Gek geboren of gemaakt? De forensische psychiatrie en de Nederlandse rechtspraak tussen 1880 -1930 Julia Loth 3838242 17-1-2014 Universiteit Utrecht 1 INLEIDING 3 DE ONTWIKKELING VAN DE FORENSISCHE PSYCHIATRIE 6 EEN NIEUWE WETENSCHAP PSYCHIATRIE EN STRAFRECHT 6 9 HET GEDACHTENGOED BINNEN DE FORENSISCHE PSYCHIATRIE 13 OORZAKEN VAN GEESTELIJKE AANDOENINGEN EN CRIMINALITEIT TWEEZIJDIGHEID VAN BESCHAVING ABNORMAAL EN NORMAAL IN DE FORENSISCHE PSYCHIATRIE FOUCAULT EN DE FORENSISCHE PSYCHIATRIE 13 14 15 16 DE FORENSISCHE PSYCHIATRIE IN BRANDSTICHTINGSZAKEN 18 DE THEORIE ACHTER BRANDSTICHTING MARRETJE MOONEN PETRONELLA ‘T WALDERVEEN JANNETJE SLOT DE PSYCHIATRIE IN DE RECHTSZAAL 18 19 20 21 22 DE FORENSISCHE PSYCHIATRIE EN DE NEDERLANDSE RECHTSPRAAK TUSSEN 1880-1930 24 LITERATUURLIJST 26 SECUNDARE LITERATUUR PRIMAIRE LITERATUUR 26 27 2 Inleiding Vandaag de dag is de belangstelling voor psychologie een trend in de Nederlandse samenleving. De universiteiten stromen over van de psychologiestudenten; om die reden is op de studie psychologie een numerus fixus geplaatst. Het taboe op psychische tekortkomingen is verdwenen. Men kan tegenwoordig in veel gevallen zonder schaamte vertellen dat hij of zij bij een psycholoog loopt. Deze vrije kijk op psychologie en geestesziekten is van de laatste tijd. Het vak psychologie is nog betrekkelijk jong. In Nederland bestond er in de eerste helft van de negentiende eeuw nog nauwelijks medische zorg voor krankzinnigen.1 Altijd heeft de wetenschappelijke en maatschappelijke legitimiteit van de psychologische professie ter discussie gestaan.2 Het begrip psychologie kent allerlei facetten en subdisciplines. Zo’n subdiscipline is forensische psychologie. Forensische psychologie belangrijk in de Nederlandse samenleving. Deze tak van psychologie richt zich op het vaststellen van de ontoerekeningsvatbaarheid van verdachten en voorziet in de psychologische ondersteuning van veroordeelden in TBS-klinieken. Regelmatig komen TBSklinieken en hun werkwijzen in opspraak. In media en politiek worden vragen gesteld over de effectiviteit van deze klinieken, bijvoorbeeld als TBS-ers niet terugkeren van verlof. Het nieuws over de bouw van een TBS-kliniek wordt door buurtbewoners vaak met grote verontwaardiging ontvangen. Om een beter beeld te krijgen van de problematiek rondom toerekeningsvatbaarheid en forensische psychologie is het nodig om de ontstaansgeschiedenis van deze fenomenen te onderzoeken. Hierdoor kunnen we de aard en de positie van forensische psychologie in het Nederlandse rechtssysteem beter begrijpen. Tevens hoop ik met dit onderzoek meer licht te werpen op het nature/ nurture-debat dat een belangrijk deel uitmaakt van de manier waarop wij onze samenleving inrichten. Waar wetenschappers en onderzoekers rond de jaren zeventig geloofden dat vooral opvoeding en omgeving een grote rol spelen in de vorming van de mens, komt men nu door groeiend inzicht in de rol van lichamelijke factoren alsmede genetische bepaaldheid en erfelijkheid terug van deze ideeën. Door mijn onderzoek te richten op forensische psychologie aan het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw, hoop ik een beter beeld te krijgen van de positie van de toenmalige psychologie in het nature/nurture debat in verband met criminaliteit. Ik wil laten zien dat discoursen door de tijd heen veranderen en ik hoop een bijdrage te leveren aan het debat. 1 2 H. Oosterhuis en J. Slijkhuis, Verziekte zenuwen en zeden (Rotterdam 2012) 37. Ibidem, 37. 3 Om mijn onderwerp af te bakenen, heb ik mijn onderzoek gericht op de forensische psychiatrie in Nederland. Daarnaast beperk ik me tot de tijdsperiode van 1880 tot 1930. Ik heb voor deze tijdperiode gekozen omdat aan het eind van de negentiende eeuw de psychiatrie zich als universitaire studie heeft ontwikkeld. Daarnaast ontstond rond deze tijd een nieuwe manier van denken in de strafrechtelijke politiek, waarin de bescherming van de maatschappij tegen criminaliteit centraal stond.3 Deze nieuwe houding in het strafrecht werd door medici aangegrepen om te pleiten voor meer invloed van de psychiatrie in de strafrechtspleging en in de behandeling van gestoorde criminelen.4 De hoofdvraag in dit onderzoek luidt dan ook : In hoeverre is de forensische psychiatrie van invloed in de Nederlandse rechtspraak van 1880 tot 1930? Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden, moet er eerst antwoord worden gevonden op drie deelvragen, die in aparte hoofdstukken aan de orde komen. In het eerste hoofdstuk wil ik de opkomst van de forensische psychiatrie behandelen, door de vraag te stellen: ‘Hoe ontwikkelde de forensische psychiatrie zich in de negentiende en begin twintigste eeuw?’. In het tweede hoofdstuk komt de tweede deelvraag aan bod: ‘Hoe dachten forensische psychiaters over geestesstoornissen en misdaad?’. En in het derde hoofdstuk wil ik de invloed van het psychiatrisch gedachtengoed in de rechtszaal onderzoeken, door de vraag te stellen: ‘Hoe ver strekte de invloed van de forensisch psychiatrisch gedachtengoed in het strafrecht?’. Over het onderwerp forensische psychiatrie is in Nederland genoegzaam gepubliceerd, waarbij de meeste publicaties ontwikkelingsgeschiedenissen zijn. Deze beschrijven de ontwikkeling van de forensische psychiatrie waarbij de nadruk op de verschillende raakvlakken tussen recht en psychologie ligt en welke spanningen de opkomst van psychologie in de rechtszaal mee zich meebracht. Deze denkwijze wordt tevens de ‘sociologie van beroepen’ genoemd, dit is een denkwijze die de opkomst van forensische psychiatrie ziet als een machtsstrijd tussen psychiatrie en recht.5 Een andere opvatting is die van Michael Foucault. Foucault stelt dat de opkomst van de psychiatrie niet ten koste ging van de macht van het recht, maar dat deze twee beroepen zij aan zij werkten. In zijn boeken ‘Discipline and Punishment’ (1975) en ‘Madness and Civilisation’ (1964) stelt Foucault dat er een verandering optreedt in de behandeling van criminelen. Lijfstraffen voor criminelen worden vervangen door straffen en behandelingsmethodes die zich meer op controle van het individu richten, waarbij behandeling en verbetering van de persoon van belang waren. Door deze nieuwe manier van straffen stelt Foucault dat lichaam en geest bloot werden gesteld aan Oosterhuis, Verziekte zenuwen en zeden, 210. Ibidem, 211. 5 S. A. Skålevåg, ‘The matter of forensic psychiatry: an historical enquiry’, Medical History 50, 49. 3 4 4 toezicht en disciplinair ingrijpen6. De focus op totale controle op lichaam en geest zorgt ervoor dat er professionalisering optreed in het straffen van criminelen. Psychiaters en maatschappelijk werkers worden ingezet in het strafproces, waardoor hun macht toeneemt. Deze verandering van de aard van het straffen wordt als beschaafder gezien. Foucault verwerpt echter het idee van vooruitgang en het verlichtingsideaal van steeds humanere straffen. Straffen zijn volgens hem niet humaner geworden. Foucault stelt dat de nieuwe manieren die zijn ontwikkeld voor het straffen van criminelen efficiënter en succesvoller zijn om macht uit te oefenen op het individu.7 De methode die ik voor dit onderzoek heb gebruikt, is de discursieve methode. In deze methode staat het onderzoek naar discoursen centraal, waarbij een discours wordt gezien als een denksysteem, dat wordt gedefinieerd door een groep van typische disciplines en een gedeelde methodologische oriëntatie binnen een bepaald tijdperk.8 De bronnen zullen worden onderzocht op aanwezige machtsverhoudingen en politieke lading. De discoursanalyse als methode is geschikt omdat ik een onderzoek doe naar hoe er in de forensische psychiatrie eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd gedacht over abstracte begrippen als misdaad en geestesziekte. Om dit te onderzoeken heb ik enkele medische handboeken en brandstichtingszaken uitgekozen. Bij het lezen van medische handboeken is het van belang om te kijken naar hoe psychologen en medici gekte definieerden en welke symptomen zij toeschreven aan bepaalde ziektes. Daarnaast is het van belang om na te gaan welke behandelingsmethoden voor geestesziektes werden voorgeschreven. Medische handboeken zeggen veel over het denken over geestelijke stoornissen maar weinig over in hoeverre de psychiatrische denkbeelden van invloed waren op het Nederlandse rechtssysteem. Om de derde deelvraag te beantwoorden, zal ik drie brandstichtingszaken onderzoeken. De zaken van Petronella t’ Walderveen en Jannetje Slot komen uit het Noord-Hollands Archief. De zaak van Marretje Moonen werd uitgegeven in een boekje. Ik heb voor brandstichtingszaken gekozen omdat zij illustreren hoe psychiaters werden ingezet om te beoordelen of de verdachten krankzinnig waren of niet. P. Spierenburg,’ Punishment, Power, and History: Foucault and Elias’, Social Science History 28 (2005) 612. M. Leezenberg en G. de Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (Amsterdam 2012) 258. 8 A. Arcangeli, Cultural History, a Concise Introduction ( Oxon 2012) 46. 6 7 5 De ontwikkeling van de Forensische Psychiatrie In dit hoofdstuk zal ik de opkomst van de forensische psychiatrie behandelen. De ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis daarvan kan worden gezien als ontmoeting van het strafrecht en de psychologie, waarbij in de loop van de tijd een verandering in de invulling van het strafrecht en de forensische psychiatrie plaatsvindt. Daarnaast is er spanning zichtbaar tussen een meer naturebenadering van krankzinnigheid tegen over een meer nurture - benadering. Waarbij nature focust op een geboren aanleg en biologische factoren als oorzaken van krankzinnigheid, terwijl nurture de nadruk meer legt op omgevingsfactoren als oorzaken van krankzinnigheid, zoals opvoeding, welstand en samenleving.. Als we naar de opkomst van de psychiatrie en psychiatrische instellingen kijken, is het haast onmogelijk om de Verlichting buiten beschouwing te laten. De Verlichting heeft een grote rol gespeeld in de totstandkoming van onze huidige opvattingen over krankzinnigheid en de behandeling daarvan. In deze periode werd er een breuk gemaakt met het Middeleeuwse denken over krankzinnigheid; in dit denken werden geestelijke aandoeningen gezien als symptomen van bezetenheid en demonie.9 In het nieuwe denken van de Verlichting veranderde de opvatting over geestesziekte. Verlichte filosofen zoals John Locke hebben de basis gelegd voor de empirische wetenschap, die berustte op waarnemingen. Deze verwetenschappelijking van het denken over het denken leidde ertoe dat men waanzin niet meer zag als iets bovennatuurlijks, maar als een tekort aan ratio in de geest van de krankzinnige. Waanzin werd niet meer gezien als een van buitenaf komende demonische invloed die uitgedreven moest worden, maar als een afwijking die verankerd was in het individu zelf en waarvan de oorzaak lag in individuele omstandigheden en levensgeschiedenis.10 Krankzinnigheid werd in het verlichtingsdenken verklaarbaar en daardoor behandelbaar.11 Een nieuwe wetenschap Een belangrijk punt in de forensische pyschiatrie is de publicatie van L’uomo delinquente in 1876 door de Italiaanse hoogleraar psychiatrie Cesare Lombroso. Hierin werd het fundament gelegd voor een crimineel-antropologische benadering van criminaliteit. De criminele antropologie legt de nadruk op een aangeboren misdadige aanleg van criminelen. Aanhangers van deze Italiaanse school namen positie in aan de nature-zijde van het nature/nurture-debat. Veertig procent van alle Oosterhuis en Slijkhuis, Verziekte zenuwen en zeden, 26. Ibidem. 11 Ibidem. 9 10 6 criminelen zou geboren misdadiger zijn. Deze groep kon men herkennen aan lichamelijke en geestelijke karakteristieken.12 Deze geboren criminelen werden door Lombroso ‘atavistisch’ genoemd, afgeleid van het Latijnse woord atavus, wat voorouder betekent.13 Lombroso plaatste deze groep een stapje lager op de evolutieladder, waardoor deze groep dichter bij de primitieve barbaren zou staan. Tegelijk met de opkomst van de criminele antropologie kwam er een tegenstroming op gang onder leiding van de Franse psychiater Alexandre Lacassange. Deze voorman van de zogenaamde Franse school achtte het concept van de ‘geboren misdadiger’ gevaarlijk, want deze denkwijze zou samenlevingen er toe brengen om alle afwijkende personen in gevangenissen of gekkenhuizen op te sluiten.14 Lacassange kende meer morele verantwoordelijkheid toe aan de misdadigers en weet de oorzaken van criminaliteit voornamelijk aan fysieke en sociale omgeving.15 Lacassange pleitte voor een nurture-benadering als uitleg voor de oorzaken van criminaliteit. Deze beide stromingen zorgde voor een omwenteling in de opvatting over het klassieke strafrecht. Ten eerste werd het Verlichtingsconcept van vrije wil en individuele verantwoordelijkheid bekritiseerd met de notie van de ‘geboren misdadiger’ en met de aandacht voor de invloed van sociale omgeving. Ten tweede was misdaad niet enkel een juridische zaak meer, maar kon het met behulp van wetenschappelijke kennis worden bestreden.16 Het gedachtengoed van de criminele antropologie kreeg invloed in het strafrecht. De grondlegger van deze Nieuwe Richting binnen het strafrecht was de Oostenrijkse jurist Frans von Liszt. Deze houding ten aanzien van het strafrecht werd in Nederland vertegenwoordigd door de juristen David Simons en Gerardus Antonius van Hamel. De nieuwe theorieën binnen de criminologie en de toename van sociale tegenstellingen door industrialisatie en het ontstaan van een grote onderklasse leidden ertoe dat men ging pleiten voor een actieve criminele politiek. Belangrijk in deze theorieën binnen de criminologie is dat psychiaters zich zagen als beschermers van de samenleving tegen degeneratie. Men zag de samenleving als een lichaam dat moest worden beschermd tegen ‘infectiehaarden’, te weten krankzinnige delinquenten en gewoonte- en beroepsmisdadigers.17 In plaats van de Middeleeuwse vergelding werd nu bescherming van de samenleving het hoofddoel van het strafrecht. Hierdoor vond er een verschuiving plaats van daadgerichte straffen naar dadergerichte straffen.18 Door de achtergrond en omstandigheden van de verdachte te onderzoeken en in de beoordeling op te nemen, konden criminele activiteiten door Oosterhuis en Slijkhuis, Verziekte zenuwen en zeden, 209. K. D. Watson, Forensic Medicine in Western Society. A history (Oxford, 2011) 91. 14 Ibidem, 92. 15 Oosterhuis en Slijkhuis, Verziekte zenuwen en zeden, 210. 16 Ibidem. 17 Ridder, ‘ Voorlichting van de psychiater aan de strafrechter rond de eeuwwisseling: diagnose of vonnis’, 36. 18 Ruller, ‘ De territoriumstrijd tussen juristen en psychiaters in de negentiende eeuw’, 11. 12 13 7 bijzondere maatregelen te treffen in de toekomst worden voorkomen.19 De meest fervente aanhangers van de Nieuwe Richting pleitten ervoor dat criminaliteit als abnormaliteit moest worden beschouwd; dit bracht met zich mee dat het detentiesysteem van Nederland moest worden onderworpen aan een grondige herziening.20 In Nederland grepen enkele vooraanstaande psychiaters dit gedachtengoed aan om te pleiten voor een grotere invloed van de forensische psychiatrie in het strafrechtelijk systeem. De psychiaters Aletrino, Jelgersma en Winkel pleitten aan het einde van de negentiende eeuw met het licht op de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van verdachten voor meer invloed van de psychiatrie.21 Volgens Jelgersma zou enkel de psychiater competent zijn om diagnoses te kunnen stellen. Daarnaast moesten medische diagnoses worden vertaald naar juridische termen. In de ideeën van Aletrino, Jelgersma en Winkel zien we duidelijk de denkbeelden van de Nieuwe Richting en van Lombroso terug. Zo stelde Jelgersma voor preventief geneeskundig in te grijpen. Psychopaten en mensen die leden aan insania moralis zouden moeten worden behandeld nog voordat zij een misdaad pleegden.22 Het belang van de samenleving stond dus boven het belang van het individu. Winkler was in zijn opvattingen terughoudender dan Jelgersma maar hij was ook van mening dat de psychiatrie een belangrijke rol moest spelen in de beveiliging van de samenleving.23 Daarnaast ondersteunden zij het concept van de ‘geboren misdadiger’ die door lichamelijke kenmerken te onderscheiden zou zijn. De Nieuwe Richting werd door veel psychiaters aangegrepen om zich een adviesrol in de rechtszaak toe te eigenen. Maar dit ging niet geheel probleemloos, bijvoorbeeld bij zogeheten grensgevallen, misdadigers die niet geheel ontoerekeningsvatbaar konden worden verklaard maar die wel leden aan geestelijke stoornissen zoals insania moralis. Deze personen waren niet geschikt voor het gesticht, maar hoorden ook niet thuis in de gevangenis. Er werden verschillende oplossingen voor dit probleem geopperd. Zo werd er gepleit voor een prison-asile, een combinatie tussen gevangenis en gesticht.24 Andere oplossingen waren psychiatrisch toezicht in gevangenissen en aparte psychiatrische gevangenisafdelingen. Naar aanleiding van de Franse en Italiaanse school in de psychiatrie ontstond tevens een rond de eeuw wisseling een meer psychologische en sociologische benadering van misdaad in H. Oosterhuis en M. Gijswijt-Hofstra, Verward van geest en ander ongerief. Psychiatrie en geestelijke gezondheidszorg in Nederland (1870-2005) (Houten 2008) 224. 20 Koenraadt,’ Toenemende vraag naar expertise- een eeuw forensische psychiatrie en psychologie’, 18. 21 Oosterhuis en Gijswijt-Hofstra, Verward van geest en ander ongerief, 224. 22 Oosterhuis en Slijkhuis, Verziekte zenuwen en zeden, 215. 23 Ibidem. 24 Ibidem, 222. 19 8 Nederland.25 Filosoof en experimenteel psycholoog Gerard Heymans legde samen met de hoogleraar psychiatrie Enno Dirk Wiersma en jurist Willem Adriaan Bonger de grondslag van deze stroming.26 Zij pleitten voor een nuancering van de Italiaanse en Franse school. Zij geloofden dat de oorzaken van criminaliteit een mengeling waren tussen erfelijkheid en omgeving (nature en nurture). Daarnaast verwierpen zij het idee dat misdadigers te herkennen zouden zijn aan gemeenschappelijke karaktereigenschappen.27 Bonger wees nadrukkelijk op de maatschappelijke omgeving als oorzaak van criminaliteit. Psychiatrie en strafrecht We hebben hierboven gezien dat laat in de negentiende eeuw de psychiaters hun opwachting maakten in de rechtszaal, maar dit zou niet kunnen gebeuren zonder enkele belangrijke wijzigingen in het juridisch systeem aan het begin van de eeuw. Een belangrijk punt in de ontstaansgeschiedenis van de forensische psychologie is de invoering van de Code Pénal door Napoleon. Dit systeem van wetten was de belichaming van de Verlichting. De verlichtingsidealen kwamen tot uiting in twee belangrijke principes van de Code Pénal. Het eerste principe was het proportionaliteitsbeginsel. Dit hield in dat men moest worden gestraft naar de ernst van de misdaad.28 Er lag een nadruk op daadgerichte straffen en er werd niet gekeken naar de achtergrond en omstandigheden van de dader om zo willekeur en rechtsonzekerheid te voorkomen. Ten tweede was volgens het Verlichtingsdenken de mens een rationeel wezen, die in staat was om zijn eigen keuzes te maken. Deze denkwijze impliceert dat men verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn keuzes. Geestelijk gestoorden beschikten niet over een rationeel verstand en konden geen weloverwogen keuzes maken.29 Zij konden dus niet verantwoordelijk worden gehouden voor hun keuzes. Daarom werd in de Code Pénal artikel 64 opgenomen. Dit artikel stelde dat er geen sprake is van een misdaad of een misdrijf als de verdachte in staat van krankzinnigheid verkeerde tijdens de daad of wanneer hij ertoe werd gedwongen door een kracht waartegen hij zich niet verdedigen kon.30 Mocht dit het geval zijn, dan kon het OM of de familie een civielrechtelijke procedure beginnen om dwangopname in een krankzinnigengesticht te bewerkstelligen. Voor deze procedure was de medewerking van een arts nodig omdat voor opname in een gesticht een medische verklaring Ibidem, 218. Ibidem. 27 Ibidem. 28 Oosterhuis en Gijswijt-Hofstra, Verward van geest en ander ongerief, 222. 29 R. Harris, Murders and Madness. Medicine, Law, and Society in the Fin de Siecle (Oxford 1989), 6. 30 Ibidem. 25 26 9 vereist was.31 De Code Pénal zorgde voor een wettelijke onderbouwing voor de forensische psychiatrie, er werd nu in de wet een onderscheid gemaakt tussen gezond en krankzinnig. Hoewel de nieuwe wetgeving ruimte bood voor de forensische psychiatrie, werd deze niet zomaar toegepast in het rechtssysteem. Deze ontwikkeling komt pas op gang door nieuwe denkbeelden en theorieën over de samenleving en criminaliteit. In Nederland kwam de invloed van de gerechtelijke psychiatrie later op gang dan in Frankrijk en Engeland. Daar hadden de psychiaters met betrekkelijke nieuwe aandoeningen zoals monomanie, insania moralis en psychopathie meer invloed in het strafrechtelijke systeem verworven, terwijl in Nederland de psychiatrie aanvankelijk in de rechtszaal nauwelijks een voet aan de grond kreeg. Dit had volgens de vooraanstaande psychiater Johannes Nicolaas Ramaer te maken met het gebrek aan goed universitair onderwijs, waardoor er een tekort was aan voldoende gekwalificeerde deskundigen.32 Pas in 1871 gingen gestichtsheren zich verenigen in de Nederlandsche Vereeniging voor Psychiatrie, met het profileren van psychiatrie als een wetenschappelijk vak als belangrijkste motief.33 In de eerste helft van de negentiende eeuw drong ook het begrip monomanie door in Nederland.34 Dit begrip stond voor gedeeltelijke krankzinnigheid. Artikel 64 van de Code Pénal maakte enkel een binair onderscheid tussen gek en gezond, en hield geen rekening met verschillende gradaties van krankzinnigheid. Nieuwe aandoeningen zoals monomanie kenmerkten zich echter door het feit dat zij maar één psychische functie aantastten van een overigens geestelijk gezond persoon.35 Hierdoor konden sommige vormen van krankzinnigheid door de leek niet worden herkend en was de expertise van een deskundige nodig. In de praktijk liet de invloed van psychiaters zich tot in 1890 in de rechtszaal zich gelden in maar enkele rechtszaken, waarin de verdachte op grond van artikel 64 ontslagen werd van rechtsvervolging.36 Vanaf de jaren 1870 komt er verandering in de opvattingen over forensische psychiatrie en de invulling ervan in het strafrecht. Deze toenemende importantie van de forensische psychiatrie wordt niet alleen veroorzaakt door nieuwe wetenschappelijke theorieën die ik hieronder zal Oosterhuis en Gijswijt-Hofstra, Verward van geest en ander ongerief, 222. F. Koenraadt en I. Weijers,’ Toenemende vraag naar expertise- een eeuw forensische psychiatrie en psychologie’ in: F. Koenraadt, J. Vijserlaar en C. Kelk (ed.), Tussen behandeling en straf. Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw (2007 Alphen aan de Rijn) 9. 33 Oosterhuis en Slijkhuis, Verziekte zenuwen en zeden, 64. 34 Koenraadt en Weijers,’ Toenemende vraag naar expertise- een eeuw forensische psychiatrie en psychologie’, 8. 35 S. van Ruller, ‘De territoriumstrijd tussen juristen en psychiaters in de negentiende eeuw’, in: F. Koenraadt (ed), Ziek of Schuldig? Twee eeuwen forensische psychiatrie en psychologie (1991 Arnhem) 24. 36 D.T. de Ridder, ‘Voorlichting van de psychiater aan de strafrechter rond de eeuwwisseling: diagnose of vonnis’, in: F. Koenraadt (ed.), Ziek of Schuldig? Twee eeuwen forensische psychiatrie en psychologie (1991 Arnhem) 35. 31 32 10 uitleggen. Zij komt tevens voort uit de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht in 1886. De strafrechter kon de verdachte voortaan niet alleen ontslaan van rechtsvervolging als deze ontoerekeningsvatbaar was verklaard, hij kon ook een eenjarige opname in een krankzinnigengesticht opleggen.37 Dit betekende dat de familie van de verdachte of het OM geen aparte civiele procedure meer hoefde te beginnen om opname in een gesticht te bewerkstelligen. Toch was dit nieuwe wetboek opgesteld in de geest van de klassieke notie van vergelding van de misdaad in plaats van aandacht te schenken aan de persoon achter de misdaad. Daarnaast lag de beslissing van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in de handen van de rechter, voor dit oordeel waren niet per se psychiatrische experts nodig.38 In 1928 werden de zogenaamde psychopaten-wetten ingevoerd en tegelijkertijd werd het eerste Rijksasiel voor Psychopaten in Leiden geopend. De psychopaten-wetten zorgden ervoor dat de overheid criminelen die ontoerekeningsvatbaar werden geacht, ter beschikking van de regering kon stellen (TBR). Deze wetten waren niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Herhaaldelijk werden wetsvoorstellen afgewezen omdat er geen sprake was van een consensus tussen de voorstanders van daadgerichte straffen en de Nieuwe Richting, waaronder veel psychiaters zich hadden geschaard.39 De Papendrechtse strafzaak zorgde ervoor dat de forensische psychiatrie publiekelijk onder vuur kwam te liggen. In 1910 werden de psychiaters Jelgersma, Van Erp Taalman Kip en Van Deventer gevraagd om psychiatrisch onderzoek te doen met betrekking tot de getuigenverklaringen in een zaak over smaad van twee veldwachters. Deze veldwachters zouden de aangeklaagde op het politiebureau hebben mishandeld, nadat hij eerder een ruit op het bureau had ingeslagen om zijn in beslag genomen hengel terug te krijgen.40 De aangeklaagde deed aangifte .Als reactie daarop deden de twee veldwachters aangifte van smaad bij de Officier van Justitie.41 In het rapport stelden de psychiaters zich partijdig op en werden enkel de aangeklaagde partij en de getuigen die in het voordeel van deze partij spraken onderzocht. Bij de belangrijkste getuigen werden verschillende geestelijke aandoeningen gevonden. Dit rapport werd bekritiseerd, niet enkel door de advocaat van de verdachte, maar ook door andere psychiaters en politici. Koenraadt en Weijers,’ Toenemende vraag naar expertise- een eeuw forensische psychiatrie en psychologie’,11. 38 Oosterhuis en Gijswijt-Hofstra, Verward van geest en ander ongerief, 228. 39 Koenraadt en Weijrs,’ Toenemende vraag naar expertise- een eeuw forensische psychiatrie en psychologie’, 25. 40 Oosterhuis en Slijkhuis, Verziekte zenuwen en zeden, 228. 41 Ibidem, 229. 37 11 Uit het bovenstaande mag duidelijk worden dat de forensische psychiatrie begin twintigste eeuw volop bezig was invulling te geven aan het vak en aan haar plaats in het strafrechtelijk systeem. De verschillende wetswijzigingen eind negentiende en begin twintigste eeuw zorgden er weliswaar voor dat steeds meer ruimte ontstond in het strafrechtelijk systeem voor forensische psychiatrie, toch moesten hervormingen van onderaf komen door de psychiaters zelf. Deze hervormingen werden bemoeilijkt door het feit dat er nog geen eensgezindheid bestond over de rol die het vak moest gaan vervullen in het strafrechtelijk systeem en men verschillende opvattingen had over de oorzaken van criminaliteit en geestelijke aandoeningen. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou de forensische psychiatrie een vlucht maken tot de vaste waarde die het vandaag de dag is geworden.42 In dit hoofdstuk met betrekking tot de hoofdvraag blijkt echter dat de forensische psychiatrie in haar beginjaren wel degelijk invloed had in de rechtspraak van Nederland. Misschien niet zo zeer in de rechtszaal zelf, als wel in het juridisch denken daarom heen. Rond 1880 krijgen de denkbeelden van de criminele antropologie invloed in de psychiatrie. Hierdoor ontstaat het idee dat de psychiater belangrijk is voor het strafrechtelijk proces. Dit idee wordt niet alleen opgepikt door de psychiaters maar ook door juristen zoals Van Hamel. Langzaam ontstaat er in de rechtbank een verschuiving van een misdaadgerichte opvatting naar een dadergerichte oriëntatie. In de jaren 1880- 1916 , wordt duidelijk dat de forensische psychiatrie nog in haar kinderschoenen stond, met alle kinderziektes van dien. Dit wordt zichtbaar in het geval van de Papendrechtse strafzaak, maar ook in het feit dat men in eerste instantie geen duidelijke oplossing had voor gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaarheid Met de introductie van ziektes als monomanie benadrukten de forensische psychiaters het belang van de rol van psychiatrie in het strafrechtelijk systeem en legden zij bloot dat er geen oplossing was voor de opvang van deze gevallen. Tenslotte is er sprake van een geleidelijke paradigmawisseling van een meer op nature gerichte denkwijze en wetenschap naar een op nurture gerichte opvatting van forensische psychiatrie. Waar de Italiaanse school pleitte voor de ‘geboren crimineel’ blijkt deze notie in de loop van de daaropvolgende decennia onhoudbaar. Langzaam verschuift het accent van nature naar nurture. Koenraadt en Wijers,’ Toenemende vraag naar expertise- een eeuw forensische psychiatrie en psychologie’, 34. 42 12 Het gedachtengoed binnen de forensische psychiatrie In het vorige hoofdstuk heb ik in grote lijnen de ontwikkelingsgeschiedenis beschreven van de forensische psychiatrie in relatie tot het strafrecht. Hierin heb ik de evolutie van misdaadgerichte via dadergerichte naar samenlevinggerichte strafoplegging beschreven en het concept van ‘degeneratie’ toegelicht. In dit hoofdstuk zal ik antwoord geven op de vraag: Hoe dachten forensische psychiaters over geestesstoornissen en misdaad? Dit zal ik doen door met name de nadruk te leggen op het gedachtengoed van de twee vooraanstaande Nederlandse psychiaters Jelgersma en Aletrino. Deze psychiaters putten uit het gedachtengoed van de criminele antropologie om voor meer invloed van de psychiatrie in de rechtszaal te pleiten. Door de bestudering van hun geneeskundige handleidingen zal ik deze deelvraag trachten te beantwoorden. In het gedachtengoed van de toenmalige forensische psychiaters zien we duidelijk een paar belangrijke begrippen terug, zoals ‘beschaving’ en de tegenstelling tussen normaal en abnormaal. Deze noties zullen in verband worden gebracht met de theorieën van Foucault. Zo bekritiseert Foucault teleologische interpretaties van de geschiedenis zoals beschaving, vooruitgang en de zucht naar vrijheid.43 In zijn werk onderzoekt hij de beheersing van de gedachten van de mens en laat hij zien hoe verschillende ideeën en groepen mensen worden buitengesloten van de maatschappelijke orde.44 Oorzaken van geestelijke aandoeningen en criminaliteit In de Nederlandse crimineel antropologie is het Jelgersma die de Franse en Italiaanse school bij elkaar brengt in één theorie.45 Deze komt er op neer dat geestelijke aandoeningen werden opgewekt door een mengeling van aanleg vanuit overgeërfde degeneratie (‘nature’) en de invloeden van een verkeerde omgeving (‘nurture’). Onder oorzaken van buitenaf schaart Jelgersma gevangenschap, infecties en stofwisselingsziektes, gemoedsbewegingen, opvoeding, geestelijke besmetting en vergiftigingen. Hoewel tijdgenoot Aletrino de denkwijze van Jelgersma in zijn boek niet tegenspreekt, legt hij veel meer nadruk op de erfelijke aanleg. In het denken van de crimineel antropologen werd een onderscheid gemaakt tussen vrouwen en mannen. Zo zou de vrouw door haar vrouwelijke natuur veel meer aanleg hebben voor geestelijke aandoeningen dan de man.46 Dit zou komen doordat de vrouw minder intelligent is, meer P. Burke, What is Cultural History (Cambridge 2008) 56. Ibidem, 57. 45 A. Aletrino, Handleiding bij de studie der Criminele Anthropologie I(Amsterdam 1902) 27. 46 G.Jelgersma, Leerboek der Psychiatrie I. Algemene psychiatrie (Amsterdam 1926) 368. 43 44 13 fantasie heeft, onderhevig is aan meer emoties en daarnaast veel inpulsiever is.47 Toch komt het aantal geestelijke aandoeningen in beide sekse overeen, doordat de man aan meer schadelijke omgevingsinvloeden bloot staat. De vrouw staat enkel bloot aan invloeden die verbonden zijn met haar sekse.48 Belangrijke seksegebonden oorzaken voor geestelijke aandoeningen bij vrouwen zijn zwangerschap, onregelmatigheid in ongesteldheid en verhoogde fantasie. Tweezijdigheid van beschaving Belangrijk in het forensisch psychiatrisch gedachtengoed was de notie van beschaving met betrekking tot criminaliteit en krankzinnigheid. Beschaving was in de ogen van crimineel antropologen paradoxaal. Zij had in hun denken zowel een positieve als een negatieve kant. Dit kwam door het feit dat beschaving aan de ene kant werd ingezet ter promotie van de invloed van de forensische psychiatrie en het aan de andere kant werd gezien als een oorzaak van zenuwstoornissen en crimineel gedrag. In het boekje Is celstraf nog langer geoorloofd en gewenscht? uit 1906 stelt Aletrino dat door de voortschrijdende inzichten in de menselijke psyche het toenmalige cellulaire systeem niet langer humaan is.49 De crimineel moet niet alleen worden gestraft, maar ook worden verbeterd,50 zodat hij kon terugkeren in de maatschappij. Om dit te bewerkstelligen was de behandeling van de crimineel en dus de inzet van psychiaters noodzakelijk.51 Aletrino stond niet alleen in zijn opvatting dat het gevangeniswezen niet humanitair genoeg was. Jelgersma heeft in zijn medische handleiding een hoofdstuk geschreven over de sterke invloed van gevangenschap op het ontstaan van geestelijke aandoeningens , waarin hij stelt dat gevangenschap een voedingsbodem is voor allerlei geestesziekten.52 Hieruit wordt duidelijk dat ook Jelgersma het toenmalige gevangenisklimaat ongunstig achtte voor de geestelijke gezondheid. De notie van de ontwikkeling in beschaving werd door de forensische psychiaters ingezet om hun nieuwe wetenschap te promoten. De criminelen moesten niet alleen worden opgesloten, maar ook behandeld en verbeterd, en daar was kennis van de menselijke psyche voor nodig. Zoals hierboven vermeld is er in het gedachtengoed van de crimineel-antropologen tevens sprake van een negatieve kant aan beschaving. Behalve dat zij geloofden in de erfelijkheid van degeneratie, kenden Jelgersma en Aletrino tevens een belangrijke invloed toe aan de omgeving. In Ibidem. Ibidem. 49 Aletrino, Is celstraf nog langer geoorloofd en gewenscht? (Amsterdam 1906) 3. 50 Ibidem, 131. 51 Ibidem. 52 Jelgersma, Leerboek der Psychiatrie I, 386. 47 48 14 zijn medische handleiding stelt Jelgersma dat beschaving een grote rol speelt in het vóórkomen van geestelijke aandoeningen.53 Een belangrijk bezwaar dat Jelgersma maakt tegen de voortschrijdende beschaving lijkt veel op de klachten die we anno 2014 horen over de hedendaagse samenleving. ‘Daarbij komt, dat het karakter van het leven geheel veranderd is; alles gaat veel haastiger. Door sporen en telegraaf, vooral door de telephoon, moeten sneller belangrijke beslissingen genomen worden.’ Behalve dat de ontwikkelde techniek zorgt voor meer haast, stelt Jelgersma dat de macht van de mens over de natuur veel groter is geworden door nieuwe doorbraken in de wetenschap. Hierdoor kan de mens de natuur naar zijn hand zetten en in grotere luxe leven. Dit zorgt ervoor dat de mens grotere eisen stelt aan het leven en aan levensomstandigheden.54 Dit alles heeft een negatief effect op de geest: ‘Deze snelheid van verandering eischt eene snelheid van accommodatie van den menschelijken geest, waaraan dikwijls niet voldaan kan worden, en dit geeft conflicten tusschen eischen en de mogelijkheid van hun vervulling,’ aldus Jelgersma.55 Volgens Jelgersma zorgde de ontwikkeling van de medische wetenschap ervoor dat de zwakkeren in de samenleving in leven werden gehouden. Deze konden zich voortplanten en zo het menselijk geslacht verzwakken.56 Hieruit blijkt dat Jelgersma beschaving niet alleen zag als omgevingsfactor in oorzakelijk verband met geestelijke aandoeningen, maar ook als een oorzaak van degeneratie. Abnormaal en Normaal in de forensische psychiatrie In de criminele antropologie werden geesteszieken en criminelen afgeschreven als abnormaal. Om abnormaliteit te kunnen definiëren en onderzoeken, heeft men een definitie van normaliteit nodig. In zijn boek ‘Handleiding bij de Studie der Criminele Antropologie’ stelt Aletrino normaal als het volgende: ‘dàt individu kan men normaal noemen, bij wiens de functies die noodig zijn voor een geregelde ontwikkeling der soort en die ten doel hebben het individu zelf en zijn nakomelingschap in stand te houden, in overeenstemming zijn met en afhangen van organen wier bouw de regelmaat dier functies waarborgt’.57 Uit dit citaat blijkt dat normaliteit in verband wordt gebracht met het feit dat het individu zich kan ontwikkelen en kan voortplanten, daarnaast moeten de organen van het individu goed functioneren. Uit dit citaat wordt duidelijk dat crimineel-antropologen zoals Jelgersma een grote nadruk leggen op het evenwicht tussen de verschillende organen in het lichaam en op biologische kenmerken. Als er onregelmatigheden ontstaan in de ontwikkeling van het Ibidem, 375. Ibidem, 377. 55 Ibidem, 377. 56 Ibidem, 378. 57 Aletrino, Handleiding bij de studie der Criminele Anthropologie I, 49. 53 54 15 lichaam en de geest is er sprake van abnormaliteit, hetgeen deze psychiaters als degeneratie zien.58 Deze onregelmatigheden hoeven niet per se negatief te zijn. Aletrino benadrukt dat ook hoogbegaafdheid een teken van degeneratie is.59 Door middel van deze binaire tegenstelling creëerden de crimineel-antropologen onder de noemer van gedegenereerden een aparte groep van criminelen en krankzinnigen binnen de samenleving. Deze degeneratie was in hun gedachten zichtbaar, niet alleen in crimineel of krankzinnig gedrag, maar ook in verschillende uiterlijke kenmerken.60 Door onderzoek naar degeneratietekenen zou men niet alleen onderscheid kunnen maken tussen normalen enerzijds en anderzijds criminelen en krankzinnigen, waarbij het gedrag al tot uiting was gekomen, maar ook had men de verwachting dat mensen met een aanleg tot zulk gedrag herkend konden worden. Om een profiel te maken van de gedegenereerde mens, werd er onderzoek gedaan naar misdadigers waarbij verschillende eigenschappen en kenmerken werden onderzocht. Niet alleen schedels werden gemeten, maar ook de zintuiglijke waarneming, de stofwisseling, reflexen, spraak, gelaatstrekken en het pijngevoel. Foucault en de forensische psychiatrie In het gedachtengoed van Jelgersma en Aletrino zien we enkele elementen die aansluiting hebben op de theorie van Foucault. Foucault stelt in zijn beroemde ‘Discipline and Punish’ uit 1975 dat er sprake is van een disciplinaire macht, die niet zozeer wordt uitgeoefend door een staat die wetten uitvaardigt, maar die op een indirectere manier wordt uitgeoefend.61 Volgens Foucault word deze macht uitgeoefend door instellingen zoals gevangenissen, ziekenhuizen en psychiatrische inrichtingen, waarbij de nadruk wordt gelegd op het verbeteren van de geest van het individu.62 Disciplinaire macht richt zich op het individu en onderzoekt in hoeverre het individu afwijkt van wat normaal of gezond wordt beschouwd.63 Hieruit blijkt dat Foucault discoursen onderzoekt door te kijken naar de groepen die hiervan worden uitgesloten. Want door het abnormale te definiëren wordt er tegelijkertijd een definitie gegeven van de norm.64 Het denken in termen van normaal en abnormaal is duidelijk vertegenwoordigd in het wereldbeeld van de crimineel-antropologen, zoals hierboven is beschreven. Deze crimineel-antropologen gingen zelfs verder dan enkel de constatering van normaal of abnormaal. Zij probeerden gedrag te koppelen aan lichamelijke Ibidem, 52. Ibidem. 60 Jelgersma, Leerboek der Psychiatrie I, 356. 61 Leezenberg en de Vries, Wetenschapsfilisofie voor de geesteswetenschappen, 258. 62 Ibidem. 63 Ibidem. 64 C. Lorenz, Constructie van het verleden ( Amsterdam 2006) 121. 58 59 16 afwijkingen. Hierdoor zou een aanleg voor ziekte of crimineel gedrag herkend kunnen worden, nog voordat het individu in kwestie daadwerkelijk afwijkend verdrag vertoonde. Daarnaast zien we dat het argument van beschaving wordt ingezet om te pleiten voor een individualistische en daardoor een humanere manier van straffen. De crimineel-antropologen gingen ervan uit dat straffen gericht op de dader achter de misdaad en het herstel van het individu beschaafder was dan eenzame opsluiting. Om herstel te bewerkstelligen, moet de geest van de misdadiger worden hervormd. Er was dus niet langer sprake van enkel controle van het lichaam, door straffen en opsluiting, maar ook controle over de geest, door middel van verbeteringsprogramma’s. Hier zien we de uitbreiding van de disciplinaire macht die Foucault bedoelt. Het beschavingsidee heeft een belangrijke rol vervuld in het geschiedkundig debat. Met zijn boek ‘Über den Prozeß’ der Zivilisationuit 1939 heeft Norbert Elias grote invloed gehad in het beschavingsdebat. Elias stelde, door onderzoek naar tafelmanieren, dat men zich i vanaf de Middeleeuwen beschaafder ging gedragen. De toename van sociale controle zorgde ervoor dat driften beter in toom werden gehouden.65 Foucault ging op deze notie van beschaving in en stelde dat men onder het mom van beschaving meer controle heeft kunnen uitoefenen op de mens door middel van een nieuwe manier van straffen van criminelen. Uit dit hoofdstuk blijkt dat de crimineel-antropologen Jelgersma en Aletrino geloofden in degeneratie, dat zich uitte in stoornissen in de menselijke ontwikkeling. Degeneratie was aangeboren, maar kon door slechte omstandigheden tot uiting komen. Tevens zien we belangrijke elementen, in de denkwijze van de twee crimineel-antropologen, die terugkomen in de theorieën van Foucault over disciplinaire macht, individualisering van kennis en uitsluiting. In het volgende hoofdstuk zal worden gekeken hoe deze beelden van invloed waren in de rechtszaal en in de praktijk. Dit zal worden onderzocht aan de hand van drie brandstichtingszaken. 65 Burke, What is cultural history?, 11. 17 De forensische psychiatrie in brandstichtingszaken In het vorige hoofdstuk heb ik gekeken naar hoe het gedachtengoed van de forensische psychiaters eruit zag en hoe de ontwikkeling van deze wetenschapstak verliep. In dit derde en laatste hoofdstuk wil ik antwoord vinden op de vraag: ‘Hoever strekte de invloed van de forensische psychiatrie?’. door onderzoek te doen naar drie brandstichtingszaken. Twee zaken komen uit het Noord-Hollands archief. De zaak Petronella Waldeveen komt uit het archief van het Gerechtshof van Amsterdam en de zaak Jannetje Slot uit het archief van het Provenciaal Gerechtshof Noord-Holland. In deze zaken wordt de hulp van medisch deskundigen gezocht om te achterhalen of geestelijke stoornissen de oorzaak konden zijn voor de gepleegde brandstichting. Door deze zaken te behandelen hoop ik te achterhalen in hoeverre de denkbeelden van de crimineel-antropologen terug te zien zijn in de onderzoeksrapporten en hoe er in de rechtspraak met deze rapporten werd omgegaan. Hoewel de zaak van Marretje Moonen uit 1840 stamt en dus zich eerder afspeelde dan de periode 1880 tot 1930 waar de focus ligt in dit onderzoek, heb ik toch deze zaak uitgekozen ter vergelijking met de andere zaken. Hierdoor kunnen verschillen en overeenkomsten gevonden worden tussen de drie zaken. De theorie achter brandstichting Zoals in het tweede hoodstuk is besproken, speelde volgens de forensische psychiaters het geslacht een rol in de ontwikkeling van geestelijke aandoeningen. Jelgersma stelt dat de vrouw door haar aard hier gevoeliger voor is : ‘de aanleg der vrouw schijnt veel meer daartoe te preea-disponeeren; geringere verstandelijke vermogens, eene grootere ontwikkeling van phantasie en gemoedsqualiteiten, een gevoeligere, meer prikkelbare natuur, minder overleg, meer een handelen naar impulsen, naar emotieve en intuïtieve neigingen.’66 Omdat de vrouw dus anders was dan de man waren sommige geestelijke aandoeningen typisch vrouwelijk. Een bekend voorbeeld hiervan is de hysterie, maar ook pyromanie bij voornamelijk meisjes in de puberteit werd als een geestelijke aandoening behandeld.67 Medici zoals de Nederlandse arts H.F. Thyssen legden het verband tussen de menstruatie of het uitblijven ervan met de onverklaarbare neiging om brand te stichten. Thyssen stelde in zijn artikel: ‘Brandstichtingszucht in verband met geslachtsontwikkeling’, dat door onregelmatige menstruatie bloed in de hersenen zich zou ophopen op plekken achter de ogen.68 Dit zorgt ervoor dat er een onbedwingbare dwang ontstaat om brand te stichten. De symptomen waren Jelgersma, Leerboek der Psychiatrie I, 368. Ruller,‘De territoriumstrijd tussen juristen en psychiaters’, 26. 68 H.F.Thyssen, ‘Brandstichting-zucht in verband met geslachtsontwikkeling’ in: C.A. den Tex en J. van Hall (ed), Bijdragen tot de Regtsgeleerdheid en Wetgeving I ( Amsterdam 1926) 365. 66 67 18 hoofdpijn, onregelmatigheid van geest en onregelmatigheid in de menstruatiecyclus. Dit geloof van een verband tussen menstruatie en pyromanie is gebaseerd op een oude Griekse ziekteleer, die van de humoren oftewel de leer der lichaamssappen.69 Volgens deze leer werd de gemoedstoestand werd bepaald door de verhouding van vier humoren in het menselijk lichaam. Deze humoren waren zelf niet zichtbaar, maar er konden sporen van gevonden worden in de sappen gele gal, slijm, zwarte gal en bloed.70 Door een overschot of een tekort van een van de sappen zouden geestelijke aandoeningen in het lichaam ontstaan.71 Het verband van menstruatie en pyromanie kwam terug in de opvatting dat mensen met veel bloed in het lichaam vurige en energieke mensen waren. Marretje Moonen Het onderzoek naar de geestelijke toestand van Marretje was gepleegd door de deskundigen Professor Schroeder, van der Kolk en de medicus N.P. Visscher. De zaak werd door de auteur Goltstein beschreven om als argument te dienen voor het feit dat de gerechtelijke geneeskunde van groot nut kon zijn om de waarheid in rechtszaken te achterhalen.72 In deze zaak zien we dat het gedachtengoed van wetenschappers zoals Thyssen terugkomt in het medische rapport dat over haar werd opgesteld. Marretje Moonen was geboren op 31 december 1819. Nadat haar vader in 1826 stierf werd zij opgenomen in het armentehuis. Toen ze veertien was, liep ze weg en kwam ze na omzwervingen terecht in een dienstje bij boer Jan van der Neut. Daar werd ze ontslagen na klachten van mevrouw van der Neut dat Marretje onbeschoft tegen haar was en tegen haar vertoonde en haar bedreigde toen mevrouw van der Neut dreigde met ontslag73 Nadat ze nog een nacht verbleef bij haar voormalige werkgever, eiste ze de dag daarna haar loon. Na onenigheid over 5 gulden die Van der Neut volgens Marretje nog moest betalen, weigerde ze het geld en ging ze naar haar verblijfplaats om haar laatste spullen te pakken. Daar haalde zij een turfkooltje uit het vuur en legde dat in de hooiberg. Marretje werd opgepakt en bekende gelijk haar daad. Ze werd opgesloten in het Huis van Arrest. Hier werd kreeg ze een aanval van krankzinnigheid, waardoor zij in oktober moest worden overgeplaatst naar het krankzinnigenhuis. Uit het verslag van het krankzinnigenhuis blijkt dat Marretje aanvallen van nymfomanie had. Ze droeg rechtbankdocumenten in haar boezem en was in de veronderstelling dat dit huwelijkspapieren waren voor als Van der Neut met haar wilde Ruller, ‘de territoriumstrijd tussen juristen en psychiaters’, 26. H. Aldersey-Williams, Anatomie. De ontdekking van het menselijk lichaam (Amsterdam 2013) geen paginanummer. 71F. de Preester, ’Een korte geschiedenis van de omgang met geestesziektes. Rede en waanzin’ in: L. H.W.M. Kaiser (ed.), Psychiatrie toegelicht (Apeldoorn 2007) 20. 72 P.H.B. Golstein, Marretje Moonen van Brandstichting Beschuldigt, en wegens Brandstichtingszucht vrijgesproken (Utrecht 1840) 2. 73 Golstein, Marretje Moonen van Brandstichting Beschuldigt, en wegens Brandstichtingszucht vrijgesproken, 56. 69 70 19 trouwen.74 Na een paar dagen werd Marretje stil en teruggetrokken en begon ze zich herhaaldelijk uit te kleden, waardoor ze in een dwangbuis moest. Na één maand bleef haar ongesteldheid weg en kreeg Marretje woedeaanvallen. Haar geestelijke gesteldheid bleef verstoord tot februari. Toen begon ze weer te spreken en rond mei was ze weer hersteld. Toen Marretje hersteld was, werd ze voorgeleid bij de rechter. Uit deze zitting blijkt dat beide advocaten op de hoogte zijn van het begrip monomanie en de theorie over het verband tussen geslachtsziekte en pyromanie.75 Op basis van deze kennis werd er een medisch rapport over haar toestand geëist. Het medisch rapport over haar werd opgesteld door Schroeder, van der Kolk en N.P. Visscher. Uit dit rapport komt naar voren dat zij Marretje op dezelfde symptomen onderzochten die Thyssen beschreef in zijn artikel. Zo is er sprake van onregelmatigheid van geest. Zij omschreven Marretje als in zichzelf gekeerd en in gedachten verzonken, nauwelijks sprekend. Daarnaast had zij geheugenverlies, dofheid van geest en was haar denkvermogen niet optimaal. Zij maakte melding van de onregelmatigheid van haar ongesteldheid en van terugkerende hoofdpijn in de gebieden rond de ogen en op de kruin van het hoofd.76 Tevens was er sprake van een gebrek aan vrije wil: ‘Op het gezigt van het vuur werd ik door den boozen geest overmeesterd, en gedrongen tot het nemen van eene kool vuur’, aldus Marretje.77 De onderzoekers keken ook naar andere lichamelijke kenmerken. Zo omschreven ze haar lichaam als dik en log en werd haar gezichtsuitdrukking als dom en eenvoudig gezien.78 Op de grond van haar toestand, zoals de hoofdpijnen, de stille teruggetrokken houding en haar onregelmatige ongesteldheid, wordt Marretje ontoerekeningsvatbaar verklaart.79 Petronella ‘t Walderveen Petronella ‘t Walderveen werd na beschuldiging van brandstichting in 1885 aan een onderzoek onderworpen om haar geestelijke vermogens te testen. 80 In het medisch rapport dat over haar is opgesteld, zien we grote gelijkenissen met de zaak van Marretje Moonen 45 jaar eerder, maar ook verschillen. De brandstichting was niet de eerste misdaad van Petronella. In haar dienst in Goes had ze honderd gulden gestolen uit een kast en daarnaast nog zeventig gulden uit de jaszak van de vader van de Ibidem, 40. Ibidem, 23. 76 Ibidem, 40. 77 Golstein, Marretje Moonen van Brandstichting Beschuldigt, en wegens Brandstichtingszucht vrijgesproken, 25. 78 Ibidem, 40. 79 Ibidem, 43. 80 NHA, GA 1879-1886, inv. nr. 93, dossier 83, 19-februari-1885. 74 75 20 vrouw des huizes. Na haar gevangenisstraf van een maand keerde Petronella naar haar ouders terug. Daar heeft ze in acht dagen tijd in de schuur drie keer brand gesticht. Haar ouders kwamen erachter en Petronella bekende. Op op 23 december werd zij naar de gevangenis gestuurd. Zij kon aan de rechter niet verklaren waarom zij de brand had gesticht. Giesberg, eerste officier van gezondheid in de Utrechtse gevangenis, bracht een rapport uit over de gezondheid van Petronella. Hierin kwan hij tot de conclusie dat Petronella zowel geestelijk als lichamelijk gezond was en een buitengewone sluwheid van geest had. Maar toch wordt met het oog op haar puberale ontwikkelingen op aanraden van Giesberg psychiatrisch onderzoek uitgevoerd. . Naar aanleiding van dit advies werden medici Peter Kok Ankersmit en Lodewijk Paulus Schmidt door het gerechtshof in Amsterdam op 14 april 1885 aangesteld om een onderzoek te doen naar de geestestoestand van Petronella. Uit dit onderzoek wordt duidelijk dat Petronella is onderzocht op dezelfde symptomen die doorslaggevend waren voor de ontoerekeningsvatbaarheidsverklaring van Marretje Moonen. Hoewel deze zaak zich 45 jaar eerder afspeelt, blijkt dat men nog steeds geloofde in een verband tussen menstruatie en pyromanie. Zo werd Petronella onderzocht op haar menstruatiecyclus, en het blijkt dat zij na een paar dagen na de opname in de gevangenis voor het eerst ongesteld werd. Het uitblijven van haar ongesteldheid kon een oorzaak zijn van haar brandstichting. Daarnaast werden de ouders van Petronella gevraagd of zij aan hoofdpijnen en koorts leed. Dit werd negatief beantwoord. Petronella werd in deze zaak uiteindelijk toerekeningsvatbaar verklaard omdat zij ten tijde van de daad bewust van geest was en wist wat ze deed. De reden voor haar daad was dat zij geïsoleerd was opgegroeid en van haar moeder het huis niet mocht verlaten. Dit kwam omdat de buurvrouw, de weduwe Scheenaard, een vrouw van lichte zeden was, waardoor Petronella uit angst voor haar welzijn werd thuisgehouden. Dit gaf Petronella als reden op voor het plegen van haar misdaad. Jannetje Slot Jannetje werd in 1854 opgepakt omdat zij tot twee keer toe brand had gesticht in de stal van haar werkgever.81 Dit gebeurde zonder direct aanwijsbare oorzaak, Jannetje was een goede dienstbode. Ook in deze zaak wordt er een geneeskundig rapport opgesteld. Ook hier zien we dat Jannetje is onderzocht op dezelfde punten als in de twee andere zaken. Uit het onderzoek bleek dat Jannetje voldeed aan de symptomen die behoorden tot pyromanie: ten eerste bleek Jannetje in haar achttiende jaar nog steeds niet ongesteld te zijn. Ten tweede was zij volgens getuigen in de dagen 81 NHA, Prov. Ger. 1842-1875, inv. nr. 396, 23-november-1854. 21 dat zij de branden stichtte in zichzelf gekeerd, teruggetrokken, slaperig en stil. Bovendien was zij wild en had ze een rode kleur na het stichten van haar laatste brand. Uit eindelijk is Jannetje vrijgesproken, op dezelfde gronden als Marretje Moonen. De psychiatrie in de rechtszaal Hoewel in dit hoofdstuk maar drie bronnen zijn onderzocht en dit uiteraard niet representatief is voor de werkelijkheid, kunnen toch enkele dingen worden geconcludeerd. Hoewel psychiaters weinig werden ingezet als deskundigen, hebben de drie rechtszaken wel laten zien dat er sprake is van een nieuwe manier van denken in de rechtszaal, waarin de denkbeelden van de psychiatrie zijn doorgedrongen. Dit komt terug in de behandelde zaken. Men is op de hoogte is van de monomanieënleer. Dit zien we terug in het feit dat advocaten en rechters niet enkel in binaire termen als ‘toerekeningsvatbaar’ en ‘ontoerekeningsvatbaar’ denken, maar tevens verschillende gradaties in ontoerekingsvatbaarheid onderkennen. Uit het feit dat Marretje en Jannetje zijn vrijgesproken, blijkt dat het gezag van de psychiater in de rechtszaal wordt onderkend. We zien uit de drie zaken dat men in de rechtszaal goed op de hoogte was van psychiatrische theorieën over brandstichting in verband met geslachtsontwikkeling. Daarnaast zien we in de drie rechtszaken duidelijk de focus op de misdadiger achter de misdaad in plaats van de misdaad zelf. Dat de misdaad is gepleegd door de verdachten staat in de drie zaken onomstotelijk vast, alle drie de verdachten hebben bekend. Toch wordt er in de rechtszaken verder onderzoek gedaan. In de medische rapporten van Petronella en Marretje zien we terug dat er belang wordt gehecht aan de redenen waarom de twee meisjes de misdaad hebben gepleegd. Als dit in eerste instantie niet duidelijk wordt, gaat men de ware reden achterhalen door middel van psychiatrisch onderzoek. Tevens zien we een ‘nature’ benadering in de oorzaken van de misdaad. Er wordt gekeken naar het lichaam en overerving. In het rapport over Petronella wordt er onderzocht of er ziektes heersen in de familie. In het geneeskundig rapport van Marretje leggen Schroeder, van der Kolk en Visscher naast haar gedrag ook nadruk op haar aangezicht en haar bouw. Zo had Marretje een dik en log lichaam en een eenvoudige en domme gezichtsuitdrukking.82 Behalve de focus op ‘nature’ zien we in het rapport van Petronella tevens een meer ‘nurture’ georiënteerde benadering. Bij Petronella wordt er aandacht besteed aan haar jeugd en haar omstandigheden. Zo zat er bij de stukken over Petronella een op schrift gestelde verklaring waarin zij haar misdaden beschrijft en de redenen om ze te begaan. 82 Golstein, Marretje Moonen van Brandstichting Beschuldigt, en wegens Brandstichtingszucht vrijgesproken, 40. 22 Tenslotte is het interessant dat we in de zaken een notie van evenwicht zien, die ook terugkomt in de opvattingen van Aletrino. Bij de meisjes wordt er van uitgegaan dat het evenwicht in hun lichaam is verstoord, waardoor zij abnormaal gedrag vertonen. In de zaken zien we ook dat dit evenwicht wordt verbonden met klassieke geneeskundige opvattingen. In het verband tussen ongesteldheid en pyromanie zien we elementen van de humorenleer terug, gecombineerd met het moderne verschijnsel van monomanie. 23 De forensische psychiatrie en de Nederlandse rechtspraak tussen 1880-1930 Als we naar de ontwikkeling in de forensische psychiatrie kijken, zien we een belangrijke verschuiving in het denken over criminaliteit en straffen rond 1880 tot 1930. Dit kwam doordat de forensische psychiatrie eind negentiende eeuw/begin twintigste eeuw een belangrijke ontwikkeling doormaakte. Wetswijzigingen in het strafrecht zoals de nieuwe strafwet van 1886 en de psychopatenwetten uit 1928 en de oudere Code Pénal, maakten een uitbreiding van de forensische psychiatrie mogelijk. In deze drie wetswijzigingen werd er ruimte gecreëerd voor forensische psychiatrie in het Nederlandse strafrecht. Hoewel de forensische psychiatrie in aanvankelijk zelden in de rechtszaal werd toegelaten en zij nog kinderziektes kende, werd de invloed van de forensische psychiatrie in het strafrecht wel groter. Het nieuwe gedachtengoed van de criminele antropologie die door de Italiaan Lombroso op de kaart werd gezet, zorgde ervoor dat er behalve in het buitenland ook onder Nederlandse psychiaters de notie ontstond dat psychiatrie van belang is in het strafproces. Vanuit een beschavingsidee vonden de psychiaters dat het klassieke strafrechtbeginsel van daadgerichte straffen moest worden veranderen in dadergerichte straffen. De gevangenen moesten worden behandeld en verbeterd, zodat zij zich weer nuttig konden maken in de maatschappij. Voor deze verbetering en behandeling was de inzet van de psychiatrie van belang. Niet alleen psychiaters vonden dit, maar ook juristen pleitten voor dadergerichte straffen. In de behandelde brandstichtingszaken zien we dat de opvattingen uit een – rudimentaire – vorm van forensische psychiatrie zijn doorgedrongen in de rechtspraak. De drie zaken geven geen antwoord op hoeveel forensische psychiaters in het algemeen werden ingezet, maar ze laten wel zien dat de belangrijke punten van het psychiatrisch gedachtengoed zijn doorgedrongen. De advocaten in de zaak van Marretje zijn goed op de hoogde van de toenmalige psychiatrische theorieën over pyromanie in verband met onregelmatigheden in ongesteldheid. Het feit dat ,hoewel de meisjes bekennen, er toch verder onderzoek wordt gedaan, wijst erop dat er bij de strafbepaling belang wordt gehecht aan de motieven en beweegredenen van de dader. Daarnaast zien we in de zaken een nature-benadering van ziekte. In Petronella’s zaak zien we dat er aandacht wordt geschonken aan erfelijke ziektes van familieleden. Daarnaast zien we de notie van evenwicht in verband tot normaal en abnormaal terug. Door verstoord evenwicht in de menstruatie, vertonen Marretje en Jannetje abnormaal gedrag, namelijk de lust tot brandstichten. De ontwikkelingen van de forensische psychiatrie kunnen we plaatsen in de theorie van Foucault. Vanuit een beschavingsideaal probeerden de forensische psychiaters hun invloed te 24 vergrootten. Het klassieke strafrecht met zijn gevangenissysteem ging enkel uit van vergelding om zo herhaling te voorkomen. De crimineel moest worden behandeld, zodat hij zich kon beteren en kon terugkeren in de maatschappij. Behalve verbetering gingen de forensische psychiaters een stap verder. De criminele antropologische theorieën creëerden met de termen ‘normaal’ en ‘abnormaal’ een nieuwe groep in de samenleving: de ‘degenereerden’ , die te herkennen zijn aan fysieke kenmerken. De psychiater fungeerde als beschermer die de maatschappij behoedde voor degeneratie.. Degeneratie was gevaarlijk omdat dit resulteerde in misdadig gedrag en geestelijke aandoeningen. Om de maatschappij te beschermen, moest de rol van psychiatrie wel worden uitgebreid in het strafproces. Door de forensische psychiatrie in haar beginjaren te onderzoeken, wordt duidelijk dat opvattingen over nature en nurture wetenschappelijke paradigma’s zijn die kunnen veranderen met de tijd. Hoewel de theorieën van de crimineel-antropologen over fysieke oorzaken voor crimineel gedrag vandaag de dag als extreem worden bestempeld, worden op basis van nieuwe kennis gedrag steeds meer verklaard vanuit lichamelijke oorzaken.. Waar Wouter Buikhuizen in de jaren zeventig werd verguist om zijn ideeën, wordt er vandaag de dag weer voorzichtig onderzoek gedaan naar de biologische factoren achter criminaliteit en geestelijke afwijkingen. 25 Literatuurlijst Secundare literatuur Arcangeli, A., Cultural History, a Concise Introduction ( Oxon 2012) Aldersey- Williams, H., Anatomie. De ontdekking van het menselijk lichaam (Amsterdam 2013) Burke, P., What is Cultural History ( Cambridge 2008) Golstein, P.H.B., Marretje Moonen van Brandstichting Beschuldigt, en wegens Brandstichtingszucht vrijgesproken (Utrecht 1840) Koenraadt F. en Weijers, I., ‘Toenemende vraag naar expertise- een eeuw forensische psychiatrie en psychologie’ in: F. Koenraadt, J. Vijserlaar en C. Kelk (ed.), Tussen behandeling en straf. Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw (2007 Alphen aan de Rijn) 1-66. Leezenberg M. en de Vries, G., Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (Amsterdam 2012 Lorenz, C., Constructie van het verleden ( Amsterdam 2006) Oosterhuis H. en Gijswijt-Hofstra, M., Verward van geest en ander ongerief. Psychiatrie en geestelijke gezondheidszorg in Nederland (1870-2005) (Houten 2008) Oosterhuis H. en J. Slijkhuis, Verziekte zenuwen en zeden (Rotterdam 2012) de Preester, F.,’Een korte geschiedenis van de omgang met geestesziektes. Rede en waanzin’in: L. H.W.M. Kaiser (ed.), Psychiatrie toegelicht (Apeldoorn 2007) 19-25. de Ridder, D.T., ‘ Voorlichting van de psychiater aan de strafrechter rond de eeuwwisseling: diagnose of vonnis’, in: F. Koenraadt (ed.), Ziek of Schuldig? Twee eeuwen forensische psychiatrie en psychologie (1991 Arnhem) van Ruller, S., ‘De territoriumstrijd tussen juristen en psychiaters in de negentiende eeuw’, in: F. Koenraadt (ed), Ziek of Schuldig? Twee eeuwen forensische psychiatrie en psychologie (1991 Arnhem) Skålevåg, S. A., ‘The matter of forensic psychiatry: an historical enquiry’, Medical History 50, 49-68. Spierenburg, P.,’ Punishment,Power, and History: Foucault and Elias’, Social Science History 28 (2005) 607-636 Thyssen, H.F., ‘Brandstichting-zucht in verband met geslachtsontwikkeling’ in: C.A. den Tex en J. van Hall (ed), Bijdragen tot de Regtsgeleerdheid en Wetgeving I ( Amsterdam 1926) 358-367 Watson, K.D., Forensic Medicine in Western Society. A history (Oxford, 2011) 26 Primaire literatuur Aletrino, A., Is celstraf nog langer geoorloofd en gewenscht? ( Amsterdam 1906) Aletrino, A., Handleiding bij de studie der Criminele Anthropologie I( Amsterdam 1902) Jelgersma, G., Leerboek der Psychiatrie I. Algemene psychiatrie ( Amsterdam 1926) Noord-Hollands Archief: Provinciaal Gerechtshof Noord-Holland: 1842-1875, inv. nr. 396, 23- 11-1854 Gerechtshof van Amsterdam: 1879-1886, inv. nr. 93, dossier 83, 19-02-1885. 27