Papyrus - 2015, 2 zomer

advertisement
TU Delft
Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin & Botanische Tuin
Papyrus
2015, 2 zomer
Interview met Bob Ursem
Terug naar de natuur
Biologie en muziek
Water space invaders
Papyrus
Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin & Botanische Tuin TUDelft
2015, 2 zomer
2
Colofon
Inhoud
Redactioneel
3
Interview met Bob Ursem
4
Terug naar de natuur
8
Tomaat in de keuken
11
Verenigingsnieuws
12
De twaalfde Van Itersonlezing,
aankondiging
13
De tiende Van Itersonlezing,
Water space invaders 3
14
Biologie en muziek,
2. Natuur als inspiratiebron
17
Tuinnieuws
20
Beschermde planten
21
Tuinprogramma
21
MuseumShop
22
Bij de voorplaat
Korenbloem (Centaurea cyanus), een
wandplaat, nummer 41, uit de serie van
Dodel-Port (1878-1883). De plaat toont
de bloem in doorsnede.
Lesley Robertson
Bij de achterplaat
Deel van de prachtige bloem van
Pleione x ‘Stonechat’ met honingmerk.
Gezien in de rotstuin van de Utrechtse
Botanische Tuinen tijdens de excursie
van 18 april.
D.P.H.
Papyrus is een uitgave van de Vereniging van Vrienden
van de Delftse Botanische Tuin en de Botanische Tuin van
de TU Delft. Papyrus verschijnt vier maal per jaar. De
vereniging is opgericht 22 oktober 1997. De botanische
tuin werd in 1917 in bedrijf gesteld als ‘Cultuurtuin voor
Technische Gewassen’.
Redactie: J.L.M. van Beveren, D.P. Hallewas (hoofdredacteur), H.G.J. Hirs, L.M. Stalenhoef en G.H. van der Veen,
email redactie: [email protected].
Redactieadres: Hofeiland 23, 2614 TA Delft.
Vormgeving en productie: Luuk Stalenhoef.
Foto’s zonder bronvermelding zijn gemaakt door de
hoofdredacteur.
Artikelen zijn geschreven op persoonlijke titel.
Druk: Druk. Tan Heck Delft.
Vereniging van Vrienden: H.G.J. Hirs, secretaris,
Obrechtrode 26, 2717 DD Zoetermeer, tel.: 079-3518542,
email: [email protected].
Contributie: minimaal € 10 per jaar, over te maken op
rekening NL21 INGB 0008 4561 99 t.n.v. Vrienden van de
Delftse Botanische Tuin te Delft.
Opzegging: schriftelijk of per email bij de secretaris.
Botanische Tuin TU Delft: G.H. van der Veen,
Julianalaan 67, 2628 BC Delft, tel.: 015-2782356,
email: [email protected],
website: www.botanischetuin.tudelft.nl
De tuin is geopend van maandag tot en met vrijdag van
8.30 - 17.00 uur, op zaterdag van 10.00 - 17.00 uur en
van mei tot en met september ook op zondag van
12.00 - 17.00 uur. De ingang is aan Poortlandplein 6
(schuin tegenover de kerk).
De entree bedraagt € 4 voor volwassenen, € 2 voor
kinderen van 5 tot en met 14 jaar en voor 65-plussers.
Gratis toegang hebben kinderen tot 5 jaar, houders van de
Museumkaart, de Rotterdam- of de Delftpas en Vrienden
van de Delftse Botanische Tuin. Honden mogen er niet in.
De MuseumShop is geopend maandag van 12.00 - 16.30
uur, dinsdag tot en met zaterdag van 10.00 - 16.30 uur.
Van mei tot en met september ook op zondag van
12.00 - 16.30 uur.
Poortlandplein 6, 2628 BM Delft, tel.: 015-2785696.
Papyrus wordt gedrukt op FSC-papier.
ISSN 1875-8282
Redactioneel
Ons zeer gewaardeerde redactielid Jacintha van
Beveren heeft de redactie verlaten. Haar bijdragen
hebben het gezicht van Papyrus, sinds de nieuwe
vormgeving in 2008, mede bepaald met interviews,
verhalen over bezoeken aan buitenlandse
botanische tuinen en het prachtige beeldmateriaal
dat zij daaraan gepaard liet gaan. Waar wij een
gewaardeerd redactielid kwijtraakten, zijn het
Haagse Statenkwartier en Scheveningen een
maatschappelijk betrokken artiest rijker geworden.
De mangroves op de tuin zijn verhuisd naar het
vijvertje in de grote kas, daar kunnen ze zich
veel beter ontwikkelen. De kustbeschermende
eigenschappen van deze plant zijn onderwerp van
een onderzoeksproject van de TU en de Botanische
tuin. Dichter bij huis blijken planten op onze
dijken ook een nog nauwelijks onderkende, maar
belangrijke factor te zijn in de verdediging tegen het
water. De soortenrijkdom van de dijkgraslanden is
door het gebruikelijke beheer veelal sterk verarmd.
Bij onderzoek is gebleken dat wanneer het aantal
soorten met 75% afneemt de kans op erosie kan
verdubbelen. Dat de erosiebestendigheid bij een
groter aantal soorten sterk toeneemt, komt door
de aan een groter aantal soorten gekoppelde
intensievere doorworteling (natuurbericht.nl).
Dit nummer opent met een interview met Bob
Ursem, de directeur van onze tuin. Zijn passies
klimmen, reizen naar nog onbekende oorden en
planten, hebben een stempel op zijn loopbaan
gedrukt. Hij verzeilde daardoor tot hoog in de
bomen van het nauwelijks gerepte oerwoud van
Guyana tot ver in het ijsschotsengebied van Baffin Bay.
Fred Struik behandelt de nieuwe belangstelling voor de
natuur in de 19e eeuw. Wandelingen door de natuur zijn
in die tijd een nieuw verschijnsel. In de tuinarchitectuur doet de Engelse landschapsstijl zijn intrede.
Veel componisten hebben inspiratie aan de natuur
ontleend. Die inspiratiebron is het onderwerp van
Adriaan Fuchs in zijn serie over biologie en muziek.
Water space invaders is de titel waaronder
Gerard van der Velde de gevolgen behandelt van
de dichte vegetaties van de Grote kroosvaren, een
invasieve exoot, die zelfs kan blijven doorgroeien als
andere waterplanten het afleggen.
Een recept voor tomatensaus en een korte
historische achtergrond van de tomaat is te vinden
in ‘In de keuken’.
Het Verenigingsnieuws bevat een verslag van
de zeer geslaagde excursie naar de Utrechtse
botanische tuinen. Vooral de rotstuin bovenop de
fortgebouwen is daar een grote attractie. Daar staat
ook de aankondiging van de 12e Van Itersonlezing,
die wordt gegeven door prof. dr. Tinde van Andel,
de schrijfster van onder andere het standaardwerk
‘Medicinale en rituele planten van Suriname’.
In tuinnieuws komen we terug op de 10.000
inheemse plantensoorten die Nederland zou tellen
volgens de aankondiging van de tentoonstelling
‘Beschermde planten’ in het vorige nummer. Dat
aantal is onjuist, maar de werkelijkheid is zoals zo
vaak toch iets gecompliceerder.
Daan Hallewas
3
Interview met
Bob Ursem
Bob’s directiekamer waar we dit interview houden is
nooit erg opgeruimd, maar staat nu ook nog deels
volgestouwd met dozen en pakken. Het blijkt te
gaan om het archief van de Rubberstichting, een
organisatie die, evenals de botanische tuin zelf, door
zijn illustere voorganger Van Iterson is opgericht. In
de vele dozen, ingelijst plaatmateriaal, plaquettes
en 15.000 glasnegatieven, schuilt unieke informatie
over de rubbercultuur in de laat-koloniale tijd, die
zelfs doorloopt tot in het Indonesië van Soekarno.
Jeugd
Bob is geboren in Utrecht (1957) en bracht zijn
jeugd door in de Waterweg in De Bilt. Zijn school
is de door Kees Boeke gestichte Werkplaats. Dat
was voor hem een ideale omgeving waarin hij
zich optimaal kon ontplooien. Hij leerde een heel
zelfstandige koers te volgen op het biologische
pad en bovendien organisatorische capaciteiten
te ontwikkelen. Zijn vader was zeer in natuur
geïnteresseerd, met name in de vogels. Vanaf zijn
vroegste jeugd ging hij dus mee de natuur in. Zijn
hart ging daarbij uit naar de planten. Naast het
verzamelen van een grote kennis van de flora richtte
hij zich vooral op groeivormen en het observeren
van de samenhang van planten in vegetaties
in relatie met bodem en fauna. Hij vroeg zich
voortdurend af waar en waarom wat groeit op een
bepaalde plek en wat de veranderingen in vegetaties
zijn in verloop van de tijd. Bijvoorbeeld hoe de
overgang van open heide in bos verloopt.
Meten aan verschijnselen had daardoor bijna
vanzelfsprekend zijn grote belangstelling, want
4
zo kon je dingen beter begrijpen. Lopend over de
zandverstuiving kwam de vraag op hoe warm het
eigenlijk wordt in en boven de top van het zand in
de volle zomerzon. Meten dus. Het bleek wel 70º C
te kunnen worden. Iets wat nog niemand eerder had
vastgesteld. Dan volgde natuurlijk meteen de vraag
hoe planten daarmee kunnen omgaan.
Inzicht in deze gecompliceerde materie maakte
ook dat hij bezorgd was over ontwikkelingen die
bijzondere samenhangen kunnen aantasten. Dat
kwam al vroeg tot uiting in activisme, bijvoorbeeld
bij een plan om de Biltse Rading langs De Bilt door
te trekken, dwars door een natuurgebied. Door het
gesprek aan te gaan met provincie en gemeente
kon dat plan worden gestopt. De druk op de natuur
in de regio nam met het groeien van welvaart en
bevolking echter steeds meer toe. Plannen om
het nieuwe Academisch Ziekenhuis van Utrecht
(AZU) te bouwen juist op de scherpe overgang
van klei naar zand zouden een grote aantasting
betekenen. De locatie langs de Tolakkerlaan,
die in de late middeleeuwen is aangelegd op die
scherpe overgang, had het karakter van een limes
divergens. Een grens waar rijke vegetaties met
grote biodiversiteit, gekoppeld aan beide soorten
ondergrond, vlak naast elkaar liggen. Volgens
onderzoek van de provincie, in een methodologisch
niet erg sterk onderbouwd rapport, zou die vegetatie
met een 7 gewaardeerd moeten worden, wat
betekende dat er gebouwd zou kunnen worden.
Nadere inventarisatie door Bob en kornuiten leidde
tot een inhoudelijk goed gefundeerd rapport, waarin
de waardering op een 9 uitkwam. De volgende
confrontatie met gemeente en provincie draaide
er uiteindelijk op uit dat het AZU naar het westen
werd opgeschoven naar de plek waar het nu staat.
Het gebied langs de Tolakkerlaan is behouden
gebleven. Een extra argument in de discussie is
zeer opmerkelijk. Het gaat om een vergeten, heel
oud recht dat nog steeds geldig is. In de 13e eeuw
verordonneerde de bisschop van Utrecht dat het
landhuis Vollenhoven ten eeuwigen dage recht heeft
om rechtstreeks op de Domtoren uit te zien. Tussen
Vollenhove en de Domtoren dus geen AZU!
Het open oog voor ontwikkelingen die de natuur
bedreigden resulteerde al op zijn 12e in de
oprichting van de natuurbeschermingsvereniging
Groenekans Landschap. In de middelbare schooltijd
ontwikkelde hij dat verder. In de afdeling van het
IVN (Instituut voor Natuurbeschermingseducatie)
die hij opricht, speelde hij al snel een bestuurlijke rol
en net voor hij 16 werd trad hij toe tot het bestuur
van het WNF, waar hij 26 jaar lid van zou blijven.
Uiteraard ontplooide hij ook activiteiten binnen de
KNNV.
Op zijn 17e had Bob in WNF-verband bemoeienis
met de strijd voor het behoud van de Okavangodelta in Botswana. Het is de grootste binnendelta
ter wereld, die mede daardoor als reservaat is
aangemerkt. Veel later in 2014 is het gebied
aangeduid als UNESCO Werelderfgoed. Het was de
duizendste toevoeging aan de Werelderfgoedlijst.
Na de Okavango volgden onder andere de Ebrodelta in Spanje, de Olympos in Griekenland en de
Karoo in Zuid-Afrika. Het laatste heeft hem nog
een persoonlijke brief van Vorster, de toenmalige
president van Zuid-Afrika, opgeleverd.
Daarbij raakte hij in contact met National
Geographic. Daaruit vloeide een expeditie per
zeilboot naar het zeegebied ten noorden van New
Foundland tussen Groenland en Canada voort.
Tussen de ijsbergen bestudeerde hij daar het gedrag
van bultruggen en later dwergvinvissen.
Planten bleven hem echter trekken en daardoor
belandde hij in tropisch Zuid-Amerika, waar hij
aan zijn afstudeeronderwerp werkte. Daarbij wilde
hij zijn drie grote liefdes op een wetenschappelijk
zinvolle manier met elkaar verbinden: klimmen,
reizen in nog onontgonnen ‘witte’ gebieden en,
natuurlijk, planten. Het leidde tot een studie van
houtpatronen van lianen in de nog ongerepte,
onaangetaste Zuid-Amerikaanse jungle. Omdat
lianen tot hoog in de bomen groeien, was het nodig
om naar boven te klimmen. De studielocatie werd
bepaald door naar luchtfoto’s te kijken. Daarvoor
moest je in die tijd naar het ITC in Enschede. Op die
foto’s waren bij bestudering in 3D bostypen en door
vegetatie aangegeven kreken te zien. Het gekozen
onderzoeksgebied lag op een punt waar drie
bostypen bij elkaar kwamen. Groenhart/walaba-bos,
Rechts: Boskamp met
Hanneke Potters.
Onder: Houtmonsters
verzamelen in een
Bauhinia-liaan.
Studietijd
Aan de Utrechtse universiteit studeerde hij
biologie (tropische ecologie en tropische botanie),
scheikunde en wat natuurkunde. In die tijd is
hij als docent onder andere verbonden aan de
universiteiten van Utrecht, Amsterdam (UVA) en
Georgetown, Guyana.
Ondertussen bleef hij zeer actief in het WNF,
waar hij betrokken was bij het instellen van een
walvisvangstvrije zone in de Indische Oceaan.
5
bos gekoppeld
aan de tropische
bodem lateriet
en gemengd bos.
Via de riviertjes
en kreken van de
luchtfoto’s werd
het studiegebied
met behulp van
een kompas
bereikt; het lag op
220 km van het
dichtstbijliggende
dorp. Samen
met Hanneke
Potters deed
hij daar een jaar lang onderzoek. Ze woonden
in een zelfgebouwde boshut. Boven in de hoge
oerbomen werden circa 2500 lianen bemonsterd. In
preparaten daarvan kon de houtontwikkeling worden
bestudeerd. Dat leidde tot een standaard voor
groeipatronen die nog steeds geldig is.
De Amsterdamse periode
Met dit onderzoek rondde hij in 1990 zijn studie af.
Hij is toen gevraagd om de palmen in de Hortus
Botanicus Amsterdam te inventariseren; daarvoor
waren drie maanden werktijd voorzien. Het karwij
kon in een maand worden geklaard en Bob deed het
voorstel in de rest van de tijd en wat verlenging,
de hele collectie te inventariseren. Dat gebeurde
inderdaad en daarna is Bob gevraagd om de tuin als
wetenschappelijk medewerker weer op de rails te
zetten. Spoedig daarna werd hij plaatsvervangend
directeur en in 1992 wetenschappelijk directeur.
De toestand van de, in 1986 nog door het
initiatief van burgers van sluiting geredde, Hortus
was in die tijd rampzalig. De kern van iedere
botanische tuin, de plantencollectie, verkeerde in
zorgwekkende toestand. De kassen konden wegens
het gevaar van vallend glas alleen met een helm
op worden betreden en de grote kas was geheel
ontoegankelijk. Op het terrein lagen ongesaneerde
olietanks van de verwarmingsinstallaties. Als rotte
kiezen staken de funderingen van de voormalige
kolenopslag uit de grond. De helft van het gebied
was een totale puinhoop. De gebouwen waren
dichtgespijkerd. En dat was niet het enige. In en
tussen het bestuur van de vriendenvereniging en
het stichtingsbestuur bestonden grote onenigheden.
De bestuurlijke ervaringen in stichtingen als KNNV
en WNF opgedaan, kwamen hier buitengewoon
6
goed van pas. Meteen aan het begin vroeg hij het
stichtingsbestuur en het verenigingsbestuur om
gezamenlijk een lijst van wensen voor de tuin op
te stellen. Daaruit werden vervolgens prioriteiten
gekozen. Bestuur en vereniging namen het project
oranjerie op zich. Bob de rest. Na de 10 jaar die Bob
zich had gegeven, waren zijn projecten af, maar de
oranjerie wachtte nog steeds op voltooiing. Bij zijn
afscheid mocht Bob de voltooiing van de oranjerie
symbolisch in ontvangst nemen. Met steun van de
gemeente was het uiteindelijk toch gelukt om de
restauratie rond te krijgen.
Een belangrijke ontdekking was de bibliotheek van de
Hortus. Die werd ingepakt in dozen achterin de sterk
vervallen oranjerie aangetroffen, onder buitengewoon
slechte omstandigheden. Samen met Kees Gnirrep
van de afdeling Bijzondere collecties van de UVAbibliotheek is er een inventaris van gemaakt. De
boeken zijn gerestaureerd, en veel van de gestolen
platen konden worden teruggevonden.
Zo lag er de oudste catalogus van planten, opgesteld
door de eerste directeur van de Hortus, Johannes
Snippendaal, uit 1648. Die bevat vooral voor medici
belangrijke planten, want Snippendaal is een van
de grondleggers van de farmacie. Daar lag ook
de zogenaamde Moninckx-atlas bestaande uit 420
aquarellen, die in opdracht van Huydecoper en
Commelin (de oprichters van de Hortus) tussen 1686
en 1709 werden vervaardigd, voornamelijk door Jan en
Maria Moninckx. De atlas is nu in zijn geheel op internet
toegankelijk. Andere voorbeelden zijn de twaalfdelige
Hortus Malabaricus (1678-1693) en het werk van
Rumphius (1678) over de planten van Ambon.
Een ware schatkamer dus!
In 2000 waren de Amsterdamse doelen bereikt.
Zo was de palmenkas uit 1912 gerestaureerd en
de nieuwe drieklimatenkas gebouwd en gevuld.
De tuin staat voor het publiek en het bestuur
weer op de kaart. Een van de onderwerpen in de
drieklimatenkas is het Kaapse 'fynbos’, dat Bob als
nieuwe specialisatie voor de Hortus bedacht. Dat lag
voor de hand, want de tuin beschikte van oudsher,
al in de periode van de VOC en de WIC, over een
collectie planten die daaruit afkomstig is. Het is
een vegetatie met een zeer grote biodiversiteit,
onder andere gekenmerkt door Protaceae. Bob
vertelt over de bijzondere leefomstandigheden
van de Welwitschia mirabilis, die ook in de kas
te zien is. Een ‘levend fossiel’ dat in het Kaapse
‘fynbos’ en op bergtoppen groeit in zeldzame
gebieden waar kortstondige mistregen voorkomt.
Hij deed zes jaar onderzoek aan Proteaceae, in het
bijzonder Welwitschia mirabilis, onder andere om
de problemen met het kweken van deze soort op
te lossen. Schimmelinfecties spelen daarbij een
belangrijke rol. Ook in de natuur in Namibië maken
die dat er nauwelijks voortplanting plaatsvindt. De
planten die er groeien staan grotendeels oud te
worden, sommige zijn al 1500 jaar! Horticultuur
is daarom een belangrijke voorwaarde voor het
behoud van deze soort. Relevant is in dat verband
ook zijn onderzoek naar het plotseling ineenstorten
van populaties van zilverproteabomen (Protea
argentea), zowel in botanische tuinen als in de
natuur. Oorzaak van dit verschijnsel blijkt een
plotselinge schimmelinfectie met Aspergillis niger
(zwartroetschimmel). Daardoor sterven de planten
in twee tot maximaal drie weken af, ongeacht hun
leeftijd. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de
schimmel optreedt wanneer de bladeren min of meer
permanent nat zijn. Infectie wordt voorkomen door
de vochtigheid te beperken tot 15 à 20 minuten. Om
dat te bereiken heeft Bob voor de drieklimatenkas
een speciaal windklimaat bedacht. De Protea’s
groeien daardoor weelderig in Amsterdam en dat is
daarmee een unieke plek in Europa!
Amsterdam was niet de enige hortus in Nederland
die het in het eind van de 20e eeuw moeilijk had.
Om de problematiek breder aan te pakken nam Bob
het initiatief tot de oprichting van een vereniging
van botanische tuinen, de NVBT, die in 1998 werd
opgericht met Bob als voorzitter.
De Delftse periode
Na de Amsterdamse hortus waren er voor Bob
drie mogelijkheden: Wageningen, Utrecht of Delft.
Utrecht leek veel op een voortzetting van het soort
werk dat hij op dat moment deed in Amsterdam.
Bovendien waren er geen mogelijkheden voor
onderzoek. Ook Wageningen bood weinig
mogelijkheden voor onderzoek. Bovendien heerste
er een geheel andere cultuur.
Delft biedt de meest interessante kansen. Er moest
in en om de tuin wel veel gebeuren, maar de
plantencollectie, bijvoorbeeld de gembers, was ook
in de jaren dat het minder goed ging, behoorlijk in
stand gehouden, ondanks ernstige bedreigingen,
vooral in de tweede helft van de 80-er jaren.
Bijzonder was dat Delft de enige tuin ter wereld
is waar de collectie bestaat uit nuttige, technisch
toepasbare planten, ‘Cultuurtuin voor Technische
Gewassen’. Dat was hij op zijn vele reizen en
bezoek aan zeer veel botanische tuinen nog nooit
tegengekomen. Bij een kennismakingsgesprek
maakten Karel Luyben en Hens ten Hoopen duidelijk
dat hij geheel vrij zou zijn om zijn onderzoek vorm
te geven. Dat was buitengewoon aantrekkelijk en de
positionering van de tuin was een goede uitdaging.
Tijdens een weekje zeilen besloot hij dat het Delft
zou worden.
Bob’s eerste grote verbazing bij de Delftse tuin
was de grote onzichtbaarheid, de onbekendheid
van de tuin. Onderzoek werd er niet meer
gedaan en de spirit was eruit geraakt. In de
afgelopen tien jaar is er een algeheel revival tot
stand gekomen. De kassen zijn gerenoveerd en
opnieuw ingericht. Een nieuwe entree vergroot
de aantrekkingskracht van de tuin enorm. Er zijn
weer toekomstplannen, zoals de rotstuin en nieuwe
kassen. Bij zeer veel Delftenaren, burgers, stadsen universiteitsbestuurders, is de tuin een begrip
geworden en in het onderwijs heeft de tuin een
vaste plek veroverd.
Zeker niet het minst belangrijk is het onderzoek
waarin de tuin en de planten daarin weer een
grote rol spelen. Gezien de hierboven geschetste
belangstellingen van Bob, ligt het voor de hand dat
hij zich als een vis in het water voelt bij het sterk
interdisciplinaire karakter van het onderzoek. Van
medisch gebruik van Taxol tot het afvangen van
fijnstof in tunnels en operatiekamers, mangrovebos
als kustverdediging en bouwen met gebruikmaking
van levende bomen. Het heeft geleid tot een
pakket van meer dan twintig patenten, op zeer
uiteenlopende terreinen en een internationaal
gezichtsbepalende plek in biotechnologisch
onderzoek.
Daan Hallewas
7
De Romantiek
De Romantiek
was ten dele een
reactie op het
leefklimaat dat
in de industrialiserende steden
de toon zette.
Dat was hardvochtig, troosteloos, monotoon,
vervreemd van
de natuur.
Zich daartegen
verzettend, wilde
de Romanticus ‘Terug naar de natuur’. Die wekte
bij hem emoties van ontzag voor de schepping,
van vrede en troost bij de aanblik van een landelijk
tafereel, maar ook gevoelens van nietigheid in
een majestueus berglandschap. Daarvan is de
wandelaar op het hier afgebeelde schilderij van
Caspar David Friedrich een voorbeeld. Hij verwijlt op
een zandstenen rotspunt van de Kaiserkrone, een
berg in Saksen. Daar beleeft hij de natuur in haar
overweldigende totaliteit. Doordat wij hem op de rug
zien, kunnen wij zijn blik overnemen. De schoonheid
en onbegrensdheid ervan onderstrepen hoe
kwetsbaar en eenzaam hij is. De dichte, zwevende
nevel doet hem denken aan het mysterie van het
bestaan. De natuur weerspiegelde zijn zieleroerselen.
Ver vóór de komst van trein, fiets en auto, werd er
wat áf gelopen: naar de kerk, de markt, het klooster,
naar familie, met de muziek of met een processie
mee. Een bos ging je alleen in, als je hout moest
kappen of eikels voor de varkens en bosvruchten
wilde verzamelen. Of je jaagde er op vogels en
hazen. Wie een pelgrimstocht ondernam, die legde
wél een lange afstand af. Maar meestal bleef je
dichtbij huis want de natuur was huiveringwekkend
en duister. In het berglandschap huisden draken,
monsters en andere onheilspellende wezens.
Inwoners van Parijs bijvoorbeeld haalden het echt
niet in hun hoofd, om eens een wandelingetje door
de bossen van Fontainebleau te gaan maken. Maar
daarin kwam in de jaren 1840 een keer.
Een lumineus idee
Verbijsterd keken jachtopzieners toe hoe daar een
onverlaat, in het holst van nacht, zich door dit
woud een weg baande. Zij hielden hem staande.
Tot hun stomme verbazing stelden zij vast dat hij
een pot blauwe verf meezeulde. Zij vroegen wie hij
was en wat hij daar uitspookte. “Claude-François
Denecourt is mijn naam. Met deze blauwe verf breng
ik kleine, blauwe pijltjes op de bomen aan. Die
wijzen de richting aan om te voorkomen dat mensen
verdwalen. Ze geven hen moed om dieper het bos in
te trekken...”. Hij vertelde de boswachters dat hij dit
werk alleen ’s nachts
deed, bang als hij was
dat mensen hem voor
gek zouden verklaren.
Vastberaden zette hij
zijn snode plannen
voort. Hij voorzag de
bomen niet alleen van
blauwe richtingwijzers,
maar ging over tot
het publiceren van
‘indicateurs’. Dat
waren wandelgidsen.
De mooiste trajecten
die hij voor de
wandelaar had
bedacht, liet hij daarin
op kaarten afdrukken.
8
De routes voorzag hij van verschillende kleuren. Hij
verkocht ze op het pas geopende treinstation van
Fontainebleau-Forêt.
De reizigers die daar arriveerden, hoopten in de
bossen op verhaal te komen. Onder hen waren
veel arme boeren die in fabrieken, de bouw en in
kolenmijnen werkten. Smerig-zwarte rook verziekte
hun leefomgeving, cholera-epidemieën zaaiden er
dood en verderf.
Juist hun vervreemding van de natuur maakte dat
zij haar gingen waarderen als nooit te voren.
Denecourt’s lumineuze idee kwam niet zomaar uit de
lucht vallen. De tijd was er rijp voor, de tijd van de
Romantiek (1760-1850). Deze naam heeft overigens
niets te maken met wat men nu in het dagelijks
spraakgebruik ‘romantisch’ noemt.
Sensitiviteit
De toenemende ontvankelijkheid voor de natuur
werd op allerlei gebied manifest. Zo selecteerde de
botanist William
Curtis voor zijn
- ook nu nog
bestaande Curtis’ Botanical
Magazine (1787)
dié botanische
illustraties die
het gevoel van
de lezer voor
het exotische
en het sublieme
prikkelde.
En Beethoven
schreef:
“Niemand kan de
natuur liefhebben
zoals ik dat kan.
Mijn slechte gehoor stoort me hier helemaal niet.
In de natuur, lijkt elke boom met me te praten,
zeggende: Heilig, Heilig!”.
Natuurenthousiasten gingen rond het Lake District
op zoek naar ‘beauties’. Dat waren varens, de één
nog buitenissiger dan de andere. Mensen staken
elkaar aan met het orchidelirium, een ware rage
naar deze zo flamboyante bloem.
Een ander legde, teruggekomen van een
adembenemende tocht door de Alpen, thuis een
rotstuin aan.
Weer anderen trokken diep de bossen in. Al
wandelend deden zij er leerzame ervaringen op,
ook over planten en bomen. Dat wekte bij hen
belangstelling voor de botanie. Dus stopten zij,
bij het voorbereiden van hun wandeltocht, niet
alleen een routeplanner, maar ook een flora, een
boek om planten in te drogen, een vergrootglas,
notitieboekje, determineertrommel en een zakmes
in hun tas. Botanie was nu niet meer het exclusieve
domein van apothekers en andere deskundigen, zij
democratiseerde.
Formele tuinaanleg in diskrediet
De Romantiek bracht ook grote veranderingen in
de tuinkunst. De klassieke Italiaanse en Franse
tuinaanleg stelde het beheersen, het in toom houden
en het ondergeschikt maken van de ongetemde
natuur centraal. Met als resultaat strakke, rechte
paden, geschoren hagen, regelmatig aangelegde
vijvers en kanalen, bomen in het gelid, geometrische
bloemperken, knoop- en spiraalvormige
perkornamentiek en arabeske patronen in buxus.
Dit alles volgens een streng geometrisch en
symmetrisch patroon.
Maar in de Romantiek raakte deze klassieke,
stijve, formele tuinaanleg in diskrediet. Volgens de
romantici gaven de formele Italiaanse en Franse
tuinen blijk van een logisch-rationele kijk op de
natuur, van een miskenning van het gevoel. Zij
zagen in de geometrische benadering van de Franse
tuinstijl een kunstgreep, een bewijs hoezeer de
onverbrekelijke, intuïtieve en gevoelsmatige eenheid
van mens en natuur verloren was gegaan.
Heel wat tuinarchitecten in Frankrijk, Engeland,
Duitsland, België en in ons land schakelden ten
tijde van de Romantiek over op wat de Engelse
landschapsstijl ging heten.
In Nederland werden het Vondelpark, de
begraafplaats Zorgvliet (Amstelveen), Park
Sonsbeek, Wilhelminapark (Utrecht) en het park
rond Slot Zeist in deze stijl ontworpen.
9
De Engelse landschapsstijl
Deze architecten kozen voor een tuin met een meer
authentieke, natuurlijke uitstraling, met natuurlijke
(dus) organische vormen - geen rechthoekige
vlakverdeling, geen symmetrie - kronkelende
lanen, uitbundig bloeiende borders, hoge bomen en
waterpartijen. Gesnoeide bomen bevrijdden zij van
hun keurslijf. Engelse landschapstuinen kenmerkten
zich ook door grote open ruimten met glooiende
grasvelden. Edwin Budding, een Engelse ingenieur,
vond in 1830 een werkmiddel uit dat daar echt niet
bij gemist kon worden. De grasmaaier.
Deze architecten namen in hun landschapsontwerpen als blikvanger vaak schilderachtige ruïnes
op. Want de romanticus had een ware passie voor
geschiedenis. De afgebrokkelde muren, torens die
met klimop begroeid waren, de resten van een
waterput, de door vele voetstappen uitgesleten
drempels maakten het levensverhaal van de
mensen die daar ooit woonden voor hem tastbaar,
invoelbaar. Voor de historie van de mens had hij net
zo’n passie als voor de historie van de natuur.
Historie der natuur
Het natuurbeeld van de romantici was ook in ander
opzicht bijzonder. Hoe bijzonder wordt duidelijk als
je dat vergelijkt met de natuurbeschouwing van de
botanisten Carolus Linnaeus en Stephen Hales.
Carolus Linnaeus bekeek in zijn Systema naturae
(1735) de natuur als een verzameling die wacht op
systematische indeling en ordening. Zijn tijdgenoot
Stephen Hales behandelde in zijn ‘Vegetable
Staticks’ (1727) de natuur alsof zij een machine is
(zie Papyrus - 2015, 1 voorjaar, p. 6-8). Dus was
hij vooral uit op het ontleden, het uit elkaar halen
van planten, tot in de kleinste onderdelen aan toe.
Beiden vroegen zich af ‘uit welke onderdelen is de
natuur samengesteld, hoe is zij samengesteld en
opgebouwd’.
Daarentegen hadden denkers uit de Romantiek
als Johann Wolfgang von Goethe en Jean-Jacques
Rousseau - alle twee bevlogen botanisten vooral oog voor het geheel, voor de natuur als
scheppingseenheid. In hun visie was de natuur
één groot organisme waarin alle vormen van leven
met elkaar verbonden zijn. Dus richtten zij hun
aandacht vooral op de verbindingen in dat geheel.
Bijvoorbeeld relaties tussen planten en dieren
en hun omgeving. Daarmee liepen zij vooruit op
het huidig ecologisch denken. De meesten onder
hen - Johann Gottfried Herder bijvoorbeeld zagen die verbindingen in wat mens en natuur
10
verbindt: beide zijn
organismen met een
levensverhaal, met
een geschiedenis.
Hun vraag werd ‘hoe
hebben die twee zich
ontplooid, hoe zijn
zij geworden wat ze
nu zijn, wat verbindt
deze organismen
met voorbije generaties’. Voor antwoorden gingen
zij op zoek naar sporen die mens en natuur
achterlieten, dus naar hun ontstaansgeschiedenis,
hun evolutie. Deze zoektocht had grote gevolgen
voor de latere ontwikkeling van de wetenschap (der
botanie): organisme, historie en evolutie werden
daarin kernbegrippen. Daarvan geven wij drie
voorbeelden. Als eerste de evolutietheorie, dus de
natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie
van het (planten)leven en voor de verscheidenheid
van levende organismen op aarde (Charles Darwin).
Als tweede de erfelijkheidstheorie. Daarin staat het
doorgeven van erffactoren van het ene naar het
andere organisme centraal (Gregor Mendel). Diens
leer legde de basis van de moderne wetenschap
van het veredelen van planten. Het derde voorbeeld
betreft de evolutionaire morfologie. Daarvan was
Ernst Haeckel een belangrijke grondlegger. Hij stelde
dat de morfologie niet beperkt mocht blijven tot
het louter beschrijven van organismen - mensen,
dieren, planten - zoals ze nú zijn, maar zich vooral
zou moeten bezig houden met het verklaren van hun
‘vormwording’ gedurende het evolutionair proces.
Deze zoektocht ten tijde van de Romantiek naar
de levensverhalen van mens en natuur droeg er
in hoge mate toe bij dat kennis van de levende
natuur binnen het grote gebied van de kennis der
natuur een aparte, duidelijk herkenbare plaats ging
innemen. Om die te markeren reserveerde in 1802
Jean-Baptiste Lamarck, botanist en evolutionist,
voor deze nieuwe discipline de naam ‘Biologie’.
Fred Struik
Bij de afbeeldingen
1. Claude François Denecourt.
2. Denecourt’s Routeplanner ‘Guide du voyages dans le palais et la
forêt de Fontainebleau’ uit 1839, door de bossen van
Fontainebleau, bij Parijs.
3. In blauw: voetpadnummer 6 Les Gorges d’Apremont.
4. ‘Wanderer über dem Nebelmeer’, door Caspar David Friedrich,
1818, Kunsthalle Hamburg.
5. Lilium nepalense, in Curtis’ Botanical Magazine.
6. Grasmaaier, 1850. Bron: An Encyclopaedia of Gardening by
J.C. London.
In de keuken
tomaat
Linnaeus (1753) beschrijft de plant als
Solanum lycopersicum. De naam Lycopersicon,
wolfsperzik, kreeg de tomaat in 1694 van Joseph
Pitton de Tournefort. Op dat moment was de tomaat
in Europa al anderhalf tot twee eeuwen bekend.
Mogelijk was het Cortés die zaden van de vrucht uit
Midden-Amerika meenam, na de verovering van de
Azteekse stad Tenochtitlan (Mexico City) in 1521,
waar de vrucht in de drijvende tuinen rond de stad
groeide. De naam tomaat reisde mee naar Spanje en
later naar de rest van Europa. De naam is afkomstig
van het Azteekse woord tomatl uit het Nahuatl,
de taal die door de Azteken werd gesproken. De
Italiaanse arts en botanist Mattioli schrijft in 1544
in een kruidboek over de plant en vermeldt dat
de vrucht kan worden gegeten als een aubergine,
gestoofd in olijfolie en gekruid met peper en zout.
Het oudste kookboek dat recepten voor tomaten
geeft, dateert uit 1692, het is gepubliceerd in Napels.
Sindsdien heeft de tomaat zich een karakteristieke,
niet meer weg te denken, positie verworven in de
Zuid-Europese en vooral de Italiaanse keuken. Het
heeft nog lang geduurd voordat de tomaat ook
bij ons een plek in de keuken vond. In Betje de
Goedkope Keukenmeid van 1850 wordt de vrucht,
evenals overigens de aubergine nog niet genoemd.
Tomatensaus
Deze saus is voor veel dingen geschikt: om er
gehaktballetjes in te garen, bij pasta te presenteren,
om te combineren met scampi of schorseneren,
te gebruiken als onderlaag op de pizzabodem, of
om prei in te stoven. Het loont om een behoorlijke
hoeveelheid te maken, omdat de saus prima in
porties kan worden ingevroren. Snij een kilo of meer
zoete rijpe tomaten in grove blokken, verwijder
daarbij de harde aanzet van de stelen. Doe ze in een
ruime pan en voeg toe: enkele ansjovisfilets, wat
cayennepeper of een stukje chilipeper, zwarte peper,
zout, enkele lepels kippenfond of een bouillonblokje,
een paar tenen knoflook, enkele grof gesneden
sjalotten of een grote ui, een paar laurierbladen,
wat maggiblad, een stukje schil van ingelegde zoute
citroen, wat limoensap, eventueel wat witte wijn. Wat
de ingrediënten betreft is veel variatie mogelijk. De
zoute citroen en het limoensap bepalen wel het eigen
karakter van deze saus. Maar ook wanneer die door
gewone citroen worden vervangen is het resultaat
een lekkere saus. Breng alles aan de kook en laat
zachtjes pruttelen tot de helft is verdampt. Haal de
laurierbladen eruit en pureer met de staafmixer.
Extra pit is te krijgen met wat extra limoensap.
Daan Hallewas
11
Zondag 20 september, 14.00 uur, in Collegezaal A van het Kluyverlaboratorium, Julianalaan 67, 2628 BC Delft. Zaal open vanaf 13.00 uur.
Bioprospectie in Suriname in de 17e eeuw
Verenigingsnieuws
Voorjaarsexcursie: Botanische Tuinen in Utrecht
Het was die zaterdag 18 april in Utrecht een goed
excursieweertje met een strak blauwe lucht en een
stralende zon, alleen op het terras bij de fraaie
entree bleek de wind nogal fris. Versterkt door
de koffie/thee/gebak werden de 20 deelnemers
in twee groepen verdeeld en door de gidsen Lisa
en Esher over het uitgebreide terrein van Fort
Hoofddijk rondgeleid. Vanwege de tijd moesten
we ons beperken tot de tropen en de rotsen. Onze
groep begon na een korte wandeling langs moerassen,
bamboebossen en waterpartijen in de tropische
kassen. Daar was het met 21 graden niet tropisch
heet, maar toch warmer dan buiten. De natuurlijk
aangelegde kassen gaven onverwachte doorkijkjes in
het Zuid-Amerikaanse regenwoud van lianen, papaya’s,
bromelia’s, orchideeën en allerlei bloeiende tropische
klimmers. Een automatische sproeier zorgde dat
naast de vegetatie ook sommige Delftenaren flink nat
werden. De rondleidster gaf op een prettige manier
uitleg over het onderzoek en de bijzonderheden van dit
interessante stukje in glas verpakte natuur.
De prachtig aangelegde Utrechtse rotstuin die rond en
op het oude fort Hoofddijk met 2100 ton rotsblokken uit
de Ardennen was gevormd, gaf de bezoekers het gevoel
van een echte bergwandeling. Er moest namelijk af en toe
flink geklommen worden in deze misschien wel grootse
rotstuin van Europa! De grote variëteit aan rotsplanten,
deels al in bloei, was een genot voor iedereen en
een uitdaging voor de echte plantenliefhebbers. Al met al
een voorproefje voor onze eigen Delftse rotstuin, waarvan
de plannen al in een vergevorderd stadium zijn.
12
De Delftse Hortusdag 2015
Het weer, dat was tijdens de Hortusdag het
belangrijkste onderwerp. Dezelfde voorbereidingen,
organisatie en inspanningen leverden door het fraaie
weer vorig jaar het record aantal van 850 bezoekers
op. Dit jaar kwamen we door al die variaties op
regen, van miezer tot echte buien, niet verder dan
180 bezoekers. Toch waren er ook 13 nieuwe leden
te verwelkomen.
Een groeizaam weertje grapten de optimisten,
terwijl de kwekers zorgelijk uitkeken naar de
schaarse stoere plantenliefhebbers die hun slag
wilden slaan. Soms prezen zij luidkeels hun
gewassen aan. Met succes, want er werden toch nog
aardig wat tasjes met planten de tuin uitgesjouwd.
Gelukkig was het in de grote patiotent, onder de
grote parasols en in de Oranjerie droog genoeg voor
gezellig snuffelen bij de vele stands en kramen.
De natuurorganisaties, tuinondernemers en
kwekers vormen na al die jaren bijna een grote
familie. Uitrusten bij de bar en op het terras en
genieten van de gebakken lekkernijen, onderwijl
ervaringen en folders uitwisselend, het hoort er
allemaal bij.
Dit jaar bleven de Nijmeegse ezeltjes thuis op stal,
maar gelukkig reed het populaire stoomtreintje voor
de kinderen weer zijn rondjes. Soms eenzaam in de
regen en weemoedig fluitend op zoek naar klantjes.
We bedanken alle deelnemers en bezoekers.
We gaan er van uit dat het volgend jaar beter weer
is, want we gaan natuurlijk door.
Hans Hirs
door prof. dr. Tinde van Andel
In de 17e en 18e eeuw maakte de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden een ongekende bloeiperiode door op gebied van handel,
wetenschap en kunsten. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)
en de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) beheersten de
handel in specerijen, slaven en plantageprodukten. De recent opgerichte
botanische tuinen van Leiden en Amsterdam vroegen scheepsartsen
en chirurgijns of zij in de nieuwe koloniën op zoek wilden gaan naar
exotische planten. Niet alleen kon de documentatie van medicinale
planten in deze verre oorden helpen om de tropische ziekten onder het
VOC- en WIC-personeel te behandelen, de onbekende gewassen konden
ook rekenen op grote belangstelling van een opkomende generatie
botanische wetenschappers en verzamelaars van exotica. Suriname
kwam in 1667 in Nederlandse handen. Vrij snel hierna kwam de vraag
van botanische tuinen of er vanuit deze nieuwe kolonie wat planten
opgestuurd konden worden. Welke soorten kwamen als eerste vanuit
Suriname naar Nederland en waarom? Hoe kunnen we dat vandaag de
dag nog achterhalen? Het antwoord ligt in de schatkamer van Naturalis.
Hier bevindt zich de eerste natuurhistorische collectie uit Suriname.
Prof. dr. T.R. (Tinde) van Andel werd geboren in Sorengo (Zwitserland) in
1967 en is gespecialiseerd in de Etnobotanie, de relatie tussen mensen
en planten in heden en verleden. Haar promotieonderzoek handelde over
plantgebruik door Indianen in Guyana. In 2005 begon zij met een studie
naar medicinale en rituele planten van Suriname en in 2009 kreeg zij
een NWO-Vidi-beurs om een vergelijking te maken tussen plantgebruik
in Suriname en West- en Centraal Afrika. Tijdens dit onderzoek
besteedde zij veel aandacht aan plantgebruik in de 17e en 18e eeuw,
ten tijde van de trans-Atlantische slavenhandel.
Per 1 mei is zij aangesteld door Naturalis Biodiversity Center als
buitengewoon hoogleraar Etnobotanie aan de Universiteit Wageningen.
Ischnosiphon arouma
(Marantaceae).
Van de stengel van deze plant
vlechten de Indianen manden.
13
Water space invaders 3
hoe exotische soorten onze wateren binnendringen
Nieuw is de invloed van de klimaatverandering die
veroorzaakt wordt door toenemende opwarming
onder andere door toegenomen kooldioxide in de
atmosfeer. Dit betekent dat koudwaterdieren en
-planten het minder goed gaan doen ten opzichte
van warmwaterdieren en -planten. Effecten zijn te
verwachten op zowel inheemse soorten, exoten, als
de zogenaamde klimaatschuivers die met het klimaat
opschuiven. De tolerantie voor de temperatuur is af
te leiden uit het klimaat in het verspreidingsgebied
waar ze vandaan komen, uit veldwaarnemingen en
-metingen en ook uit laboratoriumexperimenten.
Als voorbeeld kan het succes van de Grote
kroosvaren (Azolla filiculoides) in onze sloten en
vaarten dienen. Deze uit Noord- en Zuid-Amerika
afkomstige plant kleurt in de nazomer en herfst de
wateren rood. De varentjes drijven op het water als
kroos maar steken net boven het wateroppervlak uit
waardoor ze kroos kunnen overwoekeren. De wortels
hangen in het water waaruit ze voedingsstoffen
zoals nitraat en fosfaat kunnen opnemen. De delen
die aan de lucht zijn blootgesteld nemen kooldioxide
uit de lucht op voor de fotosynthese. Het bijzondere
aan dit plantje is dat ze in symbiose leven met een
cyanobacterie (vroeger werden cyanobacteriën
blauwwieren genoemd). Deze cyanobacterie,
Anabaena azollae genaamd, kan stikstof uit de
lucht fixeren en doorgeven aan de plant. Dit is
14
een belangrijke aanpassing, want wanneer nitraat
in het water verbruikt is kan de plant nog steeds
doorgroeien, omdat deze nu alleen nog maar fosfaat
nodig heeft dat in onze wateren rijkelijk voorhanden
is. Dit vermogen hebben andere planten niet, zodat
de Grote kroosvaren kan blijven doorgroeien als
bij andere waterplanten de groei is gestopt door
gebrek aan nitraat. Het geslacht Azolla heeft soorten
in de tropen, subtropen en in gebieden met een
gematigd klimaat. De Grote kroosvaren is daarom
sterk in opmars door opwarming van het water. De
reden dat de Grote kroosvaren vooral in de herfst en
najaar sterk naar voren komt is dat dan het water
voldoende opgewarmd is voor een sterke groei van
deze plant. Proeven met kooldioxide laten zien dat
de Grote kroosvaren beter groeit wanneer het CO2gehalte stijgt. De door de kooldioxide verlaagde
zuurgraad (pH) in het water van 8,5 naar 6,5
stimuleert alleen maar tot verdere groei.
De Grote kroosvaren kan zeer dichte vegetaties
vormen waardoor al het licht wordt onderschept
en de waterkolom geen licht meer ontvangt.
Ook wordt hierdoor de uitwisseling van zuurstof
via het wateroppervlak verhinderd, wat leidt
tot zuurstofgebrek voor waterdieren. Bij het
afsterven van de Grote kroosvaren komt een grote
hoeveelheid stikstof vrij en ontstaat zuurstofgebrek
op de bodem door rotting, waardoor zuurstof
verbruikt wordt. Ander probleem met deze plant is
dat ze bij massaal voorkomen de doorstroming van
water verhinderen en roosters bij stuwen kunnen
verstoppen.
Voor ongewervelde dieren en vissen zijn verzilting,
uitdroging, watertemperatuur, zuurstof, detritus
(rottend plantenmateriaal, organische stof) en
plantaardig en dierlijk voedsel van belang. De
invloed die verschillende exotische dieren kunnen
uitoefenen is sterk verschillend. Zoals eerder
vermeld kan er een bottom-up of een top-down
invloed zijn. Top-down-invloed op ecosystemen
wordt uitgeoefend door predatoren (rovers).
Sommige van deze rovers kunnen grotere prooien
aan dan de inheemse soorten. Een goed voorbeeld
van een catastrofe veroorzaakt door een grote rover
is het uitzetten van Nijlbaars in het Victoriameer,
met desastreuze gevolgen voor de vele soorten
veel kleinere cichliden, zoals beschreven is door Tijs
Goldschmidt in het boek ‘Darwins Hofvijver. Een
drama in het Victoriameer’. Er zijn ook Nederlandse
voorbeelden.
De Noord-Amerikaanse brul- of stierkikker
(Lithobates catesbeianus) kan erg groot worden,
is zeer luidruchtig en heeft een grote bek. Hij kan
daardoor zelfs andere kikkers, kleine zoogdieren
en vogels opeten. Bij dergelijke soorten kan
ook kannibalisme optreden als andere prooien
verdwenen zijn en zo ontstaat er een zeer eenzijdig
ecosysteem. De Brulkikker is daarom in Nederland
na ontdekking stelselmatig uitgeroeid. Een ander
voorbeeld is het verschijnen van de Amerikaanse
zonnebaars (Lepomis gibbosus) in gerestaureerde
vennen. Deze vis is zeer populair als aquariumen vijvervis en wordt daarom veel gekocht. De
vennen die geleden hebben onder verzuring worden
gerestaureerd door de bij verzuring opgehoopte
onverteerde laag plantenmateriaal te verwijderen
met het oogmerk de oorspronkelijke flora en
fauna terug te krijgen. Dit kost een ton per ven.
Aquariumliefhebbers gooien kennelijk zonnebaarzen
in deze vennen, die oorspronkelijk visloos waren,
met alle gevolgen van dien. Zo verdwijnen de
larven van de Knoflookpad (Pelobates fuscus), een
zeldzame inheemse beschermde soort, en verder
de ongewervelde dieren in de magen van deze
zonnebaarzen. De zonnebaarzen planten zich in de
gerestaureerde vennen voort als konijnen omdat de
zandige kale bodem heel geschikt is om broedkuilen
te graven. Het ondiepe water warmt bovendien snel
op hetgeen ideale omstandigheden schept voor
de voortplanting. Ook bij deze soort ontstaat een
zeer eenzijdig ecosysteem dat geheel veroorzaakt
wordt door deze vis. Bestrijden is zeer moeilijk.
Soms wordt hiervoor het gehele ven drooggelegd,
de vissen verwijderd en de bodem bedekt met een
één meter dikke laag zand om te voorkomen dat de
eieren uitkomen. Dit brengt weer nieuwe kosten met
zich mee. Een betere oplossing zou zijn de handel in
zonnebaarzen aan banden te leggen.
Er zijn natuurlijk niet alleen ecologische effecten
van de invasies door exoten. Bestrijding ligt
zeker voor de hand voor exoten die economische
schade toebrengen of een gevaar vormen voor de
volksgezondheid. Muskusrat (Ondatra zibethicus)
en Beverrat (Myocastor cyopus), respectievelijk
afkomstig uit Noord- en Zuid-Amerika, ondergraven
onze dijken en worden daarom vooral in Nederland
bestreden. Dit kost vele miljoenen euro’s per jaar.
Een andere bedreiging is dat de nieuwkomers
ziekten met zich meedragen die voorheen niet
in ons land voorkwamen of dat ze dit mogelijk
maken zodra de ziekte binnenkomt. Een voorbeeld
is het binnenkomen van de Aziatische tijgermug
(Stegomyia picta, voorheen Aedes picta genaamd) in
Nederland in 2005 met lucky bamboo in containers
uit China en oude autobanden uit de Verenigde
Staten. De larven van deze mug kunnen zich in
kleine waterplasjes in de open lucht ontwikkelen,
zoals regenwater in gieters, kommen, drink- en
plantenbakken, oude autobanden etc. De Tijgermug
kan vele ziekten overbrengen op mensen en dieren,
onder andere West-Nijlvirus, dengue, Chikungumyakoorts en hartworm. Deze ziekten zijn in Nederland
nog niet geconstateerd, maar in Italië werd eerst
de Tijgermug geconstateerd, ingevoerd via oude
autobanden, waarna de mug zich enorm kon
verspreiden. Vervolgens werd via een persoon met
West-Nijlvirus de ziekte overgebracht naar de mug
en brak de ziekte in Italië uit. Dit heeft al tot een
15
dode geleid. Via de autobanden is in ons land ook
de Amerikaanse rotspoelmug (Aedes atropalpus)
meegekomen, maar deze soort schijnt niet erg veel
ziektes over te brengen.
Het monitoren van de ontwikkelingen in het veld
is belangrijk omdat bij kleine populaties nog kan
worden ingegrepen indien noodzakelijk. Bij het
elimineren moet men er wel zeker van zijn dat
er geen individuen of populaties gemist worden.
Daartoe kan men de wateren met netten en
dergelijke bemonsteren, wat echter een zeer
bewerkelijke methode is, met weinig zekerheid
dat de soorten die in lage dichtheden voorkomen
niet gemist worden. Momenteel kan een ander
wapen in de strijd geworpen worden, namelijk het
zogenaamde Environmental DNA (EDNA). Daarbij
volstaat een watermonster dat gefilterd wordt.
Waterdieren laten namelijk DNA achter in het water
via cellen in slijm, schubben, uitwerpselen etc.
Met de tegenwoordige technieken kan de
aanwezigheid op die manier effectief worden
vastgesteld, zelfs als de soort in zeer lage dichtheden
voorkomt. De methode wordt al toegepast maar het
zal nog even duren voordat de methode overal voor
alle soorten gebruikt kan worden.
Wat betreft het beheer van onze wateren is er
veel wetgeving en zijn er vele organisaties mee
bezig. Zo kennen we Natura 2000, waarbij het
behoud en herstel van de biodiversiteit voorop
staat, en de Kaderrichtlijn Water van de EU die
de ecologische kwaliteit van de wateren bewaakt.
Sinds enkele jaren is er ook een Team Invasieve
Soorten dat valt onder de Nederlandse Voedsel
en Waterautoriteit (NVWA) van het Ministerie van
Economische Zaken actief, die het beleid met
betrekking tot exoten moet bepalen en tevens
kan beslissen of er maatregelen genomen moeten
worden. De zeevarende naties aangesloten bij de
International Maritime Organization (IMO) hebben
bovendien een verdrag ondertekend, waarbij
zeevarende schepen verplicht een installatie aan
boord moeten hebben om ballastwater te ontdoen
van organismen. In de Verenigde Staten zijn de
schepen verplicht hun ballastwater op zee te lozen
en te vervangen door zeewater alvorens de haven
binnen te lopen. Verder bestaat er wetgeving om
de handel in bepaalde exoten te verbieden of is er
een invoerverbod en voorlichting voor het publiek.
De wettelijke maatregelen worden steeds meer
vanuit de EU geregeld, maar de afzonderlijke landen
kunnen andere maatregelen treffen naar gelang de
plaatselijke risico’s. Bovendien wordt van soorten
16
waarvan verwacht wordt dat ze problemen gaan
opleveren een risico-analyse uitgevoerd gebaseerd
op wat er over de soort bekend is uit de literatuur,
uit andere gebieden en het oorspronkelijke gebied,
ten einde vroegtijdig te kunnen voorspellen
of de soort in ons land voor problemen gaat
zorgen. Bovendien wordt voor soorten waarvan
bekend is dat ze mogelijk ook in ons land kunnen
binnendringen een zogenaamde horizonscanning
uitgevoerd ten
einde voorbereid te
zijn en preventiemaatregelen te
kunnen uitvoeren.
De ontwikkelingen
houden gelijke tred
met de wereldhandel
en mobiliteit. De
ontwikkelingen gaan
razendsnel en elk
jaar worden weer
nieuwe soorten gemeld. Voor ecologen zijn deze
invasies grootschalige experimenten waaruit veel
kan worden geleerd over fundamentele ecologie.
De natuur verandert voor uw ogen. Helaas zijn niet
alle soorten een verrijking, maar leidt dit ertoe dat
onstabiele, hoog dynamische ecosystemen ontstaan
met een juist veel geringere soortenrijkdom. Het
motto is “morgen is het weer anders”.
Tot slot wijs ik nog op interessante literatuur over
het onderwerp. Onlangs verscheen een handig
overzicht van de problemen aan de hand van
vragen, voor wie het geen probleem is om Engels te
lezen, namelijk Daniel Simberloff (2013), ‘Invasive
species, What everyone needs to know’, Oxford
University Press. In het Nederlands is een veldgids
voor exoten verschenen, geschreven door Rob Leewis
et al. (2013), ‘Veldgids exoten’, KNNV-uitgeverij.
Een handig boekje om snel invasieve waterplanten
te herkennen is geschreven door J.L.C.H. van
Valkenburg (red.) (2014), ‘Invasieve waterplanten
in Nederland, Veldgids 2e editie’, uitgegeven door de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Ook op het internet is zeer veel informatie te vinden.
Gerard van der Velde
Bij de foto’s
1. en 2. Grote kroosvaren (Azolla filiculoides). 3. NoordAmerikaanse brulkikker (Lithobates catesbeianus). Foto: Wikimedia
Commons, Simon Pierre Barrette. 4. Muskusrat (Ondatra
zibethicus). Foto: Wikimedia Commons, Simon Pierre Barrette.
5. Aziatische tijgermug (Stegomyia picta). Foto: Wikimedia
Commons, James Gathany.
Biologie en muziek
2. Natuur als inspiratiebron
In de eerste bijdrage over Biologie en muziek werd
het woord natuur, als zodanig en in samenstellingen,
al veelvuldig gebruikt. Maar wat is ‘natuur’ nu
eigenlijk? De Dikke van Dale geeft als definitie “Wat
de mens om zich heen ziet en wat beschouwd wordt
als nog niet door de mens gewijzigd”. Een andere
zou kunnen zijn: ‘Natuur is alles op aarde, wat niet
- direct of indirect - door mensenhand of -hoofd is
en nog wordt gemaakt’. Vóór de komst van de mens
op aarde was dus alles natuur, zowel de levende
natuur als de levenloze natuur. Op zich zal de komst
van de mens als levend wezen, dat wil zeggen als
biologische soort met een eigen soortnaam, die na
verdergaande evolutie uiteindelijk tot Homo sapiens
is geworden, daaraan aanvankelijk weinig veranderd
hebben. Maar geleidelijk bleek die mens in staat
gereedschappen en gebruiksvoorwerpen te maken,
die er toe leidden, dat de mens als jager, visser of
‘verzamelaar’ (van voedsel) veranderde in boer of
landbouwer, die met werktuigen ordening aanbracht
en ging ‘organiseren’. Dat was het begin van wat
men nu met het woord ‘cultuur’ aanduidt. Cultuur kan
men dus omschrijven als ‘Alles wat door menselijk
denken en doen is ontstaan en nog ontstaat’.
Wat wij als natuur beschouwen is dat slechts in
zekere mate. Van ongerepte natuur is in Nederland
(en grote delen van Europa) geen sprake meer. Als
we over een landschap spreken, is dat gewoonlijk
een cultuurlandschap, dat wil zeggen een door
de mens gestructureerd geheel, waarin alleen de
levende have van planten en dieren ‘natuurlijk’
zijn. Dat geldt voor akkers en weidegronden, maar
ook voor bos en heide. Wat er leeft is natuur; de
aanleg en het onderhoud ervan en het ingrijpen
erin (de ‘structurering’) behoren tot de cultuur. Elke
Wageninger kan U zeggen, dat landbouw en veeteelt
slechts denkbaar zijn door cultuurmaatregelen,
zoals ploegen, eggen, zaaien, oogsten, enz. Ook
natuurbescherming en natuurbehoud zijn - het klinkt
paradoxaal - cultuurmaatregelen, vooral gericht op
het behoud van soortenrijkdom van plant en dier in
het (cultuur)landschap.
In de vorige bijdrage kon men lezen wat Natura Artis
Magistra betekent. De natuur is echter niet alleen
de leermeesteres van de kunst, maar veel meer:
voor welhaast iedereen in onze sterk geordende en
gestructureerde maatschappij is wandelen of fietsen
in de vrije natuur een belangrijke vorm van recreatie
(een woord dat ‘herschepping’ betekent!). De natuur
- zowel de levende als de levenloze - is daarbij een
belangrijke bron van inspiratie en dat zeer in het
bijzonder wel voor de beoefenaren van beeldende
kunsten: schilderkunst (met verwante grafische
kunsten), de dichtkunst en de muziek. De muziek
neemt daarbij een bijzondere plaats in: er is niet
één, maar er zijn vele scheppende en uitvoerende
kunstenaars nodig om tot muziek te geraken: eerst
zijn er de lieddichters of tekstschrijvers (librettisten
bij opera’s); hun liederen of teksten kunnen door
componisten worden getoonzet tot een partituur,
een muziekstuk, dat - vaak onder leiding van een
dirigent - door uitvoerende musici tot klinken wordt
gebracht. Al deze musici kunnen door de natuur
in meer of mindere mate worden geïnspireerd:
1
17
Kader 1.
Uit een brief van 12 september 1825 van Franz
Schubert aan zijn broer Ferdinand:
Mittags … bestiegen wir den zwar nicht hohen,
aber die allerschönste Aussicht gewährenden
Nonnenberg. Man übersieht nämlich das hintere
Salzburger Thal. Dir die Lieblichkeit dieses Thales
zu beschreiben, ist beinahe unmöglich. Denke Dir
einen Garten, der mehrere Meilen im Umfange hat,
in diesem unzählige Schlösser und Güter, die aus
den Bäumen heraus- oder durchschauen, denke Dir
einen Fluß, der sich auf die mannigfaltigste Weise
durchschlängelt, denke Dir Wiesen und Aecker, wie
eben so viele Teppiche von den schönsten Farben
… und … stundenlange Alleen von ungeheueren
Bäumen, dieses Alles von einer unabsehbaren Reihe
von den höchsten Bergen umschlossen, als wären
sie die Wächter dieses himmlischen Thals, denke
Dir dieses, so hast Du einen schwachen Begriff von
seiner unaussprechlichen Schönheit.
Vertaling:
‘s Middags ... beklommen we de, wel niet hoogste,
maar wel het allermooiste uitzicht biedende,
Nonnenberg. Men overziet vandaar namelijk
het achterste deel van het Salzburger dal. Je
de lieflijkheid van dit dal te beschrijven is bijna
onmogelijk. Denk je een tuin in, die vele kilometers
lang is, met daarin talloze burchten en landhuizen,
die tussen de bomen te zien zijn, denk aan een
rivier, die met velerlei bochten door het dal slingert,
denk aan weiden en akkers als even zovele tapijten
van de mooiste kleuren … en urenlange alleeën van
kolossale bomen, en dit alles door een onafzienbare
rij van de hoogste bergen omgeven, alsof ze
de bewakers van dit hemelse dal zouden zijn,
denk je dit alles in, dan heb je enig idee van zijn
onbeschrijfelijke schoonheid.
Kader 2.
De liefde voor de natuur van Abbado blijkt ook uit
het volgende: geboren in Milaan ergerde hij zich
steeds weer aan het welhaast ontbreken van bomen
in die stad. Toen hij na 18 jaar zijn functie als
chef-dirigent in 1986 neerlegde, zwoer hij dan ook
daar nooit meer te zullen terugkeren, tenzij daar
tenminste 90.000 bomen zouden worden geplant. In
2012 heeft hij zich één keer laten ‘ompraten’ door
Daniel Barenboim, om daar toch nog eenmaal een
concert te leiden, waarin Barenboim zou optreden.
Na Abbado’s overlijden verzamelde zich een
duizendkoppig publiek op het plein voor de Scala
in Milaan om het stadsbestuur ertoe te bewegen
alsnog aan die wens van hem tegemoet te komen.
Na een paar dagen al werd toegezegd, dat de
bomen er zouden komen!
18
de lieddichter/tekstschrijver, de componist, de
dirigent, tot de uitvoerenden (orkesten, zangkoren,
solisten) kunnen een ‘eigen op natuurlijke emoties
gebaseerde kleur’ aanbrengen. Onder hen vindt men
beroemde componisten en dirigenten, maar ook vele
anderen, die zich op een of andere wijze met muziek
bezighouden of daarvoor belangstelling hebben.
Er volgen vier voorbeelden, die dit illustreren: een
componist (Schubert), een dirigent (Abbado), een
zangeres (Elizabeth Watts) en een kunstenares met
muzikale belangstelling!
Frans Schubert (afb. 1) - die we later als de
grondlegger van de liederencultuur zullen leren
kennen - geeft in vele geschriften blijk van zijn grote
bewondering voor de natuur. Bekend zijn vooral
geworden de brieven aan zijn broer Ferdinand,
waarin hij bijna extatisch over zijn wandelingen in
de natuur uiting geeft (zie kader 1).
2
De bijnaam ‘il giardiniere’ dankte de vorig jaar
overleden dirigent Claudio Abbado (afb. 2)
waarschijnlijk aan het feit, dat hij een buitenhuis
met een grote tuin bezat op Sardinië, waar hij
zich na de sluiting van het muziekseizoen gaarne
terugtrok om zich voor te bereiden op zijn directies
in het volgende seizoen. Het zou echter ook een
metafoor kunnen zijn voor iemand, wiens werk o.a.
bestond uit het ‘snoeien, schaven en boetseren’ van
zijn musici, om een zo goed mogelijk resultaat te
verkrijgen (zie verder kader 2).
De Engelse sopraan Elizabeth Watts (afb. 3)
gaf vorig jaar in het Concertgebouw een recital,
getiteld De nachtegaal en de roos. En - zoals in
een volgende bijdrage zal blijken -­ zijn dat nu juist
Kader 3.
Er is een anekdote van een antropoloog, die
in Lesotho de sociale structuur van bepaalde
bevolkingsgroepen bestudeerde.
Toen hij na enige tijd het vertrouwen van de
bevolking had gekregen, nodigden ze hem op zeker
moment uit met hen mee te zingen, waarop hij
reageerde met ‘Sorry, maar ik kan niet zingen’!
Stomme verbazing! En daarna: ‘U kunt toch
práten..’!
En dan vervolgt de antropoloog: ‘Gelukkig vroegen
ze me niet of ik dan maar mee wilde dansen; als ik
had gezegd, dat ik ook dat niet kan, nu, ik zou hun
antwoord al geweten hebben’.
3
het meest bezongen dier en de meest bezongen
plant in de wereld van de muziek! Merkwaardig is
ook - let maar eens op! -, dat in zeer vele opera’s
van vele componisten verwijzingen naar de natuur
voorkomen, waarbij namen van planten en dieren
expliciet worden genoemd.
Natuur blijkt dus vaak een inspiratiebron voor
muziek. De ansichtkaart met Die Schöpfung van
Haydn (afb. 4) laat je zien dat ook het omgekeerde
voorkomt: muziek kan op haar beurt inspiratiebron
zijn voor ‘natuur’: een partituur met tekst in drie
talen, met een boom, en vele bloemen en vruchten;
in de afbeelding valt veel te ontdekken!
Iedereen weet wel wat muziek is, maar hoe
definieert men muziek? De kortste definitie luidt:
‘Muziek is georganiseerd geluid’, en kan zijn:
a. Vocaal: aangezien de mens, net als alle andere
zoogdieren, stembanden heeft, kan hij, net als zij, geluid
voortbrengen, o.a. zingen. Dát hij zingen kan, is dus
‘natuur’, maar wát hij zingt is normaliter door menselijk
denken/doen ‘georganiseerd’ geluid, of wel ‘muziek’,
en dus - volgens de eerder gegeven definitie - ‘cultuur’.
b. Instrumentaal: dus ‘cultuur’.
Aangezien vocale muziek (dus zingen) niet van
muziekinstrumenten gebruik maakt, maar wordt
voortgebracht door de menselijke stem, kan iedereen
in principe zingen. Zingen behoort in
de evolutie van de mens wellicht tot de
4
oudste uitingsvormen. Bij natuurvolkeren
speelt zingen nog altijd een belangrijke
rol als communicatiemiddel (zie kader 3).
Het ‘muzikale’ zingen is uiteraard
voorbehouden aan hen, die zich daar
door jarenlange oefening en studie
(bijvoorbeeld aan een conservatorium)
op toeleggen. Dat laatste geldt niet
minder voor instrumentalisten; slechts
weinigen bereiken daarin een niveau,
dat in de concertzaal klinkt.
In de volgende bijdrage zal verder op
de grote invloed van de natuur (met
name de levende natuur!) op de muziek
worden ingegaan.
A. Fuchs
Bij de afbeeldingen
1. Franz Schubert (1797-1828), schilderij van Wilhelm
August Rieder. 2. Claudio Abbado (1933-2014).
3. Elizabeth Watts (1979). 4. Haydn’s Die Schöpfung
verzinnebeeld door Ilse Bollacher-Paret, naar een
libretto gebaseerd op de bijbeldelen Genesis en
Psalmen en het gedicht Paradise Lost van John Milton.
19
Tuinnieuws
Rode lijstproject
Het mooie voorjaar is begonnen en dat is goed te zien
in de Botanische Tuin. Alle planten zijn flink gegroeid
en bloeien momenteel (eind mei) volop. Het levert hele
mooie plaatjes op om te fotograferen en te bewonderen. Door het lekkere weer en de feestdagen van de afgelopen tijd is het bezoekersaantal al flink toegenomen.
Dit geeft ons een goed gevoel! We zijn en blijven dan
ook druk bezig om de tuin mooi te onderhouden voor de
rest van het seizoen en voor de tuinevenementen die er
weer aankomen, zodat de tuin een warm welkom biedt.
Kuipplanten
Nu het voorjaar is begonnen, is het tijd om de
kuipplanten naar buiten te brengen, zodat ze
kunnen genieten van de eerste lentezonnestralen.
We hebben de kuipplanten een beetje vertroeteld:
ze zijn in vorm gesnoeid en bemest, zodat ze
mooi kunnen groeien en bloeien. Hiermee maken
de kuipplanten samen met de diverse planten en
bomen in de rest van de tuin een mooi plaatje.
Beschermde planten / Rode lijstproject
Er is hard gewerkt om de tentoonstelling Beschermde
Planten op te bouwen. U kunt die bekijken in de
Oranjerie. Op posters staat tekst en uitleg over de
tentoonstelling en er draait een video. De planten zelf
staan bij het Rode lijstplantenproject in een rij nieuwe
plantenbakken in een afgeschermde kooi in de tuin,
zodat de vogels er niet bij kunnen komen.
20
Vrijwilligers
Mensen met passie voor planten, interesse in
technische toepassingen en een hart voor de tuin,
vormen het vrijwilligersteam!
In de afgelopen jaren is er veel bereikt, zoals het
opzetten en onderhouden van de Middentuin met
eetbare planten en de verfplanten in de Thematuin.
Kapucijners en de kolen zijn het thema van dit jaar.
De vrijwilligers bieden daarnaast de helpende hand
bij het reguliere onderhoudswerk.
Het vrijwilligersteam is een compact team van acht
mensen en er melden zich nog steeds mensen aan,
die we ook goed kunnen gebruiken!
De frisse buitenlucht en de mooie planten en
bloemen vormen dan ook de ideale werkplek.
Kom eens praten als u belangstelling hebt om mee te
werken.
Pascal van der Waarden
Plantendokter
Elke laatste vrijdag van de maand is er van 14.00 tot
15.00 uur (behalve in december) spreekuur, naast de
MuseumShop.
Met uw planten met beestjes of planten die er
niet normaal uitzien kunt u daar terecht. Ook met
een foto van de zieke plant bent u welkom. Onze
gediplomeerde hoveniers geven advies hoe de
beestjes of de ziekten het beste biologisch bestreden
kunnen worden. Het consult is gratis.
Graag wijzen we nog een keer op de tentoonstelling
in de Oranjerie. De pracht van de planten op
de Rode lijst is daar in beeld gebracht op tien
fraaie panelen, vergezeld door veel interessante
informatie. De gele monnikskap bijvoorbeeld is zo
giftig dat zijn sap in de prehistorie werd gebruikt
op pijlpunten. De tweede helft van de Latijnse
naam van het rood peperboompje luidt mezereum,
dat slaat op de dodelijke gevolgen als je veel
van de plant eet. Bekender is het effect van de
wolfskers (Atropa belladonna) waarvan het sap, in
de ogen gedruppeld, verleidelijke verwijde pupillen
veroorzaakt.
In de aankondiging van de tentoonstelling
in het vorige nummer wordt gesproken van
10.000 inheemse plantensoorten. Dat getal
heeft commentaar opgeleverd. In strikte zin
is het ook onjuist. Maar zoals zo vaak ligt het
wat gecompliceerder. De juiste stand van zaken
is te vinden in R. van der Meijden (et al.),
1995, ‘Botanische diversiteit in Nederland: de
getallen’. De planten, waartoe de zaadplanten, de
vaatcryptogamen (onder andere de varens en de
paardestaarten) en de mossen worden gerekend
omvatten bijna 2000 soorten. Daarvan maken de
zaadplanten met circa 1400 het grootste deel uit.
Tot de botanische diversiteit rekenen ze verder ook
de algen, met circa 4200 soorten, de schimmels,
wolfskers
gele monnikskap
waaronder circa 3500 soorten macrofungi, een
onbekend maar zeer groot aantal microfungi en
633 korstmossen. Het totaal aantal soorten dat ze
onder de botanische diversiteit rekenen bedraagt
inderdaad meer dan de 10.000, nog afgezien van
het grote, maar onbekende, aantal microfungi.
De zaadplanten vormen dus evenals de algen en
de schimmels een onderdeel van de botanische
diversiteit, dus van de botanie, de plantkunde. Van
de zaadplanten zijn er 109 wettelijk beschermd en
staan er 530 op de Rode lijst van 2012.
De redactie
Tentoonstellingen
22 mei - 25 oktober
21 juni - 25 oktober
Beschermde planten
Flower Power Keramiek, VAK Delft
Activiteiten
12 en 13 september, 10.00 20 september,
10 oktober, 10.00 25 oktober, 10.00 12 december, 10.00 13 december, 12.00 -
17.00
14.00
11.30
17.00
19.00
17.00
uur
uur
uur
uur
uur
uur
Monumentenweekend
De twaalfde Van Itersonlezing
Plantenruilbeurs
Wetenschapsdag
Kerstmarkt
Kerstevent voor kinderen
21
Technische Boekhandel Waltman
Binnenwatersloot 33
2611 BJ Delft
Géén winkel met een franchiseformule bedacht door de formulemanager maar een
winkel die draait op vakkennis, goed advies, kwaliteit en persoonlijke service.
015-2123775
[email protected]
Wijnhandel-Slijterij André Klerks ~ Julianalaan 98
2628 BK Delft ~ telefoon: 015-2124263
Wilt u meer weten over wijn? Kijk dan eens op het net bij www.klerkswijnen.nl
TECHNISCHE BOEKHANDEL
altman B.V.
maandag:
12.00 - 16.30 uur
dinsdag - zaterdag:
10.00 - 16.30 uur
tot oktober, zondag:
12.00 - 16.30 uur
Zomer in de mooiste Hortus van Nederland.
De Botanische Tuin trekt duizenden toeristen, maar
ook de Delftenaar en Delvenaar weten ons te vinden.
De shop heeft momenteel de meeste gevarieerde
cadeautjes, beetje Delfts Blauw, beetje Vermeerparels, maar vooral is er ingekocht voor onze vaste
klanten. 145 Cadeaus... en voor iedereen is er een
keus. Neem familie en vrienden mee naar de Tuin
en de shop. Dat is een uitje in eigen stad. Ons
vrijwilligersteam is zo gastvrij en kan u wegwijs
maken in de tuin en een rondleiding geven in de
leukste shop van Delft. Voor kinderen is er weer
een nieuwe speurtocht en natuurlijk is daar een
verrassing aan verbonden als de antwoorden goed
zijn. Kinderspeelgoed uit Zweden, maar ook de
boekenhoek voor groot en klein is gevarieerd en
22
Wijnhandel-Slijterij André Klerks
MuseumShop
heel leerzaam en zo leuk. Heeft u zin om bij ons een
dagdeel te komen assisteren, mail me gerust.
Het cadeau van de maand is de handgeblazen
heksenbal uit Italië in helder, of koningsblauw
bellenblaasglas.
Kopje koffie of thee, uw cadeau apart en vooral
feestelijk ingepakt? Allemaal haalbaar en weet u, de
MuseumShop en de Botanische Tuin zijn 7 dagen per
week geopend.
Welkom en een gastvrij onthaal staat u allen te
wachten.
Tot ziens, Yoka Boshoff
ZOMERTJE?
Laat de tuin maar aan ons over!
Den Hoorn 070-3966690 www.hoveniervanderheijden.nl
Download