Certificeringsreglement Grootfruit Naktuinbouw

advertisement
Certificeringsreglement Grootfruitgewassen
vastgesteld op 27 februari 1996 en gewijzigd door het bestuur
van Naktuinbouw bij besluit nr. 2012/01 d.d. 17 februari 2012
BEGRIPSBEPALINGEN
ARTIKEL 1
Gelet op het bepaalde in artikel 87 van de Regeling verhandeling teeltmateriaal (Stcrt. 20 januari 2006, nr. 15) bevat
dit Reglement voorschriften overeenkomstig de voorwaarden, genoemd in artikel 6 en 7 van Richtlijn EG/93/48. Dit
Reglement neemt de begripsomschrijvingen over van de Keuringsreglementering, tenzij hiervan hiernavolgend uitdrukkelijk
is afgeweken.
In dit Reglement en de daarop berustende voorschriften wordt verstaan onder:
a.
Gewas:
b. Partij:
veldeenheid van planten van één ras en type, met eenzelfde tussen- of onderstam of
combinatie daarvan;
c.
Kandidaatplanten:
d.
Prebasismoederplanten:
e.
f.
eenaantaleenhedenvanéénproduct,identificeerbaardoorzijnhomogenesamenstellingen
oorsprong;
planten waaruit materiaal wordt geselecteerd, bestemd voor de opkweek van
prebasismoederplanten;
moederplanten die rechtstreeks zijn opgekweekt uit voort-kwekingsmateriaal afkomstig van
kandidaatplanten en dienen voor de productie van prebasismateriaal;
Prebasismateriaal:
voortkwekingsmateriaal, dat rechtstreeks afkomstig is van prebasismoederplanten en dient
voor de productie van basismoederplanten;
Basismoederplanten:
moederplanten die rechtstreeks of in geval van onderstammen in ten hoogste één extra
vermeerderingsstap zijn opgekweekt uit prebasismateriaal en dienen voor de productie van
basismateriaal;
g.
Basismateriaal:
voortkwekingsmateriaal, dat rechtstreeks afkomstig is van basismoederplanten en dient voor
deproductievangecerti-ficeerdemoederplanten;
h. Gecertificeerde
moederplanten:
i.
Originele
moederplanten:
j.
Origineel
materiaal:
k.
Erkende
moederplanten:
moederplanten, die rechtstreeks opgekweekt zijn uit basis-materiaal en dienen voor de
productievangecertificeerdmateriaal;
individuelemoederplantenwaarvandoormiddelvanofficiëleinspectie(s)isvastgestelddat
zij volledig aan alle rasechtheidseisen voldoen en visueel vrij zijn van ziekten en plagen als in
dit Reglement en de daarop berustende voorschriften omschreven;
voortkwekingsmateriaal, dat rechtstreeks afkomstig is van originele moederplanten en dient
voor de productie van erkende moederplanten;
moederplanten die rechtstreeks of in ten hoogste één extra vermeerderingsstap zijn
opgekweektuitorigineelmateriaalendienenvoordeproductievangecertificeerdmateriaal;
l.
Gecertificeerd
materiaal: voortkwekingsmateriaal, recht­streeks afkomstig van erkende of gecertificeerde moederplan­ten, waaronder begrepen rechtstreeks daaruit geteel­de planten als bedoeld in artikel 15
van dit Reglement;
m. Officiële inspectie: inspectie verricht door Naktuinbouw;
n. Certificaat: zendingbegeleidend document houdende de door Naktuin-bouw afgege­ven officiële verkla­
ring dat het daarop verantwoorde teeltma­teriaal voldoet aan de eisen, opgenomen in dit
Regle­ment en de daarop berus­tende voorschrif­ten, op grond waarvan het in de betreffende
categorie wordt gecertificeerd.
o. Waarmerkstrookje:
op of aan de planten aangebracht certificaat in de vorm van een label houdende de door
Naktuinbouw afgege­ven officiële verkla­ring dat het daarop verant­woorde teeltma­teriaal voldoet aan de eisen, opge­nomen in dit Regle­ment en de daar-op berus­tende voorschrif­ten;
p. Virusvrij
materiaal:(v.f.) materiaal dat volgens internationaal erkende we­tenschappelij­ke methoden is getest en vrij is
be­vonden van besmetting, dat bij inspecties tijdens de groei vrij is bevonden van sympto­men
van virussen of virusachtige ziekteverwekkers, dat in stand is gehouden op een wijze die
infectie voorkomt en geacht wordt vrij te zijn van alle virussen en virusachtige ziekteverwek­
kers, waarvan bekend is dat zij in de Europese Unie bij de betrokken soort voorkomen, als in
bijlage IV bij dit Reglement benoemd.
Materiaal dat generatief of vegetatief en in rechte lijn in een speci­fiek aantal stadia uit
dergelijk materiaal is voortgekweekt als be­paald in dit Reglement, dat bij inspectie tijdens
de groei vrij is bevonden van symptomen van virussen of virusachtige ziektever­wekkers
en dat is geproduceerd en in stand gehou­den op een wijze die infectie voor­komt en overeenkomstig het bepaalde in dit Reglement, wordt eveneens geacht virusvrij te zijn;
q. Luisdichte kas:
een ruimte die voorzien is van een toegang door een sluis en die door zijn inrichting vol­
doende garantie biedt dat deze vrij is en blijft van lui­zen en waarbij de maaswijdte van het
gebruikte luizengaas maximaal 0.4 x 0.4 mm bedraagt;
r.Keuringsreglement:
s. Rassenlijst Naktuinbouw:
alle voorschriften, waaraan leverancier en teeltmateriaal moeten voldoen als neergelegd
in hoofdstuk 6 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (Stb. 2005, nr. 184), het Besluit
verhandeling teeltmateriaal (Stb. 2005, nr, 654), de Regeling verhandeling teeltmateriaal
(Stscrt. 20 januari 2006, nr. 15, p. 16 e.v.) en het Keuringsreglement Naktuinbouw
2006, alsmede door Naktuinbouw uitgevaardigde beleidsregels, eventueel zoals deze
reglementering zal zijn gewijzigd dan wel de reglementering die daarvoor in de plaats zal
zijn getreden;
lijst van door Naktuinbouw officieel geregistreerde rassen die vóór 1 januari 1993 in
Nederland in de handel zijn gebracht en die een officiële beschrijving hebben.
TOEPASSELIJKHEID
ARTIKEL 2
1. Dit Reglement heeft betrekking op bedrijfsmatig geproduceerd aan Naktuinbouw ter certifi­cering aangebo­den
teeltmateriaal van rassen en onderstammen van grootfruitgewassen, als in bijlage I bij dit Regle­ment ge­noemd. Het
bepaalde in het Keuringsreglement is op deze rassen en onderstammen onverkort van toepassing.
2. Teeltmateriaal dat ter certificering wordt aangeboden door een leverancier, die niet aan de eisen als neergelegd in het
Keuringsre­glement voldoet, komt niet voor certifice­ring in aanmerking.
3. Dit Reglement is niet van toepassing op:
a.CAC-materiaal;
b.
in vitro vermeerderd teeltmateriaal van grootfruitgewassen en daaruit vermeerderde nakomelin­gen, tenzij dit
materiaal naar het oordeel van Naktuinbouw volledig op identiteit is gecontroleerd;
c.
teeltmateriaal uit het buitenland, tenzij dit teeltmateri­aal geproduceerd is in een gelijkwaardige ver­meerde­rings- en
certifice­ringssyste­matiek als in Nederland voor teeltmateri­aal van grootfruitgewassen gehanteerd, blijkens een
door Naktuinbouw of door de ver­ant­woor­delijke officië­le instantie aldaar of onder verant­woor­delijk­heid van deze
instantie afgegeven verkla­ring. Wordt aan deze eisen voldaan, dan kan het teeltmateri­aal door Naktuinbouw in
het certificeringssysteem worden opgenomen. Daartoe dient de importe­rende leverancier aan Naktuinbouw alle
relevante bewijsstukken te overleggen, waaron­der certificaat en certificaatlabel, waarop ten minste de volgende
gegevens zijn vermeld: het land van herkomst, de klasse waarin het materiaal is ingedeeld, de in het model van
bijlage VI en VII van dit Reglement bedoelde gegevens en, indien van toepassing, de naam van de officiële instantie aldaar, die de certificering heeft verricht.
AANGIFTE
Artikel 3
1. Gewassen dienen bij aanvang van de teelt door de leverancier aange­meld te worden voor certificering door middel van
een door Naktuinbouw ter beschik­king gesteld formulier, dan wel op een andere door Naktuinbouw geaccepteerde wijze.
De betreffende gegevens dienen vóór een door Naktuinbouw vastgesteld tijdstip in het bezit van Naktuinbouw te zijn.
2. Indien door de bij Naktuinbouw geregistreerde voor de teelt van gecertificeerde planten gebruik gemaakt zal
gaan worden van door een andere organisatie dan Naktuinbouw gecertificeerd voortkwekings­ma­teriaal, dient de
geregistreerde dit bij Naktuinbouw te melden, zodat deze bij aankomst van het materiaal een con-trole kan uitvoeren en
de daarbij vereiste documenten kan verifiëren.
EISEN BEDRIJFSVOERING EN VER­PLICHTINGEN LEVERANCIER
Artikel 4
1. De leverancier dient een gedetailleerde administratie te voeren, die zodanig is inge­richt en bijgehouden, dat daaruit op
eenvoudige wijze is na te gaan:
a.
waar de originele, erkende, prebasis-, basis- en gecertificeerde moederplanten, alsmede de gecertificeer­de planten
zich bevinden. Daartoe dient de leverancier een platte­grond en een plantboek te kunnen overleggen;
b.
de afstamming van het materiaal en voor elke ver­meerde­ringsfa­se de con-troles, (na)toetsin­gen en alle andere
hande­lingen, die in het kader van certifi­cering door hem verricht zijn;
c.
door welke leverancier elk van de aanwezige partijen in de bewaarruimte of kuilhoek is inge­bracht, de datum
waarop dat geschiedde, de grootte van departij, het ras, de omstandig­heden waaronder de bewaring geschiedde,
de rooidatum en de datum van beëindiging van de bewaring;
d.
aan wie, onder opgave van namen, adressen en data, elk van de gecertificeerde partijen geheel of gedeeltelijk zijn
afgele­verd.
2. Ten aanzien van de bewaring van teeltmateriaal, gelden de volgende voor­schriften:
a.
partijen ingebracht in een bewaarruimte of kuilhoek, dienen door middel van duidelijk zichtbare etiketten eenvoudig
identificeerbaar te zijn;
b.
de ruimte waarin het teeltmateriaal wordt bewaard - waaronder begre­pen gekoeld - dient speciaal daarvoor en
doelmatig daartoe te zijn ingericht. In de gekoelde ruimte dienen zodanige voorzieningen te zijn aange­bracht, dat
het teeltmateriaal gedurende de daarvoor geldende periode onder de juiste omstandigheden van temperatuur en
vochtigheid kan worden bewaard. Voorts moet deze ruimte zijn voorzien van betrouwbare controleappa­ratuur en
vrij zijn van ethyleen en ethyleenproduceren­de producten;
c.
in de bewaarruimte of kuilhoek mag geen gecertificeerd of te certifice­ren teeltmate­riaal te zamen met CAC- of
andersoortig materiaal worden onder-gebracht, tenzij het gecertificeer­de of te certificeren teeltmateriaal zodanig
is gescheiden van het genoem­de andere materiaal dat vermen­ging en verwis-seling gedurende de gehele
bewaarperi­ode uitgesloten is. Op de verpakking van de overige partijen dienen­zodanig duidelijke aanduidingen
te zijn geplaatst dat elke partij daardoor wat betreft genoem­de gegevens op eenvou­di­ge wijze kan worden
geïdentificeerd;
d.
de verpakking, waarin het teeltmateriaal zich bevindt, moet voor het doel geschikt zijn en moet de mogelijkheid
bieden, dat daaruit op eenvoudige wijze een monster kan worden genomen.
CULTUURVOORSCHRIFTEN
Artikel 5
1. Bij het planten dienen de voorschriften in acht te worden genomen, welke Naktuinbouw heeft gesteld en dienen
de aanwijzingen op te worden gevolgd door of namens de directie van Naktuinbouw gegeven, onder meer om
ver-warring tussen teeltmateriaal van in uiterlijke kenmerken met elkaar over-een­stemmende rassen te voorko­
men en de uitvoering van de certificering van het gewas op betrouwba­re wijze mogelijk te maken. Aan het
gewas dienen alle noodzakelijke cultuurzorgen te worden besteed, met name wat betreft gewasbescherming en
onkruidbestrijding.
2.
Teeltmateriaal te velde dient ordelijk op rijen te worden geplant en wel zo, dat in één rij planten behoren­de tot één
ras, zonder vermenging van planten van een ander ras, voorkomen.
3.
De reeks planten van elk ras dient te zijn aangegeven door de eerste plant van een duidelijk gemerkt steek- of
hangetiket te voorzien, dan wel op een andere wijze op aanwijzing van Naktuinbouw getroffen voorziening,
zodanig, dat de beoordeling en certifice­ring van het gewas door de functionaris van Naktuinbouw deugdelijk kan
geschie­den.
4.
In het geval van pot- of containerteelt dienen de planten en partijen zodanig gelabeld te zijn dat vermenging en
verwisseling van partijen en rassen wordt voorkomen.
5.
Om terugval naar juveniliteit zoveel mogelijk te voorkomen dienen moederbomen:
a.
opgekweekt te worden met meerdere hoofdtakken/gesteltakken,
b.
ook na snoei nog voldoende hout te hebben en
c.
gesnoeid te worden op stompen.
6.
Onkruidbestrijding in het voorjaar dient zodanig te worden uitgevoerd dat bladscha­de, met name aan veredelde
onder­stammen, zoveel mogelijk wordt voorkomen.
7.
Wortelopslag of «wild» van handveredelingen en/of uitgeplante slapende ogen mag pas verwijderd worden, nadat
Naktuinbouw daarvoor toestem­ming heeft verleend.
8.
De in het gewas afwijkende planten dienen op het moment van herkenning te worden verwijderd of, indien het een
ander ras betreft, goed te worden gekenmerkt.
9.
Het is niet toegestaan voortkwekingsmateriaal te veredelen, terwijl dat nog deel uitmaakt van de moederplant.
10. Doorenten is slechts toegestaan indien materiaal dat wordt doorgeënt goed identifi­ceer­baar is en daarbij is voldaan
aan de eisen als bedoeld in artikel 15 van dit Reglement.
11.
Teeltmateriaal mag niet eerder te worden gerooid of geknipt, dan nadat het voldoen­de is uitge­rijpt. Tussen 15 april
en 21 september mogen geen planten­, geteeld in de volle grond, worden gerooid en verhandeld. De directie van
Naktuinbouw kan, al naar gelang van de omstan­dig­heden in een bepaald jaar, afwijkende tijdstippen vaststellen
waarop planten, eventueel van bepaalde soorten of rassen, mogen worden gerooid.
12.
Stek-, ent- en oculatiehout dient genomen te worden van de buitenkant van de moeder­boom en mag niet worden
genomen van waterlot of scheuten, gegroeid uit sphaeroblasten of wondcal­lus. Het is niet toegestaan wortelopslag
te gebruiken als voortkwekingsma­teri­aal.
13.
Bij het rooien van planten, welke vaststaand op het perceel zijn gewaar­merkt, dient het wortelge­stel gezond te
zijn en met name praktisch vrij te zijn van wortel­knob­bel. Het is niet toegestaan plan­ten af te leveren, waarop
wortelknob­bel zichtbaar is. Is door verwijde­ring van zieke delen beschadi­ging ontstaan van enige beteke­nis, dan
dient een partijkeuring te worden aangevraagd.
14.
Teeltmateriaal dient zorgvuldig en deugdelijk te worden gerooid, verpakt, behandeld, bewaard, vervoerd en
afgeleverd, zodat uitdrogen van met name het wortelgestel wordt voorkomen.
PARTIJ- EN VELDINSPECTIES
Artikel 6
1. Gedurende de gehele teelt worden door Naktuinbouw zoveel (veld)inspecties verricht als voor certifi­cering noodzakelijk
wordt geacht.
2. Bij de inspecties als in lid 1 bedoeld keurt Naktuinbouw op raszuiverheid, ras-echt­heid, gezond­heid en kwaliteit. Indien
daarbij wordt geconstateerd dat partijen teeltmateriaal gedurende de teelt aantastingen vertonen van de ziekten en
plagen, als in bijlage III bij dit Regle­ment vermeld, dienen de maatregelen te worden getroffen als daarbij aangegeven.
3. Bij veldinspectie worden open plaatsen buiten beschouwing gelaten indien aan­nemelijk is gemaakt dat zij zijn ontstaan
door verwijdering of uitval anders dan in verband met ziekten. In alle andere gevallen worden open plaatsen, aangetroffen bij de veldinspectie geacht te zijn veroorzaakt door ziekten of plagen en aangemerkt als verdacht open plaatsen.
4. Indien er om certificering wordt verzocht, voert Naktuinbouw voor het rooien en afleveren nog een laatste veldinspectie
uit. Voorts kan, gedurende de bewaring en het afleveren, een partijkeu­ring worden uitgevoerd. Bij de laatste veldinspectie en eventueel uitgevoerde partijkeu­ring wordt nagegaan of de planten voldoen aan de bij of krachtens deze voor­
schriften gestelde eisen en wordt beoor­deeld of deze overeenstemmen met de gevraagde ­kwalifica­tie. De definitieve
kwalificatie vindt plaats na genoemde veldin­spectie.
5. Indien Naktuinbouw constateert, dat een ter certificering aangeboden partij niet aan de eisen van dit Reglement of de
daarop berustende voorschriften voldoet, wordt certificering voor de betrokken partij geweigerd. Indien op aanwijzing van
Naktuinbouw maatre­gelen genomen zijn, kan opnieuw een beoordeling worden aangevraagd, zodat alsnog certificering
kan volgen, indien de partij op dat mo-ment aan alle eisen voldoet.
KWALIFICATIES
Artikel 7
1. Een gewas en/of het daarvan afkomstige teeltmateriaal wordt blijkens officiële inspecties gecertificeerd, indien het
rasecht, raszuiver, voldoende gezond en van voldoende kwaliteit is, zoals voor de betrokken categorie en rassen
aangegeven in bijlagen II, III, IV en V behorend bij dit Reglement.
2. Bij certificering van teeltmateriaal of (moeder)planten vindt indeling plaats in categorieën en wel in de categorie
‘origineel’, ‘erkend’, ‘prebasis’, ‘basis’ of ‘gecertificeerd’. Indien van toepassing wordt de kwalificatie virusvrij gebruikt.
Categorie en kwalificatie worden bij aflevering op certificaat en/of waarmerkstrookje vermeld.
3. Bij veredeling van planten met gebruikmaking van voortkwekingsmateriaal van verschil­lende kwalificaties, geldt voor de
aldus ontstane, veredelde plant de laagste kwalificatie van het gebruikte voortkwekingsmateri­aal.
ORIGINELE MOEDERPLANTEN
Artikel 8
1. Moederplanten worden door Naktuinbouw ingedeeld in de categorie origineel indien:
a.
zij geteeld worden op een daartoe ingericht perceelsgedeelte of als afzonderlijk vaststaande planten zijn
geïdentificeerd;
b.
zij voldoende gezond zijn en met name visueel vrij zijn van ziekten en plagen welke in bijlage III bij dit Reglement
zijn aangegeven en indien bij con-stateren van genoem­de ziekten en plagen de voorgeschreven maatregelen zijn
genomen;
c.
zij individueel door Naktuinbouw volledig op identiteit zijn gecontroleerd volgens voorschrift in bijlage II en daarbij
volkomen rasecht zijn bevonden.
2. Voortkwekingsmateriaal dat rechtstreeks afkomstig is van originele moeder-planten en zelf bovendien voldoet aan de
eisen als in bijlage III bedoeld, wordt gecertificeerd als origineel materiaal.
ERKENDE MOEDERPLANTEN
Artikel 9
1. Moederplanten worden door de Naktuinbouw ingedeeld in de categorie erkend indien zij:
a.
rechtstreeks of in maximaal één extra vermeerderingsstap zijn geteeld uit origineel materiaal;
b.
zodanig geteeld worden dat goed geïdentificeerd is in welke hoeveelheden zij zich op welke plaats bevinden;
c.
voldoende gezond zijn en met name visueel vrij zijn van ziekten en plagen welke in bijlage III bij dit Reglement
zijn aangegeven en indien bij constateren van genoem­de ziekten en plagen de voorgeschreven maatregelen zijn
genomen;
d.
blijkens officiële inspectie volkomen rasecht en raszuiver zijn. Voldaan dient te zijn aan de voorschriften genoemd
in bijlage II.
2. Voortkwekingsmateriaal dat rechtstreeks afkomstig is van erkende moeder-planten en zelf bovendien voldoet aan de
eisen als in bijlage III bedoeld, wordt ingedeeld in de categorie “gecertifi­ceerd materiaal”.
KANDIDAATPLANTEN
Artikel 10
1. Kandidaatplanten worden door Naktuinbouw gecontroleerd op identiteit.
Van iedere kandi­daatplant dient materiaal te worden gebruikt ten behoeve van een volledige identiteits- en pomologi­sche
controle, als aangegeven in bijlage II.
2. Kandidaatplanten waarvan de virusstatus wordt onderzocht dienen te zijn ge-teeld in een, van een sluis voorziene,
afgesloten luisdichte kas, waarin uitsluitend kandidaatplanten voorkomen, in ziektevrije grond alsmede los van onder­
grond, afzonderlijk in potten of containers. De kandidaatplanten moeten op een door Naktuinbouw geaccepteerde wijze
worden getoetst op ten minste alle virussen, als in bijlage IV bij dit Reglement aangege­ven.
3. Kandidaatplanten die, of voortkwekingsmateriaal dat hiervan afkomstig is en bij de toetsingen als in lid 2 bedoeld vrij is/
zijn bevonden van de onderwerpelijke pahtogenen en bovendien zelf vrij is/zijn bevonden van de ziekten en plagen als
genoemd in bijlage III van dit Reglement, wordt/worden door Naktuinbouw aangemerkt als virusvrij kandidaatma­teriaal.
INDELING IN CATEGORIE PREBASIS
Artikel 11
1. Moederplanten worden door Naktuinbouw ingedeeld in de categorie prebasis en gekwalifi­ceerd als virusvrij indien:
a.
zij geteeld worden met gebruikmaking van volledig gecontroleerd kandi-daatmateri­aal, of rechtstreeks zijn
verkregen uit prebasismateriaal;
b.
zij geteeld worden in een, van een sluis voorziene, luisdichte kas, waarin uit-sluitend virusvrije
prebasismoederplanten voorkomen;
c.
zij geteeld worden los van ondergrond, afzonderlijk in potten of containers en in ziektevrij teeltmedium;
d.
zij bloesemvrij gehouden worden;
e.
zij overeenkomstig de in bijlage IV opgestelde voorschriften vrij zijn bevon-den van de daar genoemde
pathogenen;
f.
zij voldoende gezond zijn en met name vrij van ziekten en plagen, welke in bijlage III bij dit Reglement zijn
aangegeven en indien bij constateren van genoemde ziekten en plagen de voorgeschreven maatregelen zijn
genomen;
g.
de omgeving tot tenminste 250 meter vrij gehouden wordt van aantastingen door bacterievuur, voor zover er in de
luisdichte kas met prebasismoeder-planten bacterie­vuurwaardplanten worden geteeld.
2. Op prebasismateriaal dient een identiteits- en pomologische controle te worden uitge­voerd, zoals aangegeven in bijlage II.
3. Voortkwekingsmateriaal, dat rechtstreeks afkomstig is van prebasismoederplanten en bovendien zelf voldoet aan de in
bijlage III bij dit Reglement bedoelde eisen, wordt gecertificeerd als prebasis­mate­riaal met de kwalificatie virusvrij.
4. Naktuinbouw kan ertoe overgaan om virusvrije prebasismoederplanten te toetsen op virus. Bij constatering van
virusbesmet­ting worden de planten en/of het gewas uitgeslo­ten van certificering en dienen de planten verwijderd te
worden uit de luisdichte kas.
INDELING IN CATEGORIE BASIS
Artikel 12
1. Moederplanten worden door Naktuinbouw ingedeeld in de categorie basis en gekwalificeerd als virusvrij indien:
a.
zij in geval van rassen rechtstreeks of in geval van onderstammen in ten hoogste één extra vermeerderingsstap
geteeld zijn uit prebasis­ma­teriaal;
b.
zij geteeld worden op een speciaal daartoe ingericht perceelsgedeelte, waarop uitsluitend planten van de categorie
basis voorkomen, waarbij de planten duidelijk en correct zijn gekenmerkt. Indien in kassen wordt geteeld dient de
grond, het stek- en bewortelingsmedium ziektevrij te zijn;
c.
zij voldoende gezond zijn en met name vrij van ziekten en plagen, welke in bijlage III bij dit Reglement zijn
aangegeven en indien bij constateren van genoemde ziekten en plagen de voorgeschreven maatregelen zijn
genomen;
d.
zij voldoende bloesemvrij gehouden worden;
e.
de omgeving tot tenminste 250 meter vrij gehouden wordt van aantastingen door bacterievuur, voor zover op het
betreffende perceel met basismoederplanten bacterie­vuurwaardplanten worden geteeld;
f. in het geval het Prunus of Juglans betreft, zij worden geteeld op grond waarin bij bemonstering geen
virusoverdragende aaltjes zijn aangetroffen;
g.
zij geteeld worden op een afstand tot niet-virusvrije planten die tenminste 50 meter bedraagt;
h.
zij overeenkomstig de in bijlage IV opgestelde voorschriften vrij zijn bevon-den van de daar genoemde
pathogenen.
2. Voortkwekingsmateriaal, dat rechtstreeks afkomstig is van basismoederplanten en boven­dien zelf voldoet aan de in
bijlage III bij dit Reglement opgenomen eisen, wordt gecertifi­ceerd als basismate­riaal met de kwalificatie virusvrij.
3. Naktuinbouw kan ertoe overgaan om virusvrije basismoederplanten te toetsen op virus. Bij constatering van virusbe­
smetting worden de planten en/of het gewas uitgesloten van certifice­ring en dienen de planten verwijderd te worden uit
de kas of van het perceel.
4. Een goede identiteitsbewaking van de basismoederplanten dient plaats te vinden. Naktuinbouw kan voorschrijven deze
moederplanten nader te (laten) beoordelen op identiteit, zoals aangegeven in bijlage II.
INDELING IN CATEGORIE GECERTIFICEERD
Artikel 13
1. Moederplanten worden door Naktuinbouw ingedeeld in de categorie gecertificeerd en gekwalificeerd als virusvrij indien:
a.
zij rechtstreeks geteeld zijn uit tenminste basismateriaal;
b.
zij geteeld worden op een speciaal daartoe ingericht perceelgedeelte, waarop uitslui­tend planten van de categorie
gecertificeerd voorkomen, waarbij het gewas planten duidelijk en correct is gekenmerkt;
c.
zij voldoende gezond zijn en met name vrij van ziekten en plagen, welke in bijlage III bij dit Reglement zijn
aangegeven, en indien bij constateren van genoemde ziekten en plagen de voorgeschreven maatregelen zijn
genomen;
d.
de omgeving tot tenminste 250 meter vrij gehouden wordt van aantastin­gen door bacterie­vuur, voor zover op het
betreffende perceel met gecertificeerde moederplan­ten bacterievuurwaardplanten worden geteeld;
e. in het geval het Prunus of Juglans betreft, zij worden geteeld op grond waarin bij bemon­stering geen virusover­
dragende aaltjes zijn aangetroffen;
f.
zij geteeld worden op een afstand tot niet-virusvrije planten, die ten minste 5 meter bedraagt;
g.
zij overeenkomstig de in bijlage IV opgestelde voorschriften vrij zijn bevonden van de daar genoemde virusziekten.
2. Voortkwekingsmateriaal, dat rechtstreeks afkomstig is van gecertifi­ceer­de moederplanten en bovendien zelf voldoet aan
de in bijlage III bij dit Reglement opgenomen eisen, wordt gecertificeerd als gecertificeerd mate­riaal met de kwalifi­catie
virusvrij. Indien voortkwe­kingsmateriaal wordt beworteld, verstapeld of doorgekweekt dient het perceel en het materiaal
aan de in dit artikel gestelde eisen te blijven voldoen.
3. Naktuinbouw kan ertoe overgaan om virusvrije gecertificeerde moederplanten te toetsen op virus. Bij constatering van
virusbesmetting wordt het gewas uitgesloten van certificering en dienen de planten en de belendende planten verwijderd
te worden van dit perceelsge­deelte.
4. Een goede identiteitsbewaking van de gecertificeerde moerderplanten dient plaats te vinden. Naktuinbouw kan
voorschrijven deze moederplanten nader te (laten) beoordelen op identiteit, zoals aangegeven in bijlage II.
ZAAILINGONDERSTAMMEN
Artikel 14
1. Zaailingonderstammen komen slechts voor certificering in aanmerking indien:
a.
zij zijn geteeld uit zaden of voortgeteeld uit planten welke door Naktuinbouw zijn gecertificeerd en ten bewijze
daarvan bege­leid door een geldig certificaat van Naktuinbouw of door Naktuinbouw voor certificering zijn geaccepteerd;
b.
het gewas waarvan de planten deel uit maken egaal en gelijkmatig van groei is en vol­doende type- of soortzui­ver;
c.
zij voldoende gezond zijn en met name vrij van ziekten en plagen, welke in bijlage III bij dit Reglement zijn
aangegeven en dat bij constateren van genoemde ziekten en plagen de voorgeschreven maatregelen zijn
genomen en
d.
in het gewas geen verdacht open plaatsen zijn aangetroffen als bedoeld in artikel 6 lid 3 van dit Reglement.
2. Gecertificeerde zaailingonderstammen kunnen worden gekwalificeerd als virus-vrij indien boven­dien:
a.
de onderstammen in het geval van Prunus geteeld zijn uit Tested for Seed transmit­table Viruses (TSV)gecertificeerd zaad. Ten aanzien van de geslachten Malus en Pyrus wordt zaad geacht virusvrij te zijn;
b.
moederbomen en zaad overeenkomstig de in bijlage IV opgestelde voorschriften vrij zijn bevonden van de daar
genoemde zaadoverdraagbare virusziekten.
3. Zaailingonderstammen kunnen worden ingedeeld in de categorieën ‘prebasis’, ‘basis’ of ‘gecertificeerd’ indien aan de
voorschriften voor het materiaal als omschre­ven in de artikelen 11,12 en 13 van dit Reglement is voldaan.
GECERTIFICEERDE PLANTEN
Artikel 15
1. Planten worden door Naktuinbouw ingedeeld in de categorie gecertificeerd indien:
a.
b.
deze rechtstreeks zijn geteeld uit gecertificeerd materiaal. Veredeling op tijdens de groei beoordeelde, nietgecertificeerde zaailingonderstammen is toegestaan, voor zover in deze onderstammen bij Naktuinbouw-inspectie
geen rasafwijkingen en/of ziekten en plagen zijn aangetroffen;
deze voldoende gezond zijn en met name vrij van ziekten en plagen, welke in bijlage III bij dit Reglement zijn
aangegeven en dat bij constateren van genoemde ziekten en plagen de voorgeschreven maatregelen zijn
genomen.
2. Gecertificeerde planten kunnen worden gekwalificeerd als virusvrij indien de planten boven­dien:
a.
b.
geteeld zijn uit virusvrij gecertificeerd materiaal;
gescheiden worden geteeld van niet-virusvrije planten, zodanig dat besmet-ting door wortelcontact wordt
voorkomen.
DOCUMENTEN
Artikel 16
1. Teeltmateriaal, ingedeeld in categorieën origineel, prebasis, basis en/of gecertifi­ceerd dient voorzien van een certificaat,
volgens het model in bijlage VI, behorend bij dit Regle­ment, in het verkeer te worden gebracht en verder te worden
verhan­deld, en daarbij tevens voor het tijdstip van aflevering voorzien te zijn van een waarmerkstrookje van Naktuinbouw
op de wijze als op bijlage VII bij dit Reglement en in artikel 17 aangegeven. Indien gecertificeerde planten per stuk zijn
gewaarmerkt is het gebruik van het certificaat niet verplicht.
2. Het certificaat verliest zijn geldigheid indien verpakkingseenheden zijn verbroken of waarmerkstrookjes zijn verwijderd.
3. Het certificaat is slechts geldig indien het is voorzien van dienststempel en paraaf van de bevoegde functionaris van
Naktuinbouw. Het certificaat dient de zending te vergezellen of kort na de aflevering te worden verzonden. In geval van
meer-dere deelleveringen mag een verzamelcertificaat afgegeven worden kort na de laatst verzonden deellevering.
4. Een certificaat wordt per partij afgegeven. Op een certificaat kunnen twee of meer partijen worden omschreven, indien
voor de aangeduide partijen dezelfde geldigheidsduur van toepassing is en de onderwerpelijke partijen aan dezelfde
eisen, die voor het betrokken materiaal gelden, voldoen.
5. Indien binnen het bedrijf gebruik gemaakt wordt van voortkwekingsmateriaal af-komstig van moeder­planten uit eigen
bedrijf, vervalt de verplichting tot waarmerking en documentge­bruik als bedoeld in dit artikel, mits materiaal doorlopend
en zorgvuldig is geïdentificeerd.
6. Indien de teelt van virusvrije Prunus heeft plaatsgevonden op een perceel dat door middel van grondbemonstering vrij is
bevonden van Xiphinema en Longidorusaaltjes kan op verzoek een certificaat en waarmerkstrookje worden afgegeven
met de aanduiding ‘FXL’ (free from Xiphinema and Longidorus).
WAARMERKEN
Artikel 17
1. Waarmerking zal slechts geschieden:
a.
nadat de in ras afwijkende planten uit het gewas zijn verwij­derd dan wel op voldoen­de duurzame wijze zijn
gekenmerkt. Naktuinbouw kan bepalen, dat de in ras afwijkende planten steeds uit het gewas moeten worden
verwij-derd, indien er anders naar inzicht van Naktuinbouw bij de waarmerking gerede aanleiding tot het maken
van vergissingen bestaat;
b.
indien in het overigens door Naktuinbouw goedgekeurde gewas voor ziekten of plagen, genoemd in bijlage III van
dit Reglement, de v­oorge­­­­­schreven maatregelen zijn geno­men alsmede de andere ziekten en plagen, waarop bij de
keuring van de betrokken soort of het betreffen­de ras speciaal wordt gelet, op afdoende wijze zijn bestreden;
c.
indien de afzonderlijke planten voldoen aan de uitwendige kwaliteitseisen, die zijn opgenomen in bijlage V bij dit
Reglement.
2. Waarmerkstrookjes worden aan veredelde planten vóór het rooien te velde aangebracht. Onder toezicht van
Naktuinbouw kan waarmerking kort voor het tijdstip van verhande­len plaatsvinden mits correct geïdentificeerd.
Onderstammen, al dan niet met slapend oog of handveredeling, alsmede voort­kwekingsmate­ri­aal, worden kort voor het
tijdstip van verhandeling gewaar­merkt.
3. Veredelde en meerjarige planten worden per stuk gewaarmerkt.
4. Op verzoek van de geregistreerde is onder toezicht van Naktuinbouw het waar-merken in bossen van veredelde planten
mogelijk met inachtneming van onderstaande voorwaarden en condities:
- aflevering vindt uitsluitend plaats aan eindgebruikers;
- de afnemer van het teeltmateriaal verzoekt eveneens om het waarmerken in bossen. Dit wordt op het certificaat
vermeld;
- aan Naktuinbouw dient vóóraf gemeld te worden wanneer men gaat rooien, sorteren en verhandelen;
- op het bedrijf van geregistreerde is uitsluitend certificeerbaar teeltmateriaal van het betreffende ras voorhanden;
- bossen worden door bindband van Naktuinbouw gesloten. Ander bindmateriaal wordt door een plombe van
Naktuinbouw gesloten.
5. Onderstammen, al dan niet met slapend oog of handveredeling worden gewaarmerkt in bossen of in afgesloten kratten
of containers. Het bepaalde in de laatste zin van het vorige lid is van overeen­komstige toepassing.
6. Voortkwekingsmateriaal wordt in eenheden of gebost gewaarmerkt. Het bepaalde in de laatste zin van lid 4 is van
overeenkomstige toepassing.
WEIGERING TOT CERTIFICERING EN INTREKKEN VERSTREKTE DOCUMENTATIE
Artikel 18
1.
Indien Naktuinbouw constateert, dat een ter certificering aangeboden partij niet aan de eisen van dit Reglement of de
daarop berustende voorschriften voldoet, wordt certificering voor de betrokken partij geweigerd. Indien op aanwijzing
van Naktuinbouw maatregelen genomen zijn, kan een herstelkeuring worden aangevraagd, zodat alsnog certificering
kan volgen, indien de partij na herstelkeuring aan alle eisen voldoet.
2.
Naktuinbouw beslist op aanvraag over de afgifte van certificaten. Zij is tevens bevoegd afgegeven certificaten in te
trekken, indien wordt vastgesteld dat het betrokken materiaal of de betrokken deelnemer niet langer aan de gestelde
eisen voldoet.
3.
De beslissing van Naktuinbouw ten opzichte van een deelnemende leverancier genomen om terzake van één of
meerdere partijen niet tot certificering over te gaan, is vatbaar voor bezwaar en beroep.
4.
Het bezwaar als in het vorige lid bedoeld dient te worden neergelegd in een bezwaarschrift, dat voldoet aan het
bepaalde in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht en dient te worden gericht aan de het Hoofd Keuringen van
Naktuinbouw.
5.
Indien tegen het besluit van Naktuinbouw om niet over te gaan tot certificering bezwaar is gemaakt, kan de
Voorzieningenrechter te Den Haag op verzoek van de indiener van het bezwaarschrift een voorlopige voorziening
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.
Behoudens het geval dat de aanwezigheid van quarantaine-organisme(n) is vastgesteld, is de leverancier te allen
tijde gerechtigd een herstelkeuring te verzoeken bij het Hoofd Keuringen van Naktuinbouw.
7.
Indien een deelnemer zijn financiële verplichtingen, ook die uit andere hoofde dan certificering, jegens Naktuinbouw
niet nakomt en in verzuim is, kan deze haar certificeringsactiviteiten opschorten tot aan de datum van algehele
voldoening.
SLOTBEPALINGEN
Artikel 19
1.
Dit Reglement kan worden aangehaald als ‘Certificeringsreglement Grootfruitgewassen van Naktuinbouw’
2.
In de gevallen waarin dit Reglement niet voorziet, beslist het Hoofd Keuringen van Naktuinbouw.
3.
Dit Reglement is vastgesteld op 27 februari 1996 en laatstelijk gewijzigd op 17 februari 2012.
۞۞۞
Bijlage 1
Voor certificering komt in aanmerking teeltmateriaal van alle rassen van
grootfruitgewassen, die zijn beschreven/gedocumenteerd in:
a)
het Nederlands Rassenregister
b)
het Europees Rassenregister
c)
Rassenlijst voor fruitgewassen
d)
Rassenlijst Naktuinbouw
Ook indien een ras op een andere wijze zodanig is beschreven en geïdentificeerd dat naar het oordeel
van de Naktuinbouw aan de rasbeschrijvingseisen is voldaan, kan teeltmateriaal van het ras voor certificering in aanmerking komen.
Naktuinbouw geeft periodiek een sortimentslijst fruitgewassen uit die alle rassen waarvan certificering
kan plaatsvinden vermeldt. Deze sortimentslijst is openbaar.
Bijlage 2
Nadere voorschriften met betrekking tot de identiteitscontrole van in de
certificeringskeuring op te nemen teeltmateriaal grootfruitgewassen.
Algemeen
In alle fases van de produktie wordt nauwlettend toegezien op een correct benamen van plantmateriaal.
In het geval van twijfel kan door Naktuinbouw een controle op de identiteit worden voorgeschreven. Voor
als instabiele gekenmerkte rassen gelden strengere controlebepalingen. Instabiel zijn die rassen die een
groei, bloei of vruchtvorming laten zien die op de afzonderlijke plant waarneembaar afwijkt van de standaard en standaardbeschrijving van het ras. Indien het afwijkingspercentage lager ligt dan 2% van de op
de planten van dit ras voorkomende bladeren, bloemen of vruchten wordt in dit verband niet gesproken
van instabiele rassen.
Kandidaatplanten/originele moederplanten
Kandidaatplanten zelf of voortkwekingsmateriaal van elke afzonderlijke kandidaatplant of originele
moederplanten dienen voor een volledige controle op identiteit gebruikt te worden. De te controleren
planten dienen geteeld te worden op een wijze die een volledige controle mogelijk maakt. In het geval van
virusvrij gemaakte kandidaatplanten dient ter vergelijking materiaal van het (ingezonden) ras opgeplant
te worden.
Bevestiging van de correcte identiteit van kandidaatplanten of originele planten vindt plaats door
Naktuinbouw.
Prebasismoederplanten (PBM)
Bij opname van planten in de categorie prebasis worden telkenmale dat daaruit vermeerdering gaat
plaatsvinden een deel van het materiaal gebruikt voor een volledige identiteitscontrole. De betreffende
ogen/enten worden veredeld op de voor dat gewas/ras in de teeltpraktijk meest gebruikte onderstam.
Deze bomen worden op een gescheiden perceel geteeld en vervolgens vindt gedurende enige jaren een
identiteitsbeoordeling met vruchtcontrole plaats.
Indien wordt vastgesteld in de identiteitscontrole dat een beoordeelde plant volledig afwijkingen vertoont dan zal de vermeerdering van materiaal afkomstig van dezelfde prebasismoederplant niet meer voor
certificering in aanmerking kunnen komen.
Basismoederplanten (BM)
Per plant/boom is geregistreerd van welke PBM-plant deze afkomstig is. Door de producent van het basismateriaal wordt een beoordeling op identiteit uitgevoerd.
Gecertificeerde en erkende moederplanten (GM)
Per partij moederplanten is geregistreerd door de eigenaar van het materiaal van welke originele moederplanten of basismoederplanten deze afkomstig zijn. Bij voorkeur is per plant een verbinding te leggen.
Door de producent van gecertificeerd voortkwekingsmateriaal dient de identiteit van gecertificeerde of
erkende moederplanten bewaakt te worden.
Voor de rassen die niet als instabiele rassen gekenmerkt worden is in deze vermeerderingsfase niet voorgeschreven dat zij volledig op bloei en vruchtvorming/vruchtuiterlijk moeten worden gecontroleerd.
Planten van rassen die als instabiel gekenmerkt zijn en dus in de loop van het vermeerderingsproces
normaal gesproken een percentage afwijkers zullen laten zien, zullen tenminste 1 maal een goede bloei en
vruchtcontrole dienen te doorlopen.
Dit kan plaatsvinden voordat tot opplanting van deze plant op het definitieve moederplantenperceel
wordt overgegaan of op het perceel waarop de moederplanten zijn geplant.
Indien uit waarnemingen (o.a. van Naktuinbouw) uit de teeltpraktijk blijkt dat zich problemen met
rasechtheid en/of raszuiverheid voordoen kan een nieuwe volledige identiteitscontrole worden voorgeschreven.
Gecertificeerde planten
In deze fase is geen specifieke identiteitscontrole voorzien.
Bijlage 3
Gezondheidsvoorschriften en eisen (in aanvulling op het bepaalde
in het Naktuinbouw-keuringsreglement) voor te certificeren teeltmateriaal
grootfruit gewassen.
Ziekte/plaag
Maatregelen
tijdens de teelt
Maximum tolerantie (visueel) bij aflevering
Eisen*
Categorie
PBM/origineel
BM
GM/
erkend
GP
Virusziekten
Prunus Necrotic Ringspot
Virus (necrotische-kringvlekken virus van Prunus)
2
Visueel vrij
------- ------------
------
Prune Dwarf Virus
(pruimesmalbladvirus)
2
Visueel vrij
------- ------------
------
Overige virusziekten
2
Visueel vrij
------- ------------
------
Pseudomonas syringae pv.
morsprunorum
(Bacteriekander)
2
Visueel vrij
------- ------------
------
Pseudomonas syringae pv.
syringae (Hagelschotziekte,
knop- en bloesemsterfte)
2
Visueel vrij
------- ------------
------
Xanthomonas campestris pv.
juglandis (bacteriebrand)
2
Visueel vrij
------- ------------
------
Overige bacterieziekten
2
Visueel nagenoeg vrij
------- ------------
------
Agrobacterium tumefaciens
(wortelknobbel, kroongal)
2
Visueel vrij
------- ------------
------
Armillariella spp. (Honingzwam)
2
Visueel vrij
------- ------------
-------
Chondrostereum purpureum
(Loodglans)
2
vrij, visueel nagenoeg vrij
------- ------------
-------
Nectria galligena (vruchtboomkanker)
2
vrij, visueel nagenoeg vrij
------- ------------
-------
Phytophthora spp. (o.a.
Stambasisrot)
2
vrij, visueel nagenoeg vrij
------- ------------
-------
Verticillium spp. (Verwelkingsziekte)
2
Visueel vrij
------- ------------
-------
Venturia spp. (Schurft)
3
visueel nagenoeg vrij
------- ------------
-------
Overige schimmelziekten
3
visueel nagenoeg vrij
------- ------------
-------
Geleedpotigen
3
Visueel nagenoeg vrij
------- ------------
-------
Bacterieziekten
Schimmelziekten
Ziekte/plaag
Maatregelen
tijdens de teelt
Maximum tolerantie (visueel) bij aflevering
Eisen*
Categorie
PBM/origineel
BM
GM/erkend
GP
Visueel nagenoeg vrij
------- ------------
-------
vrij
vrij
vrij
n.v.t.
vrij
vrij
vrij
vrij
Nematoden
Meloidogyne spp.
Pratylenchus spp.
Na rooien symptoombeoordeling
Trichodorus spp.
Xiphinema spp. en
Bemonstering
Longidorus spp bij Prunus en voorafgaand aan
Juglans
teelt virusvrije
moederplanten.
Bemonstering
op verzoek voor
FXL-aanduiding
op certificaat
* Verklaring codes maatregelen tijdens de teelt
1.Zichtbaar aangetaste planten dienen onmiddellijk verwijderd te worden. Overige belendende planten
worden nauwgezet gecontroleerd. Certificering van teeltmateriaal uit het betreffende gewas of de
betreffende partij zelf vindt in het lopende seizoen niet plaats.
2.Gedurende de teelt dienen zichtbaar aangetaste planten verwijderd te worden. Voortkwekingsmateriaal mag uitsluitend worden genomen van gewassen die (weer) visueel vrij zijn bevonden.
3.Het totale gewas gecertificeerde planten mag gedurende de teelt niet meer dan 2% geïnfecteerde
planten bevat hebben. Indien opschoning goed heeft plaatsgevonden kan certificering van de betreffende partij teeltmateriaal plaatsvinden.
4.Gedurende de teelt dient direkt een doelmatige gewasbescherming plaats te vinden waardoor het
niveau van de aantastingen tot ‘nagenoeg’ vrij wordt gereduceerd.
Bijlage 4
Nadere voorschriften met betrekking tot toetsing op
pathogenen van teeltmateriaal grootgewassen.
Van de volgende geslachten kan teeltmateriaal als virusvrij worden gecertificeerd als aan de gestelde
voorwaarden in dit certificeringreglement is voldaan: Malus, Cydonia, Prunus en Pyrus.
De Kwalificatie virusvrij wordt verleend indien uit toetsing van kandidaatplanten op een door
Naktuinbouw erkende wijze is gebleken dat de volgende, in dat geslacht Europa bekende, virusziekten
niet zijn aangetroffen.
APPEL (Malus)
Virusvrij:
Apple chlorotic, leafspot clostervirus
(Chlorotisch-bladvlekkenvirus van appel)
Apple mosaic ilarvirus (appelmozaïekvirus)
Apple stem grooving capillovirus (appelhoutgroefvirus)
Apple proliferation MLO (heksenbezemziekte van appel)
Chat fruit (kleinvruchtigheidsviroïde)
Green crinkle
Horseshoe wound
Rough skin (appelsterbarstvirus)
Ring spot
Russet ring (appelkringerigheidsvirus)
Rubbery wood (rubberhout)
Flat limb (lijstenziekte)
Russet wart
Stem pitting (appelhoutputjesvirus)
Spy epinasty and decline (appel-spy 227-epinasty en afstervingsvirus)
Platycarpa scaly bark ((Malus) platycarpa-schilferbarstvirus)
PEER en KWEE (Pyrus en Cydonia)
Virusvrij:
Apple chlorotic leafspot closterovirus (chlorotische-bladvlekkenvirus van de appel)
Pear decline MLO (pere-aftakelingsziekte)
Bark split
Bark necrosis [Perebastnecroseviroïde]
Blister canker (pereblaasjeskankerviroïde)
Rough bark [pereruwebastviroïde]
Quince scooty ringspot
Rubbery wood (rubberhout)
Quince yellow blotch (kweegeelvlekvirus)
Stony pit (perestenigheidsvirus)
Vein yellows/red mottle (perenerfmozaïekvirus)
Stem pitting (appelhoutputjesvirus)
PRUIM (Prunus)
Virusvrij:
Apple chlorotic leafspot closterovirus
(chlorotische-bladvlekkenvirus van appel)
Apple mosaic ilarvirus (appelmozaïekvirus)
Myrobalan latent ringspot nepovirus
Plum pox potyvirus (pruimesharkavirus)
Prune dwarf ilarvirus (pruimesmalbladvirus)
Prunus necrotic ringspot ilarvirus
(necrotische-kringvlekkenvirus van Prunus)
Apricot chlorotic leafroll MLO (abrikozebladrolziekte)
KERS (Prunus)
Virusvrij:
Apple chlorotic leafspot closterovirus
(chlorotische-bladvlekkenvirus van de appel )
Apple mosaic ilarvirus (appelmozaïekvirus)
Arabis mosaic nepovirus (arabis-mozaïekvirus)
Cherry green ring mottle virus
Cherry leaf roll nepovirus (kersebladrolvirus)
Detrimental canker
Prune dwarf ilarvirus (pruimesmalbladvirus)
(necrotische-kringvlekkenvirus van Prunus)
Raspberry ringspot nepovirus (frambozekringvlekkenvirus)
Strawberry latent ringspot nepovirus
(latent aardbeikringvlekkenvirus)
Tomato black ring nepovirus (tomatezwartkringvirus)
Little cherry
Necrotic rusty mottle (necrotische-roestvlekkenvirus van de kers)
Rusty mottle (American and European) (kerseroestvlekkenvirus Amerikaans/Europees)
Shirofugen stunt
ABRIKOOS (Prunus)
Virusvrij:
Apple chlorotic leafspot closterovirus (chlorotische-bladvlekkenvirus van appel)
Apple mosaic ilarvirus (appelmozaïekvirus)
Plum pox potyvirus (pruimesharkavirus)
Prune dwarf ilarvirus (pruimesmabladvirus)
Prunus necrotic ringspot ilarvirus
(necrotische-kringvlekkenvirus van Prunus)
Apricot chlorotic leafroll MLO (abrikozebladrolziekte)
Reach asteroid spot
PERZIK (Prunus)
Virusvrij:
Apple chlorotic leafspot closterovirus (chlorotische-bladvlekkenvirus van de appel)
Apple mosaic ilarvirus (appelmozaïekvirus)
Cherry green ring mottle virus
Plum pox potyvirus (pruimesharkavirus)
Prune dwarf ilarvirus (pruimesmalbladvirus)
Prunus necrotic ringspot ilarvirus
(necrotische-kringvlekkenvirus van Prunus)
Strawberry latent ringspot nepovirus (latent aardbeikringvlekkenvirus)
Tomato black ring nepovirus (tomatezwartkringvirus)
Apricot chlorotic leafroll MLO (abrikozebladrolziekte)
Peach latent mosaic viroid (perzikzwakmozaïekviroïde
Peach asteroid spot
WALNOOT (Juglans)
Virusvrij:
Cherry leaf roll nepovirus (kerse bladrolvirus)
Annex bij bijlage 4
Naderen voorschriften met betrekking tot controletoetsing en omgevingseisen
voor te certificeren teeltmateriaal grootfruitgewassen
Algemeen
Virustoetsingen en overige voorgeschreven toetsingen op pathogenen dienen te worden uitgevoerd door
een door Naktuinbouw geaccepteerde instelling op een door Naktuinbouw geaccepteerde wijze. Bemonstering van basis- en gecertificeerde moederplanten vindt plaats door of onder toezicht van een keurmeester van Naktuinbouw. Instandhouding en bemonstering van prebasismoederplanten vinden plaats door een
door Naktuinbouw geaccepteerde instelling/bedrijf.
1. virusvrije prebasismoederplanten (artikel 11)
Prebasisplanten dienen telkenmale bij verjonging (instandhoudingsvermeerdering) of tenminste eenmaal
per 20 jaar te worden getoetst op alle virussen, genoemd in bijlage IV.
Voorts dient er tenminste jaarlijks een controletoetsing van alle planten van de relevante soorten plaats
te vinden op met luizen of met stuifmeel overdraagbare virussen (necrotic ringspot ilarvirus (PNRSV),
prune dwarf ilarvirus (PDV), plum pox potyvirus (PPV)).
Voorts dient er tenminste eens per 5 jaar een controletoetsing van de relevante soorten plaats te vinden
op nepovirussen door middel van sapinoculatie op kruidachtige planten.
Virusvrije planten van Prunus dienen geteeld te worden in een kas in een omgeving die in een straal
van tenminste 250 meter vrij gehouden wordt van PNRSV, PDV en PPV. Door de eigenaar van deze moederplanten dient hierop aktief te worden toegezien d.m.v. visuele beoordeling en waar nodig toetsing.
Bij aantreffen dienen de planten verwijderd te worden. Indien dit niet of onvoldoende gebeurt, zal een
intensivering van de controletoetsingen worden voorgeschreven.
Door de eigenaar van de in het certificeringssysteem opgenomen virusvrije prebasismoederplanten dient
jaarlijks inzicht verstrekt te worden in de toetsingsresultaten van deze planten.
2. virusvrije basismoederplanten (artikel 12)
Alle basismoederplanten van de relevante Prunussoorten en rassen dienen tenminste 1 maal per jaar te
worden getoetst op plum pox potyvirus en voor zover het gewassen met bloemen betreft tenminste 1 maal
per jaar op prune dwarf ilarvirus en prunus necrotic ringspot ilarvirus.
Basismoederplanten dienen tenminste 1 maal per 5 jaar door middel van een representatieve steekproef
te worden getoetst op nepovirussen door middel van sapinoculatie van mengmonsters op kruidachtige
planten.
Moederplanten van Prunus dienen geteeld te worden in een kas of op een perceel in een omgeving die in
een straal van tenminste 250 meter vrij gehouden wordt van PNRSV, PDV en PPV. Door de eigenaar van de
basismoederplanten dient hierop aktief te worden toegezien d.m.v. visuele beoordeling en waar nodig
toetsing. Bij aantreffen dienen de planten verwijderd te worden. Indien dit niet of onvoldoende gebeurt,
zal een intensivering van de controletoetsingen worden voorgeschreven.
Moederplanten van Malus, Pyrus, Cydonia, Juglans dienen geteeld te worden op een perceelsgedeelte dat
tenminste 50 meter verwijderd is van een gedeelte waarop niet-virusvrije planten van hetzelfde geslacht
worden geteeld.
Er zijn geen standaard controletoetsingen voorgeschreven.
3. gecertificeerde moederplanten (artikel 13)
Gecertificeerde moederplanten (van relevante Prunussoorten en rassen) dienen tenminste 1 maal per jaar
steekproefgewijs op plum pox potyvirus te worden getoetst en voor zover het gewassen met bloemen betreft 1 maal per jaar op prunus necrotic ringspot ilarvirus en prune dwarf ilarvirus.
Moederplanten van Prunus dienen geteeld te worden in een omgeving die in een straal van tenminste 250
meter vrij gehouden wordt van PNRSV, PDV en PPV. Door de teler van deze moederplanten dient hierop
aktief te worden toegezien d.m.v. visuele beoordeling en waar nodig toetsing. Bij aantreffen dienen de
planten verwijderd te worden. Indien dit niet of onvoldoende gebeurt, zal een intensivering van de controletoetsingen worden voorgeschreven.
4. gecertificeerde planten (artikel 14)
Geen standaard controletoetsingen voorgeschreven.
Bijlage 5
Nadere voorschriften met betrekking tot uitwendige kwaliteitseisen
voor te certificeren teeltmateriaal grootfruitgewassen
1.
ALGEMEEN
1.1.
Het wortelgestel moet voldoende beworteld en vertakt zijn en zodanig gerooid zijn, dat het van
voldoende lengte is.
1.2.
Het wortelgestel en de gehele plant moeten praktisch vrij zijn van mechanische, parasitaire,
chemische en klimatologische beschadigingen.
1.3.
Bij een veredelde plant moet de lengte van het ondergrondse gedeelte van de onderstam ten minste
15 cm bedragen.
1.4.
De ent of oculatie moet recht op de stam staan en daarmee stevig zijn vergroeid. Een te grote k
romming in de stam is niet toegestaan.
1.5.
De plant dient aan een vakkundige snoei te zijn onderworpen.
1.6.
De vroegste rooidatum voor gecertificeerd teeltmateriaal van fruitgewassen is 21 september.
Jaarlijks kan door de direktie van Naktuinbouw tot vervroeging/verlating van deze datum worden
besloten. Een beslissing daartoe wordt in de laatste week augustus of in de eerste week september
genomen en via de vakpers en/of via een schrijven aan aangeslotenen bekend gemaakt.
2.
EISEN AAN EENJARIG VRUCHTGOED, LAAG VEREDELD
2.1.
Een laag veredelde plant wordt als éénjarig beschouwd indien het meerjarige
stamgedeelte, inclusief de onderstam, gemeten vanaf de begane grond een lengte heeft van
maximaal 40 cm.
2.2.
De veredelingsplaats moet zich steeds bevinden op ten minste 15 cm hoogte. In afwijking hier
van geldt voor peer en voor alle veredelingen op zaailingonderstammen een minimum verede
lingshoogte van 10 cm boven de grond.
2.3.
De plant gemeten vanaf de grond moet een lengte hebben van ten minste 75 cm.
2.4.
De diameter van de plant gemeten op 10 cm boven de basis van de éénjarige scheut c.q. boven
de ent moet ten minste 8 mm bedragen.
3.
EISEN AAN EENJARIG VRUCHTGOED, HOOG VEREDELD;
EENJARIG VRUCHTGOED, VEREDELD OP TUSSENSTAM; MEERJARIG VRUCHTGOED
3.1.
De diameter van de stam, gemeten op 10 cm boven de onderste veredelingsplaats, moet ten minste
10 mm bedragen. Bij een hoogveredelde boom zonder tussenstam wordt de diameter gemeten op 25
cm. boven de grond.
3.2.
Er moet een goede verhouding bestaan tussen de dikte van de stam en de zwaarte van de kroon.
3.3.
De lengte van de tussenstam dient zodanig te zijn, dat steeds twee duidelijk te onderscheiden veredelingsplaatsen waarneembaar zijn.
4.
EISEN AAN ONDERSTAMMEN
4.1.
Er dient aan alle planten tenminste een geringe beworteling aanwezig te zijn.
4.2.
Het wortelgestel en de plant moeten praktisch vrij zijn van mechanische, parasitaire, chemische en
klimatologische beschadigingen.
4.3.
De plant moet inclusief het wortelgestel een lengte hebben van ten minste 40 cm.
4.4.
Eénjarige planten, gekweekt uit kortstek, dienen een scheutlengte van ten minste 30 cm te hebben.
4.5.
Stapelgoed van afleggers dient een scheutlengte van tenminste 15 cm te hebben.
4.6.
De stam moet voldoende recht zijn.
4.7.
De diameter van de plant moet ten minste 3 mm bedragen, indien het betreft een éénjarige aflegger
gemeten direct boven de wortelhals en indien het betreft een plant, gekweekt uit kortstek, gemeten
direct aan de basis van het éénjarige hout.
5.
EISEN AAN PLANTMATERIAAL BESTEMD VOOR VERHANDELING IN PAKKETTEN
5.1.
De kwaliteitsvoorschriften in deze bijlage voor gecertificeerd teeltmateriaal zijn onverminderd van
toepassing op gecertificeerd teeltmateriaal van fruitgewassen bestemd voor verhandeling in pakketten.
6.
MEERJARIG VRUCHTGOED VAN HALF- EN HOOGSTAM
6.1.
Ter bepaling van de status hoogstam of halfstam worden de definities van half- en hoogstam uit
de Handelsvoorwaarden Boomkwekerij Nederland aangehouden.
6.2.
Omtrek van de stam.
De omtrek van de stam gemeten op 100 cm vanaf de grond moet voldoen aan de volgende
minimumeisen:
a.bij halfstam:
I.
indien het betreft een plant met een éénjarige kroon: 6 cm;
II.
indien het betreft een plant met een meerjarige kroon: 7 cm
b.bij hoogstam:
I.
indien het betreft een plant met een éénjarige kroon: 7 cm;
II.
indien het betreft een plant met een meerjarige kroon: 8 cm
6.3.
Er moet een goede verhouding bestaan tussen de dikte van de stam en de grootte van de kroon.
6.4.
De ent of oculatie moet recht op de stam staan en daarmede stevig zijn vergroeid.
6.5.
De kroon.
De plant moet voldoende vertakt zijn en een koptak met tenminste 3 zijtakken hebben.
7.
DE ALS LEIVORM OPGEKWEEKTE PLANT
7.1.
Het geraamte moet met inachtneming van ras en leeftijd normaal gevormd en ontwikkeld zijn.
Bijlage 6
Certificeringsdocumenten die behoren
bij de certificering van grootfruitgewassen
Vervolg bijlage 6
Modellen waarmerkstroken
Waarmerkstrookje oranje, voor gecertificeerd virusvrij materiaal
Waarmerkstrookje wit, voor gecertificeerd materiaal
Waarmerkstrookje oranje, voor gecertificeerd virusvrij materiaal
Waarmerkstrookje oranje, voor gecertificeerd virusvrij materiaal onderstammen
Vervolg bijlage 6
Modellen waarmerkstroken
Waarmerkstrookje oranje, voor gecertificeerd virusvrij ent-/stek-/oculatiehout
Waarmerkstrookje wit, voor gecertificeerd ent-/stek-/oculatiehout
Waarmerkstrookje oranje, voor onderstam met slapend oog
Download