Zintuigen Voelen. Veel vissoorten hebben kleine gaatjes in sommige schubben op de flanken en de kop of poriën in de huid bij soorten zonder schubben. Dit wordt de zijlijn genoemd. Dit zintuig stelt vissen in staat drukveranderingen in het water waar te nemen. Zo kunnen vissen in troebel water en in het donker zwemmen zonder zich aan allerlei dingen te stoten. De zijlijn stelt vissen ook in staat om te anticiperen op naderende roofvissen, omdat deze het water in beweging brengen en daardoor voor drukveranderingen zorgen. Vooral bij vissoorten die in diepe zeeën en oceanen leven, is de zijlijn goed ontwikkeld. Het zijlijnorgaan kan ook fungeren als een orgaan dat veranderingen in elektrische velden waarneemt. Vooral haaien zijn erg gevoelig voor elektrische velden en gebruiken ze om ingegraven platvissen te vinden, door de kleine spanningen veroorzaakt door de spieren van de prooi. De zijlijn, laterale lijn of linea lateralis is een zintuig bij vissen waarmee bewegingen en trillingen in het omringende water waargenomen kunnen worden. De zijlijn is over het algemeen zichtbaar als een smalle lijn over de lengte van de vis, vanaf de kieuwdeksels tot aan de staartbasis. Soms zijn gedeelten van de zijlijn gemodificeerd tot elektroreceptoren. Dit zijn organen waarmee elektrische impulsen waargenomen kunnen worden. Mogelijk kunnen sommige gewervelden zoals haaien de zijlijn gebruiken om magnetische velden waar te nemen. De meeste amfibieënlarven en sommige volwassen amfibieën zijn ook in het bezit van een zijlijn. De receptoren in de zijlijn worden neuromasten genoemd. Elk van deze neuromasten bestaat uit een groep haarcellen. De haren daarvan worden omringd door een vooruitstekende geleiachtige cupula, die over het algemeen 0.1 tot 0.2 mm lang is. Deze cupula neemt de beweging van de vloeistof over en brengt hem over naar de haarcellen, die daarop een elektrisch signaal produceren. De haarcellen en cupula's van de neuromasten liggen meestal op de bodem van een zichtbaar putje of groefje in de vis. De haarcellen in de zijlijn lijken op de haarcellen die in het inwendig oor van gewervelden voorkomen, wat er op kan wijzen dat de zijlijn en het middenoor een gemeenschappelijke oorsprong hebben. In de halfcirkelvormige kanalen in het middenoor zijn de haarcellen ook verbonden door een cupula. Beenvissen, haaien en roggen hebben over het algemeen zijlijnkanalen waarbij de neuromasten niet direct aan de buitenkant van de vis zitten, maar met de omgeving in contact staan via smalle kanaaltjes die op de huid uitkomen. Er kunnen ook nog extra neuromasten op verschillende plekken op het lichaamsoppervlak zitten, zoals op de kop (zie afbeelding van snoek). De ontwikkeling van het zijlijnsysteem hangt af van de levenswijze van de vis. Actief zwemmende vissen bijvoorbeeld hebben meer neuromasten in kanaaltjes dan op het lichaamsoppervlak en de zijlijn ligt verder van de borstvin verwijderd (zie afbeelding boven), wat mogelijk de ruis als gevolg van de beweging van de vinnen vermindert. Het zijlijnorgaan helpt de vis om botsingen te vermijden, om zich ten opzichte van de waterstroom te oriënteren, en om prooien te lokaliseren. Blinde grottenvissen hebben bijvoorbeeld rijen neuromasten op hun kop, die blijkbaar worden gebruikt om voedsel precies te lokaliseren zonder dat daarbij gezichtsvermogen nodig is. Killivisjes zijn in staat om met hun zijlijnorgaan de rimpels te voelen die worden veroorzaakt door worstelende insecten die in het water zijn gevallen. Experimenten met pollak hebben aangetoond dat de zijlijn ook een belangrijke rol speelt bij scholingsgedrag van vissen. Het zijlijnsysteem is gevoelig voor verschillen in waterdruk, dit ten gevolge van diepte verandering of golven van naderende of andere objecten. De lijn loopt langs de hele zijkant van het lichaam naar het hoofd toe waar ze splitst in drie zijtakken, 2 naar de snuit en 1 naar de onderkaak. Verloop en splitsen van zijlijn. Een zwemmende vis creëert een drukgolf in het water en ook een soort boog golf voor zich uit. De zijlijn is instaat om storingen in deze golven te meten en de vis kan een gepaste actie ondernemen. Blinde vissen zijn met behulp van dit systeem zelfs in staat om een prooi te vangen. Horen. Daarnaast beschikken veel soorten over een goed gehoor. Hierdoor kunnen ze met elkaar communiceren over zeer grote afstanden. Vissen met een goed gehoor als meerval en karper gebruiken de zwemblaas als een soort van trommelvlies. Met het orgaan van Weber, dat bestaat uit een aantal verbonden botjes wordt de trilling van de zwemblaas overgedragen naar het middenoor. Het frequentiegebied waar ze vooral gevoelig voor zijn ligt tussen 100 en 1000 Hertz. Dat is ook het frequentiegebied van LFA=Low Frequency Active sonar. LFA is sonar voor lange afstanden, om onderzeeboten op te sporen. Voor kleine afstanden worden hogere sonarfrequenties gebruikt die de vissen niet kunnen horen. Vissen hebben geen slakkenhuis, maar een gehoorsteentje waarmee ze geluid kunnen waarnemen. Vissen als kapers en meervallen hebben een stel werveluitsteeksels die een verbinding maken tussen de zwemblaas en het binnenoor, waardoor ze beter kunnen horen dan vissen zonder zo een constructie. Om geluiden op te vangen is het nodig een overgang in geluidssnelheid te gebruiken anders gaat de geluidsgolf ongehinderd door, daarom zijn dus een steentje en/of een zwemblaas nodig. Er zijn ook geen uitwendige gehoorsorganen te bemerken bij vissen, deze bevinden zich in de kop van de vis en zouden bestaan uit met vloeistof gevulde zakjes die aan beide kanten van de schedel liggen.(labyrinth organ) Vissen hebben geen trommelvlies zoals de mens en het geluid moet dus door de huid doordringen. Het orgaan van Weber verbindt de zwemblaas met het oor en versterkt het gehoor van een vis. Het binnenoor van de vis bestaat uit een membraneus labyrint van zakjes en kanalen, die gevuld zijn met een vloeistof. Deze orgaantjes zorgen ook voor het evenwicht en het driedimensionale gevoel van de vis. Bij sommige soorten (karperachtigen) is het gehoororgaan verbonden met de zwemblaas waardoor het gehoor nog wordt versterkt. Geluid verplaatst zich in water ook 5x sneller dan in de lucht en het is dus een echte visverschrikker. Geluidsgolven worden bovendien extra waargenomen door het zijlijn systeem. Zien. Soorten die op goed verlichte plaatsen leven, kunnen goed zien. De ogen zelf kunnen nauwelijks bewegen en oogleden ontbreken. De lens in het oog kan door een spiertje dichterbij het netvlies worden getrokken, om zo voorwerpen op verschillende afstanden te kunnen waarnemen. Vissen zijn altijd wat bijziend, omdat scherpe waarneming op grotere afstand in het water niet zo zinvol is vanwege het beperkte blikveld. Het oog van de vis is in verhouding redelijk groot, rond, heeft een glanzende iris, een kogelronde lens, die niet van vorm veranderen en een vlak hoorvlies. Het scherpstellen gebeurt niet door de lens bol of vlak te maken,zoals bij ons, maar door de ooglens naar voor of achter te bewegen door spierbewegingen. Het hoornvlies van een vissenoog heeft dezelfde brekingsindex als water en er treedt dus heel wat minder vervorming op dan dat we dat bv bij de mens kennen. Door de bolle vorm van het oog en doordat de lens als het ware buiten de pupil ligt, kan een vis een gezichtsveld van bijna 180° benutten. Close-up van een visoog. Schematische voorstelling van een visoog. Vissen hebben geen oogleden en traanklieren en kunnen dus geen knipoog geven of ook niet wenen ;=) Het zicht van de vis onder water is vrij beperkt en bedraagt niet meer dan enkele meters. Er is onder water gewoon niet voldoende licht en de vis gaat zijn zicht niet gebruiken als primair zintuig. Wel is de vis in staat om in close-up fijne details waar te nemen. Hij is dan ook bijziende. Indien het water helder en spiegelglad is,kan de vis ook zaken onderscheiden buiten het water, maar bij een wateroppervlak in beweging zal de vis waarschijnlijk niet veel zien. Ook is de kijkhoek beperkt indien hoek te groot wordt is het wateroppervlak een spiegel voor het vissenoog. In de duisternis zouden vissen ook uitstekend kunnen zien, maar kleuren onderscheiden lukt minder in het donker. Een bijzonder interessant onderwerp is het vermogen van vissen om kleur te kunnen onderscheiden en volgens de biologen is dit mogelijk. Het is wel zo dat met het toenemen van de diepte de kleuren vervagen en op bv 9 meter diepte schiet er van het rood niets meer over. Groen blijft hier wel perfect zichtbaar voor de vis en ook oranje en geel zijn redelijk kleurvast onder water. Ruiken. Over reuk- en smaakzin van vissen is niet zo heel veel bekend. Het reukvermogen is veel beter ontwikkeld dan het zicht en wordt dan ook meer gebruikt voor het lokaliseren van voedsel. Reuk- en smaakvermogen gaan vaak samen, net zoals bij de mens en spelen een grote rol bij het zoeken naar eten, controle van eetbaarheid van dit eventuele voedsel, maar spelen ook mee in bv keuze van partner, in broedzorg, in overlevingsdrang tov vijanden en zelfs in oriëntatie bij sommige trekvissen zoals zalm en aalsoorten. De kleine neusgaten bevinden zich gewoonlijk voor de ogen, het water stroomt er doorheen en via zenuwuiteinden kan de vis geuren waarnemen. De neusgaten hebben zoals bij mensen geen functie bij het ademen en ze staan niet in verbinding met mond- of keelholte. Men weet dat 'de reuk' het grootste gedeelte van het hersenvolume van een vis inneemt en bijgevolg wordt de reuk beschouwd als belangrijkste zintuig van de vis. Proeven. De smaakknoppen van de vis bevinden zich in de bek, de hoofdhuid, tastdraden, buikvinnen en in de lippen. Ze zouden voedsel kunnen proeven voor ze het in de bek hebben. In het algemeen is de smaakzin van vissen niet zo goed ontwikkeld en de meeste smaakzintuigen bevinden zich dus niet in de mond. Ook tastorganen als baarddraden komen voor bij de vissen, deze worden gebruikt om de bodem af te speuren op zoek naar prooidieren. De baardraden worden ook gebruikt als smaakorgaan, vaak in combinatie met wat smaakgevoelige velden op huid en vinnen.