestudeer je de samenvatting op bladzijde 136 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet ‘kennen en kunnen’. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets. 120 © Uitgeverij Malmberg 11 1 vmbo-t | havo | vwo EXTRA BASISSTOF Soorten en rassen thema 4 Ordening ▼▼Afb. 49 opdracht42 Beantwoord de volgende vragen. 1 Wanneer behoren organismen tot dezelfde soort? Als ze samen vruchtbare nakomelingen kunnen voor tbrengen. 2 Behoren een Afrikaanse en een Indische olifant tot dezelfde soort? Leg je antwoord uit. Nee, want ze kunnen samen geen (vruchtbare) nakomelingen voor tbrengen. 3 In afbeelding 62 van je handboek zijn verschillen tussen beide olifanten te zien. Noem een opvallend kenmerk waarmee je een Afrikaanse olifant kunt onderscheiden van een Indische olifant. 1 poedel Een Af rikaanse olifant heef t veel grotere oren dan een Indische olifant. ALS JE EEN ANDER ANTWOORD HEBT, LAAT JE DOCENT DIT DAN CONTROLEREN. 4 In afbeelding 49 zie je een poedel en een dalmatiër. Behoren deze dieren tot dezelfde soort? Leg je antwoord uit. Ja, want ze kunnen samen vruchtbare nakomelingen voor tbrengen (het zijn rassen van de soor t hond). 2 dalmatiër HB HET DNA VAN SOORTEN VERGELIJKEN BLZ. 129 opdracht43 Rondom het vliegveld Schiphol vliegen regelmatig vogels in de motoren van de vliegtuigen. Dat kan de veiligheid van de passagiers in gevaar brengen. Biologen kunnen aan de weefselresten van de vogels niet meer zien om welke vogelsoort(en) het gaat. De vliegtuigmaatschappijen willen toch graag weten welke vogelsoorten in de motoren vliegen. Beantwoord de volgende vragen. Gebruik voor vraag 1 afbeelding 66 van je handboek. 1 Hoe kan DNA-barcodeonderzoek hierbij helpen? Van de weefselresten van de vogels in de motoren wordt de DNA-barcode bepaald. In de database op internet wordt opgezocht om welke vogelsoor t(en) het gaat. 2 Een vliegtuigmaatschappij wil weten hoe zwaar de vogels zijn die in de motoren vliegen. Leg dat uit. Een zware vogel kan meer schade toebrengen aan de motoren en is gevaarlijker dan een lichte vogel die in de motoren vliegt. 3 De vliegtuigmaatschappij wil ook weten of de vogels die in de motoren terechtkomen in groepen vliegen. Leg dat uit. Een groep vogels kan meer schade toebrengen aan de motoren en is gevaarlijker dan een enkele vogel die in de motoren vliegt. HB EXTRA BASISSTOF 12 BLZ. 131 121 © Uitgeverij Malmberg 12 1 vmbo-t | havo | vwo EXTRA BASISSTOF thema 4 Ordening Indelen in steeds kleinere groepen opdracht44 Beantwoord de volgende vragen. Gebruik daarbij afbeelding 68 van je handboek. 1 Noem drie orden die tot de klasse zoogdieren behoren. Orden van de klasse zoogdieren: roofdieren – knaagdieren – vleermuizen – primaten. 2 Tot welke stam behoort een lynx? Tot de stam gewervelden. 3 Is het aantal families groter of kleiner dan het aantal orden? Leg je antwoord uit. Het aantal families is groter dan het aantal orden. Een orde wordt ingedeeld in een aantal families. 4 In basisstof 8 heb je gezien dat er vijf groepen gewervelden zijn. Hoe noemen we deze vijf groepen? Klassen. 5 Behoren een zebra en een kikker tot dezelfde klasse? Nee, een kikker behoor t tot de klasse amfibieën en een zebra tot de klasse zoogdieren. 6 Welk dier vertoont de meeste overeenkomst met een jaguar? Een vleermuis of een slang? Leg je antwoord uit. Een vleermuis, want een vleermuis en een jaguar behoren beide tot de klasse zoogdieren en een slang niet. 7 Van welk organisme zal het DNA de meeste overeenkomst vertonen met het DNA van een leeuw, het DNA van een zeester of het DNA van een paddenstoel? Het DNA van een zeester, want een zeester en een leeuw behoren beide tot het dierenrijk en een paddenstoel niet. ▼▼Afb. 50 1 chimpansee 2 zwartkoplar 3 bonobo (jong) 4 orang-oetan (jong) 122 © Uitgeverij Malmberg EXTRA BASISSTOF thema 4 Ordening ▼▼Afb. 51 Vertakkingsschema van enkele zoogdieren en primaten (apen en halfapen). zoogdieren knaagdieren gibbons Hylobatus zwartkoplar primaten homidae pan chimpansee roofdieren sakiachtigen gorilla’s bonobo vleermuizen grijpstaartapen pongo orang-oetan opdracht45 In afbeelding 50 zie je vier apen. In afbeelding 51 zie je een vertakkingsschema waarin deze apen voorkomen. Beantwoord de volgende vragen. 1 Hoe noem je de groep gibbons, een klasse, een orde, een familie of een geslacht? Een familie. 2 Behoren een bonobo en een orang-oetan tot dezelfde familie? En tot hetzelfde geslacht? En tot dezelfde klasse? En tot dezelfde orde? En tot dezelfde soort? Een bonobo en een orang-oetan behoren tot dezelfde familie, tot dezelfde orde en tot dezelfde klasse, maar niet tot hetzelfde geslacht en niet tot dezelfde soor t. 3 De bonobo, orang-oetan en een zwartkoplar worden vergeleken met een chimpansee. In welke volgorde zullen deze drie dieren de meeste overeenkomst vertonen met een chimpansee? Noteer deze drie dieren in de juiste volgorde van veel naar weinig overeenkomst met de chimpansee. Chimpansee – bon obo – ora n g-oe ta n – zw a r tk op l a r. 4 In afbeelding 52 zie je een baardsaki. Welk dier vertoont de meeste overeenkomst met een chimpansee, een baardsaki of een zwartkoplar? Of kun je dat niet uit het schema van afbeelding 51 afleiden? Leg je antwoord uit. ▼▼Afb. 52 Baardsaki (sakiachtige). Dat kun je niet uit het schema af leiden. Deze drie dieren behoren alle drie tot verschillende families van de orde primaten. In afbeelding 53 zie je een hamster. 5 Van welk dier zal het DNA de meeste overeenkomst vertonen met het DNA van een chimpansee, het DNA van een baardsaki of het DNA van een hamster? Leg je antwoord uit. Het DNA van de baardsaki zal de meeste overeenkomst ver tonen met het DNA van een chimpansee, omdat een baardsaki en een chimpansee beide tot de orde primaten behoren en een hamster niet. HB EXTRA BASISSTOF 13 BLZ. 133 123 © Uitgeverij Malmberg ▼▼Afb. 53 Hamster (knaagdier). 13 1 vmbo-t | havo | vwo EXTRA BASISSTOF thema 4 Ordening Beoordelingspracticum: De mossel TER BEOORDELING AAN JE DOCENT. Je hebt nu de extra basisstof van dit thema doorgewerkt. – Controleer met het antwoordenboek of je de extra-basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. – Bestudeer de samenvatting op bladzijde 136 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet ‘kennen en kunnen’. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets. 124 © Uitgeverij Malmberg 1 vmbo-t | havo | vwo DIAGNOSTISCHE TOETS doelstelling5 2 SCOREBLAD DIAGNOSTISCHE TOETS doelstelling1 4 4 4 5 6 X 8 X X doelstelling7 Insecten X X X X 6 X 2 Wieren Sporen- Zaad- 4 (algen) planten planten 5 2 3 4 5 6 X X 7 X X X X X doelstelling8 Bi j d e a m fi bi e ën . 2 B i j d e ba a rs, d e boom k i k k e r e n d e sp re e u w. 3 Wa rm bl oe d i g. 4 Le v e n d ba re n d . 1 X 125 © Uitgeverij Malmberg X 3 doelstelling4 X X X 1 X 8 1 X Ee n p a n tof fe l d i e rtje . 2 Z ow e l bi j e e n a m oe be a ls bi j e e n p a n tof fe l d i e r tje (k om e n v oe d i n gsv a c u ol e n v oor). 3 Bi j h e t p a n tof fe l d i e r tje . 4 Ee n a m oe be . 5 Bi j e e n a m oe be . Onjuist 2 7 X 1 1 5 X doelstelling6 Juist 4 X 7 doelstelling3 3 X 6 Onjuist X X X X X 3 X 3 D X 2 5 1 2 X 1 doelstelling2 Juist C Veelpotigen 3 Ne e . Tot d e ba c te ri ën . Ee n c e l k e rn e n e e n c e l w a n d . Tot d e p l a n te n . B Spinachtigen 2 A Kreeftachtigen 1 thema 4 Ordening DIAGNOSTISCHE TOETS thema 4 Ordening Me t l on ge n . 6 Op h e t l a n d . 7 E r z a l n i e t zo v e e l v e rsc h i l zi jn , w a n t v i sse n zi jn k ou d bl oe d i ge d i e re n (d e l i c h a a mste m p e ra tu u r i s ge l i jk a a n d e te m p e ra tu u r v a n d e om ge v i n g). 8 Tot d e v oge ls. 5 extra doelstelling 11 Juist 2 3 4 5 6 7 8 3 4 5 extra doelstelling 12 A muggenlarve 2 bloedzuiger B 2 X 3 4 C D X 1 X X Controleer met het antwoordenboek of je de diagnostische-toetsvragen goed hebt gemaakt. –Heb je geen fouten gemaakt? Begin dan aan de verrijkingsstof. –Heb je fouten gemaakt bij een of meer doelstellingen? Bestudeer dan eerst deze doelstelling(en) in de samenvatting. Ga na wat je precies fout hebt gedaan. Begin daarna aan de verrijkingsstof. doelstelling10 1 X X X X 2 ba c te ri ën sc h i m m e ls sp ore n p l a n te n n e te l d i e re n ge l e e d p oti ge n ge w e rv e l d e n k re e f ta c h ti ge n a m fi bi e ën Naam X 1 doelstelling9 1 Onjuist Stappen 1b – 3b – 4b – 8b – 9b – 10b – 13b – 14b 1b – 3b – 4b – 8b – 9b – 10b – 13b – 14a 126 © Uitgeverij Malmberg 1 1 vmbo-t | havo | vwo VERRIJKINGSSTOF thema 4 Ordening Eetbare dieren opdracht1 In het schema staan gerechten. Uit welke stam of groep is het dier afkomstig dat in het gerecht is verwerkt? Vul het schema in. Gebruik daarbij afbeelding 104 van je handboek. ▼▼Afb. 54 Oester. Gerecht Esgargots Calamares Gamba’s Gebakken meelwormen Gefrituurde sprinkhaantjes Gerookte zalm Kalkoen Kippenpoot Konijn Krabsalade Mosselen Lamskoteletten Oesters Pekingeend Reerug Rivierkreeftjes Rundergehakt Varkenslapjes Vissticks Stam weekdieren weekdieren geleedpotigen geleedpotigen geleedpotigen gewervelden gewervelden gewervelden gewervelden geleedpotigen weekdieren gewervelden weekdieren gewervelden gewervelden geleedpotigen gewervelden gewervelden gewervelden Groep slakken inktvissen kreef tachtigen insecten insecten vissen vogels vogels zoogdieren kreef tachtigen tweekleppigen zoogdieren tweekleppigen vogels zoogdieren geleedpotigen zoogdieren zoogdieren vissen ▼▼Afb. 55 opdracht2 Beantwoord de volgende vragen. 1 Uit welke stam van het dierenrijk worden de meeste dieren gegeten in Nederland? Uit de stam gewervelden. 2 Uit welke groepen van deze stam worden dieren gegeten die je kunt kopen in de supermarkt? Uit de groepen: zoogdieren, vogels en vissen. 3 Uit welke twee stammen van het dierenrijk worden ook dieren gegeten? Ui t d e sta m m e n ge l e e d p oti ge n e n w e e k d i e re n . 4 Welke gewervelden worden het meest gegeten in Nederland? Rund, varken en kip. 5 Uit welk domein zijn de gerechten uit het schema afkomstig? Vul de naam van het domein in afbeelding 55 in. 127 © Uitgeverij Malmberg e u k a ryote n 2 VERRIJKINGSSTOF 1 vmbo-t | havo | vwo thema 4 Ordening Levend visvoer opdracht1 practicum LEVEND VISVOER WAT HEB JE NODIG? – een potje met levend visvoer – een microscoop en prepareermateriaal – tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN? – Haal met het pincet voorzichtig een dier uit het potje. Maak hiervan een preparaat. Wanneer je wormpjes bekijkt, kun je beter een tweede voorwerpglas nemen dan een dekglas. Doordat een voorwerpglas zwaarder is, beweegt de worm zich minder. – Bekijk het preparaat bij een vergroting van 40×. Wormen, larven en kreeftjes bestaan uit segmenten. Maak in het vak een tekening van het dier dat je bestudeert. Geef de volgende delen aan: segment – kop. LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN. Vergroting 40×. 128 © Uitgeverij Malmberg 3 VERRIJKINGSSTOF 1 vmbo-t | havo | vwo thema 4 Ordening Diersoorten in films opdracht1 Zoek op internet uit om welke soort of welk ras het precies gaat bij de films uit het schema. Vul het schema in. ▼▼Afb. 56 Film 1 Finding Nemo 2 Bobbie uit Kuifje 3 Diego uit Ice Age 4 Skippy 5 Happy Feet 6 Meneer Nilsson uit Pippi Langkous 7 Flipper 8 Hedwig uit Harry Potter Diersoort clownvis hond ras: draadharige foxterriër sabeltandtijger (uitgestorven dier) boskangoeroe keizerspinguïn (grijsgroen) doodshoofdaapje tuimelaar sneeuwuil Controleer met het antwoordenboek of je de verrijkingsstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. 129 © Uitgeverij Malmberg