Waarom was Irak geen punt in campagnes? TROUW 21 November 2006 Eric Myjer Niemand lijkt er in de campagnes om te malen dat Nederland in strijd met het recht heeft meegedaan aan Irak en Afghanistan. Raar eigenlijk. Waarom in deze verkiezingscampagne niet gesproken wordt over de actieve Nederlandse steun aan het militair optreden in Irak en Afghanistan is duidelijk: niemand wil zich er aan branden. Het heftige debat en de bijna kabinetscrisis in verband met de uitzending van Nederlandse militairen naar Uruzgan in Afghanistan staat de politici nog scherp voor ogen. Alle grote partijen, inclusief de PvdA trokken zich toen terug achter de bezweringsformule dat buitenlands optreden van Nederland in een oorlogssituatie te belangrijk is om dat te laten behartigen door een demissionair kabinet. De kwestie was geen kabinetscrisis waard. Het is onderhand helder dat er geen enkele rechtsbasis was voor de inval in Irak door de coalitie onder leiding van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Het was een inval in strijd met artikel 2(4) van het VN-Handvest dat militair geweld verbiedt zonder toestemming van de Veiligheidsraad. Daarbij is de nagestreefde regime-change met de val van Sadam Hoessein dan wel gerealiseerd maar met desastreus resultaat. De aangevoerde reden (massavernietigingswapens) bleek onjuist te zijn. Achteraf gezien was er juist alle reden om de inspectie naar dit soort wapens onder leiding van Hans Blix nog een paar maanden door te laten lopen. Als gevolg hiervan heeft de publieke opinie in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië zich volledig tegen de zittende politici gekeerd. De Britse premier Tony Blair en de Amerikaanse president George Bush zijn hiervoor binnenlands politiek afgestraft. Bij Blair heeft dit geleid tot een verlies aan populariteit en zware druk om maar zo snel mogelijk op te stappen. Het beleid heeft president Bush bij de verkiezingen van november zijn meerderheid in het congres gekost. Het is dan ook merkwaardig dat hoewel Nederland de inval in Irak politiek heeft gesteund, dit kabinet zich daarvoor niet hoeft te verantwoorden bij deze Tweede Kamerverkiezingen, terwijl er duidelijk sprake is van een dubbele misslag. Er is namelijk militair opgetreden zonder toestemming van de Veiligheidsraad en zelfs zonder dat sprake was van een urgente noodzaak om essentiële belangen tegen een ernstig dreigend gevaar te beschermen. De Nederlandse regering heeft door haar politieke steun aan deze schending van het internationale recht haar grondwettelijke plicht geschonden om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Bij de schending van het verbod op gebruik van militair geweld gaat het namelijk om inbreuk op een van de meest essentiële normen van het internationale recht. Het gaat daarbij uiteindelijk om een niet verontschuldigbare inbreuk op het recht op leven van individuen. Premier Balkenende heeft het overtuigende bewijs voor die (niet bestaande) noodzaak bij zijn Engelse ambtgenoot mogen inzien; niet de Tweede Kamer. De gronden daarvoor waren ontleend aan de nationale veiligheid. En de Tweede Kamer was overtuigd. Het zittende kabinet wordt er niet op aangesproken dat die informatie achteraf niet klopte. Ook de premier wordt het niet nagedragen. Het lijkt wel zoiets als: vergissen is menselijk. Toch is die parlementair breed gedragen politieke steun van Nederland voor de invasie in Irak belangrijker dan op het eerste gezicht lijkt. Die steun is de wereld rondgegaan. Het betekende dat Nederland vond dat het klopte wat de coalitie deed in Irak. In het verlengstuk daarvan was de latere militaire steun aan de vredesoperaties in Afghanistan dan ook vanzelfsprekend. Maar ook daarover is op zijn minst een aantal vragen te stellen. Zoals de kwestie of de operatie Enduring Freedom, waaraan Nederland met special forces deelneemt eigenlijk nog wel steeds als een zelfverdedigingsoperatie kan worden aangemerkt. De Navo heeft besloten tot collectieve zelfverdediging op grond van Artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties naar aanleiding van 9/11. Dat was echter in 2001. Onderhand zijn we meer dan vijf jaar verder. Het wordt daarom tijd te toetsen aan wat in het internationale recht het 'criterium van de onmiddellijkheid' wordt genoemd. Dit rechtsbeginsel zegt dat er geen overmatig tijdverloop mag zijn tussen een aanval en de uitoefening van het recht op zelfverdediging. Dit tijdscriterium valt een beetje te vergelijken met wat ook bij strafrechtelijke noodweersituatie toepasbaar is: bij een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is men gerechtigd zich te verdedigen. Een dergelijke situatie heeft per definitie een tijdelijk karakter. Naarmate de tijd verloopt, neemt de onmiddellijke noodzaak – en daarmee de gerechtvaardigdheid – tot zelfverdediging af. Toepassing van deze eis op de huidige militaire betrokkenheid van Nederland kan slechts tot de conclusie leiden dat de onmiddellijkheid wel erg is opgerekt. Een ander punt is de vraag of de Veiligheidsraad wel adequate maatregelen heeft genomen met betrekking tot Afghanistan. Op zijn zachtst gezegd is het daarom verbazingwekkend dat in Nederland tijdens deze verkiezingscampagne voor de Tweede Kamer geen enkele politieke partij wordt aangesproken op die steun voor die inval in Irak en op het Afghanistan-beleid, laat staan dat het een politiek thema is. Eric Myjer is verbonden aan de Universiteiten te Utrecht en Sheffield.