Thema: Orthodontie De Pauw e.a.: Uitneembare apparatuur Is uitneembare apparatuur verleden tijd? Uitneembare apparatuur heeft een aantal beperkingen vergeleken met vaste apparatuur. Toch kan het uitneembare apparaat in elke fase van de gebitsontwikkeling en de gelaatsgroei een rol blijven spelen al dan niet in combinatie met andere apparatuur. Achtereenvolgens wordt een aantal klinische toepassingen van het uitneembare apparaat besproken in de eerste en tweede wisselfase alsook in het blijvende gebit. Het gebruik van functionele apparatuur en uitneembare retentieapparatuur komt eveneens aan bod. PAUW G DE, DERWEDUWEN K, DERMAUT L. Is uitneembare apparatuur verleden tijd? Ned Tijdschr Tandheelkd 2000; 107: 151-154. G. de Pauw K. Derweduwen L. Dermaut Samenvatting Trefwoorden: • Orthodontie • Uitneembare apparatuur • Functionele apparatuur Uit de Dienst Orthodontie van de Universiteit van Gent in België. Inleiding Eerste wisselfase en intertransitionele periode Wanneer men bij een patiënt een malocclusie constateert, dient deze eerst grondig geanalyseerd te worden. Nadat er vervolgens een behandelingsplan is opgesteld, waarbij is vastgesteld welke tandverplaatsingen nodig zijn, moet beslist worden welke apparatuur hiervoor het meest geschikt is: vaste of uitneembare apparatuur. In biomechanisch opzicht biedt vaste apparatuur haast onbeperkte mogelijkheden voor het verplaatsen van gebitselementen. Met een uitneembaar apparaat daarentegen is bijvoorbeeld geen ‘bodily tooth movement’ mogelijk. Bij gebruik van een uitneembaar apparaat wordt de kracht vooral ter hoogte van de kroon aangebracht (‘single point force’). Zo’n kracht gaat dus niet door het weerstandscentrum van het gebitselement en veroorzaakt daarom voornamelijk een kipping van het gebitselement. Met behulp van een labiale boog en een protrusieveer kan toch een zuivere rotatie van het gebitselement worden verkregen (afb. 1). Een translatie van een gebitselement is zonder extra hulpmiddelen niet te realiseren. Dat toch dikwijls aan uitneembare apparatuur de voorkeur wordt gegeven, heeft een aantal goede redenen (Boersma, 1982): 1. De gebitsreiniging is bij uitneembare apparatuur eenvoudiger dan bij vastzittende, wat een voordeel kan zijn bij jonge kinderen die moeite hebben met tandenpoetsen. 2. Bij plaatapparatuur hebben de gebitselementen die niet in de plaat vastzitten, een zekere vrijheid om vanzelf een betere positie te gaan innemen zonder onderhevig te zijn aan reactiekrachten. 3. Ten slotte zijn er genoeg patiënten die zonder vaste apparatuur behandeld kunnen worden, hetgeen de behandelingskosten beperkt. In deze bijdrage wordt een aantal klinische toepassingen van het uitneembaar apparaat besproken in de eerste en de tweede wisselfase alsook in het blijvende gebit. Hoewel in het verloop van een behandeling het uitneembaar apparaat een rol kan spelen, dient nu reeds opgemerkt te worden dat slechts zelden een ideaal eindresultaat verkregen kan worden met uitsluitend uitneembare apparatuur. Vanwege het beperkt aantal blijvende gebitselementen enerzijds en de soms zeer jonge leeftijd van de patiënt anderzijds is vaste apparatuur in de eerste wisselfase en de intertransitionele periode minder aangewezen. Uitneembare apparatuur wordt dan vooral voor interceptieve doeleinden gebruikt om de verdere gebitsontwikkeling gunstiger te laten verlopen. De correctie van een unilaterale kruisbeet door middel van een expansieplaat is hiervan een voorbeeld. Een expansieplaat met een schroef is exact te activeren maar geeft bij het opendraaien een vrij grote initiële kracht, die echter snel verdwijnt. Bij een expansieplaat met een veer, zoals een Coffin- of Crefcoeurveer, heeft men een langere krachtwerking na activatie. In tegenstelling tot een plaat met een schroef is een selectieve expansie van de tandboog mogelijk. Bij het vroegtijdig diagnosticeren van een laterale dwangbeet wordt nog wel eens expansieapparatuur met een beetverhoging in de zijdelingse delen gebruikt. Door de beetverhoging wordt de occlusie vrij gemaakt (afb. 2). Aan de kruisbeetzijde wordt de expansie van de boventandboog mogelijk gemaakt door het wegslijpen van de indentaties van de ondermolaren. Aan de andere zijde blijven de gebitselementen in de kunsthars verankerd in hun juiste transversale occlusie. Bij een protrale dwangbeet over één snijtand Datum van acceptatie: Ned Tandheelkd Tijdschr 107 (2000) april 1 januari 2000. Adres: G. de Pauw Universitair Ziekenhuis Gent De Pintelaan 185 B-9000 Gent België Afb. 1. Een zuiver rotatiekoppel kan verkregen worden met behulp van een labiale boog en een protrusieveer. De grootte van het rotatiemoment (M) is gelijk aan M = F x d waarbij F de grootte is van één kracht en d de afstand tussen beide krachten. F1 = F2. M = F1 x d. 151 De Pauw e.a.: Uitneembare apparatuur Afb. 2. Een beetverhoging in de zijdelingse delen maakt de occlusie vrij. Aan de kruisbeetzijde wordt expansie van de boventandboog toegelaten. Aan de andere zijde blijven de gebitselementen in de kunsthars verankerd. bestaat er een verhoogd traumarisico voor deze geblokkeerde snijtand en kan plaatapparatuur gebruikt worden met een protrusieveer om de omgekeerde overbeet op te heffen. De verticale overbeet moet na behandeling voldoende groot zijn om stabiliteit van de correctie te garanderen. In de bijdrage van Dibbets in dit themanummer wordt de vroege orthodontische behandeling verder belicht. De tweede wisselfase Tijdens de tweede wisselfase kan een geïsoleerd probleem gecorrigeerd worden met een uitneembaar apparaat. Wanneer tweede melkmolaren voortijdig verloren zijn gegaan, vinden eventuele verplaatsingen van buurelementen hoofdzakelijk plaats in de eerste zes maanden na het verlies. Men zou dan een space maintainer kunnen plaatsen om opschuivingen te voorkomen, maar vaak ziet men patiëntjes met dit probleem pas terug als de eerste blijvende molaren al naar mesiaal gekipt zijn. Een uitneembaar apparaat met een lusveer mesiaal van de eerste molaar met een occlusale steun in sagittale richting kan hier soelaas brengen (afb. 3a). Een Crefcoeurveer kan hier eveneens gebruikt worden. De zaagsnede wordt dan zodanig aangebracht dat het gedeelte van de plaat dat de gekipte eerste molaar omvat, in sagittale richting geactiveerd kan worden (afb. 3b). Hetzelfde plaatje kan nadien als space maintainer gedragen worden. Functionele (orthopedische) apparatuur wordt ook veelvuldig bij Klasse II-malocclusies in de tweede wisselfase toegepast, hoewel het orthopedisch effect op lange termijn twijfelachtig is. In een recent literatuuroverzicht zijn alle publicaties betreffende dit orthopedisch effect, doorgelicht (Aelbers en Dermaut, 1996; Dermaut en Aelbers, 1996). Hieruit bleek dat sommige auteurs een significant groei-effect konden aantonen. Maar wanneer rekening wordt gehouden met de normale groei en met meetfouten (bijv. traceen superpositiefouten) dan blijkt het reële klinische groei-effect, zeker op de lange termijn, klein en zelfs verwaarloosbaar. De groeibeïnvloeding bij Klasse IIImalocclusies door middel van een facial mask, reversed headgear of kinkap werd reeds langer in twijfel getrokken. Het orthopedisch effect op de lange termijn is eerder klein en de therapie veroorzaakt zelfs ongunstige veranderingen zoals het verticaal opendraaien van de onderkaak met een toename van de onderste gelaatshoogte tot gevolg. De dentoalveolaire veranderingen na activatortherapie zijn daarentegen wel aantoonbaar. De juiste indicatiestelling, een realistische doelstelling en een aan de patiënt aangepast ontwerp, zijn bij de constructie van een activator belangrijk. Zo kan inversie van het bovenfront beperkt worden door het bovenfront te verblokken in de kunsthars (Van Beek-activator) of door gebruik te maken van actieve torque spurs (Teuscher-activator)(Van Beek, 1981; Van Beek, 1985; Stöckli en Teuscher, 1985). Met een gecontroleerde activatie van de spurs kan torque van het bovenfront bewerkstelligd worden (afb. 4) (Aelbers en Dermaut, 1998). Het gebruik van functionele apparatuur bij een Klasse II-malocclusie moet vaak voorafgegaan worden door het in de rij brengen van het front. Dit kan met een uitneembaar of vast apparaat. Asymmetrische disto-occlusies (Klasse II/1-subdivisie) kunnen minder goed gecorrigeerd worden met functionele apparatuur. Het blijvende gebit Extrusie van een gebitselement in de bovenkaak kan snel en eenvoudig verwezenlijkt worden met een uitneembare plaat. De extrusie-arm van de plaat kan een buccale veer of een gemodificeerde labiale boog zijn (afb. 5). De verticale reactiekrachten worden voor- Afb. 3. Twee plaatontwerpen om een naar mesiaal gekipte molaar terug te kippen: a) met een lusveer; b) met een Crefcoeurveer. 152 Ned Tandheelkd Tijdschr 107 (2000) april Thema: Orthodontie namelijk opgevangen door de nauw aansluitende kunstharsplaat op het palatum, eventueel aangevuld met een dentale afsteuning door middel van occlusale steunen. Het aangrijpingspunt op het te extruderen element kan bestaan uit een radix-anker of een draaddeel verankerd in het wortelkanaal. Dit radix-anker mag de occlusie en de extrusie niet hinderen. De extrusie van het element vindt plaats in de normale eruptierichting en kan zeer snel gebeuren. Veelal is een incisie rondom het element vereist en een voldoende lange retentieperiode (6 maanden) voor met het prothetisch herstel kan worden begonnen. De extrusie van een palatinaal geïmpacteerde hoektand kan eveneens op deze wijze gebeuren. Nadat een slotje of button is geplakt op de hoektand kan met een geleidingsplaatje de richting van de elastische tractie gemakkelijk gestuurd worden. Na het vrijleggen van de hoektand mag spontane doorbraak enkele weken afgewacht worden. Vaak erupteert de hoektand dan alsnog en is het eenvoudiger de juiste tractierichting aan te brengen. Er dient opgemerkt te worden dat het slechts zelden lukt het element uitsluitend met een uitneembaar apparaat op zijn juiste plaats in de tandboog te krijgen. Intrusie van meerdere gebitselementen is met een uitneembare plaat moeilijk te bereiken. Door de verticale reactiekrachten zal de plaat gemakkelijker los komen. Een groot aantal knopankers kan hier de oplossing brengen. Ook kan met elk type headgear-activator waarbij het bovenfront occlusaal bedekt is met kunsthars, al dan niet in combinatie met torque spurs, het bovenfront geïntrudeerd worden (Dermaut et al, 1992). Een voorbeeld van de voor-achterwaartse palatumverankering is een ACCO-plaat (afb. 6a). De activatie van de veer mesiaal van de eerste molaar geeft een distale tipping (clockwise rotation) van de kroon. De headgear creëert het noodzakelijke counterclockwise koppel om een bodily movement naar distaal van de eerste molaar te verkrijgen (afb. 6b). De buitenbeugel wordt intermitterend gedragen, de plaat daarentegen continu. Het sagittaal vrijslijpen van de tweede premolaren laat een spontane distale verplaatsing van deze elementen toe door het oprekken van de supragingivale vezels. De eerste premolaren zullen niet naar distaal gaan omdat de retentie van de plaat verzorgd wordt door een Adams-klammer op deze premolaar (De Pauw en Dermaut, 1992). Later is vaste apparatuur nodig om de verkregen ruimte te benutten en een goede occlusie te bereiken. De ACCO-plaat fungeert ook als opbeetplaat en laat extrusie van de ondermolaren toe voor een correctie van de dentale diepe beet. Een uitneembare plaat met headgear-ankers kan in moeilijke Klasse II/2-malocclusies bijdragen tot het bereiken van een goede verticale overbeet. Vaak volstaat de plaatdikte om de occlusie in de zijdelingse delen vrij te maken. a b c Afb. 4. Het effect van torque spurs op het bovenfront. a. voor behandeling; b. na behandeling; c. superpositie op de maxilla. middel van een geplakte linguale draad. De meest gebruikte argumenten hiervoor zijn enerzijds het voorkomen van elke vorm van recidief en als zodanig ook klachten van de patiënt en anderzijds het comfort voor de patiënt. Toch lijkt deze handelwijze meer op een vorm van struisvogelpolitiek. Goed afbehandelen, dat wil zeggen in een perfecte interdigitatie en met een goede boven- en onderfrontinclinatie, blijft een vereiste. De normale fysiologische veranderingen in het gebit spelen echter ook een rol (Kuijpers-Jagtman et al, 2000). Als retentieapparaat kan het uitneembaar apparaat nog steeds zijn dienst bewijzen. Een beter ‘settelen’ van de gebitselementen, een gemakkelijkere mondhygiëne en minder breuken zijn enkele voordelen boven het gebruik van een vaste retainer. Bij patiënten met een Afb. 5. Extrusie-arm van een uitneembare plaat voor extrusie van de 12. Retentie Heden ten dage worden na de actieve orthodontische behandeling de zes frontelementen vaak verblokt door Ned Tandheelkd Tijdschr 107 (2000) april 153 De Pauw e.a.: Uitneembare apparatuur Bijschriften volgen a open-beetmalocclusie of bij schisispatiënten zal noch een geplakte linguale draad noch een essix retainer in het front de transversale tandstandcorrecties in de zijdelingse delen kunnen behouden. Alleen een uitneembare plaat biedt hier voldoende transversale afsteuning. De constructie van een retentieplaat moet zo eenvoudig mogelijk zijn. Een Van der Linden-retainer bijvoorbeeld vindt alleen verticale retentie door middel van een 3/4 anker op de tweede molaar en laat hierbij in de zijdelingse delen een goede interdigatie toe. Een essix retainer in onder- en bovenfront lijkt misschien comfortabeler voor de patiënt, maar blijkt minder slijtvast dan een klassieke uitneembare plaat. Conclusie In de verschillende stadia van de gebitsontwikkeling en/of gedurende de groei kan het uitneembaar apparaat nog steeds een belangrijke plaats innemen. De eenvoudig gebitsreiniging, de reactiekrachten die opgevangen kunnen worden door het palatum en de lagere kostprijs van plaatapparatuur zijn enkele goed redenen. Ook in combinatie met vaste apparatuur kan een uitneembaar apparaat de behandeling efficiënter en sneller laten verlopen. Summary Key words: • Orthodontics • Removable appliance • Functional appliance 154 b Literatuur • AELBERS CMF, DERMAUT LR. Orthopedics in orthodontics: fiction or reality? A review of the literature. Part I. Am J Orthod 1996; 110(5): 513-515. • AELBERS CMF, DERMAUT LR. Incisor torque by means of a modified Teuscher activator. Three case reports. J Orofac Orthop/Fortschr Kieferorthop 1998; 59(3): 171-177. • BEEK H VAN. Overjet correction by a combined headgear and activator. Eur J Orthod 1981; 4(4): 279-290. • BEEK H VAN. Vertical control in headgear-activator treatment. Studieweek Nederlandse Vereniging voor Orthodontische Studie, 1985 (proceedings). Noordwijkerhout: Nederlandse Vereniging voor Orthodontische Studie, 1985. • BOERSMA H. Eenvoudige orthodontische therapie. Alphen aan den Rijn: Stafleu & Tholen b.v., 1982. • DERMAUT LR, AELBERS CMF. Orthopedics in orthodontics: fiction or reality? A review of the literature. Part II. Am J Orthod 1996; 110(6): 667-671. • DERMAUT L, EYNDE F VAN DEN, PAUW G DE. Skeletal and dento-alveolar changes as a result of headgear activator therapy related to different initial growth patterns. Eur J Orthod 1992; 14: 140-146. • DIBBETS JMH. Vroege orthodontische behandeling, een diagnostische uitdaging. Ned Tijdschr Tandheelkd 2000; 107: 145-150. • KUIJPERS-JAGTMAN AM, AL YAMI EA, HOF MA VAN ‘T. Hoe stabiel is het resultaat van een orthodontische behandeling?. Ned Tijdschr Tandheelkd 2000; 107: 178-181. • PAUW G DE, DERMAUT L. Extra-orale apparatuur. In: Kwast W van der, Carels C, Carlée A, et al, red. Het Tandheelkundig Jaar 1992. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1992. • STÖCKLI P, TEUSCHER U. Combined activator headgear orthopedics. In:. Graber T, Swain B, red. Orthodontics, current principles and techniques. St.Louis: C.V. Mosby Company, 1985 Are removable appliances obsolete? Removable orthodontic appliances have some limitations compared to fixed appliances. However, a removable appliance can be used during each period of craniofacial growth and dental development. A number of clinical applications for the removable appliance during the mixed and permanent dentition is explained. The use of functional orthopedic appliances and removable retention appliances are also described. It is concluded that the removable appliance can still play a favorable part in the treatment of malocclusions in each developmental stage. Ned Tandheelkd Tijdschr 107 (2000) april