Vissen in een em m e r Het was twee dagen geleden dat ik Finn had gezien en opeens was hij er weer. Ik was naar het kamp bij het beekje gegaan, omdat ik dacht dat hij daar zou zijn. En hij was er. Hij zat op een kruk aan de oever en viste in een emmer. ‘Je kunt niet vissen in een emmer,’ zei ik. Ik wees naar de emmer, waarin de dobber dobberde. ‘Ssst,’ deed Finn. ‘Straks bijten ze niet.’ ‘Dat kan ook helemaal niet,’ siste ik. ‘In je emmer zwemmen geen vissen.’ Finn schudde zijn hoofd en wees. Toen ik van dichtbij keek, zag ik onder in de emmer een gat. ‘De vissen worden nieuwsgierig naar dat gat,’ fluisterde Finn. ‘En dan pak ik ze.’ Ik rilde. Ik wilde helemaal geen vissen vangen. Dat was gemeen. Paps had het één keer gedaan. We zagen allebei de vis naar adem happen, keken elkaar aan en gooiden hem gauw terug. Paps liet zijn hengel pardoes in het water vallen. ‘Oeps,’ knipoogde hij. Mams mopperde, maar ze vroeg niet verder. Paps en ik aten nooit meer vis. ‘Hebbes!’ grijnsde Finn. Hij sprong overeind en haalde voorzichtig de lijn boven. Een minivisje bengelde aan de lijn. Ik sloeg mijn handen voor mijn ogen, tot ik plots een duw kreeg. ‘Voor jou,’ lachte Finn. Hij hield een dichtgeknoopt zakje met water voor mijn neus. Een zilvervisje zwom angstig heen en weer en duwde als een hond met zijn neus tegen de zak. Ik verloor meteen mijn hart. ‘Je moet hem een naam geven,’ zei Finn. ‘Nestor,’ zei ik meteen. Ik hoefde er niet over na te denken. ‘Nestor,’ herhaalde Finn plechtig en hij hield de zak voor zijn neus. ‘Je hoort nu bij Nau. Braaf zijn, hoor!’ Toen legde hij de zak in mijn armen. De hele middag lag Nestor tussen ons in en zwom rondjes in de zak. Finn vertelde me het levensverhaal van Nestor. ‘Hij is geboren in Visoanië, dat is een piepklein vissenland, heel ver van hier. Hij verloor zijn moeder en broers uit het oog – hij heeft er wel duizend – en zwom toen maar alleen verder.’ Ik keek naar de zak en zag Nestor knikken. ‘Toen zwom hij in de maag van een walvis en die zwom hierheen.’ Ik fronste. ‘De beek is niet diep genoeg.’ ‘Tot in de haven,’ riep hij luid. ‘Daar is het diep genoeg. De rest heeft onze Nestor helemaal alleen geklaard. Hij verdient eigenlijk wel een medaille. Hij maakte een kleintje van een stukje zilverpapier. Ik vlocht grashalmen ineen en Finn wikkelde het papiertje eromheen. ‘Nau, jij bent de bewaakster van de medaille van Nestor,’ zei hij plechtig. Ik keek over het beekje uit. Het was vredig kalm. ‘Ik moet ervandoor,’ zei ik. ‘Mijn moeder gaat uit haar dak.’ ‘Je moet een bokaal zoeken voor Nestor,’ zei Finn. ‘Geen ronde, daar wordt hij gek van.’ ‘Ik vind wel wat,’ zei ik, maar dat geloofde ik zelf niet. Mams zou het zien en dan was het huis te klein. Geen huisdieren voor mams en dus ook niet voor paps en voor mij. Finn zwaaide en danste door het gras. Ik snoof.