Het moeizame bestaan van het Oisterwijkse Nutsdepartement door Ad van den Oord In 1983 schreef P. Wuisman in dit blad reeds een lezenswaardig artikel over het Oisterwijkse Departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.1 Hij maakte hierbij gebruik van correspondentie en jaarverslagen van het Oisterwijkse Departement uit het landelijk Archief van het Nut dat gedeponeerd is op het Gemeentearchief van Amsterdam. Sinds kort beschikt het Streekarchief in het Kwartier van Oisterwijk echter over het Archief van de Hervormde Gemeente te Oisterwijk. Daarin bevinden zich diverse jaarverslagen en aantekeningen van het Nutsdepartement (onder andere over de oprichting), die in Amsterdam niet aanwezig zijn. Wuisman stelt vast dat het Oisterwijkse Departement, evenmin als andere departementen in Noord-Brabant, voet aan de grond wist te krijgen. Als oorzaken noemt hij de tegenwerking door de katholieke geestelijkheid en het gebrek aan activiteiten binnen het Departement zelf. Dit beeld, zo blijkt uit de archiefstukken van de Hervormde Gemeente, is ongetwijfeld juist. Toch is er volgens mij nog een derde oorzaak: de sterker wordende behoefte van de Oisterwijkse werklieden om naast vakbonden ook te beschikken over eigen culturele organisaties. In september 1909 werd door enkele notabele protestantse Oisterwijkers de wens uitgesproken tot oprichting van een Nutsdepartement. De Ontvanger der Directe Belastingen Carel Beekman, Postdirecteur Lambertus Pitlo en de boekhouder Helenus Adrianus Zeijlmans-van Emmichhoven namen het initiatief tot een vergadering voor belangstellenden op 23 september 1909 in Hotel de Linde. Op 22 oktober kon reeds een concept huishoudelijk reglement toegezonden worden aan de twintig toegetreden leden. Beekman werd voorzitter, Zeijlmans-van Emmichhoven secretaris en George Diederik Perk penningmeester. Met een succesvol feestje voor de leden in december werd de oprichtingsfase afgesloten.2 Het eerste doel van het bestuur van het Departement was te komen tot een volksbibliotheek. Pogingen om de bibliotheek van het opgeheven Tilburse Departement over te nemen bleven vruchteloos. Maar de plaatselijke diaconie bleek bereid haar bibliotheek met boekenkast af te staan. Na een subsidie-toezegging van 50,- door het hoofdbestuur van het Nut kon op 20 februari 1910 een begin gemaakt worden met de bibliotheek. De nog jonge koopman William Charles Perk werd bibliothecaris. Hij was gehuwd met de oud-onderwijzeres van de Oisterwijksche Schoolvereeniging Agatha Riedel. De verwantschap kwam ook financieel tot uitdrukking, het Nut subsidieerde deze bijzondere neutrale school. Vanwege financiële redenen en "de plaatselijke omstandigheden" zouden de activiteiten van het Departement voorlopig beperkt blijven tot de volksbilbiotheek. Oisterwijk had vanaf 16 december 1906 al een RK Leesbibliotheek, die gevestigd was in het RK Vereenigingslokaal bij de Petruskerk. Het initiatief was genomen door het Jongenspatronaat en het bestuur bestond naast E. Bolsius, J. v.d. Berg, A. van Eindhoven en A. Rooijakkers uit de nijvere kapelaan Anton Huijbers. De Leesbibliotheek was 's zondags na de Hoogmis geopend en had tot doel de verspreiding van "goede lectuur" en wering van "slechte lectuur". Naast boeken over godsdienstleer en sociologie (Essers De sociaal-democratische toekomststaat en Cathreins Het Socialisme waren opgenomen in de catalogus) konden de Oisterwijkers onder andere Conscience, Thompson, Schmidt, Jules Verne, De Katholieke Illustratie, Het Katholieke Stuiversmagazijn en het Geïllustreerd Zondagsblad lezen.3 Het patronaat was in 1899 door de Fraters van Tilburg gesticht. Er werd voor jongens tussen de elf en zestien jaar godsdienstleer en godsdienstgeschiedenis gegeven. Omdat deze vorm de kinderen niet echt boeide, startte Huijbers vanaf 1903 ook met zang- en muziekonderwijs, het declameren van gedichten en het instuderen van toneelstukken. Het patronaat zou de straatzwerverij van jongeren moeten vervangen door gecontroleerde ontspanning en ontwikkeling. Met toestemming van de gemeenteraad startte kapelaan Joosten in 1908 in de Gemeentelijke Tekenschool vergaderingen voor een Vereeniging tot Algemeene Ontwikkeling van Jongelui. De "plaatselijke omstandigheden" waren derhalve voor het Nutsdepartement niet gunstig. Toch bleek de volksbibliotheek aan een werkelijke behoefte te voldoen "niettegenstaande (dat) van de zijde der katholieke geestelijkheid sterk tegen de Maatschappij in het algemeen en tegen de bibliotheek in het bizonder geageerd wordt - en deze zich zelfs niet ontziet van den kansel te waarschuwen voor de slechte lectuur daaruit afkomstig - vinden de daarin zich bevindende boeken gretige lezers waarvan het merendeel onder de katholieke werklieden moet gezocht worden".4 Maar het in de openbaarheid optreden bleek door tegenwerking van de geestelijkheid moeilijk. Uitnodi- gingen voor literaire avonden bleven aanvankelijk onbeantwoord, weinig katholieken durfden de lezingen te bezoeken. Toch handhaafde het bestuur haar pogingen om bij te dragen aan de ontwikkeling van de katholieke werkman. Er werd een correspondentschap gevestigd van de Coöperatieve Centrale Credietbank dat met geldleningen trachtte schoenmakersknechten aan een eigen zaak te helpen. In het Departementsbestuur had de plaatselijke dominee nog geen zitting. Maar alle bekend zijnde leden bleken van protestantse huize en welgesteld. De contibutie van 4,50 per jaar was voor de Oisterwijkse arbeider niet op te brengen. Het Departement leek dus meer voor dan van de Oisterwijkse werkmannen te zijn. Datzelfde gold voor de Oisterwijkse VVV waarin Nutsactivisten zoals Beekman, Perk en Riedel een belangrijke rol speelden. Dat kon echter niet gezegd worden van de neutrale vereniging Asterius, die in tegenstelling tot het Nut ook vele katholieke arbeiders onder de leden telde. Huijbers' oprichting van De Kunstkring in 1912 was dan ook veel meer gericht tegen Asterius dan tegen het geïsoleerd opererende Nutsdepartement. De activiteiten van het Nut bereikten slechts een kleine groep Oisterwijkers. De bibliotheek bediende amper meer dan twintig lezers en het aantal boekwerken kon door de slechte financiële situatie niet uitgebreid worden. De gelden waren grotendeels opgegaan aan de fikse declaraties van gastsprekers terwijl echt aansprekende causeurs zoals Jac. P. Thijsse verstek lieten gaan. Het ledental daalde zelfs licht. Bij gebrek aan kader gingen dominees zoals P. Riedel en C. Woutman het secretariaat vervullen waarmee het Nut in Oisterwijk een nog duidelijker protestants stempel kreeg. Op voorstel van de arts Leendert Metz besloot het bestuur, dat in 1916 met de gepensioneerde doch energieke Eduard Jacobus Veldhuijzen een nieuwe secretaris had gekregen, meer te gaan werken met eigen sprekers. Metz en Veldhuijzen voegden de daad bij het woord en hielden inleidingen over hun eigen werkzaamheden, waarbij Veldhuijzen naast het postwezen en de telegrafie ook nog het nodige wist te vertellen over de inval van de Belgen in 1830 in ZeeuwsVlaanderen. Een voorstel tot contributiewijziging sleepte jaren alvorens werd besloten tot een lagere contributie voor "buitengewone leden". Pas na 1920 kwam er met de komst van dominee C. Kunst een daadwerkelijke inbreng vanuit de pastorie. Kunst hield lezingen over de Faust van Goethe en Shakespeare's Hamlet. Na een mislukte poging om de onderwijzeres N. de Boer te strikken voor een bestuurslidmaatschap werd in oktober 1921 met de persoon van de fabrikant Cornelis Johannes van Haansbergen eindelijk een jongere en ondernemende voorzitter gevonden. Maar het was allemaal te laat. De Nutsbibliotheek, die het paradepaardje van het Departement had moeten worden, verkeerde na de Eerste Wereldoorlog in een deplorabele toestand en moest ondergebracht worden in het gebouw van de Oisterwijksche Schoolvereeniging aan de Kerkstraat. In de periode 1910-1920 hadden de Oisterwijkse katholieke vakbondsmannen zelf initiatieven genomen tot culturele vorming. De katholieke vakbonden hadden buiten Huijbers' Kunstkring om een eigen toneelclub 'Hulp in Nood' opgericht. Ook waren er plannen voor een eigen zangvereniging, een voetbalclub en een geitenfokvereniging. Via bedrijven kwamen sportclubs en bibliotheken tot stand. De arbeiders ijverden bij de clerus voor een eigen gebouw waarin de ontspanningsactiviteiten konden plaatsvinden en zij lieten niet na kapelaan Huijbers bij bisschop A.F. Diepen aan te klagen toen Huijbers zich mengde in de organisatie van katholieke vakbondsfeesten. Het beschavingsoffensief, of het nu van de burgerlijke protestantse elite of van de katholieke clerus kwam, zinde de Oisterwijkse arbeiders niet. Het straat- en caféleven en het omgaan met de natuur (eekhoorntjes en vogeltjes vangen, lindebloesem plukken, vrij zwemmen) van de arbeiders werd minder en minder geaccepteerd. De katholieke vakbondsmannen konden inhoudelijk wel achter het beschavingsoffensief staan, maar wensten meer invloed binnen de daartoe geëigende organisaties. En daar konden De Kunstkring, de VVV, de Oisterwijksche Zwem- en Badvereeniging en ook het Nut door hun organisatiestructuur onvoldoende aan tegemoet komen. Op 24 augustus 1926 ondertekenden Veldhuijzen en Van Haansbergen het laatste jaarverslag van het Nutsdepartement in mineurstemming, er waren door vertrek en bedanken diverse leden verloren gegaan en de grote stimulator G.D. Perk was overleden: "Het arbeidsveld is in dit RK centrum zeer beperkt, de belangstelling zeer gering. Alleen door oprichting van een departement in het naburige Tilburg, waar, evenals vroeger Oisterwijk zich zou kunnen aansluiten zou een levensvatbare afdeeling gevormd kunnen worden. De reisgelegenheid is in deze tijd van autobussen geen bezwaar meer".5 Het liberaal-protestantse culturele tijdperk was in Oisterwijk definitief ten einde. Dominee Kunst zou zijn lezingen en toneelstukken voortaan niet meer presenteren binnen het Nut maar binnen de socialistische arbeidersbeweging van SDAP, NVV en VARA. 1.P. Wuisman, Het Oisterwijkse Departement van 't Nut van het Algemeen, in: De Kleine Meijerij 34 (1983), 102-104. 2.Streekarchief in het Kwartier van Oisterwijk (SKVO), Archief Hervormde Gemeente Oisterwijk (AHGO), 101, jaarverslag Departement Oisterwijk 1909-1910. 3.SKVO, Archief De Kunstkring, 2, 118. 4.SKVO, AHGO, 101, jaarverslag Departement 1911. 5.SKVO, AHGO, 101, jaarverslag 1925-1926.