Convergente evolutie - Tsjok`s blog

advertisement
http://tsjok45.multiply.com/photos/album/376/Convergente_evolutie
Convergente evolutie
http://nl.wikipedia.org/wiki/Convergente_evolutie
Van convergente evolutie wordt gesproken als door evolutie, dieren en planten uit verschillende taxonomische groepen zeer sterkte overeenkomsten kunnen
vertonen. Dit komt doordat ze zich allemaal aan dezelfde omgeving of klimatologische factoren moeten aanpassen, waardoor er zich eenzelfde soort van aanpassingen
zullen ontwikkelen.
Een bekend voorbeeld van convergente evolutie is dat vergelijkbare lichaamsvormen worden aangetroffen bij haaien, dolfijnen en ichthyosaurussen (uitgestorven
zeereptielen). Dit komt doordat met deze vorm een optimale stroomlijn wordt verkregen.( zelfs duikboten en torpedo's hebben die vorm)
Ichtyosaurus /Bruinvis /Doornhaai
http://laelaps.wordpress.com/2007/09/06/convergence-or-parallel-evolution/
1
Een ander voorbeeld is dat veel buideldieren uit Australië erg lijken op placentale zoogdieren elders, hoewel ze zeker niet sterk verwant zijn.
2
Buidelmol.JPG
http://www.digimorph.org/specimens/Notoryctes_typhlops/
http://www.kennislink.nl/publicaties/de-ontwikkeling-van-het-mollenoog
/Buidelmollen
http://nl.wikipedia.org/wiki
De buidelmollen (Notoryctemorphia) zijn een orde van de buideldieren die voorkomt in het noordwesten van Australië. De orde omvat slechts één familie, de
Notoryctidae, met slechts één geslacht, Notoryctes, en twee soorten, de kleine buidelmol (N. caurinus) en de gewone buidelmol (N. typhlops).
Ze zijn ofwel de zustergroep van alle andere levende Australische buideldieren, ofwel alleen van de buideldassen.
Buidelmollen worden 120 tot 160 mm lang, hebben een staart van 20 tot 25 mm en wegen 40 tot 70 gram.
Ze hebben korte sterke poten,slechts vestigale ooglenzen onde hun huid = geen functionele ogen en hun oren zijn gereduceerd tot een simpele opening.
MIERENETERS
Als twee organismen dezelfde voorouders hebben, mag in de regel worden verondersteld, dat de overeenkomsten tussen hen een erfenis zijn van die voorouders en
dat de verschillen zich afzonderlijk hebben ontwikkeld.
Het gebeurt echter ook dat organismen die heel verschillende voorouders hebben, als aanpassing aan hetzelfde milieu dezelfde eigenschappen ontwikkelen,
waardoor zij op elkaar gaan lijken.
3
Dit verschijnsel heet evolutionaire convergentie.
Voorbeeld ;
a--->de echte wolf (Canis lupus) uit Eurazië en Noord-Amerika;
b---->de Tasmaanse buidelwolf (Thylacinus cynocephalus) uit Tasmanië, vroeger in heel Australië;
http://www.youtube.com/watch?v=6vqCCI1ZF7o&feature=player_embedded
This is the last known movie of the marsupial Tasmanian Wolf. Note the similarities to placental canids, except for the narrow hips (giving birth is easier for a marsupial).
Zie ook
http://www.lmbe.seu.edu.cn/biology/bess/biology/chapt5/3.3.htm
enda09tv.gif
4
Thylacine schedel
wolf schedel
The thylacine's long-snouted skull shows remarkable evolutionary convergence
with the skulls of wolves and dogs but closer inspection reveals typical marsupial features.
Thylacines have a relatively small brain case compared to the wolf
The thylacine's dental formula is I4/3; C1/1; PM3/3; M4/4
The wolf's dental formula is I3/3; C1/1; PM4/4; M3/3;
Thylacines lack the carnassial tooth of wolves and dogs;
The thylacine skull has palatal vacuities, like skulls of primitive mammals;
Wolf and dog skulls lack palatal vacuities.
http://www.nhc.ed.ac.uk/index.php?page=24.134.165.255.263
Buidelwolf leek op kat
Lijkt op een Wolf of op een tijger ?
of beiden ?
Morfologie en mogelijk gedrag
4 mei 2011
Nadine Böke
http://noorderlicht.vpro.nl/noorderlog/bericht/44700976/
Rene Fransen mei 2011
Het dier heeft twee namen spreektalen -namen die het goed samenvatten: de Buidelwolf heet ook wel Tasmaanse tijger.
Het dier dat algemeen bekend staat als de Tasmaanse buidelwolf, leek waarschijnlijk toch meer op een tijger.
5
In 1936 stierf in een dierentuin in het Australische Hobart de allerlaatste buidelwolf. Voor de komst van de mens – en de dingo - was dit dier het belangrijkste roofdier
van Australië.
Buidelwolven danken hun naam aan hun hondachtige kop; maar hun gestreepte lichaam heeft eigenlijk ook wel iets weg van dat van een kat.
Het buideldragende dier stond daarom ook wel bekend onder de naam Tasmaanse tijger. En die naam past eigenlijk veel beter, stelt een aantal Amerikaanse
wetenschappers deze week inBiology Letters.
De biologen, onder leiding van Borja Figueirido, onderzochten aan de hand van het skelet van enkele buidelwolven hoe deze dieren op hun prooi joegen.
Deden ze dit zoals honden en wolven, door lange tijd achter een prooi aan te rennen, het liefst samenwerkend met een hele groep?
Of besprongen ze hun prooi vanuit een hinderlaag, zoals katachtigen als leeuwen en tijgers dit doen?
Uitgestorven buidelwolf had klauwen van een kat
Dit buideldier, met als officiële naam Thylacinus cynocephalus heerste ooit in Australië, maar verdween daar na de introductie van dingo’s, zo’n vierduizend jaar
geleden. Alleen in Tasmanië, waar geen dingo’s waren, hield de soort stand, maar in 1936 stierf het laatste exemplaar in een dierentuin.
De Buidelwolf lijkt uiterlijk op een wolf. Bovendien is het dier door dingo’s (een hondachtige, dus verwant aan de wolf) weggeconcurreerd. Alle reden dus om aan te
nemen dat het dier in gedrag ook leek op de wolf.
Maar nieuw onderzoek doet die voor de hand liggende conclusie wankelen. Amerikaanse onderzoekers vergeleken de botstructuur van de Buidelwolf met de botten van
kat- en hondachtigen.
En wat bleek?
De schedel leek wel op die van een wolf, maar de onderarm van de Buidelwolf leek meer op die van een puma of andere katachtigen. Het dier kon de voorpoot zo
draaien, dat de klauwen naar boven wezen, iets wat honden niet kunnen. Dit geeft katachtigen – en dus ook de Buidelwolf – de mogelijkheid een tegenspartelende
prooi vast te houden en te doden.
De botstructuur van de Buidelwolf suggereert dat het dier zijn prooi niet over grote afstanden achtervolgde, als een wolf, maar vanuit een hinderlaag
besprong. Ook vossen (hondachtigen) doen dat. ‘Er bestaat tegenwoordig geen gelijke van de Buidelwolf’, zegt Christine Janis, een van de
onderzoekers. ‘Het is een soort katachtige vos.’
NB: strikt genomen heeft de Buidelwolf niet de klauwen van een kat, maar de voorpoten van een kat.
De buidelwolf leek dus in de manier waarop hij joeg hoogstwaarschijnlijk meer op een tijger dan op een wolf.
De onderzoekers pleiten er dan ook voor het dier voortaan weer Tasmaanse tijger te noemen. Al gaat de vergelijking met een tijger natuurlijk ook maar tot op
zekere hoogte op.
Er bestaan tenslotte geen tijgers of andere katachtigen die hun jongen grootbrengen in een buidel op hun buik.
http://www.wired.com/wiredscience/2011/05/not-a-wolf-but-a-tiger/#more-59169
http://www.naturalworlds.org/thylacine/naturalhistory/behaviour_1.htm
6
c ----->de buidelhyena (Prothylacinus patagonicus) uit het Mioceen van Midden en Zuid-Amerika
Deze dieren hebben zich onafhankelijk van elkaar ontwikkeld op drie verschillende landmassa's die door brede zeeën waren gescheiden. Het waren alledrie
middelgrote roofdieren die op herbivore prooien jaagden. De uiterlijke en functionele gelijkenis tussen de echte wolf en de beide andere soorten berust volledig op
convergentie. Hun voorouders waren zeer verschillend:
Niche
Ieder organisme vervult een bepaalde functie binnen de gemeenschap waarin het leeft. We kennen bijvoorbeeld de functies planteneter en vleeseter. Zo'n functionele
plek heet niche. In verschillende continenten worden dezelfde niches vaak door heel verschillende organismen bezet. Zo wordt de niche van 'grote grazers' in NoordAmerika bezet door de bison, in Afrika door zebra's en antilopen en in Australi챘 door kangoeroes. Niet-verwante soorten die dezelfde niche bezetten, kunnen door hun
overeenkomstige levenswijze op elkaar gaan lijken. Er treedt namelijk een vergelijkbare selectie en aanpassing op. Dit heet convergente evolutie. Een goed voorbeeld
is de overeenkomst tussen buideldieren en placentale zoogdieren. De buidelwolf, buidelrat en koalabeer bijvoorbeeld, zijn buideldieren die niet verwant zijn aan wolven,
ratten en beren, maar in uiterlijk wel op die dieren lijken. Het effect van convergente evolutie lijkt op mimicry, maar het heeft niets met nabootsen te maken. In de
meeste gevallen komen de organismen die op elkaar lijken, namelijk niet in hetzelfde gebied (of continent) voor.
Homologe en analoge organen
 Bij het vergelijken van" overeenkomstige" delen van verschillende soorten organismen
bijvoorbeeld:


7
homologe organen
o organen met met dezelfde embryologische ontstaanswijze
o zelfde evolutionaire oorsprong - zelfde bouwplan
 door aanpassing aan andere omstandigheden(selectie) zijn vormen veranderd
 divergente evolutie
o voorbeeld: voorpoot van hond, dolfijn, vleermuis
analoge organen
o organen die op elkaar lijken maar een verschillende oorsprong hebben
o aangepast aan gelijksoortige omstandigheden
 convergente evolutie
o voorbeeld: vleugel van vogel, vleugel van vlinder
http://tsjok45.multiply.com/photos/album/1957
Zie ook ;
http://www.wwnorton.com/college/anthro/bioanth/ch4/chap4.htm
Droogteplanten ( succulenten )
http://www.br.fgov.be/PUBLIC/GENERAL/EDUCATION/EDUCATIONNL/infoblad_droogteplanten.html
Copiapoa cinerea in chili
Droogteplanten:
Cactusfamilie (Cactaceae), Wolfsmelkfamilie (Euphorbiaceae), Aloëfamilie (Aloeaceae), Agavenfamilie (Agavaceae), Ijskruidfamilie (Aizoaceae), Apocynaceae
(Maagdenpalmfamilie), Vetplantenfamilie (Crassulaceae), Composietenfamilie (Asteraceae), Palmvarenachtigen (Cycadales), Welwitschia mirabilis, ...
Overleven in hitte en droogte
De tropische en sub-tropische woestijnen zijn de meest plant-onvriendelijk gebieden ter wereld. Er valt nauwelijks neerslag (meestal minder dan 40 cm per jaar).
Overdag kunnen de temperaturen er oplopen tot ruim 40°C, 's nachts kan het er vriezen. De bodem is stenig en arm aan voedingsstoffen. Nochtans zijn er talrijke
planten die zich op een succesvolle manier aangepast hebben om in dit onbarmhartige milieu te overleven. De planten met de meest uitgesproken aanpassingen
komen in de warme woestijnen voor. In gematigde gebieden vinden we planten met analoge aanpassingen terug op duinen, in zout-moerassen, op rotsen of in open
heide gebieden, overal waar bruikbaar water schaars is. Met een verzamelnaam noemen we al deze planten droogteplanten.
Water opslaan
Een aantal planten bewaart een watervoorraad in een deel van hun lichaam. Hierdoor kunnen ze droogte verdragen. Deze groep kan echter niet in de allerdroogste
omstandigheden overleven. Ze moeten hun voorraad regelmatig aanvullen. De meest gekende planten van deze groep zijn de cactussen en andere succulenten. Water
kan opgeslagen worden in verschillende organen, in de stengel of in vlezige bladeren zoals bij aloe's of vetplanten. Sommige soorten slaan water op in hun houtige
stengel, deze is dan plaatselijk opgezwollen, er ontstaat dan een caudex. Baobabs, flessenbomen en ook de olifantsvoet (Nolina recurvata) zijn voorbeelden van
planten die water op deze manier bewaren.
Droogte ontwijken
Ongeveer de helft van alle soorten planten in droge gebieden zijn eenjarigen, ze ontkiemen, groeien en bloeien in de korte periode vlak na een regenbui. De droge
periodes ontwijken ze als rustende zaadjes in het zand. Deze eenjarigen zijn verantwoordelijk voor de "bloei van de woestijn". Korte tijd na regenbuien staan de
woestijnen van Californië, Australië of zuidelijk Afrika kleurrijk in bloei. Vooral in Namaqualand, in Zuid-Afrika, is dit verschijnsel opvallend. Veel van deze planten
worden als sierplanten gekweekt. Als plant hebben deze eenjarigen weinig opvallende aanpassingen, ze hebben een oppervlakkig wortelstelsel en geen specifieke
organen die water opslaan. Ze voltooien hun volledig levenscyclus razendsnel, sommige soorten doen er minder dan 30 dagen over om van zaadje uit te groeien tot
volwassen plant met bloemen en nieuwe zaadjes. De planten sterven af en hun zaadjes vallen in het zand. De zaadjes zijn zeer lang levensvatbaar, bovendien kiemen
ze niet allemaal in één keer. Zo wordt vermeden dat alle zaadjes zouden kiemen na één korte regenbui.
Water zoeken
Een aantal woestijnplanten hebben zeer lange wortels waardoor ze diep gelegen water kunnen bereiken. Voorbeelden hiervan zijn verschillende Acacia-soorten zoals
Acacia karoo. Deze planten komen vaak voor langs de bedding van tijdelijke rivieren waar de watertafel wat hoger is. Andere planten zoals cactussen hebben een
uitgebreid netwerk van wortels vlak onder het bodemoppervlak. Hierdoor kunnen ze het water onmiddellijk opnemen zo gauw het beschikbaar is. In droge periodes
sterven de meeste van deze wortels af. In kustwoestijnen, waar 's ochtends mist kan voorkomen, komen planten voor die water opnemen via hun bladeren. Het meest
bizarre voorbeeld is de Welwitschia (W. mirabilis) uit de afrikaanse Namib woestijn. Deze plant, nauw verwant aan de coniferen, neemt water op via de huidmondjes
van zijn bladeren De plant wordt duizenden jaren oud en vormt slechts twee lange bladeren die permanent blijven doorgroeien.
Zo weinig mogelijk water verliezen
Een aantal woestijnplanten vertoont aanpassingen om zo weinig mogelijk water te verliezen. Sommige soorten hebben een dikke cuticula en zijn bedekt met een dikke
laag was. Vaak zijn de bladeren van deze planten hard en zeer taai. Via hun huidmondjes verdampen planten veel water langs hun bladeren, ze doen dit om de
fotosynthese aan de gang te houden en om af te koelen. Bij droogte planten liggen de huidmondjes vaak verzonken in diepe groeven. Sommige soorten zijn bedekt met
haren die een laag lucht vasthouden rond de huidmondjes waardoor deze minder water verliezen. Bij bepaalde planten sluiten de huidmondjes zich in zeer droge
omstandigheden, vaak worden de bladeren opgerold zodat er nog minder water kan ontsnappen. Slechts weinig droogte planten hebben grote bladeren, de meeste
soorten hebben kleine harde blaadjes. Sommige soorten werpen hun bladeren af tijdens de droogte en maken er nieuwe tijdens de regenperiodes. Verschillende
soorten droogte planten zoals cactussen ontwikkelen helemaal geen bladeren, de fotosynthese wordt hier uitgevoerd door de groene stengel. De vensterplantjes
(Fenestraria) leven bijna volledig onder de grond, zo verdampen ze bijna geen water. Enkel hun doorschijnende bladtoppen steken boven het zand uit. Zo kan het licht
toch diep doordringen in de bladeren en kan de plant onder de grond aan fotosynthese doen.
Fysiologische aanpassingen
Niet alle aanpassingen van droogte planten zijn zichtbaar. In vergelijking met andere planten doen droogte planten op een afwijkende manier aan fotosynthese. Ze
nemen 's nachts CO2 op, overdag kunnen ze dan met gesloten huidmondjes de fotosynthese uitvoeren, zodat ze weinig water verliezen. Sommige soorten zijn in staat
om te blijven functioneren met zeer weinig water. Zelfs wanneer ze meer dan helft aan hun gewicht in water verliezen kunnen sommige van deze planten verder
functioneren. Andere planten gaan op rust in de droogste periodes, ze zien er dan dood uit en er is bijna geen levensactiviteit.
8
Verstoppertje spelen
Voor dieren zijn planten sappige brokjes voedsel én water. Droogteplanten zijn dan ook vaak uitgerust met stekels en doornen om dieren af te schrikken. Heel wat
planten ontsnappen aan de aandacht van dieren door te lijken op hun omgeving. De Zuid-Afrikaanse levende steentjes (Lithops) lijken sterk op kiezelstenen en zijn
bijna onzichtbaar. Ook op de witte Knersvlakte van Zuid Afrika komen perfect aangepaste, wit gekleurde plantjes voor.
Convergente evolutie
Niet alle planten die in de woestijn groeien zijn cactussen, alhoewel sommige er erg op kunnen lijken. Cactussen, die alleen in Amerika groeien, wolfsmelkachtigen
(Euphorbia) uit Afrika of octopusbomen (Didierea) uit Madagascar zien er allemaal erg gelijkend uit. Afrikaanse aloe's en Amerikaanse agaves zien er ook bijna
hetzelfde uit. De voorouders van deze planten leken totaal niet op elkaar. Onder invloed van de woestijn kregen ze allemaal gelijkaardige aanpassingen. Dit type van
evolutie noemen we convergente evolutie.
(Nationale Plantentuin van BelgiëDomein van Bouchout
B-1860 Meise
Plantentuin, contacteer Patrick Bockstael (Tel.: + 32 2 260 09 70).)
Convergente evolutie op de Canarische eilanden
Boven: Ceropegia dichotoma
Convergente evolutie betekent dat verschillende soorten heel erg op elkaar zijn gaan lijken omdat ze aan dezelfde (extreme) omstandigheden zijn aangepast. Ze
kunnen ontstaan zijn uit oudersoorten die heel verschillend zijn.
Hieronder zijn twee planten weergegeven die op Tenerife in de droge kustgebieden groeien. Alle drie hebben ze zich aangepast door een succulente bouw
(succulenten zijn vetplanten). Ze hebben (vaak) geen bladeren meer.Eronder staan verwanten uit nederland.
9
Boven: Senecio kleinia
Onder: Senecio vulgaris
Boven; Euphorbia aphylla
10
Onder: Euporobia cyparissias
Mieren en termieten zijn een interessant voorbeeld van convergerende evolutie: Deze twee niet verwante insectengroepen beztte zeer gelijkaardige trekken en
gedrag ; Dat is zelfs zo opvallend dat de meeste mensen nog steeds veronderstellen dat beide groepen wel degelijk nauw verwant zijn
Nochtans, hoewel zij er gelijk uit zien , gelijk handelen en zeer gelijkaardige "eusociale "evensstijlen delen, bewijst het genetische materiaal dat de mieren dicht
verwant zijn met wespen , terwijl termieten vanuit kakkerlakken evolueerden
ref ;
http://primordial-blog.blogspot.com/2007/04/evolution-proof-is-in-termites.html
http://www.livescience.com/animals/070420_termites_cockroaches.html
http://www.livescience.com/animals/070326_termite_vibes.html
http://www.livescience.com/animals/ap_050217_cockroaches.html
Kakkerlak en Termiet <
KAKKERLAK- TERMIETEN EVOLUTIE
insecten -evolutie : Enkele "tussenvormen "
http://darwinblog.blogspot.com/
All About Insects
Over de "evolutie van mieren "
11
Meer dan dertig jaar geleden opgelost door de ontdekking van een fossiele "transitionnal " (= missing link/= een vertegenwoordiger van de overgangsvormen
) tussen de wespen en de mieren ...
De morfologische karakteristieken van deze overgangsvorm werden zelfs vooraf voorspeld of ingeschat vertrekkend van vergelijkingen tussen huidige mierensoorten ,
en door de ontdekking bevestigd ....
Het gaat over de overgang "Sphecomyrma Freyi."
New Jersey Ant in Amber
In the early 1990's a gold mine was discovered at a construction site in New Jersey. Cretaceous amber over 90-100 million years old yielded numerous plant and
animal species, some brand new to researchers. This ant is one of the oldest ever found. This little guy is named Sphecomyrma freyi and belongs to the Museum of
Comparative Zoology at Harvard University. You don't have to go to the ends of the earth to find arboreal gold- we have our own deposits right here!
Photo courtesy of Dr. David Grimaldi, American Museum of Natural History
Het eerste onderzoek van het amber-fossiel van 90 a 95 miljoen jaar oud ,door O.E. WILSON staat hier beschreven
http://www.talkorigins.org/origins/postmonth/jan97.html
Waaruit
"....Both men had guessed from comparisons to living species what traits the ancestral form might, or, if evolutionary theory is correct, SHOULD possess. Wilson
reported that the ants were indeed as primitive as expected. They had a mosaic of anatomical features found variously in modern ants or in wasps as well as some that
were intermediate between the two groups. The diagnosis of the Ur-ant was astounding: short jaws with only two teeth, like those of wasps; what appears to be the
blisterlike cover of a metapleural gland the scretory organ (located at the thorax, or mid-part of the body) that defines modern ants but is unknown in wasps; the first
segment of the antennae elongated to give them the elbowed look characterizing ants, yet here, in the Mesozoic fossils, only to a degree intermediate between modern
ants and wasps; the remaining, outer part of the antennae long and flexible, as in wasps; the thorax with a distinct scutum and scutellum (two plates forming the middle
part of the body); also a trait of wasps; and an antlike waist; yet one that is simple in form, as though it had only recently evolved."
Als je trouwens meer wilt weten over mierenevolutie hier is een klein inleidend lijstje artikels
Mieren&evolutie
http://nl.wikipedia.org/wiki/Mieren
http://en.wikipedia.org/wiki/Ant
http://www.antnest.co.uk/origin.html
http://biology.arizona.edu/sciconn/lessons2/shindelman/background.html
http://www.fossilmuseum.net/Fossil_Galleries/Insect_Galleries_by_Order/Hymenoptera/hymenoptera_fossil_gallery.htm
http://www.pbs.org/wgbh/evolution/library/01/3/l_013_05.html
http://www.talkorigins.org/origins/postmonth/jan97.html
http://www.sciencedaily.com/releases/1998/02/980202225034.htm
http://www.calacademy.org/geninfo/newsroom/releases/2001/dracula_ants0101.html
http://www.news.cornell.edu/releases/May03/ArmyAntBrady.bpf.html
http://news.bbc.co.uk/1/hi/sci/tech/3014011.stm
http://www.news.harvard.edu/gazette/daily/2006/04/06-ants.html
http://www.sciencedaily.com/releases/2006/04/060407144825.htm
http://en.wikipedia.org/wiki/Introduction_to_evolution
http://en.wikipedia.org/wiki/Evolution
Ants lived alongside the dinosaurs.
Ants evolved some 130 million years ago during the early Cretaceous period. Most fossil evidence of insects is found in lumps of ancient amber, or
fossilized plant resin. The oldest known ant fossil, a primitive and now extinct ant species named Sphercomyrma freyi, was found in Cliffwood
Beach, NJ. Though that fossil only dates back 92 million years, another fossil ant that proved nearly as old has a clear lineage to ants of
12
present day. All this suggests a much longer evolutionary line than previously thought, leading scientists to estimate the appearance of ants on
Earth as somewhere around 130 million years ago.
The Sphercomyrma freyi fossil, discovered in 1967, shows a very primitive ant encased in amber, or fossilized tree sap.
Fossils in amber are particularly valuable because of the details they preserve. This fossil is 90-95 million years old...far older than any ant fossil previously known. Thus
it is important in extending the fossil record of ants much further back in time.
But that is not its only importance: this fossil was predicted. In work in the 1950s, E.O. Wilson of Harvard University proposed that since ants were apparently
evolutionarily derived from wasps, the most primitive ants should show a range of traits intermediate between wasps and modern ants.
At the time Wilson made his prediction, no fossils were old enough to illustrate the transition that he forecast, and in fact, it was more than a decade before the
confirming fossil shown here was discovered. Strikingly, all traits but two of this fossil conformed to Wilson's prediction, thus strongly supporting the ants-from-wasps
hypothesis.
..\glosM multi\foto's mieren\Ants
..\glosM multi\foto's mieren\fossil ants
..\glosM multi\foto's mieren\mieren in amber.docx
Creatie-evolutie debat
Richard Dawkins
Is evolution predictabel? (lecture)
08.02.2006
Direct Streaming:
? kbit/s (Breeze presentation)
http://breeze01.uclan.ac.uk/p96353782/
CONWAY MORRISS // Het convergentie- "creationisme " van Conway Morriss
http://scienceblogs.com/pharyngula/2009/02/convergence_schmonvergence.php http://whyevolutionistrue.wordpress.com/2009/02/14/simon-conway-morris-becomesa-creationist/
(Gert Korthof )
“Simon Conway Morris stelt in tegenstelling tot Darwin dat de evolutie voorspelbaar is”.
Hij heeft in zijn boek Life’s Solution vele overtuigende voorbeelden van convergentie gegeven.
Zijn achterliggende doel is echter: aantonen dat het ontstaan van de mens (= een mens-achtig dier) onvermijdelijk was.
Echter, een mensachtig dier is maar op één continent ontstaan.
Niet op het Zuid-Amerikaanse continent, waarvan veel regenwoud is en waar apen voorkomen en er dus een mensachtige had moeten ontstaan, wat niet gebeurd is.
Verder zijn er honderden toevallige omstandigheden die het mogelijk hebben gemaakt dat de evolutie zover is gekomen als de mens. Dat vergeet hij.(gemakshalve ? )
Creato -babbeluten
zie de belachelijke comments van Peter Borger :
http://www.volkskrantblog.nl/bericht/113588
Dat mieren , mieren zijn gebleven ?
Tsja er zijn minstens 8.OOO verschillende (extante ) levende soorten die genetisch van elkaar zijn geisoleerd ...Over wat heeft men het hier eigenlijk ?
http://primordial-blog.blogspot.com/2007/04/evolution-proof-is-in-termites.html
Ik veronderstel dat de vraag (in verband met kakkerlakken en termietenevolutie )die aan creationisten /baraminologisten kan worden gesteld kan worden
geformuleerd als ;
" wanneer juist houdt een kakkerlak op met kakkerlak zijn
?"
Dit voorbeeld verpulvert duidelijk de kunstmatige type-grens die is getrokken binnen het baraminconcept: : een volledig nieuw type van schepsel is hier uit een
ander geëvolueerd...."
Hoe defineeren baraminologisten trouwens het " kind " wormen? Ik ben wat benieuwd wat deze creationisten over "wormen" te zeggen hebben . Zijn de
draadwormen, de ringwormen, en al rest enkel varianten van de wormen-kind ? Zijn fruitvliegen, gaasvliegen, en huisvliegen allen enkel vlieg-kind Om het even welke
classificatie van de baraminologieis slechts een krampachtige oefening om waarneembare evolutie te passen in oude godsdienstige teksten
Drie hagedissoorten verbleekten in dezelfde woestijn op eigen manier
http://www.nrc.nl/wetenschap/article2449288.ece/Drie_hagedissoorten_verbleekten_in_dezelfde_woestijn_op_eigen_manier
Drie verschillende lichtgekleurde hagedissoorten die in zandduinen van New Mexico leven, danken hun lichte schutkleur aan drie verschillende genetische
aanpassingen.
13
Fig. 1 (from paper). “Fig. 1. Mutations associated with blanched coloration in White Sands lizards. (A) Blanched morphs from white sands on top and dark morphs in
ancestral dark soil habitat on bottom. (B ) Amino acid schematic of the melanocortin-1receptor (Mc1r); replacements statistically associated with coloration in the focal
taxa are shown in red.Hun lichte kleur is in de evolutie driemaal ontstaan. De dieren laten zien dat een aanpassing aan de omgeving niet altijd door hetzelfde
mechanisme hoeft te ontstaan (Proceedings of the National Academy of Sciences, early edition, 28 december).
Het verschijnsel dat verschillende soorten onder invloed van een gemeenschappelijk leefgebied dezelfde eigenschappen verwerven is hét voorbeeld van natuurlijke
selectie onder invloed van de omgeving. Het heet convergente evolutie, in tegenstelling tot divergente evolutie, waarbij soorten in verschillende leefomgevingen (niches)
verder van elkaar gaan verschillen.
Toen ongeveer zesduizend jaar geleden het zandduingebied Chihuahuan desert ontstond, zijn daar dieren met een lichte huidskleur ontstaan. Die schutkleur
beschermt hen tegen roofdieren.
De biologen vonden drie verschillende mutaties in het ene gen dat bij alledrie soorten verantwoordelijk is voor de huidskleur. Twee van de drie mutaties hadden tot
gevolg dat het gen geen werkend eiwit meer maakt.
De derde genmutatie, bij H. maculata, is een geval apart: de functie van het gen verandert er niet door. De onderzoekers denken dat het gen is stilgelegd door mutaties
in andere genen die het aflezen van het gen reguleren. De biologen zijn niet verbaasd dat functieverlies verschillende mechanismen kan hebben: iets kapot maken kan
vaak op veel manieren.
(Peter Mudde)
Op zich is het voor de hand liggend waarom deze diertjes wit zijn geworden. 'Witte' hagedissen duiken wel vaker op ( zwarte meer..), maar
normaal gesproken kom je niet ver in deze kleur, als hagedis..
Typisch een geval van een mutatie, die op plaats a nuttig is en op plaats b heel gevaarlijk...
http://whyevolutionistrue.wordpress.com/2010/01/06/convergent-mutations-cause-convergent-colors/
Rosenblum, E. B. et al. 2010. Molecular and functional basis of phenotypic convergence in white lizards at White Sands. Proc. Nat. Acad. Sci. USA, early
edition (www.pnas.org/cgi/doi/10.1073/pnas.0911042107)
Evolutie leidt vaak tot meer van hetzelfde
Persbericht Wageningen Universiteit
http://www.dow.wau.nl/aew/News/persbericht_PNAS2006.html
Een studie die deze week wordt gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift PNAS laat zien dat de evolutie van soorten kan leiden tot grote groepen 'dubbelgangers'.
Het onderzoek werpt nieuw licht op een van de fundamentele vragen in de biologie: “Waarom zijn er zoveel soorten?”.
Het klassieke beeld was dat al die soorten naast elkaar kunnen voortbestaan doordat iedere soort een duidelijk eigen niche heeft, maar daarover bestonden steeds
meer twijfels. De talloze boomsoorten in tropisch regenwoud bijvoorbeeld, of enorme aantallen verschillende planktonische algen in de oceanen lijken goeddeels
dezelfde niche te bezetten. In de radicale 'neutrale theorie van biodiversiteit' stelde de Amerikaan Hubbell enkele jaren geleden dat die soorten naast elkaar kunnen
14
voortbestaan doordat zij ecologisch precies hetzelfde zijn. Hoewel deze theorie veel stof deed opwaaien werd al snel duidelijk dat dit niet de verklaring kan zijn, omdat
de soorten nooit echt helemaal vergelijkbaar zijn. Met de nieuwe theorie van de Wageningse hoogleraar Marten Scheffer en zijn collega Egbert van Nes lijken nu alle
stukjes van de legpuzzel in elkaar te vallen.
Het onderzoek werd uitgevoerd in een kunstmatige wereld die in de computer werd nagebouwd. In virtuele evolutionaire experimenten die honderdduizenden
generaties besloegen zagen de onderzoekers dat soorten zich niet zoals verwacht regelmatig over de nicheruimte verdeelden. In plaats daarvan groepeerden ze zich
telkens tot clusters van 'dubbelgangers' die onderling gescheiden werden door een stukje in de nicheruimte waar geen soorten zaten. Dit verrassende patroon van
regelmatig verdeelde 'hoopjes van soorten' wordt inderdaad gezien in de grootteverdeling van allerlei organismen varierend van vogels en muizen tot kevers en
zooplankton. Hoewel veel onderzoekers zich daar al eerder over verbaasd hadden kon dit patroon nooit goed worden verklaard. De nieuwe theorie slaat daarmee twee
vliegen in 챕챕n klap. Een mysterieus patroon in de natuur wordt verklaard, en twee schijnbaar tegenstrijdige theorie챘n over biodiversiteit worden verenigd tot 챕챕n
kloppend geheel.
“Kern van de zaak is dat er twee manieren zijn waarop soorten naast elkaar kunnen voortbestaan: voldoende van elkaar verschillen of juist voldoende op
elkaar lijken” aldus Scheffer.
“Dat laatste lijkt vreemd. Toch laten onze computerexperimenten zien dat je soms minder concurrentie ondervindt naarmate je meer op je concurrent lijkt”.
Verrassend genoeg zijn economen onafhankelijk tot een soortgelijk beeld gekomen als het gaat om de resultaten van marktwerking. Ook hier leidt concurrentie vaak
tot meer van hetzelfde. Daar is de consument niet bij gebaat.
“Talloze televisiekanalen of telefoonabonnementen voegen vaak weinig toe” aldus Scheffer.
“De veelheid aan vaak slechts subtiel verschillende soorten in de natuur blijkt echter van juist van essentieel belang voor de stabiliteit. Die extra soorten
vormen een verzekering in moeilijke tijden. Als een van de soorten door ziekte of andere oorzaken in de problemen raakt kunnen andere soorten de
ecologische rol blijven vervullen.”
BRON: “Self-Organized Similarity, the evolutionary emergence of groups of similar species” by Marten Scheffer and Egbert H. van Nes. Proceedings of the
National Academy of Sciences (PNAS), early edition april 2006.
MEDIA CONTACT: Marten Scheffer, Wageningen University, Tel: 0317-484039 0344-618393 06-12025 199;
E-mail: [email protected]
website: http://www.dow.wau.nl/aew
De voorplaat van het vijfde deel van “Wonderen Gods” (over vlinders) van J.C. Sepp uit 1836 illustreert de nadruk op verscheidenheid in soorten
(Scan ) http://www.antiquariaatjunk.com/item.php?item=590
15
Een blik op een groep vlinders (van het geslacht Coenonympha in dit geval) illustreert dat soorten vaak maar verrassend weinig van elkaar lijken te verschillen.
Hoge evolutiedruk drijft vlinders naar gelijk vleugelpatroon
6 februari 2010
16
Wim Köhler
38 / 38
Heliconius erato & Melpomene.JPG
39 / 39
Heliconius 2.JPG
Twee verschillende Amerikaanse vlindersoorten hebben in de loop van de evolutie niet alleen hetzelfde vleugelpatroon gekregen, ze gebruiken er ook dezelfde genen
voor. Dat is frappant, want beide vlinders zijn eerder in de evolutie ver uit elkaar gegroeid. De paar plaatsen op het genoom die coderen voor de vleugelpatronen
zijn evolutionaire hot spots die bij beide soorten nu sterk op elkaar lijken (PLoS Genetics, online 5 februari).
De vlindersoorten Heliconius erato en Heliconius melpomene leven in Zuid-Amerika en het zuidelijk deel van Noord-Amerika. Beide soorten hebben regionale rassen
met verschillende vleugelpatronen. Vogels laten zich afschrikken door de felle kleuren die gif of een vieze smaak suggereren. Vlinders met een aangeboren afwijking
van de regionaal gebruikelijke vleugelkleuren hebben tot wel 50 procent meer kans om door een vogel te worden gepakt. Zo is er een hoge evolutionaire druk op het
ontstaan van gelijke vleugelpatronen. H. erato en H. melpomene zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden, maar de individuen van de verschillende soorten paren
niet met elkaar.
Het verwerven van hetzelfde uiterlijk (fenotype) bij soorten die in de evolutie uit elkaar waren gegroeid heet convergente evolutie. De vleugelpatronen van H. erato is
waarschijnlijk al tussen de 2,5 en 5 miljoen jaar geleden ontstaan, terwijl H. melpomene waarschijnlijk later dezelfde kant op ging.
De Amerikaanse en Europese vlinderonderzoekers schrijven dat hun beschrijving van evolutionaire hot spots de natuurlijke gang van zaken beter weergeeft dan het
idee van plotselinge grote mutaties die onder evolutionaire druk soms ook bepalend zijn. Die zijn van de laatste 20.000 jaar en betroffen vaak domesticaties, van
bijvoorbeeld de hond.
17
A small mantispid and a preying mantis. Although they differ greatly in size, these two insects are remarkably similar in appearance. They both have triangular heads
with large eyes and a pair of raptorial (grasping) front legs. Their other two pairs of legs are used for walking. They belong to two very different insect orders. Although
mantids were once placed in the order Orthoptera along with grasshoppers, crickets and cockroaches, they are now placed in the separate order Mantodea. Mantispids
belong to the order Neuroptera, along with lacewings, snakeflies and antlions. Their remarkable adaptive similarity is an example of convergent evolution.
Weakly electric fish from South America, Sternarchorhynchus mormyrus, and Africa, Campylomormyrus phantasticus. Both fish evolved the ability to generate and
sense electric fields. These two species also independently evolved curved jaws for bottom feeding. Electric discharges for each species are indicated. Images courtesy
of Carl D. Hopkins and John Sullivan. .
http://www.utexas.edu/news/2006/03/02/neurobiology/
De Fruitafossor
do 31-03-2005
http://noorderlicht.vpro.nl/noorderlog/bericht/21884739/
150 miljoen jaar geleden werd de kunst van het termieten-eten voor het eerst uitgevonden.
18
Fruitafossor windscheffelia, met een maaltje termieten [ill: Mark Klingler, Carnegie Museum of Natural History]
Fruitafossor windscheffelia heet het beestje dat Zhe-Xi Luo en John Wible deze week in Science beschrijven. Het diertje ter grootte van een eekhoorn struinde rond op
aarde toen de dino's het hier voor het zeggen hadden, zo'n 150 miljoen jaar geleden aan het van het tijdperk Jura.
Het bijzondere aan Fruitafossor is dat zowel zijn tanden als zijn pootjes lijken op die van hedendaagse termieteneters, zoals miereneters, aardvarkens en het
gordeldier. Zo zijn de tanden van Fruitafossor hol, en bevatten ze geen laagje loeihard email. Kauwen kan je er niet mee, maar termieten met kop en staart wegslikken
gaat uitstekend. Zo doen aardvarken, gordeldier en miereneter het immers ook, met een listige beweging van de tong.
Met zijn voorpootjes groef het dier waarschijnlijk termietenheuvels af, net zoals de hedendaagse insekteneters. Opmerkelijk is dat die laatste geen verwanten zijn van
Fruitafossor - ze ontstonden pas 100 miljoen jaar later. Termieteneters zijn dus zeker twee keer in de evolutie opgedoken, een verschijnsel wat biologen 'convergente
evolutie' noemen.
Slimme stijve
Natuur richtte erectie tweemaal op
http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/16648618/
19
Het gordeldier en de schildpad zijn dan totaal andere dieren, hun penis is gebouwd volgens hetzelfde principe. (Tamarindo.net)
Het is wat je noemt een succesnummer van de natuur: een hydraulische opblaaspenis. Naar nu blijkt heeft de natuur het ingewikkelde principe van de
erectie tweemaal uitgevonden.
Je moet bioloog zijn om erop te komen, maar als het gaat om ingenieuze constructies, dan gelden voor de penis alleen superlatieven. Want ga er maar aan staan. Wat
is het ene moment slap en buigzaam, en het volgende moment stijf genoeg om seks mee te bedrijven? Gewoon een huidplooi laten vollopen met bloed volstaat niet.
Nee, dan de penis. Het orgaan dankt zijn wonderlijke vermogen om stijf te worden aan vezeltjes bindweefsel die op een uitgekiende manier zijn geordend, schrijft de
Amerikaanse biologe Diane Kelly deze week in het blad Biology Letters. De vezeltjes liggen kruislings over elkaar, als betonwapening. Als de penis zich vult met bloed,
rekken de vezeltjes iets uit. Daardoor ontstaat een onbuigzame structuur die de penis stevigheid geeft.
Naar nu blijkt is de natuur meer dan eens op dat slimme principe gestuit. De schildpad, een reptiel dat in evolutionair opzicht zeer veraf staat van de zoogdieren,
beschikt ook over een opblaaspenis met wapening. Sterker nog: de schildpad heeft nog meer laagjes bindweefsel dan de mens en de andere zoogdieren. De
schilpadpenis krijgt daardoor een multiplexachtige stevigheid, en de schildpaderectie is dan ook veel harder dan die van een zoogdier. Wat daarvan het nut is, ziet Kelly
ook niet 챕챕n-twee-drie in.
Kelly kwam de structuren op het spoor door de penis van schildpadden en gordeldieren te beschijnen met gepolariseerd licht. De ontdekking van de wapening is
interessant, omdat de penissen van zoogdieren en reptielen ontstaan uit heel andere cellen van het embryo. Dat bewijst volgens Kelly dat de natuur de penis minstens
twee keer onafhankelijk van elkaar heeft uitgevonden. "Er zijn blijkbaar maar een paar manieren om een stijve, opblaasbare structuur te bouwen."
De penis is overigens lang niet het enige trekje van levende wezens dat meerdere keren is uitgevonden. Andere bekende voorbeelden van zogenoemde 'convergente
evolutie' zijn de vleugels van vogels en vleermuizen, het gebruik van antivries door totaal verschillende vissen rond de Noord- en de Zuidpool en het zeer
gespecialiseerde vermogen om mieren te eten bij de mierenegel van Australi챘, het schubdier van Afrika en de reuzenmiereneter van Zuid-Amerika - drie dieren die
evolutionair niets met elkaar te maken hebben.
Gelovig ingestelde biologen zien in dergelijke voorbeelden het bewijs voor een van hogerhand gepland verloop van de evolutie. De meer gangbare opvatting is echter
dat er soms gewoon meerdere wegen naar Rome leiden.
Maarten Keulemans
Diane Kelly: Turtle and mammal penis designs are anatomically convergent. In: Biology Letters, 25 feb 2004
DOI: 10.1098/rsbl.2004.0161
Zijn stekelvarkens egels ?
Stekelvarkens en egels hebben een vergelijkbare verdediging opgebouwd. Hun haren zijn omgevormd tot stekels. Toch behoren ze tot heel verschillende groepen.
Op het eerste gezicht lijken egels en stekelvarkens op elkaar. Allebei zijn het geen dieren om zonder handschoenen aan te pakken. Toch hebben ze weinig met elkaar
te maken.
20
Stekelvarken (Hystrix sp.)
Egels behoren tot de insecteneters, de orde waartoe ook de mollen en spitsmuizen behoren.
egel
Stekelvarkens zijn daarentegen knaagdieren. De gelijkenis met egels is het gevolg van convergente evolutie.
Beide diergroepen hebben haren omgevormd tot stekels. Bij stekelvarkens kunnen die stekels overigens veel langer worden dan bij egels. Een stekel van een
stekelvarken kan wel 35 centimeter lang worden.
Melkdrink-genen ontstonden vaker
Mensen in Europa en in Oost-Afrika hebben onafhankelijk van elkaar het vermogen ontwikkeld om als volwassene melk te verteren. De ontwikkeling van
veeteelt heeft dus bewerkstelligd dat verschillende mensenvolken een parallelle evolutie doormaakten, in slechts enkele duizenden jaren tijd.
Dat schreef een groep van Amerikaanse, Afrikaanse en Europese genetici gisteren in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Genetics. Zij laten door DNA-analyse bij
470 Oost-Afrikanen zien dat een genetische volgorde die melk verteerbaar houdt zeker twee, maar misschien zelfs vier keer is ontstaan bij verschillende volken.
Bij de meeste rassen, zoals Aziaten, kunnen alleen kinderen melksuiker (lactose) verteren – ouderen krijgen er diarree van.
Europeanen, en dan vooral de noorderlingen, kunnen ook op volwassen leeftijd melk drinken. Maar ook bij sommige Afrikaanse veehoudende volken, zoals de
Tutsi (Rwanda en Burundi) of de Maasai (Kenia en Tanzania), is die eigenschap wijdverbreid.
De mutatie die zorgt dat Europeanen melk kunnen verteren, is enkele jaren geleden beschreven. Het is een kleine mutatie in de buurt van het gen voor het enzym
lactase dat lactose afbreekt. De regulerende mutatie zorgt dat het lactase-gen actiever is.
In 2004 constateerden genetici dat bij melkdrinkende volwassenen in Oost-Afrika die mutatie niet te vinden is (in West-Afrika overigens wel) en dat er dus
waarschijnlijk een andere moest zijn. Nu is die gevonden, en blijken er zelfs meerdere varianten te bestaan.
De belangrijkste vorm heeft zich in Kenia en Tanzania in minder dan zevenduizend jaar zeer sterk verspreid – ongeveer een derde van de bevolking is nu drager.
Volgens de onderzoekers vertoont het chromosoom daarmee
„een van de duidelijkste tekenen van natuurlijke selectie die ooit bij mensen gezien is”.
De variant komt veel voor bij de eerder genoemde Maasai, maar bijvoorbeeld ook bij niet-verwante volken zoals de Afro-Aziatische Yaaku en de van oorsprong WestAfrikaanse Kikuyu. De mutatie (genaamd C-14010) zit op het chromosoom 2 vlakbij de ‘Europese’ variant, slechts honderd baseparen verderop. In totaal deden 43
volken mee aan het onderzoek; het merendeel bezat de mutatie.
De onderzoekers schatten dat de Oost-Afrikaanse variant drie- tot zevenduizend jaar geleden is ontstaan – enkele millennia later dan de Europese mutatie.
Archeologen schatten dat de veeteelt het noorden van Kenia ca. 4.500 jaar geleden bereikte vanuit de Sahara. In welk veehoudend volk de mutatie als eerste optrad, is
nog onduidelijk.
In de studie zijn nog twee mutaties gevonden, met name in enkele veehoudende volken in Soedan.
Zij kunnen als volwassene wel melk verteren, maar bezittenC-14010 niet.
Het lijkt erop dat bij hen de twee andere variaties zorgen voor het verteren van melk, maar dat het toevallige vondsten zijn viel niet uit te sluiten.
12 december 2006
Image: W. PERRY CONWAY/CORBIS
LACTOSE TOLERANT: A mutation
21
http://www.sciam.com/article.cfm?chanID=sa022&articleID=727EA883-E7F2-99DF-36D89AB12E930315
zie ook
http://evodisku.multiply.com/journal/item/328/Mutaties
completely independent of one that confers
the ability to digest milk in northern
Europeans evolved recently and rapidly in
East African cattle herding communities
( Creationist Peter Borger )
Bij katten is het een bekend verschijnsel, dat als je de dieren hun hele leven koemelk geeft, ze er geen probleem mee hebben ( = ze een lactase blijven produceren),
maar als ze een tijd geen melk krijgen, ze ook hun lactase-productie stoppen.. En dan levert een schoteltje melk ineens een fraai diaree-festijn op.
Het lijkt me dat iets dergelijks ook de verklaring is voor het verschil tussen west-europeanen en aziaten.. Een genetisch verschil, als dat er is, lijkt me hooguit
een timer-verschil.
http://www.vkblog.nl/bericht/93979/Melk_is_niet_goed_voor_elk
Peebee : Lactose intoleratie. : Darwin of GUToB? Dat is de vraag.
Hoe komen we toch aan de genen die lactose afbreken? Het zijn zeer specifieke nanomachientjes die dat doen. Een mutatie en ze zijn inactief.
Darwin zegt ze zijn het resultaat van mutaties. Wat een onzin. Dat is gewoon geloof.
GUToB zegt ze waren vanaf het begin in het genoom en zijn gewoon onderhevig aan random en non-random mutaties. Verklaart meteen waarom ze onafhankelijk van
common descent inactief kunnen worden.Spontaan reversibel zegt Wessel. Non-random zegt GUToB.
Het zou leuk zijn om te weten waar de mutaties precies zijn opgetreden in afrikaanse en europese populaties. Onafhankelijk en op de zelfde plaats? Een
reeds aanwezig genetisch elementje?
Tomasso :
Ik moet je teleurstellen. Onafhankelijk zijn de mutaties inderdaad, maar niet op dezelfde plaats. We praten hier over 4 verschillende mutaties die alle 4 lactose tolerantie
tot gevolg hebben.
Het gaat hier dus om mutaties op 4 verschillende plaatsen in het genoom, en ook nog om een positieve mutatie (je wilde toch een positieve mutatie zien? dit is er 1, of
liever, dit zijn er 4!).
Tsjok ;
Het gaat om de intolerantie voor rundermelk bij volwassenen ( en ook bij zuigelingen dus ) .... en niet om allergie voor moedermelk ( of koemelk ) ....
___Sommige babies hebben een allergische reactie op koeiemelk. Dat is melkeiwit geassocieerd. Wat ze tegenwoordig proberen is de melkeiwitten te modificeren
zodat het geen immunologisch respons meer uitlokt ...
Lactose intolerantie is het onvermogen lactose, het voornaamste koolhydraat uit melk (ook wel melksuiker genoemd), te verteren.
De oorzaak is een gebrek of tekort aan het enzym lactase dat wordt gemaakt door de cellen in de dunne darm.
Het lactase komt in het menselijk lichaam kort na de geboorte tot maximale ontwikkeling en zwakt daarna geleidelijk af tot tussen de leeftijd van anderhalf en drie jaar
een basisniveau is bereikt.
De logica achter deze ontwikkeling is duidelijk: het zou een verspilling voor het lichaam zijn als een enzym zou worden geproduceerd dat geen functie meer heeft. Als
zuigelingen eenmaal van de borst zijn zal hun lichaam nooit meer in aanraking komen met lactose, althans dat was het geval voordat men dieren ging houden. Bij een
groot deel van de wereldbevolking is na de pubertijd geen lactase meer aanwezig.
Het enzym lactase breekt de suiker lactose af tot glucose en galactose (de 2 bouwstenen van lactose).
Deze stoffen kunnen in de bloedbaan opgenomen worden.
Als er niet voldoende van het enzym aanwezig is om alle geconsumeerde lactose om te zetten, treden de overgevoeligheidsreacties op.
Eigenlijk kan je de fysiologische aanmaak van lactase in de dunne darm vergelijkbaar met de aanmaak van insuline / dat gebeurt in bepaalde cellen ...op oudere leeftijd
krijgen sommigen ook ouderdoms-diabetes omdat de voorraad (niet) deelbare cellen/eilandjes van langerhals( wat genetisch is bepaald ) __ en waar men het mee
moet doen ___ opgebruikt zijn ....
Lactase zal waarschijnlijk ook niet meer aangemaakt maken -->( bijvoorbeeld een symptoom of gevolg van de ziekte van chrohn ) in dunne darm en uiteraard is dat een
erfelijke predispositie
http://www.lactose-intolerantie.nl/content/home.asp?section=lactosevragen&lang=nl
Niet iedereen die een tekort aan lactase heeft ondervindt ook daadwerkelijk de symptomen van lactose intolerantie.
Veel voorkomende symptomen zijn misselijkheid, kramp, opgeblazen gevoel, flatulentie en diarree.
Symptomen treden gebruikelijk op tussen 30 minuten en 2 uur na consumptie van lactosehoudende producten.
De ernst van de symptomen is volledig afhankelijk van de ingenomen hoeveelheid lactose en de specifieke gevoeligheid voor lactose van het individu.
De symptomen die optreden hangen ook sterk af van de het individu en de mate van blootstelling aan melk of andere zuivelproducten die lactose bevatten.
Zo kunnen de meeste mensen met lage lactase activiteit gerust een glas melk drinken zonder daar hinder van te ondervinden.
Harde kazen, met een laag lactose gehalte, en gefermenteerde producten zoals yoghurt worden vaak ook goed getolereerd.
Dit zou ook kunnen verklaren waarom zuivelproducten als yoghurt over de hele wereld worden gegeten, ook in gebieden met een hoge incidentie van
lactose-intolerantie.
Moedermelk bevat MEER lactose dan koemelk
Moedermelk is lichter verteerbaar dan koemelk, omdat er minder eiwitten in zitten
Het is dus een teveel aan voedingsmiddelen(proteinen in de koemelek ) dat een indigestie veroorzaakt ....Dat is geen " allergische " reactie ( zoals P B
beweerd )
Wat heeft dit te maken met "immunologische reacties " op geabsorbeerde suikers in de bloedbaan ?
http://www.food-info.net/nl/national/ww-melk.htm
22
http://www.food-info.net/nl/intol/lact.htm
Al heel lang word de consumptie van koemelk geassocieerd met het optreden van buikpijn en huiduitslag (urticaria) bij veel mensen. Deze reacties kunnen het gevolg
zijn van ofwel lactose intolerantie of allergie voor melkeiwit.( dat ter aanvulling bij mijn vorige post en vraagjes over "allergie voor melkeiwitten ") Bij baby's kunnen zelfs
beide overgevoeligheden tegelijkertijd aanwezig zijn.
Lactose intolerantie is het onvermogen lactose, het voornaamste koolhydraat uit melk, te verteren. De oorzaak is een gebrek of tekort aan het enzym lactase
DAT WORDT GEMAAKT DOOR DE CELLEN IN DE DUNNE DARM
Blijkbaar beschikken sommige mensenpopulaties (gemiddeld ) over minder van die CELLEN in hun dunne darm dan anderen ? ....
Tenslotte ;
Overigens blijken ook in de dikke ( en dunne ) darm ( van zuivel verbruikers )een aantal lactase fabricerende bacterieeen te leven (1) ...
Over welke mutaties hebben we het ?
Mutaties kunnen het aantal beschikbare lactase producerende cellen in de dunne darm verhogen of verlagen ?
Lactase zal waarschijnlijk ook niet meer voldoende aangemaakt worden wanneer de cellen in de dunne darmwand het laten afweten ( versleten / opgebruikt )of zijn
beschadigd : Te grote aanvoer van lactose voor het aantal beschikbare cellen
-->ziekte van chrohn / uiteraard erfelijke predispositie van het aantal beschikbare cellen / wegnemen van darmkanaalgedeeltjes na chirurgische
+ingrepen bij darmkanker etc ...
Mutaties kunnen betere /slechtere voorwaarden scheppen voor het overleven van lactase producerende bacterieen en
schimmels : commensalen ( die niet overal op de wereld hoeven voor te komen ) die in symbiose leven in hetdarmkanaal van en met de mens ....
(Bijvoorbeeld ; overmaat aan lactose is misschien voor sommige bacterieen of schimmels hinderlijk en ze worden er dan ook "resistent" voor , door bijvoorbeeld een
lactase te produceren ....of sommige bacterieen produceren meer lactase dan ze zelf nodig hebben om zich te voeden met lactose en stoten de overmaat uit als
afvalprodukt wat zich dan vermengt met de spijsmassa in transit )
De zaak is toch veel ingewikkelder als hier eventjes door PEEBEE wordt ( simplistisch en cherry -picking gewijs) neergezet ...toch ?
MOLECULAIRE evolutie: CONVERGENTIE , GENDUPLICATEN EN NS
HUIDGIFT IN TWEE VERSCHILLENDE GROEPEN KIKKERS
Verschillende kikkers ontwikkelen zelfde gif
vr 29/01/2010 Onderzoekers van de VUB hebben een uniek voorbeeld van convergente evolutie op moleculair niveau ontdekt. Ze vonden twee verschillende kikkersoorten die
onafhankelijk van elkaar exact hetzelfde gif hebben ontwikkeld: caeruleine.
Meer dan 150 jaar geleden verbaasde Charles Darwin zich al over het feit dat niet-verwante dieren soms zeer gelijkaardige lichaamsdelen bezitten, zoals bijvoorbeeld
vleugels bij vleermuizen en vogels. Dit verschijnsel wordt "convergente evolutie" genoemd en wordt nog steeds beschouwd als een van de sterkste aanwijzingen
van natuurlijke selectie.
Hoewel sommige structuren oppervlakkig sterk op elkaar kunnen lijken, zullen er door historische toevalligheden steeds verschillen blijven bestaan in vorm of werking.
Dit geldt ook voor biologische moleculen zoals DNA en eiwitten, en het onafhankelijk ontstaan van eenzelfde eiwit in verschillende diersoorten lijkt dan ook zeer
onwaarschijnlijk.
Onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) hebben nu echter een uniek voorbeeld van convergente evolutie op moleculair niveau ontdekt, dat de cover
haalde van het wetenschappelijk vakblad Current Biology
In samenwerking met collega’s van de K.U. Leuven en de Universiteit van Melbourne ontdekten doctor Kim Roelants en professor Franky Bossuyt dat twee
verschillende kikkersoorten onafhankelijk van elkaar exact hetzelfde gif hebben ontwikkeld.
Het gif, caeruleine genaamd, is een klein eiwit dat door de kikkers via hun huidklieren wordt uitgescheiden als verdediging tegen roofdieren. Dit gif kan naast
misselijkheid, diarree en paniekaanvallen ook een pijnlijke ontsteking van de alvleesklier veroorzaken.
Eigenlijk bootst het een overdosis van twee verteringshormonen na die bijna alle gewervelde dieren, van vissen tot zoogdieren, zelf aanmaken.
Zo vormt het een aangepast verdediginsgswapen tegen een grote verscheidenheid aan roofdieren.
Net als alle eiwitten wordt caeruleine aangemaakt door een gen. Het nieuwe onderzoek toont aan dat de genen die caeruleine aanmaken in de twee kikkersoorten apart
ontstaan zijn. Dit gebeurde door DNA-mutaties in twee verschillende hormoongenen, die op hun beurt ontstonden in een voorouder van alle gewervelde dieren,
ongeveer een half miljard jaar geleden. Het resultaat van dit onderzoek is een opmerkelijk staaltje van convergente evolutie, dat de grenzen verlegt van onze kennis
van wat natuurlijke selectie kan verwezenlijken.
Voor een samenvatting van het artikel, Roelants et al. (2010). Identical Skin Toxins by Convergent Molecular Adaptation in Frogs. Current Biology 20, 125–130.
bron http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/b ... ikkers_gif
Ander evolutionair kikkeronderzoek van hetzelfde VUB team
http://evodisku.multiply.com/journal/item/24/amfibieen_evolutie_en_geologie




Litoria (genus )
Litoria chloris
Litoria ewingii
Litoria fallax
23





Litoria infrafrenata
Litoria moorei
Litoria nasuta
Litoria tyleri
Litoria wilcoxii
: de kikker Xenopus laevis.rr
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=S72M0NPD&subsection=173
Evolutie vindt het warme water vaak een tweede keer uit
'Convergente evolutie' doet zich voor als planten of dieren eenzelfde ecologische niche bezetten of in hetzelfde soort milieu leven, en bijgevolg met dezelfde
uitdagingen worden geconfronteerd. De evolutie komt dan met gelijkaardige oplossingen, wat geldt als een sterke aanwijzing voor natuurlijke selectie.
Doorgaans zit bij convergente evolutie de gelijkenis alleen aan het oppervlak. Zo vliegen vogels en vleermuizen allebei, maar verschillen de onderhuidse
mechanismen. Een vogelvleugel lijkt niet op die van een vleermuis, maar aerodynamisch zijn beide concepten aan elkaar gewaagd: de evolutie loste
eenzelfde probleem (hoe beweeg ik me voort door de lucht?) bij vogel en vleermuis verschillend op, met hetzelfde resultaat: vliegen.
Op moleculair niveau geldt iets gelijkaardigs: de oplossing voor een probleem is op het oog gelijk, maar het mechanisme niet. Zo is het onwaarschijnlijk dat de
evolutie twee keer eenzelfde scheikundige stof zal doen ontstaan bij verschillende diersoorten.
Onwaarschijnlijk, maar niet uitgesloten, blijkt uit onderzoek in Brussel, Leuven en Melbourne. Elke Clynen en Liliane Schoofs (KU Leuven) en Kim Roelants en
Franky Bossuyt (VUB) achterhaalden dat de evolutie bij twee verschillende kikkersoorten met exact dezelfde gifstof is komen aanzetten: caeruleïne. Hun ontdekking
haalde de cover van het vakblad Current Biology.
Caeruleïne is een klein eiwit dat kikkers via hun huidklieren uitscheiden, als verdediging tegen roofdieren. Het gif veroorzaakt behalve eetstoornissen, misselijkheid,
diarree en paniekaanvallen ook bloeddrukdaling en een pijnlijke ontsteking van de alvleesklier. Dat doet caeruleïne door een overdosis na te bootsen van twee
verteringshormonen die bijna alle gewervelde dieren, van vissen tot zoogdieren, zelf aanmaken. En van die hormonen is het gif ook afgeleid, zo blijkt uit de
Belgisch-Australische studie.
Het gen dat de aanmaak van caeruleïne regelt, ontstond door DNA-mutaties in twee verschillende hormoongenen, die op hun beurt ontstonden in een voorouder van
alle gewervelde dieren, ongeveer een half miljard jaar geleden.
Bij kikkers van het geslacht Xenopus werd het gen voor cholecystokinine omgebouwd tot het gen voor caeruleïne,
bij het geslacht Litoria gebruikte de evolutie het gen voor gastrine als uitgangsmateriaal. Het resultaat was twee keer hetzelfde caeruleïne.
Een opmerkelijk staaltje van convergente evolutie dat laat zien waartoe natuurlijke selectie in staat is, aldus de biologen.
Klauwkikker
Xenopus
" ...two lineages of frogs, but on the basis of two different genes that diverged during the Cambrian, between 488 and 557 MY ago!
Both lineages of frogs – the Australian Litoria species and the(african) Pipidae (which includes the model species Xenopus laevis) – secrete caerulein, a powerful
toxin that induces vomiting, diarrhea and pancreatitis, amongst other things...."
http://z-letter.com/2010/01/17/convergent-toxins/http://whyevolutionistrue.wordpress.com/2010/01/17/convergent-toxins/
24
Phylogeny and comparative genomics of the cck and gastrin genes in vertebrates. Black lines at bottom indicate periods during which gene duplication (D) took
place.
Orange lines = evolution of skin expression of the genes.
You can ignore the numbers on the tree.
Dolfijn met vleermuisoren
http://noorderlicht.vpro.nl/noorderlog/bericht/43026964/
di 26-01-2010
Dolfijnen en vleermuizen lijken totaal niet op elkaar. Toch blijken ze, los van elkaar, precies dezelfde gehoortruc te hebben ontwikkeld.
Vleermuizen zijn meesters in een prooi vinden in het donker. Ze gebruiken hiervoor namelijk niet hun ogen, maar echolocatie. Vleermuizen stoten piepjes uit met een
zeer hoge frequentie, onhoorbaar voor andere dieren. Aan de manier waarop deze piepjes terugkaatsen kunnen ze horen waar hun prooi is. Ze zien dus als het ware
met hun oren. Ook tandwalvissen, de groep van zeezoogdieren waar onder meer de dolfijnen en potvissen onder vallen, gebruiken echolocatie. Sterker nog: bij hen
werkt dit biologisch gezien precies hetzelfde als bij vleermuizen, blijkt nu uit twee verschillende studies, gepubliceerd in Current Biology.
En dat is erg bijzonder. Het komt namelijk op zich vaker voor dat diersoorten die sterk van elkaar verschillen eigenschappen ontwikkelen die toch op elkaar lijken. Denk
aan de vleugels van vogels en vleermuizen, of de slagtanden van walrussen en olifanten. Maar meestal hebben dit soort gelijksoortige verschijnselen niet dezelfde
biologische basis. Ze zijn dan het gevolg van mutaties in verschillende genen.
De twee onderzoekersgroepen ontdekten bij zowel vleermuizen als tandwalvissen een afwijking in een eiwit genaamd prestine. Dit eiwit zorgt ervoor dat de trilhaartjes
in je oor gevoelig zijn voor hoge tonen. Tandwalvissen en vleermuizen blijken eenzelfde soort mutatie te hebben in dit eiwit, waardoor hun oren gevoelig zijn geworden
voor ultrasoon geluid. Omdat het zo zeldzaam is dat twee totaal verschillende soorten zo'n zelfde mutatie hebben, denken de wetenschappers dat deze verandering
van prestine waarschijnlijk de enige manier is waarop je gehoor ultrasoon kunt maken.
Nadine Böke
Een vleermuis gebruikt zijn oren niet gewoon om te horen, maar eigenlijk meer om te zien.
25
It is one of a growing number of studies have shown that convergence on the surface - like having venom, being intelligent or lacking enamel - is borne of deeper
genetic resemblance
http://scienceblogs.com/notrocketscience/2010/01/echolocation_in_bats_and_whales_based_on_same_changes_to_sam.php
Elephants and humans evolved similar solutions to problems of gas-guzzling brains
Ultrasoon gefluister
Eekhoorns produceren onhoorbaar alarmsignaal
http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/18544697/
do 29-07-2004
Links


Het nieuwsbericht van Nature over de warme eekhoornstaart (registratie is verplicht, maar voorlopig gratis)
Alles over de Richardson grondeekhoorn (pdf-formaat)
Naast vleermuizen en dolfijnen maken ook eekhoorns onhoorbaar hoog, ultrasoon geluid. Ze fluisteren er soortgenoten mee toe dat er gevaar dreigt, zonder
door roofdieren te worden opgemerkt.
Langzaam maar zeker wordt duidelijk dat grondeekhoorns communiceren op een manier die onze zintuigen te boven gaat. De dieren fluisteren bijvoorbeeld met elkaar
door middel van ultrasone geluidjes, schrijven Canadese dierkundigen deze week in het tijdschrift Nature. De voor ons onhoorbaar hoge kreetjes kwamen aan het licht
toen de dieren zichtbaar alarmsignalen afgaven, terwijl er uit hun bek alleen maar wat lucht leek te komen.
Na geluidsmetingen bleek dat de zogeheten Richardson grondeekhoorns ultrasone geluiden produceren als er gevaar dreigt. Zodra soortgenoten het geluid horen
worden ze extra alert, ontdekten de onderzoekers van de Universiteit van Manitoba.
Juist ultrasoon geluid is geschikt als alarmbel, denken de onderzoekers, omdat veel roofdieren het niet kune horen. Mocht een roofdier het toch opmerken, dan nog
heeft het geluid een voordeel. Het dooft vrij snel, en kan veel gerichter worden uitgeschreeuwd dan lager geluid.
Voor zover bekend zijn grondeekhoorns de enige dieren die ultrasoon geluid afgeven als alarmsignaal. Het onhoorbare geluid is echter al veel langer bekend in de
dierenwereld. Vleermuizen bijvoorbeeld, echte ultrasone virtuozen, vinden hun weg met het geluid en sporen er prooidieren mee op. Daarnaast gebruiken dolfijnen het,
en slaken pasgeboren muizen ultrasone kreetjes als ze zich ongelukkig voelen.
In de tuinierswereld is overigens al langer bekend dat eekhoorns iets hebben met ultrasoon geluid, en het op z’n minst kunnen horen. Vooral in Amerika, waar het dier
bekend staat als plaag, wordt die kennis uitgebuit. In het land zijn verscheidene ultrasone radiootjes verkrijgbaar die eekhoorns en andere ongewenste dieren uit
moestuinen moeten verjagen. Het bijzonder uitgebreide arsenaal tegen eekhoorns bestaat verder uit zwavelrookbommen, netten, hekken onder hoogspanning en
bijtende sprays op basis van rode pepers.
Ook moeder natuur maakt het de eekhoorns niet makkelijk, maar op een van de natuurlijke gevaren heeft het beestje een opmerkelijk en onzichtbaar wapen gevonden:
warmte. Wanneer Californische grondeekhoorns een ratelslang in het vizier krijgen, verwarmen ze hun staart als afleidingsmanoeuvre. Ze proberen daarmee de slang
weg te leiden van hun nestjes, die regelmatig door roofdieren worden leegegeten. Voor ons zijn die infrarode staartsignalen onzichtbaar, maar ratelslangen merken ze
tijdens hun strooptochten op met bijzonder gevoelige warmtesensoren.
De ontdekker van de verwarmde eekhoornstaart, de Californische bioloog Aaron Rundus, maakte zijn vondst vorige maand bekend op een congres voor biologen. Hij
vertrouwde destijds aan de nieuwsdienst van Nature toe een soort robo-eekhoorn te willen bouwen om meer te weten te komen over het fenomeen. Rundus’ doel is een
robot bestaande uit een opgezette eekhoorn met in zijn staart een warmte-element, waarmee hij wil nagaan hoe de afleidingsmanoeuvre precies werkt.
Aschwin Tenfelde
David Wilson en James Hare: Ground squirrel uses ultrasonic alarms. In: Nature, vol. 430, p. 523 (29 juli 2004).
De Richardson grondeekhoorn (Spermophilus richardsonii) produceert ultrasone geluiden om te waarschuwen voor gevaar. Het dier komt van nature voor in NoordAmerika, en staat in Nederland staat bekend als huisdier.
26
Een infraroodopname van een Californische grondeekhoorn. De staart gloeit als het dier een ratelslang uitdaagt (links). Bij andere slangensoorten laat de eekhoorn zijn
staart koud (rechts). (Foto: Aarond Rundus)
Verklarende woordenlijst /GLOSSARY
CONVERGENTIE
morfologische gelijkvormigheid van de bestudeerde ( onhafhankelijk van elkaar onstane )
kenmerken binnen verschillende "Taxons "
Wanneer de taxons dicht bij elkaar liggen ( dicht verwant zijn )spreekt men van parellelisme
HOMOLOGY
http://en.wikipedia.org/wiki/Homology_(biology)
http://nl.wikipedia.org/wiki/Homologie_(anatomie)
http://nl.wikipedia.org/wiki/Homologie_(genetica)
HOMOPLASIE
De genetische term voor wat in de anatomische morfologie een convergent kenmerk is :
een analoog kenmerk maar afkomstig van ontdikkelingen in verschillende stamlijnen
* gelijkvormigheid (= van de sequenties ) door parallelle en convergente evolutie ...
* Het tegenovergestelde van --> synapomorfie
Homoplasie wil zeggen dat een bepaalde eigenschap in verschillende evolutionaire lijnen onafhankelijk van elkaar is ontstaan, de eigenschap is dus niet afkomstig van
de gemeenschappelijke voorouder
van die lijnen (dan zou er sprake zijn van homologie).
Dit kan voorkomen op verschillende niveaus, van morfologie (de vleugels van een vlinder en vogel bijvoorbeeld) tot in de DNA-sequentie.
Vooral in het laatste geval is te verwachten dat de kans op homoplasie reëel aanwezig is omdat elke positie in de sequentie slechts 4 mogelijke waardes kan aanemen.
Dit heeft te makenr met wat we weten over hoe evolutie werkt en met kansberekening.
SYNAPOMORFIE
gelijkvormigheid door gezamenlijke afstamming (zie ook homoplasie) ...
http://nl.wikipedia.org/wiki/Synapomorfie
tdc02_doc_convergence[1].pdf
http://myhealthcare.com/search?q=convergent+evolution
http://carnivoraforum.com/topic/9339771/1/
AERODYNAMISCHE OPTIMALISERING
27
Duikboot en " torpedo "vorm
http://www.cbsnews.com/video/watch/?id=6078891n&tag=cbsnewsSidebarArea.0
Web Extra: Tasmanian Tiger 1:03 January 10, 2010
Watch CBS News Videos Online
http://www.wired.com/wiredscience/2011/05/not-a-wolf-but-a-tiger/#more-59169
De relatief zwakke kaken van de Tasmaanse tijger maakten het dier gevoeliger voor verstoringen in de leefomgeving dan soorten als de Tasmaanse duivel(
die in zijn voortbestaan mede wordt bedreigd door een besmettelijke aangezichts-kanker )en de Grote buidelmarter.
De Thylacine stierf uit door een aantal oorzaken waaronder ook = ecologische verstoringen tengevolge van de engelse kolonisatie en de erop volgende
bevolkingstoename , van australie + natuurlijk ook de erg intensieve uitroeiingscampagnes en jacht op dit tenonrechte voor "schapendoder" versleten buidel roofdier .... De kaken van het dier waren( volgensd een nieuwe studie ) té zwak om een volwassen en worstelend schaap te overmeesteren en /of laat staan
te doden (door o.a. wurging ) ...Het australische dier leefde trouwens al miljoenen jaren voornamelijk van kleinere prooien
http://www.bbc.co.uk/nature/14730055
28
Thylacine_Pull-back_MOVIE.gif
http://www.biology-blog.com/blogs/permalinks/9-2007/tasmanian-tiger-no-match-for-dingo.html
http://scienceillustrated.com.au/blog/nature/thylacines-jaws-linked-to-its-extinction/
A 3D computer model of the thylacine skull, with areas of low (blue-green) and high (red-white) stress. Image: Marie Attard
and Christopher Hammang
http://www.bbc.co.uk/nature/14730055
http://compbiomechblog.blogspot.be/p/finite-element-models_7567.html
29
The Tasmanian Devil is the largest extant marsupial carnivore.
It is a hunter/scavenger with a short, compact body and a large, powerful head.
It is said to rival the spotted hyena, pound for pound, in jaw strength. Whiskers on its face and top of its head help it to locate food in the dark as well as to
signal its own personal space during group feedings.
Its hysterical, continual, fearsome vocalizations are not easily forgotten and probably account for its common name.
Once numerous over the Australian continent, they were restricted to the island of Tasmania about 400 years before the arrival of the Europeans.
Competition and predation by the larger, smarter dingo is the suspected cause.
Today the devil's remaining population is severely threatened by an infectious viral disease called Devil Facial Tumor Disease, which causes large growths
around the mouth and eyes preventing the animal from feeding.
Population densities have been reduced by 90 percent in the hardest hit areas of Tasmania
EUROPEAN BADGER
http://en.wikipedia.org/wiki/Badger
AFRICAN HONEY BADGER(s)
How the Badger Became (Taxon of the Week: Meles thorali)
By Christopher Taylor at 8/10/2009
Reconstruction of Meles thorali from Lyras & van der Geer (2007).
Badgers of the genus Meles are found throughout temperate Eurasia. They are burrowing omnivores, primarily feeding on worms, insects and
other invertebrates but also quite willing to take plant matter and small vertebrates (the proportion of the diet made up by each varies from place
to place). Badger lifestyles are also varied - badgers in England may live in groups of up to thirty individuals, but in other parts of their range they
are much more reclusive. Many authors recognise only a single modern species in the genus, Meles meles, but based on characters of the
dentition, coloration and baculum morphology some authors have argued for the recognition of three species - M. meles in Europe and Russia
west of the Volga river, M. leucurus in Asia east of the Volga (with M. meles and M. leucurus marginally overlapping in central Asia east of the
Caspian), and M. anakuma (the smallest species) in Japan (Abramov & Puzachenko, 2005). However, both the two continental species include a
30
number of subspecies, while genetic divergence overall is low, so this is an area that requires further investigation (Marmi et al., 2005).
The genus Meles probably divided from the ancestors of its current living sister taxon, the hog badger Arctonyx collaris of south-east Asia, some
time around the beginning of the Pliocene* (Tedford & Harington, 2003). Meles gennevauxi from Montpellier in France is known from the Lower
Pliocene, but opinions differ as to whether this should be included in Meles or Arctomeles (a fossil genus related to Arctonyx; Tedford &
Harington, 2003; Arribas & Garrido, 2007). If M. gennevauxi loses its spot, the runner-up is the late Pliocene Meles thorali.
*Offhand, Meles and Arctonyx are now the only living members of the mustelid subfamily Melinae, which used to contain all the "badgers" except
the honey badger Mellivora capensis. Recent studies have shown that "badgers" are a polyphyletic group, and they have been divided up
accordingly (Koepfli et al., 2008). The south-east Asian stink badgers of the genus Mydaus are related to the American skunks (which have been
excluded from the Mustelidae as a separate family, Mephitidae), the American badger Taxidea taxus is sister to all other mustelids, while the
ferret badgers (Melogale) are closer to Mustela and otters.
Upper jaw of
Meles thorali spelaeus, seen from below.
Photo from the Museo de Prehistòria de València.
http://www.igme.es/internet/museo/investigacion/paleontologia/Fonelas/ficheros%20pdf/Meles%20iberica%202007.pdf
Fig. 3. Carnivores from Tuozidong identical or comparable to their European counterparts. A. Ursus sp., left maxillary fragment (JNTZ12488); B.
Meles sp., a nearly complete skull (JNTZ1323); C. Lynx shansius, right incomplete mandibular body (JNTZ14509); D. Acinonyx arvernensis,
incomplete skull (JNTZ7017); E. Pachycrocuta perrieri, incomplete upper jaw (JNTZ8224); F. Nyctereutes sinensis, incomplete skull (JNTZ7571).
http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1040618212000298
Meles thorali was described from Saint-Vallier in France by Viret (1950; I haven't seen the original description), and has since been recorded
from Bulgaria and Lesbos (Lyras & van der Geer, 2007). A subspecies, Meles thorali spelaeus, has been described from the south of France
(Bonifay, 1971), but again I haven't seen the original description. Meles thorali was similar in size to modern Meles meles, but was distinguished
by features such as the lesser lateral projection of the zygomatic arches (the cheekbones) and the presence of only two instead of three or more
roots on the lower second molar (Arribas & Garrido, 2007).
Other badger species present in Europe during the latest Pliocene and early Pleistocene were the Spanish M. iberica, M. dimitrius of Greece and
M. hollitzeri of Germany. On purely phenetic grounds, M. iberica appears to be the most divergent of the European badgers, while M. dimitrius
and M. hollitzeri were closer to M. thorali and M. meles. Genetic studies confirm the identity of modern Iberian badgers with M. meles (Marmi et
al., 2005), and nearly one and a half millions years (not to mention a couple of ice ages) separate M. iberica from the earliest known Iberian M.
meles (Arribas & Garrido, 2007). M. thorali has been suggested to be the ancestor to the modern Meles species (Baryshnikov et al., 2003), but it
is notable that M. thorali spelaeus seems to be even closer morphologically to M. meles than M. thorali thorali - a fused root on the upper second
premolar and a second lower molar wider than long are derived features of the first two not shared with the third (Arribas & Garrido, 2007).
Moreover, if one considers M. thorali proper and not M. spelaeus, I don't see from the characters described by Arribas & Garrido (2007) why M.
thorali is necessarily any closer to modern badgers than M. dimitrius or (particularly) M. hollitzeri - M. hollitzeri, for instance, is closer to modern
badgers in molar morphology. While Baryshnikov et al. (2003) derive modern east Asian badgers as well as M. meles proper from M. thorali*, I
don't know whether they considered the relatively little-mentioned early Pleistocene Chinese badgers M. chiai and M. teilhardi (Xue et al., 2006).
*That is, if I've understood the abstract correctly. Funnily enough, the Russian Journal of Theriology doesn't seem to be readily available here in
Perth.
REFERENCES
Abramov, A. V., & A. Yu. Puzachenko. 2005. Sexual dimorphism of craniological characters in Eurasian badgers, Meles spp. (Carnivora,
Mustelidae). Zoologischer Anzeiger 244 (1): 11-29.
Arribas, A., & G. Garrido. 2007. Meles iberica n. sp., a new Eurasian badger (Mammalia, Carnivora, Mustelidae) from Fonelas P-1 (PlioPleistocene boundary, Guadix Basin, Granada, Spain). Comptes Rendus Palevol 6: 545-555.
Baryshnikov, G. F., A. Yu. Puzachenko & A. V. Abramov. 2003. New analysis of variability of cheek teeth in badgers (Carnivora, Mustelidae,
Meles). Russian J. Theriol. 1 (2): 133–149.
Bonifay, M. F. 1971. Carnivores quaternaires du Sud-Est de la France. Mem. Mus. natl Hist. nat., Paris, n.s., Ser. C 21 (2): 1–377.
Koepfli, K.-P., K. A. Deere, G. J. Slater, C. Begg, K. Begg, L. Grassman, M. Lucherini, G. Veron & R. K. Wayne. 2008. Multigene phylogeny of the
31
Mustelidae: resolving relationships, tempo and biogeographic history of a mammalian adaptive radiation. BMC Biology 6: 10.
Lyras, G. A., & A. A. E. van der Geer. 2007. The Late Pliocene vertebrate fauna of Vatera (Lesvos Island, Greece). Cranium 24 (2): 11-24.
Marmi, J., A. V. Abramov, P. V. Chashchin, & X. Domingo-Roura. 2005. Filogenia, subespeciación y estructura genética del tejón (Meles meles)
en la Península Ibérica y en el mundo. In Ecología y conservación del tejón en ecosistemas mediterráneos (E. Virgós, E. Revilla, J. G. Mangas &
X. Domingo-Roura, eds) pp. 13-26. Sociedad Española para la Conservación y Estudio de los Mamíferos: Málaga (reproduced as part of Josep
Marmi's thesis).
Tedford, R. H., & C. R. Harington. 2003. An Arctic mammal fauna from the Early Pliocene of North America. Nature 425: 388-390.
Viret, J. 1950. Meles thorali n. sp. du loess villafranchien de Saint-Vallier (Drôme). Eclogae Geologicae Helvetiae 43 (3): 274–287.
Xue X., Zhang Y. & Yue L. 2006. Paleoenvironments indicated by the fossil mammalian assemblages from red clay-loess sequence in the
Chinese Loess Plateau since 8.0 Ma B.P. Science in China: Series D Earth Sciences 49 (5): 518—530.
Meles meles
http://www.btinternet.com/~alison.gilsland/hedbone/Badger/badger.htm
TAXONOMY Order Carnivora (typical
carnivores) Suborder
- Canoidea ("dog
kind") Family Mustelidae
(weasels)
A large, powerful mustelid, with a very robust skull, virtually devoid of sutures.
Dental Formula : 3.1.3.1 / 3.1.3.1 (additional vestigial 1st premolar may be present, and can be seen in the
Dental Formula : 3.1.3.1 / 3.1.3.1 specimen illustrated on the Umich site - see refs section below)
1. Badger skull, lateral view.
"Wrap-around" jaw hinge means that lower jaw cannot be
removed from skull.
Prominent sagittal crest, increases in size with age.
2. Teeth of upper jaw.
a Rear molars wide and flat, indicating adaptation to an omnivorous diet.
Image 1 & 2
Badger Meles meles
Stage - adult
Collection ref. 89.017
Date collected - 1989
Area collected - Bristol
Source - Road casualty
Measurements
Condylobasal length
121mm
Zygomatic width
79mm
Jaw length
86mm
Interorbital width
31mm
Postorbital constriction
26mm
Scientific name : Meles is the latin word for a badger
32
PINGUINS and AUKS
http://www.complete-encyclopedie.nl/Dieren/Vogels/pinguin/humboldtpinguin/
33
http://www.penguin-pictures.net/
http://en.wikipedia.org/wiki/Penguin
Pinguin skeleton
http://www.dkimages.com/discover/DKIMAGES/Discover/previews/928/55023153.JPG
34
Grote alk KBIN
http://nl.wikipedia.org/wiki/Reuzenalk
Reuzenalk( pinguinnis impennis )
Collection Royal Scottish Museum
lca impennis
Skelet
http://www.shearwater.nl/seabird-osteology/Alcidae/Auks%20Atlantic%20alcidae.htm
Great auk skull
Collection Royal Scottish Museum
http://www.shearwater.nl/seabird-osteology/Alcidae/Auks%20Atlantic%20alcidae.htm
35
penguin_skulls_
The skull (top) of the new, extinct penguin species from Peru shows the hyper-long beak of Icadyptes salasi, compared with that from the only living penguin
in Peru. (Scale bar = 1cm) Credit: Daniel Ksepka
http://www.livescience.com/php/multimedia/imagedisplay/img_display.php?pic=070625_penguin_skulls_02.jpg&cap=The+skull+(top)+of+the+new%2C+extinc
t+penguin+species+from+Peru+shows+the+hyperlong+beak+of++Icadyptes+salasi%2C+compared+with+that+from+the+only+living+penguin+in+Peru.+(Scale+bar+%3D+1cm)+Credit%3A+Daniel+Ksepka&tit
le=Giant+Ancient+Penguins+Liked+it+Hot
FLYING MAMMALS (NON-BATS )
36
flying mammals non-bats.png
TICKS & FLIES
37
38
Download