7-10-2013 Door: prof. mr. Brandsma. Karel V (1500 – 1558) (de kleinzoon van Maximiliaan, Habsburgse keizer die het Reichskammergericht had op gericht) was onder andere Koning van Spanje en heer van Nederland. Landheer van de Nederlanden hield in dat hij de titels van de vorsten van de gebieden in Nederland droeg (bijvoorbeeld: Hertog van Brabant en Limburg, Graaf van Holland enz enz) hij zwoer hiervoor een eed van trouw aan elk gebied binnen de Nederlanden. Deze eed hield in dat hij trouw zou blijven aan het gebied en zijn gewoonten (er was sprake van een personele unie: deze gebieden werden bij hem ondergebracht doormiddel van overerving). Al deze gebieden hadden hun eigen recht en rechters. Om eenheid van recht te creëren vaardigde Karel V in 1531 dan ook een homologatiebevel uit voor de Nederlanden. Hij gaf opdracht om het gewoonterecht te codificeren en op te sturen naar zijn regeringscentrum in Brussel. Het project faalde. Vaak werd er nog wel een optekening gemaakt daar zagen de bestuurders van de provinciën wel heil in. Maar het opsturen gebeurde niet, omdat men te gehecht was aan de eigen autonomie. Ook waren de provinciën het er niet mee eens dat Karel V gebruik maakte van ambtenaren die hij inhuurde op basis van hun vaardigheden, hierdoor raakte de adel haar overerfbare baantjes kwijt. In 1555 doet Karel V afstand van zijn titels. Filips II wordt nu Landheer van de Nederlanden. Hij maakte wederom een rondreis om de eed van trouw te zweren, hij schopt het alleen niet meer tot keizer: Ferdinand (broer Karel V) krijgt deze titel. Filips zit voornamelijk in Spanje (hij is daar ook koning). Naar Nederland stuurt hij stadsheren uit die in zijn naam Nederland moeten besturen. Willem van Oranje begint op 23 mei 1568 de opstand tegen de Spanjaarden met de Slag bij Heiligerlee. Graaf Adolf (broer Willem van Oranje) liet hierbij het leven. Dit mondde uiteindelijk uit in de tachtigjarige oorlog (deze duurde tot 1648). Op 23 januari 1579 tekenden de 7 Nederlanden (provincies) de Unie van Utrecht (voorloper van de grondwet van de Nederlanden). Ze verklaren hierin dat ze vanaf dat moment enkel gezamenlijk verdragen aangaan met buitenlandse mogendheden (Buitenlandse zaken) en dat ze een gezamenlijk leger hebben (defensie) om zich eventueel te kunnen verdedigen de rest van de bevoegdheden van de individuele staten blijven verdeeld. Drenthe tekende niet, maar mocht wel toetreden later maar had geen vertegenwoordigers in de Staten Generaal. Formeel stonden de Nederlanden nog steeds onder Phillips II, in 1581 werd het Plakkaat van Verlatinghe getekend waarin ze de titels van Filips vervallen verklaren en ze hem dus “verlaten”. Dit leidde effectief tot de republiek der verenigde Nederlanden, dit werd allen pas erkend door andere mogendheden in 1648. Pas vanaf dat moment was het een “eigen staat”. Kort samengevat: de soevereiniteit van de gewesten bleef bij de staten vergadering van elk gewest afzonderlijk. Alleen defensie en buitenlandse zaken vielen onder de Staten-Generaal (vergadering van afgevaardigden van de afzonderlijke provincie). De leer van de volkssoevereiniteit in deze tijd was dat de wetgeving tot stand kwam in de volksvergadering. Deze soevereiniteit kan het volk afgeven aan de keizer (dit was zo in het Heilige Roomse Rijk). In elk gewest berustte de soevereiniteit bij de Staten Vergadering van dat gewest. Er was toendertijd ook geen eenheid van recht want er was sprake van een Statenbond: in principe waren alle provincies zelfstandig op een paar gemeenschappelijke taken na. Dit is nog een klein beetje zo: Caribische deel (Aruba, Curaçao, Bonaire en St. Maarten). Stemmen in de Staten-Generaal. Om een besluit er door te krijgen in de Staten Generaal (de vergadering van de afgevaardigden van de gewesten) moest er unaniem gestemd worden op een besluit. Dit is natuurlijk al heel moeilijk maar het was nog erger, er moest namelijk via last en ruggespraak gestemd worden door de afgevaardigden. Vertegenwoordiger van de provincie moest op opdracht van zijn provincie op een bepaalde manier stemmen in de Staten Generaal. (Last) Als er geen sprake was van unanimiteit in de Staten Generaal moest er ruggespraak plaatsvinden. Een afgevaardigde moest terug naar zijn eigen provincie om opnieuw te overleggen over een nieuwe stem (nieuwe last) in de Staten Generaal. Dagelijks bestuur. Werd geregeld door de Raad van State, deze was al opgericht in de tijd van de landsheren. Het bestuur van de verenigde provinciën strekte zich uit over alle 8 (incl. Drenthe) provinciën plus de Generaliteitslanden (landen die veroverd waren en uit Spaanse handen gehaald). Stadhouder. Was een ambtenaar die in dienst was van de nieuwe soeverein (de 8 soevereinen, konden in principe allemaal een stadhouder benoemen, gebeurde wel eens). Deze had als taak: opperbevelhebber van het leger en opperjachtmeester. Stadhouders werden benoemd, als een stadhouder overleed was er de vrijheid om geen nieuwe te benoemen (in de afzonderlijke staten). In Holland waren er twee keer stadhouderloze tijdperken: van 1650 tot 1672 geen stadhouder in Holland. Daarna kwam er weer oorlog (in het noorden) dus stelden ze Willem III aan als stadhouder (hij was tevens Koning van Engeland). Van 1702 tot 1747 was er een stadhouderloos tijdperk, want men vond Willem III zo arrogant dat men dacht wel zonder hem te kunnen. Voor het eerst genoemd als apart land. In 1648 werd de vrede van Münster en de Westfaalse vrede (in Osnabrück) getekend. In Münster werd de vrede van de Spaanse oorlog getekend. Het vredesdocument in Osnabrück gaat vooral over godsdienstoorlogen. In deze documenten wordt Nederland voor het eerst formeel buiten het Heilig Roomse Rijk geplaatst. Stadhouderschap erfelijk. Willem IV (stadhouder: 1747-1751) was al stadhouder in Friesland, in Holland erkende men hem in 1747 ook als stadhouder. Hij wilde echter alleen aantreden als het stadhouderschap erfelijk zou worden. Aangezien de Hollandse Nassau geen nakomelingen had en er geen kandidaat was, gingen ze akkoord. Deze stadhouder wordt voornamelijk erkend door de democraten en zij verwachtten van hem dat zij meer bevoegdheden zouden krijgen. De democraten waren de gegoede burgerij die vaak niet echt aan het woord waren in de staten vergaderingen. De staten vergadering in de provincies waren namelijk geen gekozen lui, maar vaak regentenfamilies. Willem IV gaf ze echter absoluut niet meer bevoegdheden. Maar ook die regenten hadden kritiek op stadhouder: hij gedroeg zich veel te veel als vorst en had te veel macht. De regenten wilden hun macht terug en de democraten wilden ook macht: ze gingen een monsterverbond aan. Samen noemden ze zich patriotten: degene die voor het vaderland opkomen: ze zetten zich af tegen de stadhouder en de prinsgezinde mensen (dit waren voornamelijk de gewone mensen). In 1787 kwamen de patriotten in opstand met hun verlichte ideeën, maar werden het land uitgejaagd door Willem V (die zelf vorst was van 1766 tot 1795, zijn voogd was het eerst van 1751 tot 1766 omdat hij minderjarig was). 08-10-2013. Wat de opstand aanwakkerde was het pamflet van Joan Derk van der Cappellen tot den Pol uit 1781, deze was getiteld: “Aan het volk van Nederland”. Dit was een oproep aan het volk om in opstand te komen tegen de stadhouder (prins). Dit wordt ook wel de “wekker van het Nederlandse volk” genoemd. De Heer Brandsma merkte op dat het wel een klein wekkertje was.. Aanleiding voor dit pamflet was dat het oorlog voeren met Engeland niet lekker ging. Boten durfden Nederlandse havens niet uit en kooplieden vonden het vervelend dat de marine deze niet meer kon beschermen. Dit kon natuurlijk de opperbevelhebber van het leger verweten worden: de stadhouder! Toen de patriotten (regenten + democraten) in 1787 dan ook in opstand kwamen tegen Willem V, vluchtte hij met zijn vrouw Wilhelmina van Pruissen naar Gelderland. Wilhelmina vond hem laf en wilde dat ze teruggingen. Toen hi j dat niet wilde ging ze zelf in de koets terug bij Goejanverwellesluis. Hierdoor werd ze ontdekt en gearresteerd. Haar broer (de Koning van Pruisen) schiet hierop Willem V en Wilhelmina te hulp en verjaagt de patriotten naar Frankrijk. Daarmee is de “Nederlandse Revolutie” een feit. Patriotten dachten dat ze met hulp van de Fransen wel weer terug konden komen. En op 15 januari 1795 kwamen de Franse troepen de Lek over. Het doorsteken van de dijken waardoor een waterlinie ontstond om binnendringers buiten te houden functioneerde niet, want het vroor dat het kraakte. Op 18 januari 1796 Willem V vluchtte in Scheveningen per Visserspink weg uit Nederland. De Bataafse Republiek wordt afgekondigd. Het zou nu een echte republiek worden. Compleet met parlement, en geen “vorst-achtig” ambt. De discussie tussen een eenheidsstaat worden (unitaristen) en een voortborduursel op de staatsbond creëren komt opzetten. Daendels pleegt uiteindelijk maar een staatsgreep (hij was toch generaal) en hij kondigde meteen de eenheidsstaat af. Volgens de Grondwet van deze staat was de Bataafse Republiek “een en ondeelbaar”. Ze gingen nieuwe departementen vormen door riviergrenzen aan te houden. Er was nu eenheid van staat die opgedeeld was (om het bestuurbaar te houden) in stukjes die niet deden herinneren aan de oude gewesten. De vraag naar rechtseenheid komt opzetten nu er staatseenheid is. In 1798 is een commissie met 12 leden o.l.v. Hendrik Constantijn Cras (hoogleraar Natuurrecht, Amsterdams Atheneum) in het leven geroepen. Op basis van het oude recht moest er een wetboek gemaakt worden. Deze 12 leden waren afgevaardigden van oude provincies (ook de veroverde). Achtergrond van de Commissie Cras. Er was echter niet een soort recht per provincie, maar per streek was er verschillend recht. In Groningen waren er al 5 verschillende soorten recht, deze waren vaak allemaal opgetekend (het Stadboek van de Stad Groningen was echter niet inzichtelijk voor burgers). Dus het was nogal moeilijk om te bepalen wat nu het recht was van een provincie. Verder was er ook sprake van terugvallen op het Romeins recht en hadden provincies eigen wetgevende bevoegdheden (plakkaten en ordonnanties). Kort gezegd: in elke provincie was er provinciaal recht, gewoonterecht per streek en Romeins Recht. Hugo de Groot (1583 – 1645) werd veroordeeld door Maurits omdat hij remonstrant was (hij was van mening dat mensen vrije wil bezaten) en levenslang opgesloten. In het gevang (Slot Loevestein) schreef hij in het Nederlands een boek “Inleiding in het Recht van Holland”. Deze verspreidde zich (vooral na vertaling in het Latijn) over de hele wereld (“ons” recht verwierf hiermee bekendheid over de hele wereld). Ook door de Verenigde Oost Indisch Compagnie en de West Indische Compagnie. Hun hoofdvestigingen lagen in Holland, maar ze namen het Rooms Hollands Recht mee o.a. naar Zuid Afrika (nog steeds geldig) en Sri Lanka. Er waren dus verschillende mengseltjes van het recht: ook Rooms Fries Recht etc. Aan de 5 universiteiten van Nederland (Leiden, Groningen, Franeker, Harderwijk en Utrecht) kon je rechten studeren: het Corpus Iuris van Justinianus werd van A tot Z geleerd. Er werden wel pogingen gedaan om het plaatselijk recht te doceren, maar dit werd sterk ontmoedigd: universiteiten zorgden ervoor dat alleen Romeins Recht werd gedoceerd. Stap naar praktijk werd gemaakt d.m.v. praktijkgidsjes die waren gespitst op plaatselijk recht, maar ook hier vind je dus geen uniformiteit van recht terug. Tot slot kreeg men in die tijd ook kritiek op het Corpus Iuris: het was geschreven in een vreemde taal en veel te interpretabel. De natuurrechtbeoefenaren wilden deze gaan vervangen door codificaties die heel systematisch waren. Maar er was toen ook veel kritiek op het natuurrecht: “geen twee geleerden zijn er over eens, bij het Romeins recht heb je ten minste nog een klein beetje houvast.” Terug naar de Commissie Cras. Begin 1800 was er een inleidende titel. De hoogste rechters van het nieuwe hoge gerecht, maakten er gehakt van: het is veel meer een leerboek dan een wetboek. Het bevatte veel omschrijvingen van wat bijvoorbeeld recht en rechtvaardigheid was. In 1804 is het terzijde geschoven. Joannes van der Linden was een advocaat die veel boeken had geschreven en vertaald. Hij wilde een wetboek maken naar voorbeeld van de Franse Code Civil: enkel vuistregels en niet een gigantisch wetboek dat materiële volledigheid nastreefde zoals het Allgemeines Landrecht der Pruisische staten. Ergens in 1807/1808 is zijn wetboek klaar: alleen niet ingevoerd, want de republiek werd afgeschaft. Het werd een Koningrijk van 1806 tot 1810 van Lodewijk Napoleon. Napoleon in Frankrijk wilde erop toezien dat de Franse Belangen werden gehandhaafd, dus nu is Nederland een constitutionele monarchie: de vorst moet krachtens de grondwet regeren. Koning Lodewijk Napoleon vond echter dat het Franse wetboek (Code Civil) hier niet kon worden ingevoerd, in 1809 werd dan ook ‘het Wetboek Napoleon ingericht voor het Koningrijk Holland’ ingevoerd. Dit was gestoeld op de Code Civil, maar toch wezenlijk anders. Helaas faalde het wetboek, want de rechterlijke macht was nog niet aangepakt en de oude gerechthoven bij de provinciën bleven stoïcijns eigen recht toepassen. Grote broer Napoleon (Keizer van Frankrijk) is niet blij met Koning Lodewijk Napoleon, deze vlucht naar buitenland in 1810. Napoleon lijft dan Nederland maar in als Provincie en in 1811 werd het Code Napoleon in gevoerd. De rechterlijke organisatie ging ook op de schop en het Franse wetboek bleef een tijdje aan. Zelfs nadat Napoleon bij Leipzig in 1813 wordt verslagen blijft het wetboek aan. Willem I (van oranje) word in 1813 soeverein vorst en in 1815 koning. Bij het congres van Wener wordt Nederland samengevoegd met België en Luxemburg om een buffer te vormen tussen Pruisen en Engeland. Willem I wil graag een nationaal wetboek, maar weet niet zo goed waarop deze gebaseerd moet worden. Joan Melchior Kemper maakte hiervoor het eerste ontwerp. Er werd geoordeeld dat het veel te noord Nederlands was, België vond eigenlijk de code napoleon wel prima (kreeg dat al in 1804 i.p.v. 1811). Tweede kamer ging verder met het ontwerp, België had daarin een grote stem. 1830 ontwerp klaar: er was veel Franse invloed er werden kleine wijzigingen voor de Nederlanders gedaan. O.a. de Wet algemene bepalingen stamt uit 1829. Toch was de invoering mislukt. De zuidelijke Nederlanden kwamen in opstand. België gaat zich proberen af te scheiden en dit lukt ook, pas in 1839 erkende Koning Willem I deze Nederlaag. Nederland wilde eigenlijk niet verder met het ontwerp van 1830, want het had teveel Belgische invloed. Maar in 1838, na cosmetische wijzigingen, werd dit het boek wat we nu kennen als het Burgerlijk Wetboek oud. De opdracht voor een nieuw Burgerlijk Wetboek werd gegeven, omdat het oude wetboek verouderd was en er nog fouten in stonden. De opdracht werd gegeven aan Eduard Meijers. Na verschillende andere commissies en vele wijzigingen is het in 1992 ingevoerd.