die Keure Sp ec ia le re la t iv ite its th eo rie SPECIALE RELATIVITEITSTHEORIE MODULE INTERACTIE - 3 e GRAAD 2 ONDERZOEKERS DENKEN DAT WARPDRIVE MO GELIJK IS Bron: Wikipedia, tweakers.net ec ia le re la t iv ite its th eo rie In de jaren ’60 was de televisieserie Star Trek erg popu ruimteschepen sneller dan het licht te laten voortbewegen.lair. In die serie gebruikt men de fictieve warptechnologie om Volgens de Star Trekgeschiedschrijving is de warpaandrijvin uitgevonden door Zefram Cochrane in het jaar 2063. g Het principe waarop deze aandrijving zou werken is het samentrekken (to warp is vervormen) van de ruimte die ligt en het uitrekken van de ruimte die achter je ligt. De feitel vóór je ving zou je zo een snelheid krijgen groter dan de lichtsnelhe ijk af te leggen afstand wordt zo kleiner. Met de warpaandrijid, zonder dat de wetten van de relativiteitstheorie overtreden worden. De warpdrive zou volgens sommige onderzoekers bij NASA Miguel Alcubierre een dergelijke warpdrive door, maar mogelijk zijn. In 1994 rekende de Mexicaanse natuurkundige de conclusie luidde dat de energie van een kleine ster nodig zijn om zo'n drive te laten werken. zou NASA-wetenschapper Harold White denkt echter dat de beno met een donutachtig gevormde ring in plaats van een platte digde energie kan worden gereduceerd. Dat kan volgens hem oscilleren zou de warpdrive nog zuiniger kunnen worden. ring om de ruimte te vervormen. Door het warpveld te laten Volgens White kan een warpdrive daarmee op termijn welli realiteit worden. cht Sp De speciale relativiteitstheorie behandelt systemen die bewegen met constante snelheid, systemen die niet versnellen. De algemene relativiteitstheorie geldt algemeen, ook voor systemen die versnellen. In heel wat sciencefictionseries wordt verwezen naar de “relativiteitstheorie” van Einstein. In tegenstelling tot wat velen denken is het niet Einstein die de “relativiteit” heeft uitgevonden. In 1632 had Galileo Galilei het relativiteitsbegrip al geformuleerd. In de 17e eeuw ontwikkelden o.a. Christiaan Huygens en Isaac Newton dit verder. Christiaan Huygens bestudeerde o.a. de eigenschappen van licht en Newton stelde wetten van de beweging op. Op basis van die wetten lukte men er in om bewegingen van projectielen, planeten … te verklaren en te voorspellen. Halfweg de 19e eeuw stelde James Clerk Maxwell 4 wetten op die de elektrische en magnetische verschijnselen van de materie beschrijven. Einstein was erg geïnteresseerd in de theorieën van Maxwell, omdat het relativiteitsbeginsel van Galilei wel in overeenstemming was met de wetten van Newton, maar niet met de wetten van Maxwell. Dat was voor Albert Einstein de aanzet zijn speciale relativiteitstheorie op te stellen die we in deze module bestuderen. En ook al is warpaandrijving voorlopig nog fictie, met zijn speciale relativiteitstheorie heeft Einstein onze ideeën over tijd, ruimte, snelheid, massa en energie helemaal overhoop gegooid. 3 1 DE KLASSIEKE MECHANICA rie 1.1 eo Rust en beweging its th Galileo was de eerste die de wetenschappelijke methode gebruikte die je leerde kennen als OVUR: O = observeren van een natuurverschijnsel, een onderzoeksvraag opstellen V = verzamelen van informatie, voorbereiden van het experiment U = uitvoeren van het experiment R = rapporteren van en reflecteren over de resultaten ec ia le re la t iv ite Galileo voerde reële experimenten uit. Zo beklom hij bv. de toren van Pisa om de val van voorwerpen te bestuderen. Sp Een gedachte-experiment is een experiment dat je in gedachten uitvoert en waarbij je steunt op gekende wetten. Einstein maakt daarvan veelvuldig gebruik. Zo vroeg hij zich als jonge knaap al af hoe de wereld er zou uitzien als je op een lichtstraal kon meereizen. Een gedachte-experiment stellen we in het vervolg voor met volgend pictogram: ☞ reëel experiment gedachte-experiment Hij voerde ook gedachte-experimenten uit: stel dat je in het kraaiennest van een schip zit en een bal naar beneden laat vallen. We veronderstellen dat de boot niet schommelt en rechtdoor vaart met constante snelheid. •Isaac zit op de boot en ziet de bal naast de mast recht naar beneden vallen: de bal voert een rechtlijnige beweging uit. •Tycho staat op de kade en ziet de bal een paraboolvormige baan beschrijven. Ook voor hem bevindt de bal zich op elk moment naast de mast, maar de mast beweegt naar rechts en de bal doet dat ook, waardoor de bal voor hem een kromlijnige baan volgt. Je kunt niet zomaar antwoorden op de vraag welke baan de bal volgt: Isaac zegt “Het is een rechte baan”, Tycho zegt “Het is een kromme baan” en ze hebben allebei gelijk! De baan die een voorwerp volgt is niet absoluut, maar hangt af van het referentiestelsel van waaruit je de beweging van het voorwerp bekijkt. Een baan is “relatief”. eo its Je kunt dat op geen enkele manier te weten komen! In beide ruimteschepen kun je experimenten uitvoeren: een bol rondzwieren aan een touw, de kracht meten die op de bol werkt, ballen laten botsen, een bol in de ruimte hangen … het resultaat van al die experimenten is in beide ruimteschepen identiek! ite Galileo beschreef zo’n experiment voor schepen in zijn bekende boek Gesprekken en wiskundige bewijzen in twee nieuwe wetenschappen uit 1637. Hij suggereerde ook om vissen in een aquarium en vliegende insecten mee te nemen. Noch aan het gedrag van de dieren, noch aan het bewegen van een bal of aan een lantaarn die ophangt kan men uitmaken of een schip eenparig rechtlijnig beweegt of stil ligt. iv Het wordt anders als het ruimteschip zou versnellen: dan voel je dat je in je zetel gedrukt wordt en dan weet je dat je beweegt! Maar bij systemen die in rust zijn of bewegen met constante snelheid ten opzichte van elkaar, kun je niet zeggen welk systeem beweegt en welk systeem in rust is. th Je kunt zelf ook een gedachte-experiment doen: stel dat je in een ruimteschip zit, diep in het heelal. Het ruimteschip heeft een geluidloze en trillingloze aandrijving. Je hebt een dutje gedaan en je hebt geen idee of de motoren werken of niet. Je kijkt door het raampje en ziet de sterrenhemel. Plots zie je een ander ruimtetuig voorbij bewegen met een constante snelheid. Is jouw ruimteschip in rust en bewegen zij, of zijn zij in rust en gaan jullie hen voorbij, of bewegen beide ruimteschepen? rie 4 re la t Meestal bekijken we rust en beweging ten opzichte van de aarde. Maar … de aarde draait zelf rond de zon aan 30 km/s. De zon dan maar als referentiestelsel? Maar … het zonnestelsel draait rond het centrum van de melkweg met een snelheid van 220 km/s! Dan de melkweg als referentiestelsel? Maar … onze melkweg maakt deel uit van een cluster van 30 à 40 sterrenstelsels (de Lokale Groep) en beweegt zelf ook ten opzichte van de andere sterren … We zouden graag een absolute ruimte willen hebben ten opzichte waarvan we kunnen zeggen of iets beweegt of niet, maar noch de aarde, noch de zon, noch de sterren geven ons houvast … alles beweegt ten opzichte van elkaar! le ☞ Sp ec ia De begrippen rust en beweging zijn niet absoluut, maar hangen af van het referentiestelsel van waaruit je naar het voorwerp kijkt: rust en beweging zijn relatief. Iets is maar in rust of in beweging ten opzichte van een referentiestelsel. Dat is het relativiteitsprincipe van Galilei. Relativiteitsprincipe Vanwaar het woord relativiteitsprincipe? Relatief betekent in relatie tot iets anders, ten opzichte van. Een voorbeeld: klein en groot zijn relatieve begrippen. Je pa is bv. 1,65 m groot. Je omgeving zal zeggen “Je pa is klein!”, maar als je met je pa op safari gaat en een stam Pygmeeën bezoekt, zullen zij zeggen “Baba yako ni kubwa”. Door je kennis van het swahili begrijp je dat ze zeggen “Je pa is groot”. Je pa is klein ten opzichte van de mensen uit je omgeving waar je woont, maar je pa is groot ten opzichte van de Pygmeeën. 5 1.2 rie Inertiaalstelsels its th eo Een trein rijdt met constante snelheid op een lang, recht, horizontaal en perfect vlak spoor voorbij een station. De trein voert dus een ERB uit t.o.v. het station. Op de vloer van de trein ligt een bal in rust. Op de bal werkt de zwaartekracht en de normaalkracht. Die krachten zijn even groot en tegengesteld, zodat ze elkaar compenseren en de resulterende kracht gelijk is aan nul. Isaac zit op de trein, ziet dat de bal in rust is en in rust blijft. Tycho staat op het perron: voor hem beweegt de bal rechtdoor met constante snelheid. Voor beide klopt dit met de 1e wet van Newton: een systeem waarop geen resulterende kracht werkt, behoudt zijn bewegingstoestand: is het systeem in rust, dan blijft het in rust, beweegt het, dan behoudt het de richting, zin en grootte van zijn snelheid. ☞ ☞ iv Wat gebeurt er nu als de trein een versnelling → a krijgt? Dat is het geval als de trein versnelt, vertraagt of een bocht neemt. Stel bv. dat de trein vertraagt: de bal vliegt dan naar voren. Voor iemand die op de trein zit, klopt dat niet met de 1e wet van Newton: de resulterende kracht op de bal is nul, maar toch komt de bal in beweging! Als de trein een versnelling → a heeft, is hij geen inertiaalstelsel. Dat geldt algemeen: la t De naam inertiaalstelsel komt van het woord inertie, traagheid. De 1e wet van Newton noemt men ook de wet van de traagheid en die geldt in een inertiaalstelsel. ite Een stelsel waarin de 1e wet van Newton geldt, noemen we een inertiaalstelsel. Als een stelsel in rust is of een ERB uitvoert t.o.v. een inertiaalstelsel, is het zelf ook een inertiaalstelsel. re Een systeem dat een versnelling → a heeft, is geen inertiaalstelsel. Sp ec ☞ ia le De speciale relativiteitstheorie van Einstein gaat over inertiaalstelsels, stelsels die niet versnellen, maar t.o.v. elkaar in rust zijn of een ERB uitvoeren. Met de eerste wet van Newton kun je niet zeggen of een systeem in rust is of een ERB uitvoert. Einstein veralgemeende dat en stelde dat je met geen enkel experiment kan uitmaken of een systeem in rust is of een ERB uitvoert: de resultaten van alle experimenten en alle wetten die je uit die experimenten kan afleiden, zijn in beide gevallen dezelfde. In elk inertiaalstelstel gelden dezelfde natuurkundige wetten. Ook dat is het relativiteitsprincipe. → u → u 6 1.3 1.3.1 Coördinatentransformatie th eo In een (x, y, z)-assenstelsel kun je de beweging van een voorwerp beschrijven met bewegingsvergelijkingen zoals je zag in InterActie 6. Die vergelijkingen geven weer hoe de x-, y- en z-coördinaten van het voorwerp veranderen met de tijd. Als je die beweging wil beschrijven in een ander assenstelsel (x’, y’, z’), dan moet je een coördinatentransformatie doen: met die formules kun je de nieuwe coördinaten (x’, y’, z’) berekenen met de coördinaten (x, y, z). its De galileitransformaties gelden enkel in de klassieke mechanica, niet in de relativistische! rie De galileitransformaties z z’ z z’ P → v’ O’ O → u y le y Sp ec ia fig a Let goed op de accenten: een v ) grootheid zonder accent (bv. → is een grootheid die gemeten is door een waarnemer in O, een v ' ) is grootheid met accent (bv. → een grootheid die gemeten is door een waarnemer in O’. O’ O re x la t iv z ite Fig. a stelt een inertiaal (x, y, z)-assenstelsel voor: dat is het stelsel O. In dat stelsel voert een punt O’ een ERB uit langs de x-as met constante snelheid → u. Vermits O’ een ERB uitvoert, geldt: x(O’) = xo + ux ∙ (t – to) → u x’ x y’ O’ O y fig b → u x’ x y’ fig c (zie InterActie 6.2 p 31) Als punt O’ zich op 0 s in de oorsprong van O bevindt, is to = 0 s en xo = 0 m. Dus x(O’) = ux ∙ t (*) We koppelen nu een tweede assenstelsel (x’, y’, z’) aan punt O’ zoals in fig b. Dat stelsel noemen we O’. Stelsel O’ is ook een inertiaalstelsel omdat het een ERB met constante snelheid → u uitvoert t.o.v. inertiaalstelsel O. Stel dat een voorwerp P een beweging uitvoert in de ruimte (fig c). Je kunt beweging daarvan beschrijven t.o.v. stelsel O of t.o.v. stelsel O’. In stelsel O heeft P als coördinaten (x, y, z, t), in stelsel O’ zijn die coördinaten (x’, y’, z’, t). De snelheid van P t.o.v. O is → v, t.o.v. O’ is de snelheid → v '. 7 De snelheid van O’ t.o.v. O is 10 m/s. Op het ogenblik t = 20 s is de positie van O’ t.o.v. O gelijk aan: x(O’) = ux ∙ t = 10 m/s ∙ 20 s = 200 m z’ eo z th we gebruiken (*) rie Voorbeeld: Op het ogenblik t = 20 s meet een waarnemer in O’ de positie van P en vindt x ’(P) = 50 m. O’ 200 m y 10 m/s 50 m x’ t = 20 s x ite O its P y’ la t iv Voor een waarnemer in O is de positie van P op t = 20 s is gelijk aan x(P)= 50 m + 200 m = 250 m = x ’(P) + x(O’) Dan geldt algemeen voor een willekeurig tijdstip t : ☞ le re x(t) = x’(t) + ux ∙ t De formule geeft weer hoe je coördinaten van een voorwerp in één inertiaalstelsel kunt omzetten naar die in een ander inertiaalstelsel. Dat is de galileitransformatie voor coördinaten. 1.3.2 Snelheidstransformatie Sp ec ia Uit de coördinatentransformatie kun je afleiden hoe je de snelheid van het voorwerp P moet omzetten. x(t) = x’(t) + ux ∙ t Afleiden naar t geeft d (ux ∙ t) dx = dx ' + dt dt dt dx = dx ' + ux dt dt dx = v is de ogenblikkelijke snelheid van P t.o.v. O dt x dx ' = v ’ is de ogenblikkelijke snelheid van P t.o.v. O’ x dt Dus: ☞ vx = vx’ + ux Die formule geeft weer hoe je snelheid van een voorwerp in één inertiaalstelsel kunt omzetten naar de snelheid ervan in een ander inertiaalstelsel. Dat is de galileitransformatie voor snelheid. 8 z Voorbeeld: z’ y’ x’ x th y → u 80 km/h its O’ O eo rie 3,0 km/h ite Een trein (O’) rijdt met een constante snelheid van 80 km/h: ux = 80 km/h In de trein stapt een conducteur naar voren met een snelheid van 3,0 km/h. De conducteur is het voorwerp P. vx’ = 3,0 km/h De snelheid van de conducteur t.o.v. het perron (O) is: vx = vx’ + ux = 3,0 km/h + 80 km/h = 83 km/h la t iv Die optelwet voor snelheden ken je uit het dagelijkse leven. le re 1.3.3 Afspraken z’ z P ec ia → v’ O’ Sp O y’ y → u x’ x In hetgeen volgt werken we met inertiaalstelsels. We bekijken treinen en ruimteschepen die stilstaan of bewegen aan kleine of enorm grote snelheden. We maken volgende afspraken: - de trein of het ruimteschip bevindt zich in rust in het stelsel O’. - het stelsel O’ beweegt met snelheid → u in de positieve zin van de x-as ten opzichte van stelsel O. - in de trein of het ruimtetuig kunnen voorwerpen zoals staven, knikkers, kogels, lichtbronnen … bewegen of in rust zijn. Zo’n voorwerp stellen we voor door P. De snelheid ervan t.o.v. de trein of het ruimtetuig (O’) is → v ', de snelheid t.o.v. O is → v. - de waarnemers bij onze gedachte-experimenten (Isaac, Tycho, Spock en Kirk) zijn gekoppeld aan het stelsel O of O' en kunnen in dat stelsel onmiddellijk en op gelijk welke plaats hun waarneming doen. De galileitransformaties gelden in het algemeen voor vectoren, zo geldt voor de snelheidstransformatie: → v=→ v'+→ u Indien de beweging van O’ en van P gebeuren in de positieve zin van de x -as, geldt: ☞ x = x ’ + u ∙ t voor de coördinaten v = v ’ + u voor de snelheden Het zijn die formules die we zullen gebruiken voor de galileitransformaties. Opmerking: in boeken of op internet vind je ook de formule v = v ’ – u. Dat is bv. het geval als je O en O’ omwisselt. Let dus goed op de definitie en de zin van beweging van de assenstelsels! 9 rie 1.3.4 Gevolgen • eo In de klassieke mechanica is de wereld eenvoudig: een meter is een meter lang, een seconde duurt een seconde, of je nu beweegt of niet. Dat lijkt evident, maar dat is niet waar in de relativistische mechanica! We bewijzen eerst of dit in de klassieke mechanica wel klopt. Lengtes zijn absoluut z’ ite z its th Isaac zit in een trein (stelsel O’) die met constante snelheid → u beweegt t.o.v. Tycho die op het perron (stelsel O) staat. In de trein ligt een staaf. Voor Isaac (O’) is de staaf in rust en heeft ze een lengte L’. Voor Tycho (O) beweegt die staaf met snelheid → u en heeft ze een lengte L. We tonen aan dat de lengte L gelijk is aan de lengte L’. x r’ iv xl’ → u la t y O’ x’ x y’ re O le In de trein (O’) is de positie van de linkerkant van de staaf xl’ en die van de rechterkant xr’ (op tijdstip t). De lengte van de staaf in O’ is: L’ = xr’ - xl’ Sp ec ia We passen de coördinatentransformatie toe: xr(t) = xr’(t) + u ∙ t (1) xl(t) = xl’(t) + u ∙ t (2) (1) – (2) geeft xr(t) - xl(t) = xr’(t) + u ∙ t - [xl’(t) + u ∙ t] = xr’(t) - xl’(t) xr(t) - xl(t) is de lengte van de staaf voor een waarnemer op het perron (O). Daaruit volgt: L = L’ De lengte van de staaf is dezelfde voor Isaac en Tycho! ☞ In de klassieke mechanica is de lengte van een voorwerp in alle inertiaalstelsels dezelfde. Lengte is absoluut. Je kunt spreken van DE lengte van een voorwerp. 10 eo rie We verplaatsen de trein naar de ruimte waar de gravitatiekracht nul is. De trein met Isaac (O’) beweegt met snelheid → u t.o.v. Tycho (O). In de trein staat een opstelling met 2 horizontale platen op een afstand h’ van elkaar. Een knikker gaat met constante snelheid → v ’ van de onderste naar de bovenste plaat. Voor Isaac (O’) is de opstelling in rust en heeft de knikker een tijdsduur ∆t’ nodig om de afstand h’ af te leggen. Voor Tycho (O) beweegt de opstelling met snelheid → u en heeft de knikker een tijdsduur ∆t nodig om van de onderste naar de bovenste plaat te bewegen. We tonen aan dat de tijdsintervallen ∆t en ∆t’ even groot zijn. z’ z th … met constante snelheid… : daarom gaan we in gedachten naar een gebied waar de gravitatiekracht nul is: de knikker behoudt v ’ als hij naar dan zijn snelheid → boven geworpen wordt. Tijdsintervallen zijn absoluut its • → v’ ite O’ w h’ → u x’ x d la t iv O h’ y’ re y fig. afig. b le Voor Isaac (O’) is de tijdsduur ∆t’ gelijk aan ∆t ’ = h’ / v ’ Sp ec ia Tycho (O) ziet de knikker naar boven gaan en tegelijkertijd opzij bewegen met de trein (fig b). Stel dat de knikker een tijdsduur ∆t nodig heeft om de bovenste plaat te bereiken. In die tijd legt de trein de afstand d af: d = u ∙ ∆t → v (= → v’ + → u) → De totale afstand die de knikker aflegt, is w. v’ Met de stelling van Pythagoras kun je die afstand bepalen: Waarom mag je hier niet de formule v = v ’ + u gebruiken? w= (h') 2 + d 2 = _h 'i2 + _u · Tt i2 Voor Tycho (O) is de snelheid van de knikker : → v =→ v’ + → u De grootte van de snelheid → v is: v= 2 _v ’i + u 2 De tijdsduur ∆t is gelijk aan de afstand w gedeeld door de snelheid v : ∆t = w = v (h') 2 + (u ∙ ∆t) 2 (v ') 2 + u 2 → u 11 Kwadrateren en uitwerken geeft: (∆t)2 = (h') 2 + u 2 ∙ (∆t) 2 (v ') 2 + u 2 rie Wat is het verschil tussen (∆t)2 en ∆t2 ? eo (∆t)2 ∙ [(v ’)2 + u2] = (h’)2 + u2 · (∆t)2 (∆t)2 ∙ (v ’)2 + (∆t)2 ∙ u2 = (h’)2 + u2 · (∆t)2 (∆t)2 ∙ (v ’)2 = (h’)2 (h') 2 (v ') 2 th (∆t)2 = its ∆t = h' = ∆t’ v' ite De tijdsduur is voor Isaac en voor Tycho dezelfde! ☞ Gelijktijdigheid is absoluut la t • iv In de klassieke mechanica is de duur van een tijdsinterval in alle inertiaalstelsels dezelfde. Een tijdsinterval is absoluut. Je kunt spreken van DE duur van een tijdsinterval. Sp ec ia le re Een explosie van een vuurpijl gebeurt op een bepaalde plaats in de ruimte en op een bepaald tijdstip. Als twee gebeurtenissen plaatsvinden op hetzelfde ogenblik, gebeuren ze gelijktijdig. Bv. als een trein vertrekt in Berchem station op het moment dat de vuurpijl explodeert, gebeuren de explosie en het vertrek gelijktijdig. Dat lijkt logisch, maar verder zul je zien dat dat niet waar is in de relativistische mechanica! Alle gebeurtenissen die zich op een bepaald ogenblik op aarde (of in het heelal) voordoen, gebeuren gelijktijdig! We tonen aan dat gelijktijdigheid absoluut is: als twee gebeurtenissen gelijktijdig zijn in één inertiaalstelsel, zijn ze gelijktijdig in elk ander inertiaalstelsel. 12 z z’ L’ eo Voor Isaac (O’) bereiken de knikkers gelijktijdig de de tegenoverliggende wand. We tonen aan dat dat ook het geval is voor Tycho (O). L’ th We gaan in gedachten naar een gebied waar de gravitatiekracht nul is omdat de knikker dan een ERB uitvoert i.p.v. een horizontale worp. rie u t.o.v. Tycho (O). We bevinden ons nog altijd in de ruimte. De trein met Isaac (O') beweegt met snelheid → In de trein bevindt zich een experimenteerruimte. In het midden daarvan staat een lanceertoestel dat op hetzelfde moment twee knikkers wegschiet met dezelfde snelheid v ’ zoals in de figuur. O’ O → u iv y’ x ite x’ y v’ its v’ re la t Voor Isaac (O’) moet de rechterknikker een afstand L’ afleggen om de wand te bereiken. De tijdsduur daarvoor nodig is ∆tr’ = L’ / v ’. Voor de linkerknikker geldt dezelfde formule: ∆tl’ = L’ / v ’. Vermits de knikkers op hetzelfde moment vertrekken en er even lang over doen, bereiken ze de wand inderdaad gelijktijdig. Sp ec ia le Voor Tycho (O) bewegen niet alleen de knikkers maar ook de trein (O’). We bekijken de rechterknikker. Stel dat die een tijdsduur ∆tr nodig heeft om tot aan de wand te geraken. In die tijdsduur legt de rechterwand een afstand d af gelijk aan d = u ∙ ∆tr → u L’ u · ∆tr De totale afstand wr die de knikker moet afleggen, is wr = L’ + u ∙ ∆tr De snelheid v van de knikker (t.o.v. O) is: v = v ’ + u De tijdsduur die de rechterknikker nodig heeft om de afstand wr af te leggen is w L’ + u ∙ ∆t r ∆tr = r = v v’ + u Uitwerken: ∆tr ∙ (v ’ + u) = L’ + u ∙ ∆tr ∆tr ∙ v ’ + ∆tr ∙ u = L’ + u ∙ ∆tr ∆tr ∙ v ’ = L’ ∆tr = L’ / v ’ = ∆tr’ 13 rie De tijdsduur die de rechterknikker nodig heeft om de wand te bereiken is even groot voor Isaac als voor Tycho. Dat was te verwachten want tijdsduur is absoluut. Dat geldt ook voor de linkerknikker. Ga dat na. De twee knikkers zullen dus op hetzelfde moment (gelijktijdig) de wand bereiken. ☞ th eo In de klassieke mechanica is gelijktijdigheid absoluut: als twee gebeurtenissen zich gelijktijdig voordoen in één inertiaalstelsel, doen ze zich ook gelijktijdig voor in elk ander inertiaalstelsel. Je kunt spreken van HET tijdstip waarop twee gebeurtenissen voordoen. Sp ec ia le re la t iv ite its Rosetta’s journey Gelijktijdigheid is belangrijk als je bv. met je vriend of vriendin afgesproken hebt: jullie moeten gelijktijdig op de plaats van afspraak zijn, anders mis je de afspraak. Gelijktijdigheid is ook belangrijk bij het lanceren van een ruimtetuig. Op 2 maart 2004 werd Rosetta gelanceerd om het landingstuig Philae te doen landen op een meteoriet. Het ruimtetuig en de meteoriet moeten gelijktijdig op dezelfde plaats in de ruimte zijn. Met de wetten van Newton uit de klassieke mechanica kon men het juiste lanceertraject berekenen naar de voorspelde (maar toen nog lege plek) in de ruimte. Op 12 november 2014, ruim 10 jaar later, kon men het landingstuig Philae perfect neerzetten op de meteoriet. 14 rie 2LICHT eo 2.1 th Licht … deeltjes of golven? ite its Licht is een mysterieus iets. Je kunt het niet horen, voelen of uit elkaar halen om het te onderzoeken. Je kunt het zelfs niet zien: een lichtbundel in een stofvrije kamer zonder meubelen en met zwarte wanden zie je niet! Je kunt enkel voorwerpen zien die licht terugkaatsen en verstrooien. Lichtstralen bewegen rechtlijnig en kaatsen terug zoals een biljartbal die zonder effect op een band botst: de invalshoek en de terugkaatsingshoek zijn gelijk. Dat leerde je in het 3e jaar. re la t iv Die fenomenen kun je verklaren als je aanneemt dat licht bestaat uit achter elkaar bewegende deeltjes: dat is de deeltjestheorie van licht. Newton was een felle aanhanger van die theorie. Volgens Christiaan Huygens, een tijdgenoot van Newton, zou licht echter bestaan uit golven en zou het zich voortbewegen zoals bv. watergolven zich voortplanten over een wateroppervlak: dat is het golfmodel van licht. ec ia le Het aanzien van Newton en het feit dat zijn deeltjesmodel toeliet verschijnselen zoals de rechtlijnige voortbeweging en terugkaatsing te verklaren, maakte dat het golfmodel op de achtergrond verdween. In het begin van de 19e eeuw stelden o.a. Thomas Young en Augustin Fresnel vast dat licht interferentiepatronen kan geven zoals water- en geluidsgolven. Die fenomenen kan men niet met het deeltjesmodel verklaren, maar wel met het golfmodel. Sp h is de constante van Planck: h = 6,63 · 10-34 Js ☞ De golftheorie van licht werd dan vrijwel algemeen aanvaard, tot op het einde van de 19e eeuw een aantal fenomenen ontdekt werden zoals het foto-elektrisch effect, die enkel konden verklaard worden door aan te nemen dat licht bestaat uit deeltjes, ‘pakketjes energie’ (lichtquanta of fotonen genoemd), met een hoeveelheid energie E gelijk aan E = h · f en een hoeveelheid van beweging p gelijk aan p = h . m Eigenschappen van deeltjes (energie E en hoeveelheid van beweging p) zijn zo gekoppeld aan eigenschappen van golven (frequentie f en golflengte λ)! En … hoewel we ons dat niet kunnen voorstellen, heeft licht zowel een golf- als een deeltjeskarakter! Licht heeft zowel een deeltjes- als een golfkarakter. 15 2.2 rie De lichtsnelheid ite Armand Fizeau (1819-1896) In 1849 bepaalde Fizeau de lichtsnelheid met een draaiend tandrad tot op ongeveer 5% nauwkeurig. Foucault verbeterde dat resultaat met een draaiende spiegel. In 1879 vond Michelson 299 901 km/s. De snelheid van het licht hangt af van de middenstof. In lucht en vacuüm is de lichtsnelheid ongeveer even groot en bijna gelijk aan 300 000 km/s. iv De letter c voor de lichtsnelheid is afkomstig van celeritas, het Latijnse woord voor snelheid. its th eo Lange tijd dacht men dat de lichtsnelheid oneindig groot zou zijn. Galileo Galilei probeerde de lichtsnelheid te meten door met lantaarns tussen bergtoppen te seinen, maar door de reactiesnelheid van het oog is die methode te traag om de grote lichtsnelheid te kunnen meten. In 1676 bleek uit waarnemingen van Giovanni Cassini dat de eclipsen van Io, een maan van Jupiter, soms later en soms vroeger optraden dan voorspeld werd met de wetten van Kepler. Op basis daarvan kon Olaf Römer de lichtsnelheid bepalen en vond iets meer dan 200 000 km/s (zie oef. 12 reeks 2). ☞ re la t De lichtsnelheid is eindig. De lichtsnelheid in vacuüm stelt men voor door c: c = 300 000 km/s 2.3 le De wetten van Maxwell Sp ec ia In het 5e jaar maakte je kennis met elektrische en magnetische velden. In 1865 formuleerde James Clerk Maxwell 4 wetten die de theorie van het elektromagnetisme samenvatten. Uit zijn theorie kon Maxwell besluiten dat een wisselstroom in een geleider een veranderend elektrisch en magnetisch veld creëert dat zich als een golf in de ruimte voortplant. Zo’n ‘elektromagnetische’ golf (em-golf) beweegt zich (in vacuüm) voort met een 1 snelheid gelijk aan . James Clerk Maxwell (1831-1879) fO · nO De waarde daarvan is gelijk aan de lichtsnelheid, die Fizeau in 1849 vrij nauwkeurig bepaald had. Daaruit ontstond het idee dat licht zelf een elektromagnetische golf zou zijn. Naar analogie met mechanische golven (die een middenstof nodig hebben om zich voort te planten), zouden lichtgolven zich voortbewegen in de “ether”, zoals golven op het water of geluidsgolven in lucht. Die onzichtbare ether zou het hele heelal vullen. 16 2.4 ite its th eo rie De ether re la t iv Isaac zit in een luchtballon (stelsel O’) die zich met de wind aan 36 km/h (= 10 m/s) beweegt t.o.v. Tycho op het aardoppervlak (stelsel O). De windsnelheid is “de snelheid waarmee de lucht zich verplaatst t.o.v. het aardoppervlak”, maar je kan evengoed zeggen “de snelheid waarmee de aarde zich verplaatst t.o.v. de lucht”. Dat is het relativiteitsbeginsel. Isaac zendt met een toeter een geluidspuls uit evenwijdig met de windrichting, in fig. a met de wind mee, in fig b. tegen de wind in. De luchtballon beweegt met de wind mee en heeft dezelfde snelheid als de wind. Voor Isaac (O’) is de lucht in rust en is de geluidssnelheid 340 m/s (bij 14°C). Voor Tycho (O) is de geluidssnelheid 340 m/s + 10 m/s = 350 m/s in het geval van fig. a en 340 m/s – 10 m/s = 330 m/s voor fig. b. ia ec Sp y O O y z z’ z’ z le z O’ O’ 10 m/s 10 m/s 340340 m/sm/s x’ x’x fig. a O’ O’ 10 m/s 10 m/s O O x y y’ y’ z’ z’ z 340340 m/sm/s x’ x’x y’ y’ y fig. b Omgekeerd kun je zo ook de windsnelheid bepalen: als Tycho in fig. a voor de geluidssnelheid 355 m/s meet, is de windsnelheid 15 m/s! Om de windsnelheid zo te kunnen bepalen, moet je wel de windrichting kennen, maar dat is geen probleem want wind kun je voelen. Men dacht dat licht zich in de ether op een analoge wijze zou voortplanten. Dat was een bijzonder aantrekkelijk idee, want je zag dat we noch de aarde, noch de zon, noch de melkweg, noch de sterren kunnen beschouwen als absoluut in rust want alles beweegt ten opzichte van elkaar, maar … als die ether zich over heel het heelal zou uitstrekken, zou die als referentiestelsel kunnen dienen en zouden we elke beweging kunnen bekijken t.o.v. de ether. Met dat idee in het achterhoofd voerden Michelson en Morley in 1887 hun beroemde experiment uit om de snelheid van de aarde t.o.v. de ether te bepalen … of de snelheid van de ether t.o.v. de aarde: daarom spreekt men ook van de “etherwind”. x 17 Het experiment van Michelson en Morley rie 2.5 th eo Hét probleem is dat je de ether niet kunt waarnemen: de ether is onzichtbaar, kun je niet wegen, voelen, ruiken of proeven. Je weet dus ook niet in welke richting de aarde t.o.v. de ether beweegt (of in welke richting en zin de etherwind waait). Albert Michelson en Edward Morley vonden daarvoor een elegante oplossing met de interferometer. its aarde zomer ite ZON A 2 2’ 1 iv S 3’’ la t aarde winter fig a re etherwind 3 3’ 2’’ scherm fig b Sp ec ia le Een lichtstraal (1) valt in op een halfdoorlatende spiegel (S). Een deel van die straal wordt teruggekaatst (2) naar spiegel A en wordt daar opnieuw teruggekaatst (2’). Een deel van straal 1 wordt door de spiegel (S) doorgelaten (3), valt in op spiegel B en wordt daar teruggekaatst (3’). Op de halfdoorlatende spiegel wordt straal 2’ gedeeltelijk doorgelaten (2”) en straal 3’ gedeeltelijk teruggekaatst (3”). De spiegels staan even ver van de halfdoorlatende spiegel. Omwille van de richting van de etherwind zou de snelheid van de lichtstralen 2 en 2’ en van de stralen 3 en 3’ niet gelijk zijn en is de tijd die ze over die (gelijke) afstand doen verschillend (zie ook oef. 9 reeks 1). Er treedt daardoor een kleine faseverschuiving op en op het scherm zie je een interferentiepatroon. Omdat de richting en zin van de etherwind niet gekend is, was de opstelling draaibaar opgesteld. Bij het draaien zou zo toch ergens een duidelijk interferentiepatroon moeten te zien zijn! Er werd dag en nacht gemeten vanwege de draaiing van de aarde om zijn as. En gedurende alle jaargetijden vanwege de draaiing van de aarde om de zon. Maar … Michelson en Morley vonden geen interferentiepatroon, ook niet nadat ze een nauwkeurigere interferometer bouwden. Het bestaan van de ether moest worden verworpen! B 18 2.6 rie De donkere wolken … th eo Op het einde van de 19e eeuw waren de meeste wetenschappers ervan overtuigd dat de natuurkunde bijna “af” was. Met het relativiteitsbeginsel van Galilei, de wetten van Newton en de wetten van Maxwell kon men in principe alles berekenen. Dat men bepaalde vergelijkingen nog niet kon oplossen, was enkel een probleem van wiskunde en rekencapaciteit… dacht men. Maar er waren twee donkere wolken die boven de klassieke fysica hingen. ite its Eerste wolk: de wetten van Maxwell kloppen niet met het relativiteitsbeginsel van Galilei. Bekijk een elektrische lading die beweegt t.o.v. de aarde. In het 5e jaar leerde je dat die lading een elektrisch én een magnetisch veld schept. Stel nu dat je samen met die lading zou bewegen, dan ben je in rust t.o.v. die ladingen en vind je er enkel een elektrisch veld, geen magnetisch! Maar volgens het relativiteitsbeginsel moet je in elk inertiaalstelsel dezelfde natuurkundige wetten vinden! Sp ec ia le re la t iv Tweede wolk: voor licht kloppen de wetten van Maxwell niet met de snelheidstransformatie van Galilei. Uit de wetten van Maxwell volgt dat de lichtsnelheid constant is, en niet afhangt van het referentiestelsel (zie 3.2). Dat wordt ook bevestigd door de proef van Michelson en Morley: omdat er geen interferentie optreedt, is de snelheid van de lichtgolven altijd en overal even groot! Het waren die twee donkere wolken die Albert Einstein verdreef door de publicatie van zijn speciale relativiteitstheorie. Einstein baseerde zich niet zo zeer op de resultaten van de proef van Michelson en Morley, maar op de problemen van de klassieke mechanica met de wetten van Maxwell. Het is dan ook terecht dat Einstein schreef “The special theory of relativity owes its origins to Maxwell’s equations of the electromagnetic field”. 19 rie 3 DE RELATIVISTISCHE MECHANICA eo 3.1 ☞ In 1905 publiceerde Einstein zijn beroemd artikel Zur Elektrodynamik bewegter Körper. De theorie die daarin beschreven wordt, is sindsdien bekend als de speciale relativiteitstheorie en gaat uit van 2 postulaten. its Een postulaat is een beweging die je niet kunt bewijzen, maar waarvan je aanneemt dat ze waar is. th De postulaten van Einstein ite - In elk inertiaalstelstel gelden dezelfde natuurkundige wetten (relativiteitsprincipe). - De lichtsnelheid (in vacuüm) is gelijk aan 300 000 km/s en is even groot in elk inertiaalstelsel. iv 3.2 re la t De lichtsnelheid en de galileitransformaties Het ruimteschip van Spock (O’) beweegt met een snelheid van 100 000 km/s (= u) t.o.v. Kirk (O). In de experimenteerruimte zendt Spock een lichtpuls uit. Voor Spock is de snelheid van de lichtpuls v’ = 300 000 km/s (= c) le Spock en Kirk zijn helden uit de TV-serie Star Trek die in de jaren ’60 erg populair was. ec ia Voor Kirk (O) is de snelheid volgens de galileitransformatie: v = v’ + u = c + u = 300 000 km/s + 100 000 km/s = 400 000 km/s z z’ Sp c → O’ u 100 000 km/s x’ O y x y’ Dat klopt niet met de wetten van Maxwell: 1 de lichtsnelheid in vacuüm is gelijk aan (= 300 000 km/s), zowel voor Spock als voor Kirk, fO · nO (zie oef. 7 reeks 1). ☞ De galileitransformaties zijn niet in overeenstemming met het tweede postulaat. 20 We bekijken het experiment in detail. ∆x’ ∆x’ ∆x’ → u th → u eo rie Stel dat de lichtflits een tijdsduur ∆t nodig heeft om de tegenoverliggende wand te bereiken. ∆x’ u · ∆t its u · ∆t fig. a fig. b c = ∆x ’(1) ∆t iv ite Lichtsnelheid voor Spock (O’): In stelsel O' legt de lichtpuls in de tijdsduur ∆t de afstand ∆x’ af (fig. a). Spock meet voor de lichtsnelheid: re la t Lichtsnelheid voor Kirk (O): In de tijdsduur ∆t legt de wand van het ruimteschip (O’) de afstand u · ∆t af ten opzichte van stelsel O (fig. b). De totale afstand die de lichtpuls aflegt ten opzichte van O is dus ∆x = ∆x’ + u ∙ ∆t le Kirk meet voor de lichtsnelheid c = ∆x ∆t = 3 x’ + u · 3 t 3t (2) Sp ec ia Volgens het tweede postulaat is de lichtsnelheid even groot voor Spock als voor Kirk. Dan moet (1) gelijk zijn aan (2): ☞ Die transformaties waren al opgesteld door Lorentz in verband met de wetten van Maxwell. ∆x ' = 3 x’ + u · 3 t 3t ∆t Daaruit volgt dat u · ∆t = 0 en dus ∆t = 0. De lichtpuls heeft in dat geval een oneindig kleine tijdsduur ∆t nodig om de wand te bereiken. Maar dan zou de lichtsnelheid oneindig groot zijn en dat is niet het geval: de lichtsnelheid is eindig. De galileitransformaties zijn niet in overeenstemming met het 2e postulaat omdat de lichtsnelheid eindig is. De galileitransformaties moeten vervangen worden door andere. Einstein gebruikte de lorentztransformaties en die zijn wel in overeenstemming met het 2e postulaat. 21 3.3 z’ y → u x’ → u O x y’ y la t iv x’ = x - u ∙ t 2 1 – u2 c t - u2 ∙ x c t’ = 2 1 – u2 c re le ia 1 2 1 – u2 c 1 γ= x y’ x = x ’ + u ∙ t ’2 De factor ec x’ O’ is in rust en O beweegt in de negatieve zin van de x ’-as met snelheid u. t ’ + u2 ∙ x ’ c t= 2 1 – u2 c Sp O’ O is in rust en O’ beweegt in de positieve zin van de x-as met snelheid u. 1 – u2 c ☞ z’ ite O’ O z th z Inverse lorentztransformaties eo Lorentztransformaties its We geven de formules zonder bewijs. rie De coördinatentransformaties van Lorentz noemt men de lorentzfactor. Gewoonlijk stelt men die voor door γ : 2 1 – u2 c Meestal bekijken we de situatie vanuit stelsel O, waarbij stelsel O’ in de positieve zin van de x-as beweegt met snelheid u. Dan gelden de ”gewone” lorentztransformaties: Lorentztransformaties voor de coördinaten: x = γ ∙ (x’ + u ∙ t’) t = γ ∙ (t’ + u2 ∙ x’) c met γ = 1 2 1 – u2 c Einstein en Lorentz in Leiden (1921) 22 hallo Kirk x’ = 2500 km t’ = 10h15 z’ its O’ O th Oké Spock nu kan ik en x en t u = 100 000 km/s berekenen eo z rie Bespreking van de formules: - Hoe kun je de formule eenvoudig begrijpen? Kirk bevindt zich in stelsel O. Spock bevindt zich in zijn ruimteschip (stelsel O’) en geeft de coördinaten x’ en t’ door van een vreemd object. Kirk kent de snelheid → u van stelsel O’. Met de coördinatentransformaties van Lorentz kan hij nu de coördinaten x en t van het voorwerp in zijn stelsel O berekenen. → u y iv y’ x ite x’ la t - Merk op dat niet alleen de plaatscoördinaten, maar ook de tijd getransformeerd wordt! Een gebeurtenis in O’ wordt gekenmerkt door een plaats en een tijdstip. In O doet die gebeurtenis zich voor op een andere plaats maar ook op een ander tijdstip! Er bestaat geen absolute tijd in de relativistische mechanica. re - Uit de formules volgt ook dat de lichtsnelheid de maximale snelheid is. 2 2 2 1 - u 2 volgt immers 1 – u 2 > 0 en dus 1 > u 2 en u2 < c2 en bijgevolg u < c. c c c ia le Uit De snelheidstransformatie van Lorentz z Sp ec 3.4 z’ O’ O y y’ P Uit de coördinatentransformatie kun je de snelheidstransformatie afleiden. Stel dat een voorwerp P met snelheid → v ’ beweegt in stelsel O’ zoals in de figuur. → v’ → u x’ x 23 rie Snelheid van P voor Spock (O’): Op tijdstip t1’ is de positie van het voorwerp x1’, op t2’ is de positie x2’. De snelheid v ’ is x ’ – x1 ’ v’ = 2 (1) t2 ’ – t1 ’ ite its De verplaatsing ∆x is ∆x = x2 – x1 = γ ∙ (x2’ + u · t2’) - γ ∙ (x1’ + u · t1’) = γ ∙ x2’ + γ ∙ u ∙ t2’ - γ ∙ x1’ - γ ∙ u ∙ t1’ = γ ∙ (x2’ - x1’) + γ ∙ u ∙ (t2’ - t1’) = γ ∙ (∆x’ + u ∙ ∆t’) th eo Snelheid van P voor Kirk (O): Op tijdstip t1 is de positie van het voorwerp x1, op t2 is de positie x2. We passen de lorentztransformaties toe: x2 = γ ∙ (x2’ + u · t2’) x1 = γ ∙ (x1’ + u · t1’) iv Voor het tijdsinterval ∆t vind je op analoge wijze ∆t = γ ∙ (∆t’ + u2 ∙ ∆x’) la t c De snelheid v is c ∙ (∆x ’ + u ∙ ∆t’) ∆x ’ + u ∙ ∆t ’ v = ∆x = = ∆t c ∙ (∆t ’ + u ∙ ∆x ’) ∆t ’ + u ∙ ∆x ’ 2 c c2 re ia Sp ec ☞ le Teller en noemer delen door ∆t’ geeft: v = v’ + u 1 + u2 ∙ v ’ c Dat is snelheidstranformatie volgens Lorentz. Bespreking van de formule: -symmetrie De formule voor de snelheidstransformatie is symmetrisch in v’ en u: je mag u vervangen door v’ en omgekeerd. Een stelsel O’ met een snelheid 100 000 km/s (= u) waarin een ruimteschip met snelheid van 50 000 km/s (= v’) beweegt, is hetzelfde als een stelsel O’ met snelheid 50 000 km/s (= u) waarin een ruimteschip met een snelheid van 100 000 km/s (= v ’) beweegt. - voor kleine snelheden geven de galileitransformatie en z de lorentztransformatie geen merkbaar verschil: Het ruimteschip van Spock (O’) beweegt met snelheid → u t.o.v. Kirk (O). De snelheid → u is gelijk aan 800 km/h. In de experimenteerruimte vuurt Spock een kogel af met snelheid → v ’ van 300 km/h. z’ P 300 km/h O’ O → u 800 km/h y → v’ y’ x’ x 24 rie Volgens de galileitransformatie is de snelheid van de kogel voor Kirk (O) gelijk aan v = v’ + u = 300 km/h + 800 km/h = 1100 km/h = 0,305 555 555 … km/s Volgens de lorentztransformatie is de snelheid van de kogel v= 300 km/h + 800 km/h v’ + u = = 0,305 555 555 … km/s u 800 km/h 1 + 2 ∙ v’ 1 + 2 ∙ 300 km/h c _300 000 km/si eo Let op de eenheden! th Het verschil is zo klein dat het niet te merken is! ite its - Voor grote snelheden (in de buurt van de lichtsnelheid) geven de galileitransformatie en de lorentztransformatie wel een (groot) verschil. Het ruimteschip van Spock (O’) beweegt met snelheid → u t.o.v. Kirk (O). De snelheid → u is nu gelijk aan 90 % van de lichtsnelheid. In de experimenteerruimte vuurt Spock een spacebullet af met een snelheid → v ’ van 20 000 km/s. z z’ P → v’ 20 000 km/h iv Volgens de galileitransformatie is de snelheid van de kogel voor Kirk (O) gelijk aan v = v’ + u = 20 000 km/s + 0,90 c = 20 000 km/s + 0,90 ∙ 300 000 km/s = 290 ∙ 103 km/s v= v ’ + u = 20 000 km/s + 0, 90 c = 276 ∙ 103 km/s 1 + u2 ∙ v ’ 1 + 0, 902 c ∙ 20 000 km/s c c O O’ → u 0,90 c re la t Volgens de lorentztransformatie is die snelheid: x’ Dat is een verschil van 14 ∙ 103 km/s! Sp ec ia le y y’ - Controle van het tweede postulaat: Het ruimteschip van Spock (O’) beweegt met snelheid → u t.o.v. Kirk (O). Spock zendt een lichtpuls uit in zijn ruimteschip (O’). De snelheid v’ van die lichtpuls is voor hem gelijk aan de lichtsnelheid: v ’ = c z z’ O → O’ u c x’ x y y’ Voor Kirk (O) is de snelheid van de lichtpuls (lorentztransformatie): v= v’ + u = c + u = c + u = c + u · c = c 1 + u2 ∙ v ’ 1 + u2 ∙ c 1 + u c + u c c c Dat klopt met het 2e postulaat: de lichtsnelheid (in vacuüm) is even groot in elk inertiaalstelsel. x 25 Gevolgen We bekijken een aantal vreemde gevolgen van de relativiteitstheorie. Lorentzcontractie eo • rie 3.5 th Het ruimteschip van Spock (O’) beweegt met snelheid → u t.o.v. Kirk (O). In zijn ruimteschip bevindt zich een staaf. Voor Spock is de staaf in rust en heeft ze een lengte L’. xl’ la t O’ O iv → u xr’ ite L’ z’ z its Voor Kirk (O) beweegt die staaf met snelheid → u en heeft ze een lengte L. We tonen aan dat de lengte L kleiner is dan de lengte L’. x’ x Spock in rust Spock met lorentzcontractie y’ Spock bepaalt de coördinaat van de linkerkant van de staaf en vindt xl’. Voor de rechterkant vindt hij xr’. De lengte van de staaf is: L’ = xr’ – xl’ le re y Sp ec ia Gebruik van de inverse lorentztransformatie geeft xr’ = γ ∙ (xr - u ∙ tr) xl’ = γ ∙ (xl - u ∙ tl) en dus xr’(t) - xl’(t) = γ ∙ (xr - u ∙ tr) - γ ∙ (xl - u ∙ tl) tl en tr zijn de tijdstippen waarop Kirk (O) respectievelijk de positie van de linkerkant en de rechterkant van de staaf meet. Hij moet die posities meten op één en hetzelfde tijdstip, want de staaf beweegt! Dus tl = tr: xr’(t) - xl’(t) = γ ∙ (xr - xl) L L’ = γ ∙ L = 2 1 - u2 c en dus: L= Vermits ☞ 2 1 - u 2 ∙ L’ c 2 1 - u 2 kleiner is dan 1, is L kleiner dan L’. c De lengte van een voorwerp is korter als je het ziet bewegen, dan wanneer je het voorwerp in rust ziet. Dat is de lorentzcontractie. Lengte is relatief. Je kunt niet spreken van DE lengte van een voorwerp. 26 Bespreking: - De lorentzcontractie doet zich enkel voor in de bewegingsrichting. rie - Als we spreken van dé lengte van een voorwerp, dan bedoelen we de lengte in een inertiaalstelsel ten opzichte waarvan het voorwerp in rust is. eo - Als de snelheid van het voorwerp klein is, is de lorentzcontractie van geen betekenis: een wagen met een lengte van 4,00 m die aan 100 km/h rijdt, zie je 2 ∙ 10-18 m korter dan wanneer je de wagen in rust ziet. Reken dat na. Dat is minder dan de diameter van een proton! • ite its th - Je kunt de situatie ook omgekeerd bekijken: stel dat naast Kirk (O) een identieke staaf ligt. Voor Spock (O’) beweegt Kirk (O) t.o.v. hem. Hij ziet dat de staaf naast Kirk korter is! Wie heeft er dan gelijk? Lengte is relatief, juist zoals beweging. Denk eens terug aan dat ruimtetuig dat je voorbij ziet komen. Bewegen zij of bewegen jullie? Alles hangt af vanuit welk referentiestelsel je het bekijkt! Kirk zegt tegen Spock: jouw staaf is de kortste. Spock zegt tegen Kirk: jouw staaf is het kortst en … beiden hebben gelijk! Tijddilatatie re la t iv Kwalitatieve afleiding: Het ruimteschip van Spock (O’) beweegt met snelheid → u t.o.v. Kirk (O). In de experimenteerruimte van het ruimteschip bevindt zich een lichtklok: die bestaat uit 2 spiegels waartussen een lichtpuls heen en weer gaat. De spiegels kaatsen de lichtpuls volledig terug, zodat de lichtpuls, eenmaal uitgezonden, over en weer blijft gaan. z’ ec ia le z → O’ u Sp O y x’ x weg van de lichtpuls voor Kirk y’ Spock (O’) ziet de puls in het ruimteschip verticaal op en neer gaan. We kunnen de afmetingen van het ruimteschip zo maken dat de afstand tussen de twee spiegels 1,5 ∙ 108 m is. In een gedachte-experiment is dat geen enkel probleem! Voor Spock zal de lichtpuls er dan telkens 1 seconde over doen om heen en weer te gaan. Reken dat na. Kirk (O) ziet de lichtpuls bewegen zoals in de rechter figuur omdat de puls niet alleen verticaal beweegt, maar zich met het ruimteschip ook horizontaal verplaatst! 27 ite its th eo rie Aangezien de lichtsnelheid constant is en de lichtpuls voor Kirk een grotere weg aflegt, doet de puls er voor hem langer dan 1 s over. Kirk ziet de tijd in het bewegende ruimteschip trager verlopen! Vergelijk dat met de penduleklok bij je grootmoeder die elke seconde 1 tik geeft: tik … tik … tik …. Na 60 tikken is er 1 minuut voorbij. Als de klok trager tikt, gaat de tijd trager. Het duurt langer eer de klok 60 tikken (= 1 min) gegeven heeft. tik ………..tik ……... tik ……... Hoe trager de klok tikt, hoe langzamer de tijd (volgens die klok!) gaat. Als de klok stilvalt, staat de tijd stil! De lichtklok kun je ook zo bekijken: iedere keer dat de lichtpuls toekomt, is er een tik. Voor Kirk (O) tikt de klok van Spock (O') trager dan zijn eigen lichtklok. En dat is niet alleen zo voor de lichtklok, ook de biologische processen (hartslag, denken ….) van Spock verlopen trager. Maar beweging is relatief: zoals Spock voor Kirk beweegt, beweegt Kirk voor Spock! En voor Spock loopt de lichtklok van Kirk trager dan zijn lichtklok. Wie heeft er dan gelijk? Tijdsduur is relatief, juist zoals beweging. Alles hangt af vanuit welk referentiestelsel je het bekijkt! Kirk zegt tegen Spock: jouw klok loopt trager. Spock zegt tegen Kirk: jouw klok loopt trager en … beiden hebben gelijk! re la t iv Kwantitatieve afleiding: We bekijken opnieuw het ruimteschip van Spock (O’). Stel dat de lichtpuls voor hem een tijdsduur ∆t’ nodig heeft om 1 maal heen en terug te gaan. Voor Kirk (O) heeft de lichtpuls daarvoor een tijdsduur ∆t nodig. We tonen aan dat ∆t > ∆t’. z’ Sp ec ia le z y O’ O → u x’ x y’ In het ruimteschip (O’) ziet Spock de lichtpuls vertrekken op tv’ en aankomen op ta’. De tijdsduur ∆t’ is: ∆t’ = ta’ – tv’ Kirk (O) ziet de lichtpuls vertrekken op tv en aankomen op ta. De tijdsduur ∆t is: ∆t = ta – tv We gebruiken de lorentztransformatie voor ta en tv. ta = γ ∙ (ta’ + u2 ∙ xa’) c tv = γ ∙ (tv’ + u2 ∙ xv’) c en dus ∆t = ta - tv = γ ∙ (ta’ + u2 ∙ xa’) - γ ∙ (tv’ + u2 ∙ xv’) c c 28 rie xv’ en xa’ zijn de respectievelijke coördinaten van het vertrek en de aankomst van de lichtpuls (in stelsel O’). Door de opstelling van de lichtklok beweegt de lichtpuls verticaal en zijn die coördinaten gelijk: xv’ = xa’. 2 1 – u2 c 2 2 1 – u 2 kleiner is dan 1, is 1 / c 1 – u 2 groter dan 1 en is ∆t groter dan ∆t’. c its Vermits ∆t' th ∆t = eo En dus: ∆t = γ ∙ (ta’ – tv’) = γ ∙ ∆t’ ☞ ite Een klok die je ziet bewegen loopt trager dan een klok die je in rust ziet. Dat is de tijddilatatie. Een tijdsduur van een proces is relatief. Je kunt niet spreken van DE tijdsduur van een proces. la t iv Als de snelheid van het voorwerp klein is, is de tijddilatatie van geen betekenis: een dag telt 86 400 s. In een ruimtetuig dat aan 20 000 km/h vliegt, duurt 1 dag 0,000 03 s korter. Reken dat na. Sp ec ia le re De levensduur van muonen Muonen zijn deeltjes die op grote hoogte (6 à 10 km) gevormd worden door kosmische straling. Een muon heeft een halveringstijd van 2,2 ∙ 10-6 s. De hoog in de atmosfeer gevormde muonen hebben een zeer grote snelheid, ongeveer 99,5 % van de lichtsnelheid (= 298 500 km/s). Volgens de klassieke mechanica zou na een afstand van 2,2 ∙ 10-6 s ∙ 298 500 km/s = 660 m, de helft van de muonen vervallen zijn. Na 6,6 km zouden er nog maar ongeveer 0,1 % van de muonen overblijven. Toch bereiken ongeveer 15 à 20 % van muonen het aardoppervlak. Met de tijddilatatie kunnen we dat verklaren: voor een waarnemer op aarde bewegen de muonen met een zeer grote snelheid, verloopt de tijd trager en duurt het langer eer een muon gemiddeld gezien vervalt (de halveringstijd ∆t van het muon is groter). Voor een muon met snelheid 0,995 ∙ c geldt ∆t = ∆t’ 2 1 – u2 c = 1– ∆t’ = 10 ∙ ∆t’ 2 _0, 995 ci c2 ∆t’ is de halveringstijd van het muon in rust (= 2,2 ∙ 10-6 s) Dus ∆t = 10 ∙ 2,2 ∙ 10-6 s = 22 ∙ 10-6 s. In dat tijdsverloop legt het muon een afstand af gelijk aan 22 ∙ 10-6 s ∙ 298 500 km/s = 6600 m = 6,6 km 29 • Gelijktijdigheid z’ O’ → u x’ y’ re y x la t iv O ite its z th eo Kwalitatieve afleiding: Het ruimteschip van Spock (O’) beweegt met snelheid → u t.o.v. Kirk (O). rie Twee gebeurtenissen die op hetzelfde moment plaatsvinden in een inertiaalstelsel (O'), vinden niet op hetzelfde ogenblik plaats in een ander inertiaalstelsel (O)! le Precies in het midden van de experimenteerruimte hangt een lamp. Spock (O’) steekt de lamp heel even aan, waardoor op precies hetzelfde ogenblik een lichtpuls naar voren en naar achteren vertrekt. Spock (O’) ziet de puls op hetzelfde ogenblik de voorkant en de achterkant van de experimenteerruimte bereiken, want de lichtsnelheid is constant en de afstand van de lamp tot de voor- en achterwand is gelijk. Beide gebeurtenissen vinden gelijktijdig plaats. Sp ec ia Voor Kirk (O) beweegt de voorkant van de experimenteerruimte weg van de lichtpuls en de achterkant beweegt naar de lichtpuls toe. Dat betekent dat de lichtpuls naar voren toe een grotere afstand moet afleggen, want de voorkant gaat weg. Naar achteren is de afstand korter, want de achterwand komt dichterbij. Omdat de lichtsnelheid voor alle waarnemers constant is, zal een kleinere afstand in een kortere tijd overbrugd worden. Voor Kirk zal de puls de achterwand eerder bereiken dan de voorwand! Hij ziet die gebeurtenissen niet gelijktijdig plaatsvinden. Gelijktijdigheid hangt af van het referentiekader waarin je je bevindt! We bekijken de afleiding voor twee knikkers, maar ze kan evengoed gemaakt worden voor de twee lichtpulsen. Kwantitatieve afleiding: We bekijken opnieuw het ruimteschip van Spock (O’). In het midden van de experimenteerruimte staat een lanceertoestel dat op hetzelfde moment twee knikkers met dezelfde snelheid v ’ weg schiet zoals in de figuur. We bewijzen dat de knikkers voor Spock (O’) gelijktijdig de voor- en de achterkant van de ruimte bereiken, maar dat dat niet het geval is voor Kirk (O). 30 L’ L’ v’ v’ z’ xr’ its x y’ ite y x’ th → O’ u O eo xl’ rie z la t iv Voor Spock (O’) moet de rechterknikker een afstand L’ afleggen om de wand te bereiken. De tijdsduur daarvoor nodig is L’ / v ’. Voor de linkerknikker geldt dezelfde formule L’ / v ’. Vermits de knikkers op hetzelfde moment vertrekken en er even lang over doen, bereiken ze de tegenoverliggende wand op hetzelfde tijdstip. We noemen die tijdstippen tl’ (linkerknikker) en tr’ (rechterknikker): tl’ = tr’ re Kirk (O) ziet de linkerknikker de wand bereiken op ogenblik tl , de rechterknikker op ogenblik tr . Het tijdsverschil tussen die twee ogenblikken is ∆t = tl - tr ia le Als de knikkers de wand gelijktijdig bereiken, is dat tijdsverschil nul. Dat onderzoeken we. Volgens de lorentztransformaties is Sp ec Wat is xl’ ? En xr’ ? ☞ + + Het tijdsverschil is ∆t = tl - tr = c ∙ atl ’ + u2 ∙ xl ’k - c ∙ atr ’ + u2 ∙ xr ’k c c u = c ∙ tl’ + c ∙ 2 ∙ xl’ - c ∙ tr’ - c ∙ u2 ∙ xr’ c c u u = c ∙ 2 ∙ xl’ - c ∙ 2 ∙ xr’ (want tl’ = tr’) c c = c ∙ u2 · (xl’ - xr’) c Vermits xl’ ≠ xr’ is ∆t niet gelijk aan nul! Gelijktijdigheid is relatief: als twee gebeurtenissen zich gelijktijdig voordoen in één inertiaalstelsel, doen ze zich NIET gelijktijdig voor in een ander inertiaalstelsel dat beweegt ten opzichte van het eerste. 31 3.6 De tweelingparadox Een paradox is een schijnbare tegenstelling: iets wat onmogelijk lijkt, maar bij nader inzien toch kan verklaard worden. De tweelingparadox is een beroemd gedachte-experiment uit de relativiteitstheorie. Spock heeft een eeneiige tweelingbroer, Spack. Terwijl Spock op ruimtereis vertrekt met zijn ruimteschip, blijft Spack op aarde. Spock gaat tegen bijna de lichtsnelheid op onderzoek naar ver afgelegen sterrenstelsels. Als hij terug op aarde komt, blijkt dat Spack veel ouder geworden is dan hij. Dat kun je verklaren met de tijddilatatie. Doordat Spock aan relativistische snelheden beweegt, loopt de tijd voor hem trager. Hij merkt dat zelf niet omdat alles trager verloopt, ook zijn hartslag, ademhaling, het denken … . Hij ziet alleen dat Spack veel ouder geworden is dan hij op het moment dat hij terug op aarde komt. ite its th eo • rie Toepassingen en gevolgen le re la t iv Maar … beweging is relatief. Spock ziet de aarde (en Spack) zich met bijna de lichtsnelheid van hem verwijderen. Vanuit zijn referentiestelsel gezien, loopt de klok van Spack trager en zou hij dus minder snel verouderen. Dat kan niet: als ze elkaar na enkele jaren ontmoeten, kan Spack niet tegelijk ouder en jonger zijn dan Spock. De oplossing van de paradox zit in het feit dat de situatie niet symmetrisch is. Als Spock weg reist van zijn tweelingbroer, moet hij daarvoor sterk versnellen. Als hij terugkeert op aarde moet hij zeer sterk vertragen. Spack ondergaat geen versnelling of vertraging. Het eerste postulaat zegt dat alle wetten van de natuurkunde hetzelfde zijn voor waarnemers in inertiaalstelsels. Maar Spock bevindt zich (door de versnelling en de vertraging) tijdens zijn reis niet altijd in een inertiaalstelsel. Spock kan dus niet zomaar zeggen dat over de hele reis gezien, de klok van Spack trager liep. Het is wel degelijk Spock die jonger is dan Spack bij zijn terugkeer op aarde. GPS-correctie De toepassingen van de speciale relativiteitstheorie in het dagelijks leven zijn eerder beperkt. Hoewel de relativiteitstheorie in alle omstandigheden geldig is, zijn de effecten ervan slechts duidelijk waarneembaar bij zeer hoge snelheden, dicht bij de lichtsnelheid of wanneer er nauwkeurige tijd- en lengtemetingen nodig zijn. Dat laatste is het geval voor het Global Positioning System (GPS). Dat is een militair systeem waarvan iedereen gebruik mag maken en dat bestaat uit 32 satellieten die rond de aarde draaien en continu een signaal uitzenden. Een gps-toestel kan die signalen ontvangen. Om de positie te bepalen moet een gps verbinding hebben met minstens vier satellieten. De positie kan dan bepaald worden uit de afstanden van de satellieten tot de gps. Sp ec ia • Wat heeft dat te maken met de relativiteitstheorie? Elke satelliet heeft een atoomklok. Met het signaal geeft de satelliet ook het tijdstip door waarop het signaal vertrok. De GPS registreert het tijdstip van ontvangst, berekent hoe lang het signaal (aan lichtsnelheid!) onderweg was en bepaalt zo de afstand. Omdat de satelliet met een snelheid van bijna 14 000 km/h rond de aarde beweegt, treedt er tijddilatatie op: de atoomklok gaat hoe langer hoe meer achter lopen op een klok op aarde. Om een nauwkeurige plaatsbepaling te verkrijgen, moet daarmee rekening gehouden worden. Dat verwaarlozen zou na 24 uur voor de positie een afwijking geven van enkele kilometer! 32 rie 4. DE FORMULE E = m ∙ c ² eo 4.1 th Energie its Je leerde reeds verschillende vormen van energie kennen: kinetische energie, potentiële gravitatie-energie, inwendige energie, bindingsenergie van een kern … Einstein toonde in zijn relativiteitstheorie aan dat massa ook een vorm van energie is: ☞ iv ite De energie die overeenkomt met een massa m wordt gegeven door E = m ∙ c2 We kunnen dat de “massa-energie” noemen, energie omwille van de massa, zoals “kinetische energie” energie is omwille van de snelheid. Sp ec ia le re la t Energie kan van een vorm in een andere vorm worden omgezet: - potentiële gravitatie-energie wordt omgezet in kinetische energie bij een vallend voorwerp. - massa-energie wordt omgezet in kinetische energie bij bv. α-verval van een kern. 33 4.2 rie Massa eo → Met de tweede wet van Newton kun je de kracht F bepalen die nodig is om een massa m een versnelling → a te geven. → a F =m∙→ its th Hoe groter de massa, hoe meer kracht nodig is om een versnelling → a te krijgen: de motor van een grote vrachtwagen is daarom veel krachtiger dan de motor van een kleine personenwagen. ite En ook: hoe groter de massa, hoe kleiner de versnelling bij een gegeven kracht: als je een even harde schop geeft tegen een voetbal en tegen een bowlingbal, zal de tweede een veel kleinere versnelling krijgen omdat zijn massa veel groter is. iv We zagen al dat in de klassieke mechanica de wereld eenvoudig is: een meter is een meter, een seconde is een seconde, of je nu beweegt of niet. Dat geldt ook voor massa: één kilogram is één kilogram, of je nu beweegt of niet. In de klassieke mechanica is massa absoluut. Het ruimteschip van Spock (O’) beweegt met snelheid → u t.o.v. Kirk (O). In het ruimteschip bevindt zich Laïka, de hond van Spock. Hij meet de massa van Laïka en vindt daarvoor mo. Laïka is in rust t.o.v. stelsel O’. Daarom noemen we die massa de rustmassa. z z’ O → O’ u ec ia le In plaats van het symbool m’ voor de massa in stelsel O’, gebruiken we het symbool mo zoals gebruikelijk. re la t In de relativiteitstheorie toonde Einstein aan dat dat niet klopt: massa is relatief, juist zoals lengte en tijdsduur. Sp ☞ Voor Kirk (O) beweegt Laïka met een snelheid → u en geldt voor de massa daarvan: m= mO 2 1 - u2 c y x’ y’ Dat is de lorentztransformatie voor massa. De grafiek geeft weer hoe de massa verandert met de snelheid: - als het voorwerp in rust is, is de massa mo ; - hoe groter de snelheid, hoe groter de massa; - de massa gaat asymptotisch naar oneindig als de snelheid nadert tot de lichtsnelheid c. x 34 eo rie m mO c u th Vroeger zag je al dat de lichtsnelheid de maximale snelheid is. Dat kun je ook uit de grafiek afleiden: hoe sneller een voorwerp beweegt, hoe groter de massa en hoe meer kracht er nodig is om de massa te versnellen. Om het voorwerp de lichtsnelheid te geven, zou er een oneindig grote kracht nodig zijn! its 4.3 ite Interpretatie van de formule E = m ∙ c ² De formule E = m ∙ c2 moet goed geïnterpreteerd worden: iv la t Merk op dat de tweede formule volstaat: als u gelijk is aan nul, verkrijg je de eerste formule! E = mo ∙ c 2 (rustenergie) mO 2 voor een systeem dat beweegt t.o.v. een waarnemer geldt E = ∙c 2 1 - u2 c voor een systeem in rust t.o.v. een waarnemer geldt Let op de eenheden! re Voorbeeld: • Een knikker is in rust en heeft een massa van 15,0 g. De rustenergie van de knikker is E = mo ∙ c 2 = 15,0 g ∙ (300 000 km/s)2 = 1,35 ∙ 1015 J le • De knikker zit in een raket die beweegt aan een snelheid van 100 000 km/h. De energie van de knikker is Sp ec ia Let op de eenheden! E = mO 2 1 - u2 c ∙ c2 = 1- 15 g 2 ∙ _300 000 km/si 2 _100 000 km/hi _300 000 km/si 2 = 1,350 000 006 ∙ 1015 J = 1,350 000 000 ∙ 1015 J + 0,000 000 006 ∙ 1015 J rustenergie kinetische energie? (*) Volgens de klassieke mechanica is de kinetische energie van de knikker: Ekin = 1 m ∙ v 2 2 = 1 · 15 g ∙ (100 000 km/h)2 = 5,7 ∙ 106 J 2 = 5,7 ∙ 10-9 ∙ 109 ∙ 106 J = 0,000 000 0057 ∙ 1015 J Vergelijk je met (*) dan zie je dat die waarde ongeveer overeen met de toename van de kinetische energie. De totale energie neemt nauwelijks toe! Dat komt omdat de rustenergie zo enorm groot is: een kleine massa vertegenwoordigt een enorme hoeveelheid energie. 35 4.4 rie Toepassing eo Bij kernreacties wordt massa in energie omgezet. Dat zag je in het 5e jaar in het deel Kernfysica. Bij zo’n reactie komt er een enorme hoeveelheid energie vrij. Toch wordt er maar een kleine hoeveelheid massa omgezet, omdat een kleine massa een enorme hoeveelheid energie vertegenwoordigt. Sp ec ia le re la t iv ite its th Bij een kernbom gebeurt de energie-omzetting op een ongecontroleerde manier, in een kerncentrale op een gecontroleerde wijze. 36 5 Oefeningen rie 5. Jordan is een straaljagerpiloot (stelsel O’) en vliegt met een snelheid van 400,0 km/h voorbij Tycho (stelsel O). Bij een test gebruikt Jordan zijn schietstoel en gaat in 0,5000 s verticaal 40,00 m omhoog. R E E K S 1 its → u O’ O th z’ x’ x ite z eo 1. Beschrijf de baan die een waarnemer in O ziet voor de beweging van het voorwerp in O’. Het stelsel O’ beweegt met snelheid → u t.o.v. O. y’ iv y re la t a) een knikker beweegt met constante snelheid verticaal op en neer b)een knikker beweegt met constante snelheid horizontaal weg en weer c) een knikker beweegt aan een veer op en neer b) u = 15,0 m/s x = 1000 m u = 30,0 km/h ia a) x’ = 100 m le 2.De gegevens in onderstaande tabel zijn geregistreerd op t = 10,0 s. Bereken de ontbrekende grootheid met de galileitransformaties. ec c) v = 100 km/h d) v ’ = 600 km/h u = 100 km/h v = 40,0 m/s Sp e) v ’ = 80,0 km/h u = 20,0 m/s 3. Als het windstil is, meet ik voor de geluidssnelheid 340 m/s. Als de wind naar me toe waait, meet ik 358 m/s. Bepaal de windsnelheid in km/h. 4. Een staaf is in rust in een TGV (stelsel O’) en heeft een lengte van 1,000 m. De TGV rijdt met een snelheid van 300 km/h voorbij Isaac (stelsel O). Bereken lengte van de staaf voor Isaac met de galileitransformaties. Bereken met de galileitransformaties: a)hoe groot de afstand is die Jordan in zijn schietstoel aflegt in stelsel O’? Hoe groot is de snelheid waarmee hij naar boven vliegt? Hoe lang doet hij over die afstand? Welke veronderstellingen maken we? b)hoe groot is de snelheid van Jordan voor Tycho? Hoe groot is de afstand die Jordan aflegt voor Tycho? Hoe lang doet Jordan over die afstand voor Tycho? c) Wat kun je besluiten? 37 14.We bekijken het ruimteschip met de lichtklok (zie p. 26). Het ruimteschip met Spock (O’) beweegt met snelheid 200 000 km/s t.o.v. Kirk (O). De twee spiegels van de lichtklok bevinden zich op 15,00 m van elkaar. Bereken met de lorentztransformaties: a)hoe lang doet de lichtpuls er voor Spock over om eenmaal heen en weer te bewegen? b)bereken met de lorentztransformatie hoe lang de lichtpuls er voor Kirk over doet? c)over welke afstand verplaatst het ruimteschip zich in die tijd voor Kirk? Hoe groot is de afstand die de lichtpuls voor Kirk aflegt? d)bereken snelheid van de lichtpuls voor Kirk met de resultaten van c) en d). 7. Uit de wetten van Maxwell volgt dat elektromagnetische golven zich voortplanten met de snelheid 1/ fo ∙ no . εo is de permittiviteit van vacuüm en is gelijk aan 8,85 ∙ 10-12 C²/N m². µo is de magnetische permeabiliteit van vacuüm en is gelijk aan 1,257 ∙ 10-6 T m/A. Bereken de waarde 1/ fo ∙ no . Controleer de eenheden. 15.Een klok die beweegt, loopt trager (tijddilatatie). Bij welke snelheid duurt een seconde tweemaal zo lang? ite its th eo rie 6. We bekijken de trein met het lanceertoestel (zie p. 12). Isaac in de trein (O’) beweegt met snelheid 122,4 km/h t.o.v. Tycho (O). Isaac schiet de twee knikkers weg op t ’ = 0,0000 s met een constante snelheid van 16,00 m/s. Elke wand bevindt zich op 4,000 m van het lanceerpunt. Bereken met de galileitransformaties: a)Op welk tijdstip bereikt de rechterknikker de wand voor Isaac? En de linkerknikker? Bereiken de knikkers de wanden gelijktijdig? b)Hoe groot is de snelheid van de rechterknikker voor Tycho? Op welk tijdstip bereikt de rechterknikker de wand voor hem? En de linkerknikker? Bereiken de knikkers de wanden gelijktijdig? c) Wat kun je besluiten? la t iv 16.We bekijken het ruimteschip met het lanceertoestel (zie p. 29). Het ruimteschip met Spock (O’) beweegt met snelheid 200 000 km/s voorbij Kirk (O). Spock schiet twee spaceknikkers weg op tijdstip to’ = 0,0000 s met een constante snelheid van 10 000 km/s. Elke wand bevindt zich op 150,0 m van het lanceerpunt. Bereken met de lorentztransformaties: a)op welk tijdstip bereikt de rechterknikker de wand voor Spock? En de linkerknikker? Bereiken de knikkers de wanden gelijktijdig? b)op welk tijdstip bereikt de rechterknikker de wand voor Kirk? En de linkerknikker? Bereiken de knikkers de wanden gelijktijdig? c)Wat kun je besluiten? a) x’ = 100 000 km b) re 8. Bereken de ontbrekende grootheid met de lorentztransformaties. t’ = 10,0 s u = 150 000 km/s x = 50 000 km u = 200 000 m/s le c) v = 100 000 km/s t = 1,00 s u = 30 000 km/s d) v’= 200 000 km/s v = 250 000 km/s Sp ec ia 9. Een rivier heeft een stroomsnelheid van 4,00 m/s t.o.v. de aarde. Een motorbootje heeft een snelheid van 9,00 km/h t.o.v. de rivier. Hoe groot is de snelheid van de boot t.o.v. een waarnemer op de oever als de boot a) met de stroom meevaart? b) tegen de stroom in vaart? c) loodrecht op de stroomrichting vaart? 10.Toon aan dat de lorentztransformaties overgaan in de galileitransformaties als de snelheden u en v’ klein zijn. 11.Bereken de lorentzcontractie voor een auto met lengte 4,00 m die aan 100 km/h rijdt. 12.Een staaf die beweegt ondergaat de lorentzcontractie. Bij welke snelheid is de lengte half zo groot? 13.Een ‘lichtklok’ is een systeem bestaande uit twee spiegels waartussen een lichtpuls heen en weer gekaatst wordt. Hoe ver moeten de spiegels (in vacuüm) van elkaar staan opdat een heen- en terugbeweging juist 1 µs zou duren? 17.Waarom merken we in het dagelijkse leven niets van de relativiteitstheorie? 18.Een massa van een voorwerp dat beweegt, is groter. Bij welke snelheid is de massa tweemaal zo groot? 19.Absoluut of relatief? klassieke mechanica lengte tijdsduur gelijktijdigheid lichtsnelheid massa relativiteitstheorie 38 rie 4. In een trein heb je soms het gevoel dat je beweegt, terwijl het de trein naast je is die vertrekt. Als je dan werkelijk vertrekt is dat zonder meer duidelijk. Waarom? th eo 5. In het ruimteschip van Spock (O’) ligt een staaf met lengte 1,000 m. Het ruimteschip beweegt met een snelheid van 250 000 km/s voorbij Kirk (O). Bereken met de lorentztransformaties de lengte van de staaf voor Kirk. 6. Een ster is in rust in inertiaalstelsel O’. Het stelsel O’ beweegt met een snelheid van 200 000 km/s t.o.v. stelsel O. Op het ogenblik 0 s valt de oorsprong van O’ en O samen en juist op dat moment explodeert de ster: dat is gebeurtenis E. De lichtflits van de explosie plant zich o.a. voort langs de x ’-as en bereikt op een bepaald moment punt P op 100 000 km van de oorsprong O’ gelegen: dat is gebeurtenis P. its 20.Muonen zijn deeltjes die op grote hoogte (6 à 10 km) gevormd worden door kosmische straling. a) Ga na dat je de massa van een deeltje kunt uitdrukken in MeV/c 2. b)De rustmassa van het muon is 106 MeV/c 2. Hoe groot is de massa van het muon als het een snelheid heeft van 99,4 % van de lichtsnelheid? c) Hoe groot is de energie van dat muon? Hoeveel bedraagt de rustenergie? Hoe groot is de kinetische energie? d)Bereken de kinetische energie van het muon met de formule Ekin = 1 m ∙ v 2 en vergelijk met c). Wat kun je 2 besluiten? ite R E E K S 2 iv 1. Op een bepaalde dag vind ik met de wind mee voor de geluidssnelheid 364 m/s, tegen de wind in 320 m/s. Bepaal de geluidssnelheid als het windstil zou zijn. la t 2. Het ruimtestation ISS beweegt op een hoogte van 342 km met een snelheid van 27,7 ∙ 103 km/h. Op 27 mei 2009 vertrok Frank De Winne, onze tweede ruimtevaarder na Dirk Frimout, voor 6 maanden naar het ISS. a) Hoeveel maanden is Frank De Winne ouder bij zijn terugkeer op aarde volgens de klassieke mechanica? b)Waarom kun je niet berekenen hoeveel maanden Frank De Winne in werkelijkheid ouder is bij zijn terugkeer op aarde volgens de relativistische mechanica? z’ P 100 000 km re le ia ec Sp 3. Kapitein Jonathan Archer van de Enterprise kijkt met zijn telescoop naar Majoor Talok op de planeet Remulus. Ze bevinden zich op 60 miljoen kilometer, in rust t.o.v. elkaar en hun klokken lopen gelijk. Kapitein Archer ziet op zijn horloge dat het 20h00 is. a) Welke tijd ziet hij door zijn telescoop op de klok van Majoor Talok? (Voor de fans: we hebben de Stardatetijdmeting omgezet in standaardtijd.) b) Waarom mag je hier de lorentztransformatie voor t niet toepassen? z O O’ 200 000 km/s x y y’ a) Wat is de x’- en de t’-coördinaat van gebeurtenis E in stelsel O’? En van gebeurtenis P? b) Bereken met de lorentztransformaties de coördinaten van die gebeurtenissen in stelsel O. c) Hoe lang doet de lichtpuls er over om tot in P te bewegen in stelsel O’? En in stelsel O? d) Hoe groot is de afstand die de lichtpuls aflegt tot in P in stelsel O’? En in stelsel O? e) Gebruik c) en d) om de snelheid van de lichtpuls te berekenen in O’ en in O. 7. Op p. 30 zag je de formule ∆t = γ ∙ u2 ∙ (xl’ - xr’). c Gebruik die formule om af te leiden onder welke voorwaarden twee gebeurtenissen die in stelsel O’ gelijktijdig gebeuren, ook gelijktijdig gebeuren voor een waarnemer in stelsel O. x’ 39 15. Een rivier heeft een stroomsnelheid van 4,00 m/s t.o.v. de aarde. a) Hoe kan de boot loodrecht naar de andere oever overvaren? b)Aan welke snelheid moet de boot varen opdat zijn snelheid t.o.v. de aarde 2,00 m/s zou bedragen? its th 10.Bewijs de inverse lorentztransformaties x’ = γ · (x - u · t) t’ = γ · at - u2 ∙ xk c v u v’ = 1 - u2 ∙ v c rie 9. Toon aan dat de lorentztranformaties overgaan in de galileitransformaties als de lichtsnelheid oneindig groot zou zijn. 14.Gebruik een ruimtetijddiagram om volgende fenomenen te onderzoeken: a)lorentzcontractie b)tijddilatatie c)gelijktijdigheid eo 8. Toon met de galileitransformaties aan dat als de 2e wet van Newton geldt in één inertiaalstelstel a) ze ook geldt in een ander inertiaalstelsel b)ze niet geldt in een stelsel dat versnelt ite 16.Kan γ gelijk aan 0 zijn? Vertrek van de gewone lorentztransformaties. la t iv 11.Sommige deeltjes, zoals een foton, bewegen met de lichtsnelheid. Toon aan dat zo’n deeltje rustmassa nul heeft. le re 12.Om de lichtsnelheid te meten, steunde Olaf Römer op de eclipsen van Io, een maan van Jupiter (S= Sun, E = Earth, J = Jupiter). J1 J2 E1 ia s ec E2 Sp a) Verklaar aan de hand van de figuur hoe je zo de lichtsnelheid kunt meten. b)Romer gebruikte volgende waarden: afstand aarde-zon 140 ∙ 106 km, tijdsverschil 22 min. Welke lichtsnelheid werd gemeten? c) Huidige en correctere waarden zijn: afstand aarde-zon 149,6 ∙ 106 km, tijdsverschil 16,7 min. Bereken de lichtsnelheid met die waarden. 13. Zoek op internet wat een ruimtetijddiagram is. Hoe ziet het ruimtetijddiagram eruit voor a) een systeem dat in rust is? b)een systeem dat beweegt met snelheid → u? c) een foton dat beweegt met snelheid c? d)een systeem dat sneller dan c zou bewegen?