TU Delft Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin & Botanische Tuin Papyrus 2015, 2 zomer Interview met Bob Ursem Terug naar de natuur Biologie en muziek Water space invaders Papyrus Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin & Botanische Tuin TUDelft 2015, 2 zomer 2 Colofon Inhoud Redactioneel 3 Interview met Bob Ursem 4 Terug naar de natuur 8 Tomaat in de keuken 11 Verenigingsnieuws 12 De twaalfde Van Itersonlezing, aankondiging 13 De tiende Van Itersonlezing, Water space invaders 3 14 Biologie en muziek, 2. Natuur als inspiratiebron 17 Tuinnieuws 20 Beschermde planten 21 Tuinprogramma 21 MuseumShop 22 Bij de voorplaat Korenbloem (Centaurea cyanus), een wandplaat, nummer 41, uit de serie van Dodel-Port (1878-1883). De plaat toont de bloem in doorsnede. Lesley Robertson Bij de achterplaat Deel van de prachtige bloem van Pleione x ‘Stonechat’ met honingmerk. Gezien in de rotstuin van de Utrechtse Botanische Tuinen tijdens de excursie van 18 april. D.P.H. Papyrus is een uitgave van de Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin en de Botanische Tuin van de TU Delft. Papyrus verschijnt vier maal per jaar. De vereniging is opgericht 22 oktober 1997. De botanische tuin werd in 1917 in bedrijf gesteld als ‘Cultuurtuin voor Technische Gewassen’. Redactie: J.L.M. van Beveren, D.P. Hallewas (hoofdredacteur), H.G.J. Hirs, L.M. Stalenhoef en G.H. van der Veen, email redactie: [email protected]. Redactieadres: Hofeiland 23, 2614 TA Delft. Vormgeving en productie: Luuk Stalenhoef. Foto’s zonder bronvermelding zijn gemaakt door de hoofdredacteur. Artikelen zijn geschreven op persoonlijke titel. Druk: Druk. Tan Heck Delft. Vereniging van Vrienden: H.G.J. Hirs, secretaris, Obrechtrode 26, 2717 DD Zoetermeer, tel.: 079-3518542, email: [email protected]. Contributie: minimaal € 10 per jaar, over te maken op rekening NL21 INGB 0008 4561 99 t.n.v. Vrienden van de Delftse Botanische Tuin te Delft. Opzegging: schriftelijk of per email bij de secretaris. Botanische Tuin TU Delft: G.H. van der Veen, Julianalaan 67, 2628 BC Delft, tel.: 015-2782356, email: [email protected], website: www.botanischetuin.tudelft.nl De tuin is geopend van maandag tot en met vrijdag van 8.30 - 17.00 uur, op zaterdag van 10.00 - 17.00 uur en van mei tot en met september ook op zondag van 12.00 - 17.00 uur. De ingang is aan Poortlandplein 6 (schuin tegenover de kerk). De entree bedraagt € 4 voor volwassenen, € 2 voor kinderen van 5 tot en met 14 jaar en voor 65-plussers. Gratis toegang hebben kinderen tot 5 jaar, houders van de Museumkaart, de Rotterdam- of de Delftpas en Vrienden van de Delftse Botanische Tuin. Honden mogen er niet in. De MuseumShop is geopend maandag van 12.00 - 16.30 uur, dinsdag tot en met zaterdag van 10.00 - 16.30 uur. Van mei tot en met september ook op zondag van 12.00 - 16.30 uur. Poortlandplein 6, 2628 BM Delft, tel.: 015-2785696. Papyrus wordt gedrukt op FSC-papier. ISSN 1875-8282 Redactioneel Ons zeer gewaardeerde redactielid Jacintha van Beveren heeft de redactie verlaten. Haar bijdragen hebben het gezicht van Papyrus, sinds de nieuwe vormgeving in 2008, mede bepaald met interviews, verhalen over bezoeken aan buitenlandse botanische tuinen en het prachtige beeldmateriaal dat zij daaraan gepaard liet gaan. Waar wij een gewaardeerd redactielid kwijtraakten, zijn het Haagse Statenkwartier en Scheveningen een maatschappelijk betrokken artiest rijker geworden. De mangroves op de tuin zijn verhuisd naar het vijvertje in de grote kas, daar kunnen ze zich veel beter ontwikkelen. De kustbeschermende eigenschappen van deze plant zijn onderwerp van een onderzoeksproject van de TU en de Botanische tuin. Dichter bij huis blijken planten op onze dijken ook een nog nauwelijks onderkende, maar belangrijke factor te zijn in de verdediging tegen het water. De soortenrijkdom van de dijkgraslanden is door het gebruikelijke beheer veelal sterk verarmd. Bij onderzoek is gebleken dat wanneer het aantal soorten met 75% afneemt de kans op erosie kan verdubbelen. Dat de erosiebestendigheid bij een groter aantal soorten sterk toeneemt, komt door de aan een groter aantal soorten gekoppelde intensievere doorworteling (natuurbericht.nl). Dit nummer opent met een interview met Bob Ursem, de directeur van onze tuin. Zijn passies klimmen, reizen naar nog onbekende oorden en planten, hebben een stempel op zijn loopbaan gedrukt. Hij verzeilde daardoor tot hoog in de bomen van het nauwelijks gerepte oerwoud van Guyana tot ver in het ijsschotsengebied van Baffin Bay. Fred Struik behandelt de nieuwe belangstelling voor de natuur in de 19e eeuw. Wandelingen door de natuur zijn in die tijd een nieuw verschijnsel. In de tuinarchitectuur doet de Engelse landschapsstijl zijn intrede. Veel componisten hebben inspiratie aan de natuur ontleend. Die inspiratiebron is het onderwerp van Adriaan Fuchs in zijn serie over biologie en muziek. Water space invaders is de titel waaronder Gerard van der Velde de gevolgen behandelt van de dichte vegetaties van de Grote kroosvaren, een invasieve exoot, die zelfs kan blijven doorgroeien als andere waterplanten het afleggen. Een recept voor tomatensaus en een korte historische achtergrond van de tomaat is te vinden in ‘In de keuken’. Het Verenigingsnieuws bevat een verslag van de zeer geslaagde excursie naar de Utrechtse botanische tuinen. Vooral de rotstuin bovenop de fortgebouwen is daar een grote attractie. Daar staat ook de aankondiging van de 12e Van Itersonlezing, die wordt gegeven door prof. dr. Tinde van Andel, de schrijfster van onder andere het standaardwerk ‘Medicinale en rituele planten van Suriname’. In tuinnieuws komen we terug op de 10.000 inheemse plantensoorten die Nederland zou tellen volgens de aankondiging van de tentoonstelling ‘Beschermde planten’ in het vorige nummer. Dat aantal is onjuist, maar de werkelijkheid is zoals zo vaak toch iets gecompliceerder. Daan Hallewas 3 Interview met Bob Ursem Bob’s directiekamer waar we dit interview houden is nooit erg opgeruimd, maar staat nu ook nog deels volgestouwd met dozen en pakken. Het blijkt te gaan om het archief van de Rubberstichting, een organisatie die, evenals de botanische tuin zelf, door zijn illustere voorganger Van Iterson is opgericht. In de vele dozen, ingelijst plaatmateriaal, plaquettes en 15.000 glasnegatieven, schuilt unieke informatie over de rubbercultuur in de laat-koloniale tijd, die zelfs doorloopt tot in het Indonesië van Soekarno. Jeugd Bob is geboren in Utrecht (1957) en bracht zijn jeugd door in de Waterweg in De Bilt. Zijn school is de door Kees Boeke gestichte Werkplaats. Dat was voor hem een ideale omgeving waarin hij zich optimaal kon ontplooien. Hij leerde een heel zelfstandige koers te volgen op het biologische pad en bovendien organisatorische capaciteiten te ontwikkelen. Zijn vader was zeer in natuur geïnteresseerd, met name in de vogels. Vanaf zijn vroegste jeugd ging hij dus mee de natuur in. Zijn hart ging daarbij uit naar de planten. Naast het verzamelen van een grote kennis van de flora richtte hij zich vooral op groeivormen en het observeren van de samenhang van planten in vegetaties in relatie met bodem en fauna. Hij vroeg zich voortdurend af waar en waarom wat groeit op een bepaalde plek en wat de veranderingen in vegetaties zijn in verloop van de tijd. Bijvoorbeeld hoe de overgang van open heide in bos verloopt. Meten aan verschijnselen had daardoor bijna vanzelfsprekend zijn grote belangstelling, want 4 zo kon je dingen beter begrijpen. Lopend over de zandverstuiving kwam de vraag op hoe warm het eigenlijk wordt in en boven de top van het zand in de volle zomerzon. Meten dus. Het bleek wel 70º C te kunnen worden. Iets wat nog niemand eerder had vastgesteld. Dan volgde natuurlijk meteen de vraag hoe planten daarmee kunnen omgaan. Inzicht in deze gecompliceerde materie maakte ook dat hij bezorgd was over ontwikkelingen die bijzondere samenhangen kunnen aantasten. Dat kwam al vroeg tot uiting in activisme, bijvoorbeeld bij een plan om de Biltse Rading langs De Bilt door te trekken, dwars door een natuurgebied. Door het gesprek aan te gaan met provincie en gemeente kon dat plan worden gestopt. De druk op de natuur in de regio nam met het groeien van welvaart en bevolking echter steeds meer toe. Plannen om het nieuwe Academisch Ziekenhuis van Utrecht (AZU) te bouwen juist op de scherpe overgang van klei naar zand zouden een grote aantasting betekenen. De locatie langs de Tolakkerlaan, die in de late middeleeuwen is aangelegd op die scherpe overgang, had het karakter van een limes divergens. Een grens waar rijke vegetaties met grote biodiversiteit, gekoppeld aan beide soorten ondergrond, vlak naast elkaar liggen. Volgens onderzoek van de provincie, in een methodologisch niet erg sterk onderbouwd rapport, zou die vegetatie met een 7 gewaardeerd moeten worden, wat betekende dat er gebouwd zou kunnen worden. Nadere inventarisatie door Bob en kornuiten leidde tot een inhoudelijk goed gefundeerd rapport, waarin de waardering op een 9 uitkwam. De volgende confrontatie met gemeente en provincie draaide er uiteindelijk op uit dat het AZU naar het westen werd opgeschoven naar de plek waar het nu staat. Het gebied langs de Tolakkerlaan is behouden gebleven. Een extra argument in de discussie is zeer opmerkelijk. Het gaat om een vergeten, heel oud recht dat nog steeds geldig is. In de 13e eeuw verordonneerde de bisschop van Utrecht dat het landhuis Vollenhoven ten eeuwigen dage recht heeft om rechtstreeks op de Domtoren uit te zien. Tussen Vollenhove en de Domtoren dus geen AZU! Het open oog voor ontwikkelingen die de natuur bedreigden resulteerde al op zijn 12e in de oprichting van de natuurbeschermingsvereniging Groenekans Landschap. In de middelbare schooltijd ontwikkelde hij dat verder. In de afdeling van het IVN (Instituut voor Natuurbeschermingseducatie) die hij opricht, speelde hij al snel een bestuurlijke rol en net voor hij 16 werd trad hij toe tot het bestuur van het WNF, waar hij 26 jaar lid van zou blijven. Uiteraard ontplooide hij ook activiteiten binnen de KNNV. Op zijn 17e had Bob in WNF-verband bemoeienis met de strijd voor het behoud van de Okavangodelta in Botswana. Het is de grootste binnendelta ter wereld, die mede daardoor als reservaat is aangemerkt. Veel later in 2014 is het gebied aangeduid als UNESCO Werelderfgoed. Het was de duizendste toevoeging aan de Werelderfgoedlijst. Na de Okavango volgden onder andere de Ebrodelta in Spanje, de Olympos in Griekenland en de Karoo in Zuid-Afrika. Het laatste heeft hem nog een persoonlijke brief van Vorster, de toenmalige president van Zuid-Afrika, opgeleverd. Daarbij raakte hij in contact met National Geographic. Daaruit vloeide een expeditie per zeilboot naar het zeegebied ten noorden van New Foundland tussen Groenland en Canada voort. Tussen de ijsbergen bestudeerde hij daar het gedrag van bultruggen en later dwergvinvissen. Planten bleven hem echter trekken en daardoor belandde hij in tropisch Zuid-Amerika, waar hij aan zijn afstudeeronderwerp werkte. Daarbij wilde hij zijn drie grote liefdes op een wetenschappelijk zinvolle manier met elkaar verbinden: klimmen, reizen in nog onontgonnen ‘witte’ gebieden en, natuurlijk, planten. Het leidde tot een studie van houtpatronen van lianen in de nog ongerepte, onaangetaste Zuid-Amerikaanse jungle. Omdat lianen tot hoog in de bomen groeien, was het nodig om naar boven te klimmen. De studielocatie werd bepaald door naar luchtfoto’s te kijken. Daarvoor moest je in die tijd naar het ITC in Enschede. Op die foto’s waren bij bestudering in 3D bostypen en door vegetatie aangegeven kreken te zien. Het gekozen onderzoeksgebied lag op een punt waar drie bostypen bij elkaar kwamen. Groenhart/walaba-bos, Rechts: Boskamp met Hanneke Potters. Onder: Houtmonsters verzamelen in een Bauhinia-liaan. Studietijd Aan de Utrechtse universiteit studeerde hij biologie (tropische ecologie en tropische botanie), scheikunde en wat natuurkunde. In die tijd is hij als docent onder andere verbonden aan de universiteiten van Utrecht, Amsterdam (UVA) en Georgetown, Guyana. Ondertussen bleef hij zeer actief in het WNF, waar hij betrokken was bij het instellen van een walvisvangstvrije zone in de Indische Oceaan. 5 bos gekoppeld aan de tropische bodem lateriet en gemengd bos. Via de riviertjes en kreken van de luchtfoto’s werd het studiegebied met behulp van een kompas bereikt; het lag op 220 km van het dichtstbijliggende dorp. Samen met Hanneke Potters deed hij daar een jaar lang onderzoek. Ze woonden in een zelfgebouwde boshut. Boven in de hoge oerbomen werden circa 2500 lianen bemonsterd. In preparaten daarvan kon de houtontwikkeling worden bestudeerd. Dat leidde tot een standaard voor groeipatronen die nog steeds geldig is. De Amsterdamse periode Met dit onderzoek rondde hij in 1990 zijn studie af. Hij is toen gevraagd om de palmen in de Hortus Botanicus Amsterdam te inventariseren; daarvoor waren drie maanden werktijd voorzien. Het karwij kon in een maand worden geklaard en Bob deed het voorstel in de rest van de tijd en wat verlenging, de hele collectie te inventariseren. Dat gebeurde inderdaad en daarna is Bob gevraagd om de tuin als wetenschappelijk medewerker weer op de rails te zetten. Spoedig daarna werd hij plaatsvervangend directeur en in 1992 wetenschappelijk directeur. De toestand van de, in 1986 nog door het initiatief van burgers van sluiting geredde, Hortus was in die tijd rampzalig. De kern van iedere botanische tuin, de plantencollectie, verkeerde in zorgwekkende toestand. De kassen konden wegens het gevaar van vallend glas alleen met een helm op worden betreden en de grote kas was geheel ontoegankelijk. Op het terrein lagen ongesaneerde olietanks van de verwarmingsinstallaties. Als rotte kiezen staken de funderingen van de voormalige kolenopslag uit de grond. De helft van het gebied was een totale puinhoop. De gebouwen waren dichtgespijkerd. En dat was niet het enige. In en tussen het bestuur van de vriendenvereniging en het stichtingsbestuur bestonden grote onenigheden. De bestuurlijke ervaringen in stichtingen als KNNV en WNF opgedaan, kwamen hier buitengewoon 6 goed van pas. Meteen aan het begin vroeg hij het stichtingsbestuur en het verenigingsbestuur om gezamenlijk een lijst van wensen voor de tuin op te stellen. Daaruit werden vervolgens prioriteiten gekozen. Bestuur en vereniging namen het project oranjerie op zich. Bob de rest. Na de 10 jaar die Bob zich had gegeven, waren zijn projecten af, maar de oranjerie wachtte nog steeds op voltooiing. Bij zijn afscheid mocht Bob de voltooiing van de oranjerie symbolisch in ontvangst nemen. Met steun van de gemeente was het uiteindelijk toch gelukt om de restauratie rond te krijgen. Een belangrijke ontdekking was de bibliotheek van de Hortus. Die werd ingepakt in dozen achterin de sterk vervallen oranjerie aangetroffen, onder buitengewoon slechte omstandigheden. Samen met Kees Gnirrep van de afdeling Bijzondere collecties van de UVAbibliotheek is er een inventaris van gemaakt. De boeken zijn gerestaureerd, en veel van de gestolen platen konden worden teruggevonden. Zo lag er de oudste catalogus van planten, opgesteld door de eerste directeur van de Hortus, Johannes Snippendaal, uit 1648. Die bevat vooral voor medici belangrijke planten, want Snippendaal is een van de grondleggers van de farmacie. Daar lag ook de zogenaamde Moninckx-atlas bestaande uit 420 aquarellen, die in opdracht van Huydecoper en Commelin (de oprichters van de Hortus) tussen 1686 en 1709 werden vervaardigd, voornamelijk door Jan en Maria Moninckx. De atlas is nu in zijn geheel op internet toegankelijk. Andere voorbeelden zijn de twaalfdelige Hortus Malabaricus (1678-1693) en het werk van Rumphius (1678) over de planten van Ambon. Een ware schatkamer dus! In 2000 waren de Amsterdamse doelen bereikt. Zo was de palmenkas uit 1912 gerestaureerd en de nieuwe drieklimatenkas gebouwd en gevuld. De tuin staat voor het publiek en het bestuur weer op de kaart. Een van de onderwerpen in de drieklimatenkas is het Kaapse 'fynbos’, dat Bob als nieuwe specialisatie voor de Hortus bedacht. Dat lag voor de hand, want de tuin beschikte van oudsher, al in de periode van de VOC en de WIC, over een collectie planten die daaruit afkomstig is. Het is een vegetatie met een zeer grote biodiversiteit, onder andere gekenmerkt door Protaceae. Bob vertelt over de bijzondere leefomstandigheden van de Welwitschia mirabilis, die ook in de kas te zien is. Een ‘levend fossiel’ dat in het Kaapse ‘fynbos’ en op bergtoppen groeit in zeldzame gebieden waar kortstondige mistregen voorkomt. Hij deed zes jaar onderzoek aan Proteaceae, in het bijzonder Welwitschia mirabilis, onder andere om de problemen met het kweken van deze soort op te lossen. Schimmelinfecties spelen daarbij een belangrijke rol. Ook in de natuur in Namibië maken die dat er nauwelijks voortplanting plaatsvindt. De planten die er groeien staan grotendeels oud te worden, sommige zijn al 1500 jaar! Horticultuur is daarom een belangrijke voorwaarde voor het behoud van deze soort. Relevant is in dat verband ook zijn onderzoek naar het plotseling ineenstorten van populaties van zilverproteabomen (Protea argentea), zowel in botanische tuinen als in de natuur. Oorzaak van dit verschijnsel blijkt een plotselinge schimmelinfectie met Aspergillis niger (zwartroetschimmel). Daardoor sterven de planten in twee tot maximaal drie weken af, ongeacht hun leeftijd. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de schimmel optreedt wanneer de bladeren min of meer permanent nat zijn. Infectie wordt voorkomen door de vochtigheid te beperken tot 15 à 20 minuten. Om dat te bereiken heeft Bob voor de drieklimatenkas een speciaal windklimaat bedacht. De Protea’s groeien daardoor weelderig in Amsterdam en dat is daarmee een unieke plek in Europa! Amsterdam was niet de enige hortus in Nederland die het in het eind van de 20e eeuw moeilijk had. Om de problematiek breder aan te pakken nam Bob het initiatief tot de oprichting van een vereniging van botanische tuinen, de NVBT, die in 1998 werd opgericht met Bob als voorzitter. De Delftse periode Na de Amsterdamse hortus waren er voor Bob drie mogelijkheden: Wageningen, Utrecht of Delft. Utrecht leek veel op een voortzetting van het soort werk dat hij op dat moment deed in Amsterdam. Bovendien waren er geen mogelijkheden voor onderzoek. Ook Wageningen bood weinig mogelijkheden voor onderzoek. Bovendien heerste er een geheel andere cultuur. Delft biedt de meest interessante kansen. Er moest in en om de tuin wel veel gebeuren, maar de plantencollectie, bijvoorbeeld de gembers, was ook in de jaren dat het minder goed ging, behoorlijk in stand gehouden, ondanks ernstige bedreigingen, vooral in de tweede helft van de 80-er jaren. Bijzonder was dat Delft de enige tuin ter wereld is waar de collectie bestaat uit nuttige, technisch toepasbare planten, ‘Cultuurtuin voor Technische Gewassen’. Dat was hij op zijn vele reizen en bezoek aan zeer veel botanische tuinen nog nooit tegengekomen. Bij een kennismakingsgesprek maakten Karel Luyben en Hens ten Hoopen duidelijk dat hij geheel vrij zou zijn om zijn onderzoek vorm te geven. Dat was buitengewoon aantrekkelijk en de positionering van de tuin was een goede uitdaging. Tijdens een weekje zeilen besloot hij dat het Delft zou worden. Bob’s eerste grote verbazing bij de Delftse tuin was de grote onzichtbaarheid, de onbekendheid van de tuin. Onderzoek werd er niet meer gedaan en de spirit was eruit geraakt. In de afgelopen tien jaar is er een algeheel revival tot stand gekomen. De kassen zijn gerenoveerd en opnieuw ingericht. Een nieuwe entree vergroot de aantrekkingskracht van de tuin enorm. Er zijn weer toekomstplannen, zoals de rotstuin en nieuwe kassen. Bij zeer veel Delftenaren, burgers, stadsen universiteitsbestuurders, is de tuin een begrip geworden en in het onderwijs heeft de tuin een vaste plek veroverd. Zeker niet het minst belangrijk is het onderzoek waarin de tuin en de planten daarin weer een grote rol spelen. Gezien de hierboven geschetste belangstellingen van Bob, ligt het voor de hand dat hij zich als een vis in het water voelt bij het sterk interdisciplinaire karakter van het onderzoek. Van medisch gebruik van Taxol tot het afvangen van fijnstof in tunnels en operatiekamers, mangrovebos als kustverdediging en bouwen met gebruikmaking van levende bomen. Het heeft geleid tot een pakket van meer dan twintig patenten, op zeer uiteenlopende terreinen en een internationaal gezichtsbepalende plek in biotechnologisch onderzoek. Daan Hallewas 7 De Romantiek De Romantiek was ten dele een reactie op het leefklimaat dat in de industrialiserende steden de toon zette. Dat was hardvochtig, troosteloos, monotoon, vervreemd van de natuur. Zich daartegen verzettend, wilde de Romanticus ‘Terug naar de natuur’. Die wekte bij hem emoties van ontzag voor de schepping, van vrede en troost bij de aanblik van een landelijk tafereel, maar ook gevoelens van nietigheid in een majestueus berglandschap. Daarvan is de wandelaar op het hier afgebeelde schilderij van Caspar David Friedrich een voorbeeld. Hij verwijlt op een zandstenen rotspunt van de Kaiserkrone, een berg in Saksen. Daar beleeft hij de natuur in haar overweldigende totaliteit. Doordat wij hem op de rug zien, kunnen wij zijn blik overnemen. De schoonheid en onbegrensdheid ervan onderstrepen hoe kwetsbaar en eenzaam hij is. De dichte, zwevende nevel doet hem denken aan het mysterie van het bestaan. De natuur weerspiegelde zijn zieleroerselen. Ver vóór de komst van trein, fiets en auto, werd er wat áf gelopen: naar de kerk, de markt, het klooster, naar familie, met de muziek of met een processie mee. Een bos ging je alleen in, als je hout moest kappen of eikels voor de varkens en bosvruchten wilde verzamelen. Of je jaagde er op vogels en hazen. Wie een pelgrimstocht ondernam, die legde wél een lange afstand af. Maar meestal bleef je dichtbij huis want de natuur was huiveringwekkend en duister. In het berglandschap huisden draken, monsters en andere onheilspellende wezens. Inwoners van Parijs bijvoorbeeld haalden het echt niet in hun hoofd, om eens een wandelingetje door de bossen van Fontainebleau te gaan maken. Maar daarin kwam in de jaren 1840 een keer. Een lumineus idee Verbijsterd keken jachtopzieners toe hoe daar een onverlaat, in het holst van nacht, zich door dit woud een weg baande. Zij hielden hem staande. Tot hun stomme verbazing stelden zij vast dat hij een pot blauwe verf meezeulde. Zij vroegen wie hij was en wat hij daar uitspookte. “Claude-François Denecourt is mijn naam. Met deze blauwe verf breng ik kleine, blauwe pijltjes op de bomen aan. Die wijzen de richting aan om te voorkomen dat mensen verdwalen. Ze geven hen moed om dieper het bos in te trekken...”. Hij vertelde de boswachters dat hij dit werk alleen ’s nachts deed, bang als hij was dat mensen hem voor gek zouden verklaren. Vastberaden zette hij zijn snode plannen voort. Hij voorzag de bomen niet alleen van blauwe richtingwijzers, maar ging over tot het publiceren van ‘indicateurs’. Dat waren wandelgidsen. De mooiste trajecten die hij voor de wandelaar had bedacht, liet hij daarin op kaarten afdrukken. 8 De routes voorzag hij van verschillende kleuren. Hij verkocht ze op het pas geopende treinstation van Fontainebleau-Forêt. De reizigers die daar arriveerden, hoopten in de bossen op verhaal te komen. Onder hen waren veel arme boeren die in fabrieken, de bouw en in kolenmijnen werkten. Smerig-zwarte rook verziekte hun leefomgeving, cholera-epidemieën zaaiden er dood en verderf. Juist hun vervreemding van de natuur maakte dat zij haar gingen waarderen als nooit te voren. Denecourt’s lumineuze idee kwam niet zomaar uit de lucht vallen. De tijd was er rijp voor, de tijd van de Romantiek (1760-1850). Deze naam heeft overigens niets te maken met wat men nu in het dagelijks spraakgebruik ‘romantisch’ noemt. Sensitiviteit De toenemende ontvankelijkheid voor de natuur werd op allerlei gebied manifest. Zo selecteerde de botanist William Curtis voor zijn - ook nu nog bestaande Curtis’ Botanical Magazine (1787) dié botanische illustraties die het gevoel van de lezer voor het exotische en het sublieme prikkelde. En Beethoven schreef: “Niemand kan de natuur liefhebben zoals ik dat kan. Mijn slechte gehoor stoort me hier helemaal niet. In de natuur, lijkt elke boom met me te praten, zeggende: Heilig, Heilig!”. Natuurenthousiasten gingen rond het Lake District op zoek naar ‘beauties’. Dat waren varens, de één nog buitenissiger dan de andere. Mensen staken elkaar aan met het orchidelirium, een ware rage naar deze zo flamboyante bloem. Een ander legde, teruggekomen van een adembenemende tocht door de Alpen, thuis een rotstuin aan. Weer anderen trokken diep de bossen in. Al wandelend deden zij er leerzame ervaringen op, ook over planten en bomen. Dat wekte bij hen belangstelling voor de botanie. Dus stopten zij, bij het voorbereiden van hun wandeltocht, niet alleen een routeplanner, maar ook een flora, een boek om planten in te drogen, een vergrootglas, notitieboekje, determineertrommel en een zakmes in hun tas. Botanie was nu niet meer het exclusieve domein van apothekers en andere deskundigen, zij democratiseerde. Formele tuinaanleg in diskrediet De Romantiek bracht ook grote veranderingen in de tuinkunst. De klassieke Italiaanse en Franse tuinaanleg stelde het beheersen, het in toom houden en het ondergeschikt maken van de ongetemde natuur centraal. Met als resultaat strakke, rechte paden, geschoren hagen, regelmatig aangelegde vijvers en kanalen, bomen in het gelid, geometrische bloemperken, knoop- en spiraalvormige perkornamentiek en arabeske patronen in buxus. Dit alles volgens een streng geometrisch en symmetrisch patroon. Maar in de Romantiek raakte deze klassieke, stijve, formele tuinaanleg in diskrediet. Volgens de romantici gaven de formele Italiaanse en Franse tuinen blijk van een logisch-rationele kijk op de natuur, van een miskenning van het gevoel. Zij zagen in de geometrische benadering van de Franse tuinstijl een kunstgreep, een bewijs hoezeer de onverbrekelijke, intuïtieve en gevoelsmatige eenheid van mens en natuur verloren was gegaan. Heel wat tuinarchitecten in Frankrijk, Engeland, Duitsland, België en in ons land schakelden ten tijde van de Romantiek over op wat de Engelse landschapsstijl ging heten. In Nederland werden het Vondelpark, de begraafplaats Zorgvliet (Amstelveen), Park Sonsbeek, Wilhelminapark (Utrecht) en het park rond Slot Zeist in deze stijl ontworpen. 9 De Engelse landschapsstijl Deze architecten kozen voor een tuin met een meer authentieke, natuurlijke uitstraling, met natuurlijke (dus) organische vormen - geen rechthoekige vlakverdeling, geen symmetrie - kronkelende lanen, uitbundig bloeiende borders, hoge bomen en waterpartijen. Gesnoeide bomen bevrijdden zij van hun keurslijf. Engelse landschapstuinen kenmerkten zich ook door grote open ruimten met glooiende grasvelden. Edwin Budding, een Engelse ingenieur, vond in 1830 een werkmiddel uit dat daar echt niet bij gemist kon worden. De grasmaaier. Deze architecten namen in hun landschapsontwerpen als blikvanger vaak schilderachtige ruïnes op. Want de romanticus had een ware passie voor geschiedenis. De afgebrokkelde muren, torens die met klimop begroeid waren, de resten van een waterput, de door vele voetstappen uitgesleten drempels maakten het levensverhaal van de mensen die daar ooit woonden voor hem tastbaar, invoelbaar. Voor de historie van de mens had hij net zo’n passie als voor de historie van de natuur. Historie der natuur Het natuurbeeld van de romantici was ook in ander opzicht bijzonder. Hoe bijzonder wordt duidelijk als je dat vergelijkt met de natuurbeschouwing van de botanisten Carolus Linnaeus en Stephen Hales. Carolus Linnaeus bekeek in zijn Systema naturae (1735) de natuur als een verzameling die wacht op systematische indeling en ordening. Zijn tijdgenoot Stephen Hales behandelde in zijn ‘Vegetable Staticks’ (1727) de natuur alsof zij een machine is (zie Papyrus - 2015, 1 voorjaar, p. 6-8). Dus was hij vooral uit op het ontleden, het uit elkaar halen van planten, tot in de kleinste onderdelen aan toe. Beiden vroegen zich af ‘uit welke onderdelen is de natuur samengesteld, hoe is zij samengesteld en opgebouwd’. Daarentegen hadden denkers uit de Romantiek als Johann Wolfgang von Goethe en Jean-Jacques Rousseau - alle twee bevlogen botanisten vooral oog voor het geheel, voor de natuur als scheppingseenheid. In hun visie was de natuur één groot organisme waarin alle vormen van leven met elkaar verbonden zijn. Dus richtten zij hun aandacht vooral op de verbindingen in dat geheel. Bijvoorbeeld relaties tussen planten en dieren en hun omgeving. Daarmee liepen zij vooruit op het huidig ecologisch denken. De meesten onder hen - Johann Gottfried Herder bijvoorbeeld zagen die verbindingen in wat mens en natuur 10 verbindt: beide zijn organismen met een levensverhaal, met een geschiedenis. Hun vraag werd ‘hoe hebben die twee zich ontplooid, hoe zijn zij geworden wat ze nu zijn, wat verbindt deze organismen met voorbije generaties’. Voor antwoorden gingen zij op zoek naar sporen die mens en natuur achterlieten, dus naar hun ontstaansgeschiedenis, hun evolutie. Deze zoektocht had grote gevolgen voor de latere ontwikkeling van de wetenschap (der botanie): organisme, historie en evolutie werden daarin kernbegrippen. Daarvan geven wij drie voorbeelden. Als eerste de evolutietheorie, dus de natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie van het (planten)leven en voor de verscheidenheid van levende organismen op aarde (Charles Darwin). Als tweede de erfelijkheidstheorie. Daarin staat het doorgeven van erffactoren van het ene naar het andere organisme centraal (Gregor Mendel). Diens leer legde de basis van de moderne wetenschap van het veredelen van planten. Het derde voorbeeld betreft de evolutionaire morfologie. Daarvan was Ernst Haeckel een belangrijke grondlegger. Hij stelde dat de morfologie niet beperkt mocht blijven tot het louter beschrijven van organismen - mensen, dieren, planten - zoals ze nú zijn, maar zich vooral zou moeten bezig houden met het verklaren van hun ‘vormwording’ gedurende het evolutionair proces. Deze zoektocht ten tijde van de Romantiek naar de levensverhalen van mens en natuur droeg er in hoge mate toe bij dat kennis van de levende natuur binnen het grote gebied van de kennis der natuur een aparte, duidelijk herkenbare plaats ging innemen. Om die te markeren reserveerde in 1802 Jean-Baptiste Lamarck, botanist en evolutionist, voor deze nieuwe discipline de naam ‘Biologie’. Fred Struik Bij de afbeeldingen 1. Claude François Denecourt. 2. Denecourt’s Routeplanner ‘Guide du voyages dans le palais et la forêt de Fontainebleau’ uit 1839, door de bossen van Fontainebleau, bij Parijs. 3. In blauw: voetpadnummer 6 Les Gorges d’Apremont. 4. ‘Wanderer über dem Nebelmeer’, door Caspar David Friedrich, 1818, Kunsthalle Hamburg. 5. Lilium nepalense, in Curtis’ Botanical Magazine. 6. Grasmaaier, 1850. Bron: An Encyclopaedia of Gardening by J.C. London. In de keuken tomaat Linnaeus (1753) beschrijft de plant als Solanum lycopersicum. De naam Lycopersicon, wolfsperzik, kreeg de tomaat in 1694 van Joseph Pitton de Tournefort. Op dat moment was de tomaat in Europa al anderhalf tot twee eeuwen bekend. Mogelijk was het Cortés die zaden van de vrucht uit Midden-Amerika meenam, na de verovering van de Azteekse stad Tenochtitlan (Mexico City) in 1521, waar de vrucht in de drijvende tuinen rond de stad groeide. De naam tomaat reisde mee naar Spanje en later naar de rest van Europa. De naam is afkomstig van het Azteekse woord tomatl uit het Nahuatl, de taal die door de Azteken werd gesproken. De Italiaanse arts en botanist Mattioli schrijft in 1544 in een kruidboek over de plant en vermeldt dat de vrucht kan worden gegeten als een aubergine, gestoofd in olijfolie en gekruid met peper en zout. Het oudste kookboek dat recepten voor tomaten geeft, dateert uit 1692, het is gepubliceerd in Napels. Sindsdien heeft de tomaat zich een karakteristieke, niet meer weg te denken, positie verworven in de Zuid-Europese en vooral de Italiaanse keuken. Het heeft nog lang geduurd voordat de tomaat ook bij ons een plek in de keuken vond. In Betje de Goedkope Keukenmeid van 1850 wordt de vrucht, evenals overigens de aubergine nog niet genoemd. Tomatensaus Deze saus is voor veel dingen geschikt: om er gehaktballetjes in te garen, bij pasta te presenteren, om te combineren met scampi of schorseneren, te gebruiken als onderlaag op de pizzabodem, of om prei in te stoven. Het loont om een behoorlijke hoeveelheid te maken, omdat de saus prima in porties kan worden ingevroren. Snij een kilo of meer zoete rijpe tomaten in grove blokken, verwijder daarbij de harde aanzet van de stelen. Doe ze in een ruime pan en voeg toe: enkele ansjovisfilets, wat cayennepeper of een stukje chilipeper, zwarte peper, zout, enkele lepels kippenfond of een bouillonblokje, een paar tenen knoflook, enkele grof gesneden sjalotten of een grote ui, een paar laurierbladen, wat maggiblad, een stukje schil van ingelegde zoute citroen, wat limoensap, eventueel wat witte wijn. Wat de ingrediënten betreft is veel variatie mogelijk. De zoute citroen en het limoensap bepalen wel het eigen karakter van deze saus. Maar ook wanneer die door gewone citroen worden vervangen is het resultaat een lekkere saus. Breng alles aan de kook en laat zachtjes pruttelen tot de helft is verdampt. Haal de laurierbladen eruit en pureer met de staafmixer. Extra pit is te krijgen met wat extra limoensap. Daan Hallewas 11 Zondag 20 september, 14.00 uur, in Collegezaal A van het Kluyverlaboratorium, Julianalaan 67, 2628 BC Delft. Zaal open vanaf 13.00 uur. Bioprospectie in Suriname in de 17e eeuw Verenigingsnieuws Voorjaarsexcursie: Botanische Tuinen in Utrecht Het was die zaterdag 18 april in Utrecht een goed excursieweertje met een strak blauwe lucht en een stralende zon, alleen op het terras bij de fraaie entree bleek de wind nogal fris. Versterkt door de koffie/thee/gebak werden de 20 deelnemers in twee groepen verdeeld en door de gidsen Lisa en Esher over het uitgebreide terrein van Fort Hoofddijk rondgeleid. Vanwege de tijd moesten we ons beperken tot de tropen en de rotsen. Onze groep begon na een korte wandeling langs moerassen, bamboebossen en waterpartijen in de tropische kassen. Daar was het met 21 graden niet tropisch heet, maar toch warmer dan buiten. De natuurlijk aangelegde kassen gaven onverwachte doorkijkjes in het Zuid-Amerikaanse regenwoud van lianen, papaya’s, bromelia’s, orchideeën en allerlei bloeiende tropische klimmers. Een automatische sproeier zorgde dat naast de vegetatie ook sommige Delftenaren flink nat werden. De rondleidster gaf op een prettige manier uitleg over het onderzoek en de bijzonderheden van dit interessante stukje in glas verpakte natuur. De prachtig aangelegde Utrechtse rotstuin die rond en op het oude fort Hoofddijk met 2100 ton rotsblokken uit de Ardennen was gevormd, gaf de bezoekers het gevoel van een echte bergwandeling. Er moest namelijk af en toe flink geklommen worden in deze misschien wel grootse rotstuin van Europa! De grote variëteit aan rotsplanten, deels al in bloei, was een genot voor iedereen en een uitdaging voor de echte plantenliefhebbers. Al met al een voorproefje voor onze eigen Delftse rotstuin, waarvan de plannen al in een vergevorderd stadium zijn. 12 De Delftse Hortusdag 2015 Het weer, dat was tijdens de Hortusdag het belangrijkste onderwerp. Dezelfde voorbereidingen, organisatie en inspanningen leverden door het fraaie weer vorig jaar het record aantal van 850 bezoekers op. Dit jaar kwamen we door al die variaties op regen, van miezer tot echte buien, niet verder dan 180 bezoekers. Toch waren er ook 13 nieuwe leden te verwelkomen. Een groeizaam weertje grapten de optimisten, terwijl de kwekers zorgelijk uitkeken naar de schaarse stoere plantenliefhebbers die hun slag wilden slaan. Soms prezen zij luidkeels hun gewassen aan. Met succes, want er werden toch nog aardig wat tasjes met planten de tuin uitgesjouwd. Gelukkig was het in de grote patiotent, onder de grote parasols en in de Oranjerie droog genoeg voor gezellig snuffelen bij de vele stands en kramen. De natuurorganisaties, tuinondernemers en kwekers vormen na al die jaren bijna een grote familie. Uitrusten bij de bar en op het terras en genieten van de gebakken lekkernijen, onderwijl ervaringen en folders uitwisselend, het hoort er allemaal bij. Dit jaar bleven de Nijmeegse ezeltjes thuis op stal, maar gelukkig reed het populaire stoomtreintje voor de kinderen weer zijn rondjes. Soms eenzaam in de regen en weemoedig fluitend op zoek naar klantjes. We bedanken alle deelnemers en bezoekers. We gaan er van uit dat het volgend jaar beter weer is, want we gaan natuurlijk door. Hans Hirs door prof. dr. Tinde van Andel In de 17e en 18e eeuw maakte de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een ongekende bloeiperiode door op gebied van handel, wetenschap en kunsten. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) beheersten de handel in specerijen, slaven en plantageprodukten. De recent opgerichte botanische tuinen van Leiden en Amsterdam vroegen scheepsartsen en chirurgijns of zij in de nieuwe koloniën op zoek wilden gaan naar exotische planten. Niet alleen kon de documentatie van medicinale planten in deze verre oorden helpen om de tropische ziekten onder het VOC- en WIC-personeel te behandelen, de onbekende gewassen konden ook rekenen op grote belangstelling van een opkomende generatie botanische wetenschappers en verzamelaars van exotica. Suriname kwam in 1667 in Nederlandse handen. Vrij snel hierna kwam de vraag van botanische tuinen of er vanuit deze nieuwe kolonie wat planten opgestuurd konden worden. Welke soorten kwamen als eerste vanuit Suriname naar Nederland en waarom? Hoe kunnen we dat vandaag de dag nog achterhalen? Het antwoord ligt in de schatkamer van Naturalis. Hier bevindt zich de eerste natuurhistorische collectie uit Suriname. Prof. dr. T.R. (Tinde) van Andel werd geboren in Sorengo (Zwitserland) in 1967 en is gespecialiseerd in de Etnobotanie, de relatie tussen mensen en planten in heden en verleden. Haar promotieonderzoek handelde over plantgebruik door Indianen in Guyana. In 2005 begon zij met een studie naar medicinale en rituele planten van Suriname en in 2009 kreeg zij een NWO-Vidi-beurs om een vergelijking te maken tussen plantgebruik in Suriname en West- en Centraal Afrika. Tijdens dit onderzoek besteedde zij veel aandacht aan plantgebruik in de 17e en 18e eeuw, ten tijde van de trans-Atlantische slavenhandel. Per 1 mei is zij aangesteld door Naturalis Biodiversity Center als buitengewoon hoogleraar Etnobotanie aan de Universiteit Wageningen. Ischnosiphon arouma (Marantaceae). Van de stengel van deze plant vlechten de Indianen manden. 13 Water space invaders 3 hoe exotische soorten onze wateren binnendringen Nieuw is de invloed van de klimaatverandering die veroorzaakt wordt door toenemende opwarming onder andere door toegenomen kooldioxide in de atmosfeer. Dit betekent dat koudwaterdieren en -planten het minder goed gaan doen ten opzichte van warmwaterdieren en -planten. Effecten zijn te verwachten op zowel inheemse soorten, exoten, als de zogenaamde klimaatschuivers die met het klimaat opschuiven. De tolerantie voor de temperatuur is af te leiden uit het klimaat in het verspreidingsgebied waar ze vandaan komen, uit veldwaarnemingen en -metingen en ook uit laboratoriumexperimenten. Als voorbeeld kan het succes van de Grote kroosvaren (Azolla filiculoides) in onze sloten en vaarten dienen. Deze uit Noord- en Zuid-Amerika afkomstige plant kleurt in de nazomer en herfst de wateren rood. De varentjes drijven op het water als kroos maar steken net boven het wateroppervlak uit waardoor ze kroos kunnen overwoekeren. De wortels hangen in het water waaruit ze voedingsstoffen zoals nitraat en fosfaat kunnen opnemen. De delen die aan de lucht zijn blootgesteld nemen kooldioxide uit de lucht op voor de fotosynthese. Het bijzondere aan dit plantje is dat ze in symbiose leven met een cyanobacterie (vroeger werden cyanobacteriën blauwwieren genoemd). Deze cyanobacterie, Anabaena azollae genaamd, kan stikstof uit de lucht fixeren en doorgeven aan de plant. Dit is 14 een belangrijke aanpassing, want wanneer nitraat in het water verbruikt is kan de plant nog steeds doorgroeien, omdat deze nu alleen nog maar fosfaat nodig heeft dat in onze wateren rijkelijk voorhanden is. Dit vermogen hebben andere planten niet, zodat de Grote kroosvaren kan blijven doorgroeien als bij andere waterplanten de groei is gestopt door gebrek aan nitraat. Het geslacht Azolla heeft soorten in de tropen, subtropen en in gebieden met een gematigd klimaat. De Grote kroosvaren is daarom sterk in opmars door opwarming van het water. De reden dat de Grote kroosvaren vooral in de herfst en najaar sterk naar voren komt is dat dan het water voldoende opgewarmd is voor een sterke groei van deze plant. Proeven met kooldioxide laten zien dat de Grote kroosvaren beter groeit wanneer het CO2gehalte stijgt. De door de kooldioxide verlaagde zuurgraad (pH) in het water van 8,5 naar 6,5 stimuleert alleen maar tot verdere groei. De Grote kroosvaren kan zeer dichte vegetaties vormen waardoor al het licht wordt onderschept en de waterkolom geen licht meer ontvangt. Ook wordt hierdoor de uitwisseling van zuurstof via het wateroppervlak verhinderd, wat leidt tot zuurstofgebrek voor waterdieren. Bij het afsterven van de Grote kroosvaren komt een grote hoeveelheid stikstof vrij en ontstaat zuurstofgebrek op de bodem door rotting, waardoor zuurstof verbruikt wordt. Ander probleem met deze plant is dat ze bij massaal voorkomen de doorstroming van water verhinderen en roosters bij stuwen kunnen verstoppen. Voor ongewervelde dieren en vissen zijn verzilting, uitdroging, watertemperatuur, zuurstof, detritus (rottend plantenmateriaal, organische stof) en plantaardig en dierlijk voedsel van belang. De invloed die verschillende exotische dieren kunnen uitoefenen is sterk verschillend. Zoals eerder vermeld kan er een bottom-up of een top-down invloed zijn. Top-down-invloed op ecosystemen wordt uitgeoefend door predatoren (rovers). Sommige van deze rovers kunnen grotere prooien aan dan de inheemse soorten. Een goed voorbeeld van een catastrofe veroorzaakt door een grote rover is het uitzetten van Nijlbaars in het Victoriameer, met desastreuze gevolgen voor de vele soorten veel kleinere cichliden, zoals beschreven is door Tijs Goldschmidt in het boek ‘Darwins Hofvijver. Een drama in het Victoriameer’. Er zijn ook Nederlandse voorbeelden. De Noord-Amerikaanse brul- of stierkikker (Lithobates catesbeianus) kan erg groot worden, is zeer luidruchtig en heeft een grote bek. Hij kan daardoor zelfs andere kikkers, kleine zoogdieren en vogels opeten. Bij dergelijke soorten kan ook kannibalisme optreden als andere prooien verdwenen zijn en zo ontstaat er een zeer eenzijdig ecosysteem. De Brulkikker is daarom in Nederland na ontdekking stelselmatig uitgeroeid. Een ander voorbeeld is het verschijnen van de Amerikaanse zonnebaars (Lepomis gibbosus) in gerestaureerde vennen. Deze vis is zeer populair als aquariumen vijvervis en wordt daarom veel gekocht. De vennen die geleden hebben onder verzuring worden gerestaureerd door de bij verzuring opgehoopte onverteerde laag plantenmateriaal te verwijderen met het oogmerk de oorspronkelijke flora en fauna terug te krijgen. Dit kost een ton per ven. Aquariumliefhebbers gooien kennelijk zonnebaarzen in deze vennen, die oorspronkelijk visloos waren, met alle gevolgen van dien. Zo verdwijnen de larven van de Knoflookpad (Pelobates fuscus), een zeldzame inheemse beschermde soort, en verder de ongewervelde dieren in de magen van deze zonnebaarzen. De zonnebaarzen planten zich in de gerestaureerde vennen voort als konijnen omdat de zandige kale bodem heel geschikt is om broedkuilen te graven. Het ondiepe water warmt bovendien snel op hetgeen ideale omstandigheden schept voor de voortplanting. Ook bij deze soort ontstaat een zeer eenzijdig ecosysteem dat geheel veroorzaakt wordt door deze vis. Bestrijden is zeer moeilijk. Soms wordt hiervoor het gehele ven drooggelegd, de vissen verwijderd en de bodem bedekt met een één meter dikke laag zand om te voorkomen dat de eieren uitkomen. Dit brengt weer nieuwe kosten met zich mee. Een betere oplossing zou zijn de handel in zonnebaarzen aan banden te leggen. Er zijn natuurlijk niet alleen ecologische effecten van de invasies door exoten. Bestrijding ligt zeker voor de hand voor exoten die economische schade toebrengen of een gevaar vormen voor de volksgezondheid. Muskusrat (Ondatra zibethicus) en Beverrat (Myocastor cyopus), respectievelijk afkomstig uit Noord- en Zuid-Amerika, ondergraven onze dijken en worden daarom vooral in Nederland bestreden. Dit kost vele miljoenen euro’s per jaar. Een andere bedreiging is dat de nieuwkomers ziekten met zich meedragen die voorheen niet in ons land voorkwamen of dat ze dit mogelijk maken zodra de ziekte binnenkomt. Een voorbeeld is het binnenkomen van de Aziatische tijgermug (Stegomyia picta, voorheen Aedes picta genaamd) in Nederland in 2005 met lucky bamboo in containers uit China en oude autobanden uit de Verenigde Staten. De larven van deze mug kunnen zich in kleine waterplasjes in de open lucht ontwikkelen, zoals regenwater in gieters, kommen, drink- en plantenbakken, oude autobanden etc. De Tijgermug kan vele ziekten overbrengen op mensen en dieren, onder andere West-Nijlvirus, dengue, Chikungumyakoorts en hartworm. Deze ziekten zijn in Nederland nog niet geconstateerd, maar in Italië werd eerst de Tijgermug geconstateerd, ingevoerd via oude autobanden, waarna de mug zich enorm kon verspreiden. Vervolgens werd via een persoon met West-Nijlvirus de ziekte overgebracht naar de mug en brak de ziekte in Italië uit. Dit heeft al tot een 15 dode geleid. Via de autobanden is in ons land ook de Amerikaanse rotspoelmug (Aedes atropalpus) meegekomen, maar deze soort schijnt niet erg veel ziektes over te brengen. Het monitoren van de ontwikkelingen in het veld is belangrijk omdat bij kleine populaties nog kan worden ingegrepen indien noodzakelijk. Bij het elimineren moet men er wel zeker van zijn dat er geen individuen of populaties gemist worden. Daartoe kan men de wateren met netten en dergelijke bemonsteren, wat echter een zeer bewerkelijke methode is, met weinig zekerheid dat de soorten die in lage dichtheden voorkomen niet gemist worden. Momenteel kan een ander wapen in de strijd geworpen worden, namelijk het zogenaamde Environmental DNA (EDNA). Daarbij volstaat een watermonster dat gefilterd wordt. Waterdieren laten namelijk DNA achter in het water via cellen in slijm, schubben, uitwerpselen etc. Met de tegenwoordige technieken kan de aanwezigheid op die manier effectief worden vastgesteld, zelfs als de soort in zeer lage dichtheden voorkomt. De methode wordt al toegepast maar het zal nog even duren voordat de methode overal voor alle soorten gebruikt kan worden. Wat betreft het beheer van onze wateren is er veel wetgeving en zijn er vele organisaties mee bezig. Zo kennen we Natura 2000, waarbij het behoud en herstel van de biodiversiteit voorop staat, en de Kaderrichtlijn Water van de EU die de ecologische kwaliteit van de wateren bewaakt. Sinds enkele jaren is er ook een Team Invasieve Soorten dat valt onder de Nederlandse Voedsel en Waterautoriteit (NVWA) van het Ministerie van Economische Zaken actief, die het beleid met betrekking tot exoten moet bepalen en tevens kan beslissen of er maatregelen genomen moeten worden. De zeevarende naties aangesloten bij de International Maritime Organization (IMO) hebben bovendien een verdrag ondertekend, waarbij zeevarende schepen verplicht een installatie aan boord moeten hebben om ballastwater te ontdoen van organismen. In de Verenigde Staten zijn de schepen verplicht hun ballastwater op zee te lozen en te vervangen door zeewater alvorens de haven binnen te lopen. Verder bestaat er wetgeving om de handel in bepaalde exoten te verbieden of is er een invoerverbod en voorlichting voor het publiek. De wettelijke maatregelen worden steeds meer vanuit de EU geregeld, maar de afzonderlijke landen kunnen andere maatregelen treffen naar gelang de plaatselijke risico’s. Bovendien wordt van soorten 16 waarvan verwacht wordt dat ze problemen gaan opleveren een risico-analyse uitgevoerd gebaseerd op wat er over de soort bekend is uit de literatuur, uit andere gebieden en het oorspronkelijke gebied, ten einde vroegtijdig te kunnen voorspellen of de soort in ons land voor problemen gaat zorgen. Bovendien wordt voor soorten waarvan bekend is dat ze mogelijk ook in ons land kunnen binnendringen een zogenaamde horizonscanning uitgevoerd ten einde voorbereid te zijn en preventiemaatregelen te kunnen uitvoeren. De ontwikkelingen houden gelijke tred met de wereldhandel en mobiliteit. De ontwikkelingen gaan razendsnel en elk jaar worden weer nieuwe soorten gemeld. Voor ecologen zijn deze invasies grootschalige experimenten waaruit veel kan worden geleerd over fundamentele ecologie. De natuur verandert voor uw ogen. Helaas zijn niet alle soorten een verrijking, maar leidt dit ertoe dat onstabiele, hoog dynamische ecosystemen ontstaan met een juist veel geringere soortenrijkdom. Het motto is “morgen is het weer anders”. Tot slot wijs ik nog op interessante literatuur over het onderwerp. Onlangs verscheen een handig overzicht van de problemen aan de hand van vragen, voor wie het geen probleem is om Engels te lezen, namelijk Daniel Simberloff (2013), ‘Invasive species, What everyone needs to know’, Oxford University Press. In het Nederlands is een veldgids voor exoten verschenen, geschreven door Rob Leewis et al. (2013), ‘Veldgids exoten’, KNNV-uitgeverij. Een handig boekje om snel invasieve waterplanten te herkennen is geschreven door J.L.C.H. van Valkenburg (red.) (2014), ‘Invasieve waterplanten in Nederland, Veldgids 2e editie’, uitgegeven door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Ook op het internet is zeer veel informatie te vinden. Gerard van der Velde Bij de foto’s 1. en 2. Grote kroosvaren (Azolla filiculoides). 3. NoordAmerikaanse brulkikker (Lithobates catesbeianus). Foto: Wikimedia Commons, Simon Pierre Barrette. 4. Muskusrat (Ondatra zibethicus). Foto: Wikimedia Commons, Simon Pierre Barrette. 5. Aziatische tijgermug (Stegomyia picta). Foto: Wikimedia Commons, James Gathany. Biologie en muziek 2. Natuur als inspiratiebron In de eerste bijdrage over Biologie en muziek werd het woord natuur, als zodanig en in samenstellingen, al veelvuldig gebruikt. Maar wat is ‘natuur’ nu eigenlijk? De Dikke van Dale geeft als definitie “Wat de mens om zich heen ziet en wat beschouwd wordt als nog niet door de mens gewijzigd”. Een andere zou kunnen zijn: ‘Natuur is alles op aarde, wat niet - direct of indirect - door mensenhand of -hoofd is en nog wordt gemaakt’. Vóór de komst van de mens op aarde was dus alles natuur, zowel de levende natuur als de levenloze natuur. Op zich zal de komst van de mens als levend wezen, dat wil zeggen als biologische soort met een eigen soortnaam, die na verdergaande evolutie uiteindelijk tot Homo sapiens is geworden, daaraan aanvankelijk weinig veranderd hebben. Maar geleidelijk bleek die mens in staat gereedschappen en gebruiksvoorwerpen te maken, die er toe leidden, dat de mens als jager, visser of ‘verzamelaar’ (van voedsel) veranderde in boer of landbouwer, die met werktuigen ordening aanbracht en ging ‘organiseren’. Dat was het begin van wat men nu met het woord ‘cultuur’ aanduidt. Cultuur kan men dus omschrijven als ‘Alles wat door menselijk denken en doen is ontstaan en nog ontstaat’. Wat wij als natuur beschouwen is dat slechts in zekere mate. Van ongerepte natuur is in Nederland (en grote delen van Europa) geen sprake meer. Als we over een landschap spreken, is dat gewoonlijk een cultuurlandschap, dat wil zeggen een door de mens gestructureerd geheel, waarin alleen de levende have van planten en dieren ‘natuurlijk’ zijn. Dat geldt voor akkers en weidegronden, maar ook voor bos en heide. Wat er leeft is natuur; de aanleg en het onderhoud ervan en het ingrijpen erin (de ‘structurering’) behoren tot de cultuur. Elke Wageninger kan U zeggen, dat landbouw en veeteelt slechts denkbaar zijn door cultuurmaatregelen, zoals ploegen, eggen, zaaien, oogsten, enz. Ook natuurbescherming en natuurbehoud zijn - het klinkt paradoxaal - cultuurmaatregelen, vooral gericht op het behoud van soortenrijkdom van plant en dier in het (cultuur)landschap. In de vorige bijdrage kon men lezen wat Natura Artis Magistra betekent. De natuur is echter niet alleen de leermeesteres van de kunst, maar veel meer: voor welhaast iedereen in onze sterk geordende en gestructureerde maatschappij is wandelen of fietsen in de vrije natuur een belangrijke vorm van recreatie (een woord dat ‘herschepping’ betekent!). De natuur - zowel de levende als de levenloze - is daarbij een belangrijke bron van inspiratie en dat zeer in het bijzonder wel voor de beoefenaren van beeldende kunsten: schilderkunst (met verwante grafische kunsten), de dichtkunst en de muziek. De muziek neemt daarbij een bijzondere plaats in: er is niet één, maar er zijn vele scheppende en uitvoerende kunstenaars nodig om tot muziek te geraken: eerst zijn er de lieddichters of tekstschrijvers (librettisten bij opera’s); hun liederen of teksten kunnen door componisten worden getoonzet tot een partituur, een muziekstuk, dat - vaak onder leiding van een dirigent - door uitvoerende musici tot klinken wordt gebracht. Al deze musici kunnen door de natuur in meer of mindere mate worden geïnspireerd: 1 17 Kader 1. Uit een brief van 12 september 1825 van Franz Schubert aan zijn broer Ferdinand: Mittags … bestiegen wir den zwar nicht hohen, aber die allerschönste Aussicht gewährenden Nonnenberg. Man übersieht nämlich das hintere Salzburger Thal. Dir die Lieblichkeit dieses Thales zu beschreiben, ist beinahe unmöglich. Denke Dir einen Garten, der mehrere Meilen im Umfange hat, in diesem unzählige Schlösser und Güter, die aus den Bäumen heraus- oder durchschauen, denke Dir einen Fluß, der sich auf die mannigfaltigste Weise durchschlängelt, denke Dir Wiesen und Aecker, wie eben so viele Teppiche von den schönsten Farben … und … stundenlange Alleen von ungeheueren Bäumen, dieses Alles von einer unabsehbaren Reihe von den höchsten Bergen umschlossen, als wären sie die Wächter dieses himmlischen Thals, denke Dir dieses, so hast Du einen schwachen Begriff von seiner unaussprechlichen Schönheit. Vertaling: ‘s Middags ... beklommen we de, wel niet hoogste, maar wel het allermooiste uitzicht biedende, Nonnenberg. Men overziet vandaar namelijk het achterste deel van het Salzburger dal. Je de lieflijkheid van dit dal te beschrijven is bijna onmogelijk. Denk je een tuin in, die vele kilometers lang is, met daarin talloze burchten en landhuizen, die tussen de bomen te zien zijn, denk aan een rivier, die met velerlei bochten door het dal slingert, denk aan weiden en akkers als even zovele tapijten van de mooiste kleuren … en urenlange alleeën van kolossale bomen, en dit alles door een onafzienbare rij van de hoogste bergen omgeven, alsof ze de bewakers van dit hemelse dal zouden zijn, denk je dit alles in, dan heb je enig idee van zijn onbeschrijfelijke schoonheid. Kader 2. De liefde voor de natuur van Abbado blijkt ook uit het volgende: geboren in Milaan ergerde hij zich steeds weer aan het welhaast ontbreken van bomen in die stad. Toen hij na 18 jaar zijn functie als chef-dirigent in 1986 neerlegde, zwoer hij dan ook daar nooit meer te zullen terugkeren, tenzij daar tenminste 90.000 bomen zouden worden geplant. In 2012 heeft hij zich één keer laten ‘ompraten’ door Daniel Barenboim, om daar toch nog eenmaal een concert te leiden, waarin Barenboim zou optreden. Na Abbado’s overlijden verzamelde zich een duizendkoppig publiek op het plein voor de Scala in Milaan om het stadsbestuur ertoe te bewegen alsnog aan die wens van hem tegemoet te komen. Na een paar dagen al werd toegezegd, dat de bomen er zouden komen! 18 de lieddichter/tekstschrijver, de componist, de dirigent, tot de uitvoerenden (orkesten, zangkoren, solisten) kunnen een ‘eigen op natuurlijke emoties gebaseerde kleur’ aanbrengen. Onder hen vindt men beroemde componisten en dirigenten, maar ook vele anderen, die zich op een of andere wijze met muziek bezighouden of daarvoor belangstelling hebben. Er volgen vier voorbeelden, die dit illustreren: een componist (Schubert), een dirigent (Abbado), een zangeres (Elizabeth Watts) en een kunstenares met muzikale belangstelling! Frans Schubert (afb. 1) - die we later als de grondlegger van de liederencultuur zullen leren kennen - geeft in vele geschriften blijk van zijn grote bewondering voor de natuur. Bekend zijn vooral geworden de brieven aan zijn broer Ferdinand, waarin hij bijna extatisch over zijn wandelingen in de natuur uiting geeft (zie kader 1). 2 De bijnaam ‘il giardiniere’ dankte de vorig jaar overleden dirigent Claudio Abbado (afb. 2) waarschijnlijk aan het feit, dat hij een buitenhuis met een grote tuin bezat op Sardinië, waar hij zich na de sluiting van het muziekseizoen gaarne terugtrok om zich voor te bereiden op zijn directies in het volgende seizoen. Het zou echter ook een metafoor kunnen zijn voor iemand, wiens werk o.a. bestond uit het ‘snoeien, schaven en boetseren’ van zijn musici, om een zo goed mogelijk resultaat te verkrijgen (zie verder kader 2). De Engelse sopraan Elizabeth Watts (afb. 3) gaf vorig jaar in het Concertgebouw een recital, getiteld De nachtegaal en de roos. En - zoals in een volgende bijdrage zal blijken -­ zijn dat nu juist Kader 3. Er is een anekdote van een antropoloog, die in Lesotho de sociale structuur van bepaalde bevolkingsgroepen bestudeerde. Toen hij na enige tijd het vertrouwen van de bevolking had gekregen, nodigden ze hem op zeker moment uit met hen mee te zingen, waarop hij reageerde met ‘Sorry, maar ik kan niet zingen’! Stomme verbazing! En daarna: ‘U kunt toch práten..’! En dan vervolgt de antropoloog: ‘Gelukkig vroegen ze me niet of ik dan maar mee wilde dansen; als ik had gezegd, dat ik ook dat niet kan, nu, ik zou hun antwoord al geweten hebben’. 3 het meest bezongen dier en de meest bezongen plant in de wereld van de muziek! Merkwaardig is ook - let maar eens op! -, dat in zeer vele opera’s van vele componisten verwijzingen naar de natuur voorkomen, waarbij namen van planten en dieren expliciet worden genoemd. Natuur blijkt dus vaak een inspiratiebron voor muziek. De ansichtkaart met Die Schöpfung van Haydn (afb. 4) laat je zien dat ook het omgekeerde voorkomt: muziek kan op haar beurt inspiratiebron zijn voor ‘natuur’: een partituur met tekst in drie talen, met een boom, en vele bloemen en vruchten; in de afbeelding valt veel te ontdekken! Iedereen weet wel wat muziek is, maar hoe definieert men muziek? De kortste definitie luidt: ‘Muziek is georganiseerd geluid’, en kan zijn: a. Vocaal: aangezien de mens, net als alle andere zoogdieren, stembanden heeft, kan hij, net als zij, geluid voortbrengen, o.a. zingen. Dát hij zingen kan, is dus ‘natuur’, maar wát hij zingt is normaliter door menselijk denken/doen ‘georganiseerd’ geluid, of wel ‘muziek’, en dus - volgens de eerder gegeven definitie - ‘cultuur’. b. Instrumentaal: dus ‘cultuur’. Aangezien vocale muziek (dus zingen) niet van muziekinstrumenten gebruik maakt, maar wordt voortgebracht door de menselijke stem, kan iedereen in principe zingen. Zingen behoort in de evolutie van de mens wellicht tot de 4 oudste uitingsvormen. Bij natuurvolkeren speelt zingen nog altijd een belangrijke rol als communicatiemiddel (zie kader 3). Het ‘muzikale’ zingen is uiteraard voorbehouden aan hen, die zich daar door jarenlange oefening en studie (bijvoorbeeld aan een conservatorium) op toeleggen. Dat laatste geldt niet minder voor instrumentalisten; slechts weinigen bereiken daarin een niveau, dat in de concertzaal klinkt. In de volgende bijdrage zal verder op de grote invloed van de natuur (met name de levende natuur!) op de muziek worden ingegaan. A. Fuchs Bij de afbeeldingen 1. Franz Schubert (1797-1828), schilderij van Wilhelm August Rieder. 2. Claudio Abbado (1933-2014). 3. Elizabeth Watts (1979). 4. Haydn’s Die Schöpfung verzinnebeeld door Ilse Bollacher-Paret, naar een libretto gebaseerd op de bijbeldelen Genesis en Psalmen en het gedicht Paradise Lost van John Milton. 19 Tuinnieuws Rode lijstproject Het mooie voorjaar is begonnen en dat is goed te zien in de Botanische Tuin. Alle planten zijn flink gegroeid en bloeien momenteel (eind mei) volop. Het levert hele mooie plaatjes op om te fotograferen en te bewonderen. Door het lekkere weer en de feestdagen van de afgelopen tijd is het bezoekersaantal al flink toegenomen. Dit geeft ons een goed gevoel! We zijn en blijven dan ook druk bezig om de tuin mooi te onderhouden voor de rest van het seizoen en voor de tuinevenementen die er weer aankomen, zodat de tuin een warm welkom biedt. Kuipplanten Nu het voorjaar is begonnen, is het tijd om de kuipplanten naar buiten te brengen, zodat ze kunnen genieten van de eerste lentezonnestralen. We hebben de kuipplanten een beetje vertroeteld: ze zijn in vorm gesnoeid en bemest, zodat ze mooi kunnen groeien en bloeien. Hiermee maken de kuipplanten samen met de diverse planten en bomen in de rest van de tuin een mooi plaatje. Beschermde planten / Rode lijstproject Er is hard gewerkt om de tentoonstelling Beschermde Planten op te bouwen. U kunt die bekijken in de Oranjerie. Op posters staat tekst en uitleg over de tentoonstelling en er draait een video. De planten zelf staan bij het Rode lijstplantenproject in een rij nieuwe plantenbakken in een afgeschermde kooi in de tuin, zodat de vogels er niet bij kunnen komen. 20 Vrijwilligers Mensen met passie voor planten, interesse in technische toepassingen en een hart voor de tuin, vormen het vrijwilligersteam! In de afgelopen jaren is er veel bereikt, zoals het opzetten en onderhouden van de Middentuin met eetbare planten en de verfplanten in de Thematuin. Kapucijners en de kolen zijn het thema van dit jaar. De vrijwilligers bieden daarnaast de helpende hand bij het reguliere onderhoudswerk. Het vrijwilligersteam is een compact team van acht mensen en er melden zich nog steeds mensen aan, die we ook goed kunnen gebruiken! De frisse buitenlucht en de mooie planten en bloemen vormen dan ook de ideale werkplek. Kom eens praten als u belangstelling hebt om mee te werken. Pascal van der Waarden Plantendokter Elke laatste vrijdag van de maand is er van 14.00 tot 15.00 uur (behalve in december) spreekuur, naast de MuseumShop. Met uw planten met beestjes of planten die er niet normaal uitzien kunt u daar terecht. Ook met een foto van de zieke plant bent u welkom. Onze gediplomeerde hoveniers geven advies hoe de beestjes of de ziekten het beste biologisch bestreden kunnen worden. Het consult is gratis. Graag wijzen we nog een keer op de tentoonstelling in de Oranjerie. De pracht van de planten op de Rode lijst is daar in beeld gebracht op tien fraaie panelen, vergezeld door veel interessante informatie. De gele monnikskap bijvoorbeeld is zo giftig dat zijn sap in de prehistorie werd gebruikt op pijlpunten. De tweede helft van de Latijnse naam van het rood peperboompje luidt mezereum, dat slaat op de dodelijke gevolgen als je veel van de plant eet. Bekender is het effect van de wolfskers (Atropa belladonna) waarvan het sap, in de ogen gedruppeld, verleidelijke verwijde pupillen veroorzaakt. In de aankondiging van de tentoonstelling in het vorige nummer wordt gesproken van 10.000 inheemse plantensoorten. Dat getal heeft commentaar opgeleverd. In strikte zin is het ook onjuist. Maar zoals zo vaak ligt het wat gecompliceerder. De juiste stand van zaken is te vinden in R. van der Meijden (et al.), 1995, ‘Botanische diversiteit in Nederland: de getallen’. De planten, waartoe de zaadplanten, de vaatcryptogamen (onder andere de varens en de paardestaarten) en de mossen worden gerekend omvatten bijna 2000 soorten. Daarvan maken de zaadplanten met circa 1400 het grootste deel uit. Tot de botanische diversiteit rekenen ze verder ook de algen, met circa 4200 soorten, de schimmels, wolfskers gele monnikskap waaronder circa 3500 soorten macrofungi, een onbekend maar zeer groot aantal microfungi en 633 korstmossen. Het totaal aantal soorten dat ze onder de botanische diversiteit rekenen bedraagt inderdaad meer dan de 10.000, nog afgezien van het grote, maar onbekende, aantal microfungi. De zaadplanten vormen dus evenals de algen en de schimmels een onderdeel van de botanische diversiteit, dus van de botanie, de plantkunde. Van de zaadplanten zijn er 109 wettelijk beschermd en staan er 530 op de Rode lijst van 2012. De redactie Tentoonstellingen 22 mei - 25 oktober 21 juni - 25 oktober Beschermde planten Flower Power Keramiek, VAK Delft Activiteiten 12 en 13 september, 10.00 20 september, 10 oktober, 10.00 25 oktober, 10.00 12 december, 10.00 13 december, 12.00 - 17.00 14.00 11.30 17.00 19.00 17.00 uur uur uur uur uur uur Monumentenweekend De twaalfde Van Itersonlezing Plantenruilbeurs Wetenschapsdag Kerstmarkt Kerstevent voor kinderen 21 Technische Boekhandel Waltman Binnenwatersloot 33 2611 BJ Delft Géén winkel met een franchiseformule bedacht door de formulemanager maar een winkel die draait op vakkennis, goed advies, kwaliteit en persoonlijke service. 015-2123775 [email protected] Wijnhandel-Slijterij André Klerks ~ Julianalaan 98 2628 BK Delft ~ telefoon: 015-2124263 Wilt u meer weten over wijn? Kijk dan eens op het net bij www.klerkswijnen.nl TECHNISCHE BOEKHANDEL altman B.V. maandag: 12.00 - 16.30 uur dinsdag - zaterdag: 10.00 - 16.30 uur tot oktober, zondag: 12.00 - 16.30 uur Zomer in de mooiste Hortus van Nederland. De Botanische Tuin trekt duizenden toeristen, maar ook de Delftenaar en Delvenaar weten ons te vinden. De shop heeft momenteel de meeste gevarieerde cadeautjes, beetje Delfts Blauw, beetje Vermeerparels, maar vooral is er ingekocht voor onze vaste klanten. 145 Cadeaus... en voor iedereen is er een keus. Neem familie en vrienden mee naar de Tuin en de shop. Dat is een uitje in eigen stad. Ons vrijwilligersteam is zo gastvrij en kan u wegwijs maken in de tuin en een rondleiding geven in de leukste shop van Delft. Voor kinderen is er weer een nieuwe speurtocht en natuurlijk is daar een verrassing aan verbonden als de antwoorden goed zijn. Kinderspeelgoed uit Zweden, maar ook de boekenhoek voor groot en klein is gevarieerd en 22 Wijnhandel-Slijterij André Klerks MuseumShop heel leerzaam en zo leuk. Heeft u zin om bij ons een dagdeel te komen assisteren, mail me gerust. Het cadeau van de maand is de handgeblazen heksenbal uit Italië in helder, of koningsblauw bellenblaasglas. Kopje koffie of thee, uw cadeau apart en vooral feestelijk ingepakt? Allemaal haalbaar en weet u, de MuseumShop en de Botanische Tuin zijn 7 dagen per week geopend. Welkom en een gastvrij onthaal staat u allen te wachten. Tot ziens, Yoka Boshoff ZOMERTJE? Laat de tuin maar aan ons over! Den Hoorn 070-3966690 www.hoveniervanderheijden.nl