INSTITUTE FOR GRADUATE STUDIES & RESEARCH (IGSR) (email: [email protected]) IGSR GEBOUW (STAATSOLIEGEBOUW), UNIVERSITEITSCOMPLEX, LEYSWEG “Beroepsopvatting van de lerarenopleider” Naam : Sudhir Moesai Stud.nr: 15MED1001 Email adres: [email protected] Masteropleiding: Education in Teacher Training Module : Opleidingsdidactiek Docent : Dr. Bob Koster 1 Inleiding Dit betoog gaat over de beroepsopvatting van de lerarenopleider. Geert Kelchtermans (1994, 2009) onderscheidt vijf elementen als hij het heeft over de identiteit van de lerarenopleider. Deze elementen zijn : zelfbeeld, zelfwaardering, beroepsmotivatie, taakopvatting en de toekomstvisie. In dezelfde volgorde als genoemd zal ik per element aangeven hoe ik er tegen aankijk. Ik zal vaak verwijzen naar bronnen, concepten/modellen of het desbetreffende college om mijn standpunten te onderbouwen. 2 Zelfbeeld Als lerarenopleider zie ik mezelf als iemand die aanstaande leraren begeleidt bij hun professionele ontwikkeling. De focus ligt op het leren van studenten die het leren van hun leerlingen stimuleren. Ik probeer altijd een voorbeeldfunctie te vervullen en studenten te stimuleren in de ontwikkeling van hun eigen beroepsidentiteit. Als lerarenopleider reflecteer ik na elke college en ga steeds na welke didactische interventies kunnen zorgen voor een verbetering van mijn eigen onderwijspraktijk, zodat de kwaliteit van de volgende colleges verbeterd worden. Een goede lerarenopleider moet altijd een model zijn voor zijn studenten. Ik vind dat aanstaande leraren die worden opgeleid moeten weten waarom bepaalde didactische aanpakken gekozen worden in de colleges. Het is belangrijk om te weten waarom een specifieke aanpak werkt of juist niet werkt. De didactische keus moet tevens ook theoretisch worden onderbouwd. Een lerarenopleider moet het gebruik van activerende werkvormen tijdens de colleges laten ervaren aan de student. De student moet zelf nagaan hoe effectief de werkvorm was en onder welke omstandigheden en voorwaarden het effectief toegepast kan worden in de praktijk. Ik maak gebruik van twee bronnen om het bovenstaande te onderbouwen. 1“ De lerarenopleider maakt de gehanteerde didactische aanpak inzichtelijk, reflecteert met de deelnemers op de didactische keuzen en daagt hen uit tot het maken van eigen keuzen ” Bron : Competentieprofiel instituutsopleider, Beroepsstandaard lerarenopleiding Velon , pagina 2 (2003) 2. Opleidingsdidactische principe 8 : Modelling Bron : Artikel Korthagen en Buitink, 2012 De kern van mijn opleidingsdidactische benadering is ook het verbinden van ervaringen met de theorie. Ik maak gebruik van de VESIt model (Bron : College 1, 19 januari 2016) om dit te onderbouwen. Ik vind het erg belangrijk om mijn studenten die in de verdiepingsstage zijn terug te laten reflecteren met betrekking tot hun eigen praktijkervaringen. Als begeleider breng ik eerst structuur aan de reflectie. Vervolgens zoom ik in op een specifiek onderwerp (bijvoorbeeld geringe studentbetrokkenheid tijdens de les) zodat ik nu geleidelijk aan de verbinding kan leggen met de theorie erover. Zelfwaardering Ik zie mezelf als een kritisch, open, flexibel en gedreven lerarenopleider. Ik stimuleer mijn studenten altijd om zelf initiatieven en verantwoordelijkheid te nemen. Verder probeer ik altijd om een krachtige en inspirerende leeromgeving te creëren. Lerarenopleiders vervullen verschillende rollen om hun werk naar behoren te doen. Ik vind het erg lastig om de verschillende rollen te combineren. Ik kan mezelf het best terug vinden in de rol van leraar van leraren en begeleider van het leerproces. Ik beschik nog niet over de competentie om de rol van onderzoeker, curriculumontwikkelaar en bruggenbouwer adequaat te vervullen. In de praktijk kan ik vaak niet een goede bruggenbouwer zijn. Ik krijg vaak ook niet de kans om theoretische modellen en strategieën te laten integreren en uitvoeren in de praktijk. De stagestudenten krijgen vaak weinig ruimte op de scholen om verschillende wetenschappelijke theorieën en aangeleerde pedagogisch – didactische vaardigheden in de praktijk te brengen. 3 Hieronder zet ik twee zaken tegenover elkaar : Wetenschappelijke kennis Praktijkkennis Voordat ik een weloverwogen keus maak verwijs ik eerst naar de volgende twee bronnen : 1.“ Aan wetenschappelijke kennis hebben leraren niet zoveel aan. De kennis verdwijnt bij de meeste leraren in de la . Ze wachten juist op praktijkkennis ” Bron : College 6, 21 januari 2016 2. Opleidingsdidactische principe 4 : Praktijktheorie Bron : Artikel Korthagen en Buitink, 2012 Een leraar in opleiding heeft veel meer behoefte aan contextgebonden praktijkkennis. Deze kennis is gericht op het handelen in de praktijk. Als lerarenopleider vind ik erg belangrijk om te praten over het lesgeven en zowel mijn goede en minder goede ervaringen te delen met mijn studenten. Het delen van deze kennis kan voorkomen dat deze studenten straks opnieuw het wiel moeten uitvinden. Een lerarenopleider moet niet alleen de positieve zaken expliciteren, maar ook de valkuilen. Op basis van hun eigen ervaring moet de lerarenopleider de studenten technieken aanleren hoe ze bijvoorbeeld moeten omgaan met morele dilemma’s. Kortom : de praktijkkennis moet expliciet gemaakt worden voor aanstaande leraren zodat we leraren kunnen vormen die op de juiste wijze kunnen functioneren in de praktijk. Motivatie voor het beroep Er zijn een aantal motieven die mij inspireren om verder te gaan met het beroep van lerarenopleider. Ik heb drie jaren geleden gekozen om te werken als lerarenopleider omdat ik een bijdrage wilde lereven aan het begeleiden van studenten tot startbekwame leraren. Het geeft mij enorm veel voldoening om van dichtbij te mogen zien hoe aanstaande leraren ontwikkelen in het leerproces en welk positief effect mijn begeleiding heeft op innovatief onderwijs en op de lerarenopleiding. Hieronder verwijs ik naar een citaat om het bovenstaande motief te onderbouwen. “ Een lerarenopleider onderneemt om studenten iets te leren : instructie geven, begeleiden van leerprocessen en begeleiden van ontwikkeling ”. Bron : Leraren opleiden: een handreiking voor opleiders, pagina 17 Ik vind het erg bijzonder dat ik als voorbeeldfiguur wordt gezien en dat mijn pedaogisch didactische aanpak en handelen invloed heeft op het handelen van de student in de praktijk. Het expliciteren van gewenst gedrag dat verwacht wordt van de aanstaande leraar wordt hiermee bedoeld. Het bovenstaand motief wordt verwezen met de twee volgende concepten nl, : 1. “ Teach as you preach ” Bron : Het beroep van een lerarenopleider, 2013 pagina 21 / College 2, 19 januari 2016 2. “ het VELG – model om het modelleren te versterken Bron : College 2, Model leren 4 Taakopvatting Voor het goed uitoefenen van mijn beroep vind ik blijvende professionalisering van mezelf als lerarenopleider erg belangrijk. Kwaliteitsverbetering van mijn eigen handelen en feedback van meerwetende anderen zijn bepalend voor betere prestaties op de werkvloer. Ik probeer altijd betekenis te geven aan de kennis. Ik laat de studenten vaak aangeleerde concepten of modellen nabootsen middels authentieke en relevante leertaken. De studenten doen onderzoek buiten de school of voeren practicumproefjes uit (Bron : research - based opleiden, Lectorale rede Bob Koster, pagina 11). Ik maak in de meeste gevallen gebruik van een deductieve beandering in het lesgeven. Onderwijsaanpakken worden tijdens hoor - en werkcolleges aangeleerd en door studenten toegepast tijdens de stage (Bron : deductieve benadering, college 2). Ik bespreek nu twee zaken waar ik bij mezelf tegen aanloop bij het uitvoeren van mijn taak. In de praktijk valt het niet altijd mee om coöperatief leren op een goede manier te realiseren in mijn colleges. Vaak zijn niet alle groepsleden verantwoordelijk voor hun eigen inbreng in het groepsproduct. Ze leveren dus geen evenredige bijdrage. Het komt soms ook voor dat studenten weigeren om samen met anderen te werken. Verder vind ik de manier waarop ik mijn studenten in de stage laat reflecteren niet zo effectief. Ik laat heel vaak studenten terugblikken op hun les wat goed ging en wat minder goed ging. Ik merk op dat vele studenten bij de eerst volgende les dezelfde fouten weer maken ondanks ik samen met hen een interventie heb bedacht om het praktijkprobleem op te lossen. Toekomstvisie In het lerarenopleiderschap zie ik een aantal tendensen. Ten eerste merk ik op dat er veel gewerkt wordt met de ervaringen van studenten zodat ze leerervaringen worden door betekenis te geven aan die ervaring. Vervolgens wordt de praktijkervaring verbonden met theoretische concepten/modellen (college 2, vanuit ervaringen --- leerervaringen). Ten tweede merk ik op dat er veel meer nadruk wordt gelet op de ontwikkeling van de andere rollen van de lerarenopleider behalve het lesgeven en begeleiden. De lerarenopleider moet tevens als een goede onderzoeker kunnen functioneren en de studenten uitdagen om praktijkonderzoek te doen om hun handelen te verbeteren (college 3, leren over onderwijzen verbeteren door onderzoek). Tegenwoordig krijgt school based teacher education steeds meer aandacht. Er worden samenwerkingsverbanden gecreëerd om aanstaande leraren samen op te leiden (college 1, rol onderwijspraktijk bij studenten : school based teacher education) . De komende jaren verwacht ik van mezelf dat ik altijd zorg voor de integratie van theorie en praktijk. Ik wil vervolgens ook correct leren omgaan met spanningen en morele dilemma’s bij het ontwikkelen van opleidingsdidactische aanpakken bij mijn studenten. Op het moment waarbij ik geconfronteerd wordt met een dilemma, wil ik op de juiste manier kunnen handelen. Ik verwacht in de toekomst ook dat ik vanuit de deductieve benadering van lesgeven geleidelijk over zal gaan naar een realistische benadering waarbij de eigen constructie van kennis centraal staat. Tenslotte streef ik ernaar om binnen tien jaren een goede normatieve professsional te zijn zodat ik beter kan letten op het doen van goede dingen op basis van mijn eigen normen. Tegelijkertijd wil ik graag werken aan het opleiden van aanstaanden leraren als normatieve professionals. 5